Klik hier

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING
MER
Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle
februari 2014
Opdrachtgever:
Vanden Abeele Joseph
Poelkapellestraat 81
8920 Langemark-Poelkapelle
KBO-nummer: 0680.276.044
VE-nummer: 2.187.523.511
Projectlocatie:
Poelkapellestraat 81
8920 Langemark-Poelkapelle
Uitvoerend studiebureau:
ABO NV
Derbystraat 303
9051 Gent
Tel. 09/242.88.66
• M.e.r.-deskundigen:
Disciplines Bodem en Water
Jef Dierckx (ABO NV)
Discipline Lucht
Kris Van Dijck (ABO NV)
Coördinatie en overige aspecten
Jef Dierckx (ABO NV)
• Medewerker(s) MER:
Tine Monseré (ABO NV)
Doel van de niet-technische samenvatting
Dit is de niet-technische samenvatting van het milieueffectrapport, m.a.w. een beknopte samenvatting van het
eigenlijke milieueffectrapport bestemd voor publiek en belanghebbenden. Een milieueffectrapport is een openbaar
document waarin de milieueffecten van een planproces of project en de eventuele alternatieven voor dat planproces
of project, worden onderzocht. Het milieueffectrapport beslist niet of het project een vergunning krijgt, dit wordt
beslist door de vergunningverlener die hierbij rekening houdt met milieueffectrapport.
De niet-technische samenvatting heeft als doel om aan publiek en belanghebbenden de relevante informatie uit het
milieueffectrapport van het project of plan te communiceren en hiermee de publieke participatie in het
vergunningsproces te bevorderen. Voor de uitgebreide technische informatie moet u het eigenlijke
milieueffectrapport raadplegen.
Inhoudstafel
1.1
PROJECT ......................................................................................................................................................2
1.2
MILIEUEFFECTEN ........................................................................................................................................9
1.2.1
Lucht....................................................................................................................................................9
1.2.2
Water .................................................................................................................................................12
1.2.3
Bodem ...............................................................................................................................................14
1.2.4
Geluid ................................................................................................................................................15
1.2.5
Mens..................................................................................................................................................16
1.2.6
Fauna & flora .....................................................................................................................................17
1.2.7
Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie ..............................................................................18
1.3
GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN.................................................................................................21
1.4
MONITORING..............................................................................................................................................21
1.5
LEEMTEN IN DE KENNIS ...........................................................................................................................22
1.6
EINDCONCLUSIE........................................................................................................................................23
Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle
© ABO NV
1
1.1
PROJECT
Doel project
Het project omvat de hernieuwing en verandering van de milieuvergunning voor het bestaand pluimvee- en
varkensbedrijf op het adres Poelkapellestraat 81 te Langemark-Poelkapelle. In het kader van dit project zal een
nieuwe mestvarkensstal gebouwd worden voor 2.880 mestvarkens.
Beknopte beschrijving project
Het bedrijf heeft momenteel een milieuvergunning voor het houden van 1.304 varkens (2 beren, 346 zeugen en 956
andere varkens) en 64.000 slachtkuikens. De zeugenstal (stal 4) die in de laatste milieuvergunning aangevraagd
werd, is op het moment van de opmaak van dit MER nog in opbouw. Deze stal zal normaalgezien in de loop van
2014 in gebruik worden genomen. Aangezien de stal reeds in opbouw is en de belangrijkste effecten van de
vergunde situatie vergelijkbaar zijn met de effecten van vóór de laatste milieuvergunning (zoals de stof- en
geurstudie bij de milieuvergunningsaanvraag aantoonden, zie verder), wordt in dit MER voor de huidige situatie
uitgegaan van de vergunde situatie. De initiatiefnemer wenst een uitbreiding aan te vragen tot een totaal van 4.588
varkens (2 beren, 346 zeugen en 4.240 andere varkens) en 64.000 slachtkuikens. Hierbij zal een nieuwe
vleesvarkensstal worden gebouwd voor 2.880 vleesvarkens. Deze nieuwe stal zal worden uitgerust met een
combiluchtwasser. Bestaande mestvarkensstal 3 zal voorzien worden van een biologische luchtwasser en zal
volledig opgevuld worden en plaats bieden aan 1.300 andere varkens.
Nulalternatief
Het nulalternatief is het scenario waarbij geen vergunning verleend wordt. Volgens dit scenario kan het bedrijf verder
uitgebaat worden tot de huidige milieuvergunning verloopt.
Voor het nulalternatief zijn de milieueffecten zoals deze in het MER worden beschreven voor de huidig vergunde
situatie van toepassing tot het verlopen van de vergunning. Vanaf dan dient het bedrijf (volgens dit alternatief) de
bedrijfsactiviteiten stop te zetten en zullen de bestaande milieueffecten ten gevolge van het bedrijf verdwijnen. De
huidige milieuvergunning verloopt op 13/09/2032.
Locatiealternatieven
Er worden geen locatiealternatieven beschouwd. De nieuwe stal wordt gebouwd aansluitend aan stal 4. Naar
aanleiding van een opmerking van de Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling wordt hieronder wat dieper
ingegaan op de locatiekeuze voor de nieuwe stal.
Deze inplanting zorgt voor de minst bijkomende milieuhinder (vnl. geur, stof en geluid) naar het woongebied
toe ten zuidwesten van het bedrijf, alsook vooral naar de woningen ten noorden van het bedrijf. Uit voorbereidende
geurberekeningen bleek dat deze inplanting voor de minste hinder zorgt, omdat de stal op deze wijze gericht wordt
naar het agrarisch gebied dat minst bebouwd is. De milieuhinder is via deze inplanting veel kleiner dan bij een
inplanting naast de bestaande zeugenstal 4. Op deze manier kan de uitstoot van de nieuwe stal immers zover
mogelijk gericht worden van de dichtste omliggende woningen weg. Ook de woningen ten zuiden van het bedrijf
blijven op deze manier onder de streefwaarden van agrarisch gebied zodat ook zij geen significante hinder
ondervinden.
Bovendien zal via de inplanting van de mestvarkensstal achter de zeugenstal het akkerland naast het
industriegebied en achter de woningen langs de Poelkapellestraat gevrijwaard blijven en op deze manier zorgen
voor natuurlijke infiltratie van hemelwater bij overvloedige regenval. Eventuele wateroverlast voor het industriegebied
Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle
© ABO NV
2
en de dichtste woningen is op deze manier een minder groot risico dan een inplanting van de mestvarkensstal naast
de zeugenstal.
Bovendien sluit de mestvarkensstal op deze manier mooi in lengterichting aan tegen de zeugenstal en zorgt
dit voor een mooi geordend geheel op het bedrijf; een groenscherm langs de volledige westelijke zijde van het bedrijf
langs beide stallen, zal het geheel voldoende breken in het landschap.
Bovendien is het sanitair gezien geen optie de mestvarkensstal in te planten naast de pluimveestallen. Deze
dient voor deze sanitaire reden bij de bestaande varkensstal en nieuwe zeugenstal ingeplant te worden.
Waarom een MER?
Een milieueffectrapport (MER) is een openbaar document, waarin van een voorgenomen activiteit en van
redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatieven, de te verwachten gevolgen voor het milieu in hun onderlinge
samenhang op een systematische en zo objectief mogelijke wijze beschreven worden. Een MER is een informatief,
beslissingsondersteunend instrument en geen beslissingsinstrument. De beslissing die genomen wordt door de
bevoegde overheid omtrent het al dan niet toelaten of vergunnen van een m.e.r.-plichtig project, houdt ook rekening
met andere sectoren (sociale, economische en technische belangen) en met openbare inspraak.
Het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van
projecten onderworpen aan milieueffectrapportage vermeldt de categorieën van projecten die aan de project-m.e.r.
worden onderworpen of waarvoor de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing kan indienen.
Voorliggend project valt onder rubriek 21c) van “Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer
dan: 3.000 plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 20 kg)” van de bijlage I lijst van eerder aangegeven besluit en
is bijgevolg m.e.r.-plichtig.
Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle
© ABO NV
3
Situering project
Het bedrijf wordt op de topografische kaart en het gewestplan gesitueerd op figuren 2.1 en 2.3 (zie bijlage).
Hierop wordt duidelijk dat het bedrijf gelegen is in agrarisch gebied en dat er naast deze bestemming volgende
bestemming voorkomen binnen een straal van 1 km (afstanden gemeten vanaf de staluiteinden):
•
Woongebied: 840 m ten oosten – 520 m ten westen
•
Woonuitbreidingsgebied: 545 m ten zuidwesten en 875 m ten oosten
•
Gebieden voor milieubelastende industrieën: 30 m ten westen
•
Zone voor ambachtelijke bedrijven en KMO’s: 625 m ten westen
•
Gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut: 820 m ten westnoordwesten
Het bedrijf beschikt over ca. 3 ha eigen cultuurgronden gelegen rond het bedrijf.
Bedrijfsinfrastructuur
Situering van de hierna besproken infrastructuren op het bedrijfsterrein wordt weergegeven op volgende figuren (zie
bijlage):
− Figuur 3.2.1: uitvoeringsplan - huidig vergunde toestand
− Figuur 3.2.2: uitvoeringsplan - toekomstige toestand (zoals aangevraagd)
In de huidig vergunde situatie zijn er op het bedrijf aanwezig:
-
1 bedrijfseigen woonhuis
-
1 gebouw voor hoevetoerisme met aangrenzende garage
-
2 stalgebouwen voor vleeskippen
-
een mestvarkensstal en een zeugenstal
-
een loods
Stallen
Onderstaande tabel is een overzicht van de vergunde stallen:
Tabel 1.1.1 Overzicht vergunde stallen
Stal 1
Stalsysteem
Stal 2
Stal 3
conv.
conv.
27.500
36.500
Stal 4
conv.
combiwasser
Vergunde dieraantallen:
slachtkuikens
Varkens
zeugen
346
beren
2
biggen
1.815
896
60
Mestopslag (m³)
andere varkens
10
10
2.040
2.650
Aantal ventilatoren:
11
13
20
4
Ventilatoren geluidsarm (ja/nee)?
Ventilatoren temperatuurgestuurd
(ja/nee)?
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle
© ABO NV
4
Loods
De loods is vergund als bergplaats voor 3 voertuigen en/of aanhangwagens. In deze loods bevindt zich ook een
vergunde mazoutopslag van 5.000 liter met verdeelslang. Er is ook een smidse aanwezig (vergund voor 10 kW).
Mestopslag
Het bedrijf is vergund voor 4.710 m³ mestopslag, verdeeld over 2 cisternes van 10 m³ en twee mestkelders van
2.040 m³ (stal 3) en 2.650 m³ (stal 4). Er is geen eigen mestverwerking aanwezig op het bedrijf.
Spuiwateropslag
Bij stal 4 is een spuiwateropslag van 60 m³ voorzien.
Voederopslag
De voederopslag gebeurt in 20 voedersilo’s, waarvan er 12 voor varkensvoer zijn (4 silo’s bij stal 3, 8 silo’s bij stal 4).
Daarnaast zijn er 8 silo’s voor kippenvoer, 4 per stal (6 van 18 ton voer en 2 van 20 ton tarwe).
Watervoorziening
Het bedrijf beschikt over een vergunde grondwaterwinning uit een open vijver van 9.762 m³/jaar in het Quartaire dek
(HCOV-code: 0100).
Bij de woning en de hoeve voor toerisme wordt het hemelwater opgevangen in 2 putten van 10 m³ en 1 put van 20
m³. Daarnaast wordt op stal 4 ook het hemelwater opgevangen in drie putten met een totale inhoud van 435 m³.
Water afkomstig van de loods en de twee kippenstallen wordt afgevoerd naar de open vijver voor hergebruik.
Opslag fossiele brandstoffen e.d.
Het beschikt over een vergunde mazoutopslag van 19.000 liter, verdeed over drie bovengrondse, dubbelwandige
tanks van 7.000, 7.000 en 5.000 liter. De tank van 5.000 liter in de loods is voorzien van een brandstofverdeelslang.
Daarnaast is er ook een dubbelwandige tank van 5.000 liter vergund voor gas.
Terreinverharding
De huidig vergunde terreinverharding beslaat ca 4.838 m² tussen en rond de stallen.
Kadaveropslag
Voor de kadavers is momenteel nog een niet-gekoelde kadaveropslag aanwezig langs de mestvarkensstal.
Groenscherm
Langs de oprijlaan zijn bomen aanwezig met onderbeplanting. Op het bedrijf is ook een tuin aanwezig met
hoogstamfruitbomen. Rond de aanwezige poel bevinden zich ook hoogstambomen. Verder bevinden zich in de
omgeving van de woning en vakantiewoningen diverse sierbeplantingen en ook langs de zijgevel van stal 3 zijn
verschillende heesters aanwezig. Langs noordwestelijke zijde van het bedrijf zullen nog hoogstambomen en een
haag aangeplant worden en achter stal 4 wordt een losse heg voorzien (deze elementen zijn nog niet aanwezig op
het moment van het opstellen van het MER).
In de toekomstige situatie zullen er op het bedrijf aanwezig zijn:
-
1 bedrijfseigen woonhuis
-
1 gebouw voor hoevetoerisme met aangrenzende garage
Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle
© ABO NV
5
-
2 stalgebouwen voor vleeskippen
-
twee mestvarkensstallen (waarvan 1 nieuwe) en een zeugenstal
-
een loods
Stallen
Stallen 1 en 2 worden niet gewijzigd naar de toekomst toe. Stal 3 zal terug optimaal opgevuld worden en zal
voorzien worden van een biologische luchtwasser (40% geurreductie). Stal 4 wordt niet gewijzigd.
De nieuwe mestvarkensstal 5 wordt voorzien van een combiwasser met 80% geurreductie.
In de toekomst zullen volgende stallen aanwezig zijn:
Tabel 1.1.2 Overzicht stallen toekomstige infrastructuur
Stal 1
Stalsysteem
Stal 2
Stal 3
conv.
conv.
27.500
36.500
Stal 4
S-1
Stal 5
combiwasser
combiwasser
Vergunde dieraantallen:
slachtkuikens
Varkens
zeugen
346
beren
2
biggen
1.815
vleesvarkens
Mestopslag (m³)
Aantal ventilatoren:
Ventilatoren geluidsarm (ja/nee)?
Ventilatoren temperatuurgestuurd
(ja/nee)?
1.300
60
2.880
10
11
10
13
2.040
3
2.650
4
4.250
5
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Loods
Wordt niet gewijzigd.
Mestopslag
Onder de nieuwe stal wordt 4.250 m³ mestopslag voorzien.
Spuiwateropslag
Er wordt een opslag van 60 m³ voorzien bij de nieuwe stal voor de opslag van spuiwater.
Voederopslag
Bij de nieuwe mestvarkensstal komen 3 silo’s (1 x 8 ton, 1 x 12 ton en 1 x 14 ton).
Watervoorziening
De grondwaterwinning op de open vijver zal worden uitgebreid naar 18.855 m³/jaar.
De nieuwe stal zal ook een hemelwateropvang hebben van 2 x 110 m³.
Opslag fossiele brandstoffen e.d.
Wordt niet gewijzigd.
Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle
© ABO NV
6
Terreinverharding
Wordt niet gewijzigd.
Kadaveropslag
Wordt niet gewijzigd.
Groenscherm
Het bestaande groenscherm zal uitgebreid worden zoals aangegeven op het landschapsintegratieplan (zie bijlage).
Bedrijfsexploitatie
Het bedrijf is gespecialiseerd in de productie van vleesvarkens en kippen.
Varkens:
Er wordt geproduceerd volgens het Certuslabel. Er wordt gewerkt volgens een vier-wekensysteem. De biggen
bevinden zich in de kraam gedurende 10 weken (tot 20 kilo).
De watervoorziening gebeurt via drinknippels. Het water is gescheiden van het meel via een combibak of wordt
ermee gemengd in een brijbak. Het voeder is fosfaatarm met een verlaagd ruw-eiwitgehalte.
Na elke ronde worden de kraamhokken en de biggenbatterijen nat gereinigd en ontsmet. Ook de zeugenboxen en
de hokken van de mestvarkens worden na elke ronde nat gereinigd en ontsmet. Voor de natte reiniging wordt het
grof vuil eerst droog verwijderd. Ontsmetting gebeurt met Hyprelva.
De mest geproduceerd door de varkens wordt opgevangen in de mengmestkelders gelegen onder de stallen.
De mestafzet gebeurt als volgt:
Mestafzet
eigen grond
burenregeling en LAT
externe
mestverwerking
Huidig vergunde
situatie
<5%
ca. 55 %
ca. 40 %
Controle inzake de mestafzet en verwerkingsplicht van het bedrijf vindt plaats door de Mestbank.
Er dient rekening gehouden te worden met een uitval van 2%. De krengen worden bewaard in de kadaveropslag en
worden opgehaald door Rendac (abonnement).
Maandelijks worden een aantal opfokzeugen aangevoerd en een aantal reforme zeugen afgevoerd.
In de huidig vergunde situatie worden niet alle biggen op het bedrijf zelf afgemest, maar worden er om de 4 à 8
weken biggen afgevoerd.
In de toekomstige situatie zullen alle geproduceerde biggen ook op het bedrijf zelf afgemest worden. De wijze van
mestafzet zal niet wijzigen, maar het aandeel dat naar de mestverwerking gaat, zal groter worden.
Kippen:
Er wordt geproduceerd volgens het Belplume-label.
De exploitatiecyclus op het bedrijf start bij de aankoop van eendagskuikens. De kuikens worden gehuisvest op de
grond (betonondergrond met strooisellaag).
Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle
© ABO NV
7
Om de 8 weken worden eendagskuikens aangevoerd (er zijn 6,5 teeltrondes per jaar) en verdeeld over de beide
stallen. Na vijf weken, als de kuikens een gewicht van ca. 1,9 kg bereikt hebben, wordt ca. 20-25% uitgeladen. De
overige slachtkuikens worden afgevoerd op een leeftijd van 6 weken op een eindgewicht van ongeveer 2,4 kg. De
uitval tijdens een teeltronde bedraagt gemiddeld 2-3 %. Daarna is er een leegstand van twee weken. In deze periode
worden de stallen nat gereinigd en ontsmet. De ontsmetting gebeurt door firma OSD Uniefog BVBA.
De watervoorziening gebeurt via drinknippels. Het voeder is fosfaatarm met een verlaagd ruw-eiwitgehalte en betreft
3- of 4-fasenvoedering.
De kippenmest wordt gedurende de opkweek opgevangen in de strooisellaag. Deze mest wordt na elke ronde
afgevoerd van het bedrijf (export naar Frankrijk).
Tijdens de dagelijkse inspectierondes worden kadavers onmiddellijk uit de stal verwijderd en bewaard in de
kadaverhut, in afwachting van de afhaling door Rendac. De kadavers worden regelmatig opgehaald, conform de
wettelijke bepalingen.
De exploitatiecyclus van de kippen wordt niet gewijzigd naar de toekomst toe.
Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle
© ABO NV
8
1.2
MILIEUEFFECTEN
In het MER werd vertrekkende vanuit een gedetailleerde beschrijving van het project en de referentiesituatie van het
gebied een inschatting gemaakt van de huidig vergunde en toekomstige effecten die het project veroorzaakt en zal
veroorzaken. Daar waar noodzakelijk en/of mogelijk werden milderende maatregelen voorgesteld om de begrote
effecten te milderen tot een aanvaardbaar niveau.
De beoordeling in de het MER is gebeurd op basis van een 7-delige waardeschaal, gaande van negatieve, matig
negatieve, gering negatieve, geen of verwaarloosbare, gering positieve, matig positieve tot positieve
effectbeoordeling.
In onderstaande punten wordt per discipline bondig de referentiesituatie beschreven en wordt aangegeven wat de
voornaamste beoordelingen zijn. Voor een gedetailleerde beschrijving van de methodologische werkwijze wordt
verwezen naar het MER.
1.2.1
Lucht
Referentiesituatie
Voor de discipline lucht werd in de referentiesituatie aandacht besteed aan de aspecten geur, stof, verzuring en
broeikaseffect. Door de ligging in agrarisch gebied en de aanwezigheid van omliggende veeteeltbedrijven is er in het
studiegebied mogelijke waarneming van geurhinder. Ook emissie van zwevend stof kan voortkomen uit deze
veeteeltbedrijvigheid en de bewerking van akkerpercelen.
Zwevende stof is een mengsel van deeltjes van uiteenlopende samenstelling en afmeting in de lucht. De deeltjes
worden ingedeeld in fracties op basis van hun grootte, een onderscheid wordt gemaakt tussen PM10, PM2,5 en
PM0,1 (PM = particulate matter). Stofemissie op veeteeltbedrijven komt voornamelijk uit de stallen. Door de activiteit
van de dieren en de ventilatie in de stallen waait immers heel wat stof op (voederdeeltjes, huidschilfers, enz.). Dit
stof wordt via de ventilatie uit de stallen getrokken en komt zo terecht in de omgeving. Anderzijds ontstaat
stofemissie ten gevolge van het vullen van voedersilo’s, verbranding fossiele brandstoffen, transportbewegingen,
enz.
Op basis van een interpolatie per 4x4 km gridcel van de resultaten van de PM10-meetgegevens (2009-2011) kan
een inschatting gemaakt van de PM10-concentratie ter hoogte van het studiegebied. De jaargemiddelde PM10concentraties ter hoogte van het bedrijf bedroeg 23,9 µg/m³ voor 2009-2011 en er werd gemiddeld 20,3 maal een
overschrijding van de daggrenswaarde waargenomen (VMM, 2013, online).
Een interpolatiekaart van de jaargemiddelde PM2,5-concentratie (zoals deze beschikbaar is voor PM10) is niet
beschikbaar. Het meest nabijgelegen meetpunt is gelegen in Houtem op ca. 32 km ten noordwesten van het bedrijf.
Gezien de ligging wordt dit meetpunt beschouwd als niet representatief voor de situatie ter hoogte van het
projectgebied.
Effecten
Inzake de discipline lucht werd de impact van het bedrijf bekeken inzake geurhinder, stofhinder, ammoniakemissie
en emissie broeikasgassen.
In de huidig vergunde situatie gaat het bedrijf gepaard met:
een geuremissie van 50.595 OUe/s. Deze geuremissie veroorzaakt samen met de emissies van andere
bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster een negatief effect ter hoogte van 521 woningen (+ de
bedrijfswoning), een matig negatief effect ter hoogte van 106 woningen en een gering negatief effect ter
hoogte van 48 woningen.
Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle
© ABO NV
9
een jaarlijkse PM10-emissie van 1.591 kg (stalemissies + emissies door brandstoffen). Ten gevolge hiervan
wordt een gering negatief effect begroot ter hoogte van 9 woningen en een matig negatief effect ter hoogte
van 2 woningen (waaronder de bedrijfswoning).
een jaarlijkse PM2,5-emissie van 286 kg (stalemissies + emissies door brandstoffen). Dit brengt enkel
gering negatieve effecten met zich mee, nl. ter hoogte van 2 woningen (waaronder de bedrijfswoning).
Een ammoniakemissie van 7.856 kg NH3/jaar. Voor de verzurende & vermestende impact van deze
emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna & Flora.
Een zekere broeikasgasemissie (CH4, N2O en CO2) ten gevolge van de dieren, het verbranden van
fossiele brandstoffen en het elektriciteitsverbruik.
In de toekomstige situatie gaat het bedrijf gepaard met:
een geuremissie van 64.027 OUe/s, oftewel een toename van de geuremissie met 27 % door uitvoering
van het project. Deze geuremissie veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende
tot dezelfde bronnencluster een negatief effect ter hoogte van 547 woningen (+ de bedrijfswoning), een
matig negatief effect ter hoogte van 108 woningen en een gering negatief effect ter hoogte van 48
woningen. Ondanks het feit dat de geuremissie naar de toekomst toe wat toeneemt, wordt er weinig
bijkomende hinder verwacht en voor een deel van het studiegebied zelfs een lichte verbetering. Dit is te
verklaren door het verschil in emissiepunten tussen huidig vergunde en toekomstige situatie. Waar wel een
stijging van de geuremissie gemodelleerd werd, is het verschil tussen huidig vergunde en toekomstige
situatie beperkt tot minder dan 0,5 OUe/m³. Enkel voor een zestal achterliggende woningen gelegen in
agrarisch gebied in de klasse van 5 tot 10 OUe/m³ wordt een stijging tussen 1 en 2,5 OUe/m³
gemodelleerd (waarvan de woning met de hoogste stijging eveneens een veeteeltbedrijf betreft).
een jaarlijkse PM10-emissie van 1.623 kg, oftewel een toename van de PM10-emissie met 2 % door
uitvoering van het project. Ten gevolge hiervan wordt een gering negatief effect begroot ter hoogte van 9
woningen en een matig negatief effect ter hoogte van 2 woningen (waaronder de bedrijfswoning).
een jaarlijkse PM2,5-emissie van 292 kg (stalemissies + emissies door brandstoffen), oftewel een toename
van de emissie met 2 % door uitvoering van het project. Dit brengt enkel gering negatieve effecten met
zich mee, nl. ter hoogte van 2 woningen (waaronder de bedrijfswoning).
Een ammoniakemissie van 7.699 kg NH3/jaar. Door uitvoering van het project daalt de ammoniakemissie
uit de stallen met 2%. Voor de verzurende & vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar
de discipline Fauna & Flora.
Een stijging van de broeikasgasemissie (CH4, N2O en CO2), door de toename in het aantal dieren en het
stijgende elektriciteitsverbruik.
Milderende maatregelen
Reeds toegepast
Het bedrijf maakt in de huidig vergunde situatie reeds gebruik van een combiwasser op stal 4 met volgende
reductiecoëfficiënten: 80% geurreductie, 80% stofreductie en 85% ammoniakreductie. Met deze rendementen werd
rekening gehouden bij de modelleringen.
Het bedrijf maakt gebruik van meerfasenvoeders die fosfaatarm zijn en een verlaagd ruw eiwitgehalte hebben. Dit
resulteert in een daling van stikstofexcretie in de mest, wat gunstig is voor wat betreft de geuremissie.
Bij het vullen van de silo’s wordt gebruik gemaakt van stofzakken. Het aantal transporten door het bedrijf wordt
geoptimaliseerd, waardoor stofopwaaiing en het verbruik van brandstoffen wordt beperkt. Het bedrijfsterrein wordt zo
goed als kan proper en stofvrij gehouden.
Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle
© ABO NV
10
Gepland
De nieuwe mestvarkensstal zal net zoals stal 4 voorzien worden van een combiwasser. De bestaande stal 3 zal in
de toekomst voorzien worden van een biologische luchtwasser. Hiermee werd reeds rekening gehouden bij de
modelleringen. Door de locatie ven nieuwe stal met combiwasser en het voorzien van een luchtwasser achteraan de
bestaande stal, wordt een verschuiving van de emissie van het bedrijf naar de achterzijde gerealiseerd waar er
minder bebouwing aanwezig is. Op die manier wordt voor de woning ten noorden van het bedrijf een verbeterde
situatie gecreëerd.
In de toekomst zal voor de varkens overgeschakeld worden op brijvoeder. Door het toepassen van brijvoedering kan
de fijn stofuitstoot beperkt worden.
Er werd voor het bedrijf een beplantingsplan opgesteld door Inagro. De aanplantingen kunnen voor een (beperkte)
invang van emissies zorgen. Gezien de beperkte breedte van de voorziene elementen, zal het effect wellicht beperkt
zijn.
Verdere mogelijkheden
Het uitvoeren van een energieaudit is iets wat haalbaar geacht wordt voor alle veeteeltbedrijven. Dit wordt dan ook
aanbevolen. Ook het voorzien van een gekoelde kadaveropslag zou positief zijn.
Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle
© ABO NV
11
1.2.2
Water
Referentiesituatie
Oppervlaktewater
Hydrografisch is het studiegebied gelegen in het IJzerbekken, meer bepaald VHA-zone “Martjevaart (VHA221)”. Een
overzicht van de waterlopen gelegen binnen het studiegebied wordt weergegeven op figuur 6.2.1 (bijlage 1). Het
bedrijfsperceel watert af naar de Landerbeek (waterloop van 2de categorie) die op haar beurt terecht komt in de
Broenbeek (waterloop van 2de categorie) en vervolgens uitmondt in de Martjevaart (waterloop van 1ste categorie). Op
de Landerbeek zijn er twee VMM-meetpunten aanwezig. Ter hoogte van dit meetpunt is er geen sprake van een
overschrijding van de nitraatnorm (50 mg nitraat/L). In 2010 was voor de Legemeersbeek sprake van een matig
verontreinigde chemische waterkwaliteit. Gegevens inzake de biologische waterkwaliteit zijn niet beschikbaar.
Voor al de waterlopen binnen het studiegebied gelden de kwaliteitsnormen voor drinkwaterproductie. De fysische,
chemische en microbiologische eigenschappen waaraan het oppervlaktewater in Vlaanderen dient te voldoen, zijn
terug te vinden in bijlage 2.3 van Vlarem II.
De kaart met overstromingsgevoelige gebieden opgesteld in functie van de Watertoets geeft aan dat het bedrijf niet
in overstromingsgevoelig gebied ligt. Naar het noorden toe, aan de andere kant van de Poelkapellestraat, is er wel
een gebied dat mogelijk overstromingsgevoelig is.
Grondwater
De grondwaterkwetsbaarheidskaarten van Vlaanderen geven de risicograad aan van verontreiniging van het
grondwater in de bovenste ‘watervoerende laag’ door stoffen die van op het aardoppervlak in de bodem dringen. Als
‘watervoerende laag’ worden de verzadigde zones met voldoende dikte en uitbreiding beschouwd, die waterwinning
op een economisch verantwoorde wijze toelaten.
De grondwaterkwetsbaarheidskaart van West-Vlaanderen (figuur 6.2.2, bijlage 1, boekdeel II) geeft de zone ter
hoogte van het bedrijf aan als zijnde ‘weinig kwetsbaar’ (index Cc). De winbare watervoerende laag bestaat hier uit
een zandpakket, met een kleiige deklaag, met een onverzadigde zone met een dikte rond de 10 meter. De
grondwaterspiegel ligt hier betrekkelijk ondiep.
Het bedrijf van Joseph Vanden Abeele beschikt over een vergunde grondwaterwinning van 9.762 m3/jaar op een
open vijver. De watervoerende laag is het Quartaire aquifersysteem (code 100). De winning onttrekt grondwater
vanop een diepte van 6 meter.
Uit de gegevens van DOV-Vlaanderen blijkt dat er binnen een straal van 500 meter rond de bedrijfseigen
grondwaterwinning 2 andere winningen gelegen zijn. Het betreft hier een winning van een nabijgelegen
veeteeltbedrijf (op 140 m) en een winning van een fruitbedrijf (op 470 m). De eerste winning onttrekt water vanop
een diepte van 130 m uit het Landeniaan aquifersysteem (2.000 m³/jaar, 10 m³/dag). De andere winning onttrekt
water vanop een diepte van 337 m uit Cambro-Siluur Massief van Brabant (10.000 m³/jaar, 84 m³/dag).
Effecten
Inzake de discipline water werd de impact beoordeeld van het bedrijf en van het geplande project op de drie
watersysteemcomponenten: oppervlaktewater, grondwater en watergebruik.
Het bedrijf bestaat in de huidig vergunde situatie uit 4 stallen, een loods, een bedrijfswoning en een woning voor
hoevetoerisme. In de toekomstige situatie wordt een nieuwe mestvarkensstal gebouwd. Bijkomende bebouwde
oppervlakte zal zorgen voor een wijziging in infiltratiehoeveelheid, gevolgd door een wijziging van de
afstromingshoeveelheid. De nieuwe stal komt in niet-overstromingsgevoelig gebied te liggen. De exploitant voorziet
Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle
© ABO NV
12
bovendien voldoende buffer voor de bijkomende infrastructuren. Er wordt dan ook geen of verwaarloosbaar effect
begroot.
Het bedrijf is gelegen in individueel te optimaliseren buitengebied. Het huishoudelijk afvalwater wordt momenteel
geloosd in de gracht via een septische put. Er wordt dan ook uitgegaan van een matig negatief effect. Eenmaal een
individuele zuivering is voorzien, kan uitgegaan worden van een gering negatief effect.
Lozing van bedrijfsmatig afvalwater vindt niet plaats op het bedrijf. Het reinigingswater van de stallen komt terecht in
de mestkelders en wordt samen met de mest afgevoerd. Er wordt dan ook uitgegaan van geen of een
verwaarloosbaar effect.
Het project gaat niet gepaard met ingrepen aan of kruisingen van een waterloop. Bijgevolg treden structuureffecten
niet op.
De invloedsstraal van de bemaling tijdens de aanlegfase is beperkt tot ca. 60 m. Er wordt geen of een
verwaarloosbaar effect verwacht op naburige grondwaterwinningen.
De bedrijfseigen grondwaterwinningen veroorzaken zowel in huidig vergunde als toekomstige situatie geen of
verwaarloosbare effecten of naburige grondwaterwinningen.
Op het bedrijf is er zowel in de huidig vergunde als toekomstige situatie opslag van mazout. De huidig vergunde en
toekomstige situatie (beveiligde opslag in dubbelwandige tanks + periodieke controle) worden beoordeeld als een
gering negatief effect. Rekening houdend met de aanwezige en toekomstig vergunde vlarem-rubrieken, kan besloten
worden dat in de huidig vergunde situatie en in de toekomstige situatie geen verplichting is tot bodemonderzoek.
Voor de opslag van mest wordt uitgegaan van een gering negatief effect. In de toekomst zullen de nodige stappen
ondernomen worden voor het plaatsen van peilputten.
Inzake waterverbruik wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect voor wat betreft de hoeveelheid,
aangezien het huidige verbruik en de aangevraagde hoeveelheid overeenstemt met de berekende behoefte. Op
basis van de gebruikte waterbronnen wordt uitgegaan van een gering negatief effect omwille van het gebruik van
grondwater voor een deel van de waterbehoefte van de luchtwassers. Dit grondwater komt echter wel uit een vijver
naar waar ook hemelwater afgevoerd wordt van een aantal daken en is dus in feite een combinatie van grondwater
en hemelwater.
Milderende maatregelen
Reeds toegepast
Er wordt geen bedrijfsafvalwater geloosd.
Tanks worden periodiek gecontroleerd.
Er wordt gebruik gemaakt van erkende producten.
Voorafgaand aan elke natte reinigingsbeurt wordt het grof vuil eerst met behulp van een borstel of een trekker
verwijderd. Daardoor is er minder water vereist in de daaropvolgende natte reinigingsstap. Deze werkwijze wordt als
BBT beschouwd.
Er wordt geen diep grondwater gebruikt, enkel ondiep grondwater (drinkwater dieren, huishouden, deel
waterbehoefte luchtwasser) en hemelwater (reiniging en deel waterbehoefte luchtwasser).
Gepland
De bij de vorige vergunning opgelegde bijzondere voorwaarde omtrent de buffering van het hemelwater van de
betonverharding, zal uitgevoerd worden door dit water via goten naar de hemelwateropvang van de zeugenstal te
leiden. Deze opvang is voldoende groot. Het hemelwater van de nieuwe stal zal ook opgevangen en hergebruikt
worden. De nodige stappen zullen worden ondernomen ter plaatsing van peilputten.
Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle
© ABO NV
13
1.2.3
Bodem
Referentiesituatie
Tijdens het Quartair startte de opbouw van het huidige landschap. Bovenop de tertiaire formaties werden door de
wisselwerking tussen zee, wind en rivieren, nieuwe afzettingen gevormd. Het Quartair wordt gekenmerkt door een
opeenvolging van ijstijden en tussenijstijden. Tijdens de opeenvolgende ijstijden daalde het zeepeil sterk en sneden
rivieren zich in in de tertiaire afzettingen. Gedurende de tussenijstijden steeg het zeepeil en werden grote
hoeveelheden puin afgezet en werden brede alluviale vlakten gevormd. Deze Quartaire afzettingen (tot 1,64
miljoen jaar oud) hebben in het studiegebied een dikte van 0-15 meter.
De Tertiaire afzettingen, die in het studiegebied onmiddellijk onder het Quartaire dek worden teruggevonden,
bestaan uit de Formatie van Kortrijk (meer bepaald het Lid van Aalbeke: zeer fijn siltige klei (ongeveer 25 m dik)) en
de Formatie van Tielt (meer bepaald het Lid van Kortemark: compact kleiig, fijn tot zeer fijn silt met dikke kleilenzen
en bovenaan uit zeer fijn zandige grove silt met zandlenzen (dikte tussen 10 en 15 meter)).
De watervoerende quartaire laag is maximaal een 15-tal meter dik.
Het studiegebied ligt in de Zandleemstreek. De bodems in de Zandleemstreek variëren van lichte zandleem (P), over
zandleem (L) tot leem (A). Lokaal kunnen ook lemige zandbodems (S) voorkomen. Waar de bodem een grotere
fractie leem bevat zijn de gronden ook natter (drainageklasse e-h). Daarnaast schommelen de gronden tussen matig
nat en matig droog (drainageklasse c en d). Rondom de waterlopen vinden we kleibodems (E) terug, hier zijn de
gronden ook veel natter (drainageklasse f-h). Ter hoogte van het bedrijfsterrein vinden we bodemseries Ldc en Pdc
terug. Dit zijn respectievelijk een zandleembodem en een lichte zandleembodem, elk matig nat met een
verbrokkelde textuur B-horizont. Voor een Ldc en Pdc bodem dient rekening gehouden te worden met een
gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand van resp. 71 en 63 cm diepte en een gemiddelde laagste grondwaterstand
van 130 cm diepte.
Effecten
Door de bouw van de nieuwe stal zal ca. 4.700 m³ grond uitgegraven worden. Deze grond zal (deels) afgevoerd
worden.
De mest aanwezig op het bedrijf betreft mengmest (varkens) en vaste mest (in de pluimveestallen). Mengmest wordt
opgeslagen in de mestkelders onder de varkensstallen. Voor de afzet van deze mest wordt gebruik gemaakt van de
trajecten ‘uitrijden’ en ‘biologie’ (via externe mestverwerkingsinstallatie). De kippenmest geproduceerd op het bedrijf
wordt in de huidige en de toekomstige situatie gedurende de opkweek opgevangen in de strooisellaag. Na elke
ronde wordt de mest geëxporteerd naar Frankrijk.
De nieuwe stal wordt gebouwd op een perceel met een zeer hoge waardering voor landbouw. Aangezien het gaat
om de uitbreiding van een bestaand bedrijf, wordt uitgegaan van een gering negatief effect.
Milderende maatregelen
Reeds toegepast
De mestkelders, de pluimveestallen en de verharding bij de stallen zijn uitgerust met een volle betonnen vloer zodat
uitspoeling van mestdeeltjes naar de bodem en het grondwater verhinderd wordt. Het bedrijf ziet er op toe dat al de
risicostoffen optimaal beveiligd zijn en blijven. Jaarlijks wordt een mestaangifte gedaan.
Gepland
Er dient voldaan te worden aan de Vlarebo- en Vlarea-wetgeving. De uitbreiding in dierenaantal wordt op het bedrijf
deels gerealiseerd door het bekomen van nutriëntenemissierechten door mestverwerking.
Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle
© ABO NV
14
1.2.4
Geluid
Referentiesituatie
Binnen het studiegebied vinden voornamelijk agrarische activiteiten plaats. Deze activiteiten leveren een bijdrage
aan de geluidsbelasting. Daarnaast is ook een bijdrage te verwachten van het nabijgelegen industriegebied, gelegen
op ca. 130 m ten westen van het bedrijf.
Er werden geen geluidsmetingen uitgevoerd. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in
agrarische gebieden langs bedrijven– en industrieterreinen en dit voor immissiepunten op minder dan 200 m van
een bedrijventerrein kan voor het LA95,1h voor de dagperiode 40 dB(A), voor de avondperiode en nachtperiode 35
dB(A) gehanteerd worden. Aangezien op 130 m ten westen van het bedrijfscentrum een industriegebied gelegen is,
kunnen deze referentiewaarden gehanteerd worden voor immissiepunten op minder dan 200 m van dit
industriegebied. Op grotere afstand kan rekening gehouden worden met lagere referentiewaarden: voor de
dagperiode 35 dB(A), voor de avondperiode 30 dB(A) en voor de nachtperiode 25 dB(A). (Deze waardes liggen 10
dB(A) lager dan de milieukwaliteitsnormen voor agrarische gebieden).
Effecten
In de huidig vergunde situatie wordt ten gevolge van het specifiek geluidsniveau op 200 m van de perceelsgrens
afhankelijk van de ligging op meer of minder dan 200 m van het industriegebied een gering negatief effect of geen of
een verwaarloosbaar effect verwacht. Ter hoogte van de nabijgelegen woningen wordt een gering negatief effect
verwacht.
Uit toetsing van het incidentele geluid blijkt dat geen overschrijdingen van de richtwaarden te verwachten zijn op 200
m van de perceelsgrens of ter hoogte van de meest nabije woningen.
In de toekomst zijn er geen bijkomende incidentele bronnen, zodat de beoordeling hetzelfde blijft als in de huidig
vergunde situatie. Ook het aantal ventilatoren neemt naar de toekomst niet toe, door de wijziging van de ventilatie
van stal 3, zullen twee ventilatoren minder aanwezig zijn. Er worden dan ook geen bijkomende effecten verwacht.
Milderende maatregelen
Reeds toegepast
De ventilatoren zijn temperatuurgestuurd. Tijdens het laden en lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen
stilgelegd.
Gepland
De ventilatie in de nieuwe stallen zal eveneens temperatuurgestuurd zijn.
Verdere mogelijkheden
Tijdens de werkzaamheden dient de initiatiefnemer er op te letten dat de aannemer de geluidshinder ten gevolge
van de werken zo goed mogelijk beperkt en dat het onnodig laten draaien van machines en motoren voorkomen
wordt.
Er moet rekening gehouden worden met een schappelijk start- en einduur van de bouwwerken, enz. Dit opdat de
hinder naar omwonenden zoveel mogelijk beperkt wordt. Het uitvoeren van de werkzaamheden (bemaling) in het
najaar (late zomer) beperkt de benodigde bemaling en aldus eveneens de eventuele hinder die hieraan kan
verbonden zijn.
Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle
© ABO NV
15
1.2.5
Mens
Referentiesituatie
Als voornaamste antropogene elementen wordt aandacht besteed aan wonen, recreatie, landbouw, verkeer en
industrie.
Woonfunctie
Het studiegebied bestaat grotendeels uit agrarisch gebied met de aanwezigheid van verspreide bebouwing. Het
meest nabijgelegen woongebied komt voor op ca. 700 m ten westen van het bedrijf. Binnen een straal van 1 km
rondom het bedrijf worden er rond de 230 woningen aangetroffen. Deze woningen liggen voornamelijk in het
centrum van Langemark.
Het dichtstbijgelegen woonhuis bevindt zich op ongeveer 62 m ten noordoosten van de stal 1.
Recreatie
Er bevinden zich in de omgeving van het bedrijf (straal 1 km) geen recreatiezone, zoals bedoeld volgens het
gewestplan. Er passeren ook geen recreatieve routes aan het bedrijf.
Landbouw
De omgeving van het bedrijf wordt gekenmerkt door een agrarisch grondgebruik. Voornamelijk vinden we hier een
afwisseling van akkers en weilanden terug. Verspreid binnen het studiegebied bevinden er zich verschillende andere
landbouwbedrijven.
Verkeer
Het bedrijf bevindt zich op 7 km van de dichtstbijzijnde autosnelweg (A19). De Poelkapellestraat/Langemarkstraat
vindt in Poelkapelle aansluiting op de N313 (Brugsweg), waarna ter hoogte van de Noorderring van Ieper aansluiting
op de A19 mogelijk is.
Industrie
Ongeveer 100 meter ten westen van het bedrijf staat volgens het gewestplan een industriezone voor vervuilende
industrieën aangeduid.
Effecten
In het verleden werden nog geen officiële klachten geuit ten opzichte van het bedrijf. Bij de laatste
milieuvergunningsaanvraag werd wel beroep ingediend door een viertal omwonenden. De beroepen werden
gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van de milieuvergunning werd gewijzigd met een aantal extra
bijzondere voorwaarden. Met deze voorwaarden wordt rekening gehouden bij de uitvoering.
Transporten verlopen grotendeels langs gewestwegen. Er wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect.
Milderende maatregelen
Alle maatregelen die ervoor zorgen dat de hinder beperkt blijft (zie overige hoofdstukken).
De exploitant kan het aantal benodigde transporten proberen te beperken door te vermijden dat niet-volle
transporten gebeuren.
Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle
© ABO NV
16
1.2.6
Fauna & flora
Referentiesituatie
Biologische waarderingskaart
In de directe omgeving van het bedrijf zijn de coderingen ur (bebouwing in agrarische omgeving, losstaande hoeve),
hx (zeer soortenarm ingezaaid grasland) en voornamelijk bl (akker op lemige bodem) aanwezig.
Binnen een straal van 1 km rondom het bedrijfscentrum is er één eenheid die gekarteerd wordt als biologisch zeer
waardevol (z), twee als biologisch waardevol (w). Daarnaast zijn er nog biologisch minder waardevolle eenheden,
waarvan drie met waardevolle elementen (mw) en één met zeer waardevolle elementen (mz).
Natuurbeschermingszones
Er zijn geen speciale beschermingszones in het studiegebied. Het dichtstbijzijnde habitatrichtlijngebied ligt pas op
3,6 km afstand. Ook VEN-gebieden bevinden zich niet in de ruime omgeving.
Aandachtsgebieden
Invloeden van de verzurende/vermestende depositie worden bijgevolg enkel beschouwd voor bepaalde
‘aandachtsgebieden’ in het studiegebied. Habitatrichtlijngebieden, vogelrichtlijngebied, VEN-gebieden, erkende of
Vlaamse natuurreservaten of bosreservaten bevinden zich niet in de buurt van het bedrijf. Wel bevinden zich in de
(ruimere) bedrijfsomgeving een parkgebied en een natuurgebied volgens het gewestplan. Het dichtste betreft het
parkgebied op ca. 1,3 km ten westen van het bedrijf (aangeduid als minder waardevol met waardevolle elementen
op de Biologische waarderingskaart).
Verder werd voor het bepalen van de aandachtsgebieden gekeken naar de habitatkaart versie 5.2, opgesteld door
INBO d.d. 2009. De habitatkaart 5.2 geeft voor de meeste habitattypen van de Bijlage I van de Habitatrichtlijn een
indicatie van hun voorkomen en dit zowel binnen als buiten de speciale beschermingszones. De habitatkaart versie
5.2 bevat zowel een integratie van de Biologische Waarderingskaart als een indicatieve situering van de Natura
2000 habitats en de regionaal belangrijke biotopen. In de bedrijfsomgeving bevinden zich een aantal potentiële
habitats (eutrofe plassen), verder vinden we op iets grotere afstand een aantal boshabitats (9120, 91E0) en
regionaal belangrijke biotopen (rbbsf en rbbsp).
Daar bovenop werden de overige elementen uit de Biologische Waarderingskaart die als biologisch waardevol of
zeer waardevol worden beschouwd als aandachtsgebied toegevoegd. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat
voor kleine/smalle elementen zoals bomenrijen, houtkanten, plassen, etc. die zich in of langs de rand van akkers en
weiden bevinden, de verzuring/vermesting door ammoniakuitstoot verwaarloosbaar zal zijn in vergelijking met de
invloed van actieve bemesting.
Verzurende en vermestende depositie
Het bedrijf op zich zal een bijdrage leveren aan de verzurende en vermestende depositie in het studiegebied. Vooral
de verzurende bijdrage van de intensieve veeteelt inzake NH3-emissie is als relevant te beschouwen. De overige
bijdrage t.g.v. SO2 & NOx (NO2)-emissie blijft beperkt (VMM, MIRA-T, 2006).
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de verzurende depositie (Zeq/ha.jaar) in de gemeente
Langemark-Poelkapelle voor het jaar 2010 (berekend op basis van het OPS-model).
Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle
© ABO NV
17
Tabel Verzurende deposities SO2, NOX en NH3 (Zeq/ha.jaar) te Langemark-Poelkapelle, 2010 (VMM, 2011)
SO2
NOx
NH3
Totaal
463
539
1.164
2.165
Effecten
Direct ecotoopverlies ten gevolge van de nieuwe infrastructuur wordt als geen of een verwaarloosbaar effect
beschouwd, aangezien de nieuwe stal op een perceel gebouwd wordt dat aangeduid staat als biologisch minder
waardevol (akker op lemige bodem).
Verdroging ten gevolge van de grondwaterwinningen op het bedrijf of de bemaling tijdens de aanlegfase, treedt niet
op (geen of een verwaarloosbaar effect).
Ook effecten ten gevolge van rustverstoring ter hoogte van de aandachtsgebieden werden als verwaarloosbaar
ingeschat.
Het voornaamste effect van veeteeltbedrijven op Fauna & Flora is de verzurende en vermestende invloed op hun
omgeving door ammoniakemissie. Door het voorzien van een combiwasser op de nieuwe stal en de installatie van
een biologische luchtwasser op de bestaande stal 3, wordt echter in de toekomst een iets lagere ammoniakemissie
verwacht dan in de huidig vergunde situatie (daling van 7.856 kg NH3/jaar tot 7.699 kg NH3/jaar). De effecten van
verzuring en vermesting zijn dan ook vergelijkbaar voor huidig vergunde en toekomstige situatie. Inzake verzuring
vinden we enkel een relevante bijdrage aan de kritische last voor 0,15 ha vochtig wilgenstruweel. Inzake vermesting
is er eveneens een relevante bijdrage voor deze 0,15 ha vochtig wilgenstuweel en verder nog een beperkte bijdrage
voor een eutrofe plas en een houtkant en bomenrij.
Milderende maatregelen
Voor milderende maatregelen die ook een invloed hebben op de verzurende en vermestende deposities wordt
verwezen naar de hoofdstukken Lucht, Bodem, Water en Geluid.
Aangezien geen stijging van de ammoniakemissie verwacht wordt en het aantal effecten beperkt is, worden geen
bijkomende maatregelen noodzakelijk geacht.
1.2.7
Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie
Referentiesituatie
Traditionele Landschappen
Rekening houdende met de indeling van Vlaanderen in Traditionele Landschappen (Antrop et al., 2002) is het bedrijf
gelegen in de Zuidelijke IJzervlakte en het Land van Ieper. Voor dit traditioneel landschap wordt volgende
kenmerkende typering gegeven:
211010
Zuidelijke IJzervlakte en het Land van Ieper
Visueel-landschappelijke kenmerken, begrenzing en versnippering van de Open Ruimte:
- structuurdragende matrix
Vlak tot zacht golvend landbouwgebied met kleine, lage kerndorpen en sterk verspreide
alleenstaande bebouwing
Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle
© ABO NV
18
211010
Zuidelijke IJzervlakte en het Land van Ieper
- zichtbare open ruimten
Wijdse panoramische zichten in vele richtingen
- impact bebouwing
Bebouwing vormt geïsoleerde puntvormige elementen en kernen in de open ruimte
- betekenis kleine landschapselementen
- Uitzonderlijke dominante beelddragers (torens,…)
- Geïsoleerde groene elementen en weinig geconnecteerd lineair groen
Wenselijkheden m.b.t. de Vlaamse Landschappen
- structurele hoofdkenmerken
- identiteitsbepalende elementen
- erfgoedwaarde
- autonome ontwikkeling en problemen
- wenselijkheden voor toekomstige ontwikkeling
Zachtgolvend open landschap dat aansluit bij de zuidelijke uitlopers van de
kustpolders en de IJzervallei.
Parallelle zachte golvingen die van NW-ZO lopen; verspreide bewoning met kleine
hoop- en kerndorpen; Ieper als stedelijk centrum en blikvanger in de skyline
Frontzone van Eerste Wereldoorlog.
Kadastrale oppervlakte m.b.t. Open Ruimte bedroeg in 1989 in vele gemeenten
meer dan 88%
- vrijwaren landelijk karakter met verspreide boerderijen in een open
landbouwlandschap;
- bufferen van industriële en commerciële complexen in de open ruimte rond de
kleinstedelijke kernen;
- behoud van de silhouetten van de steden en dorpen als blikvanger.
Landschapsatlas
Het bedrijf is niet gelegen in een relictzone of ankerplaats. De dichtstbijzijnde ankerplaats en relictzone ligt op 3,3
km. Rondom het bedrijf (in een straal van 1km) bevindt zich een puntrelict, op ongeveer 1 km ten westen van het
bedrijf, met name de ‘Dorpskern Langemark-Poelkapelle’. Daarnaast loopt er, op ongeveer 800 m ten noordwesten
van het gebied, ook nog een lijnrelict. Dit is de ‘Spoorlijn Kortemark-Langemark’.
Bouwkundig erfgoed en archeologie
In de ruime bedrijfsomgeving komen geen beschermde dorps- of stadsgezichten, landschappen of monumenten
voor. Binnen 1 km rond het bedrijf bevinden zich wel enkele elementen opgenomen in de Inventaris Bouwkundig
Erfgoed. In de buurt van het bedrijf gaat het over een hoeve en de fermette ‘Mijn droom’ met een oude afspanning
van herberg ‘de Meiboom’. Daarnaast zijn het voornamelijk nog hoevegebouwen en twee- en eengezinswoningen.
De Zuidelijke Westhoek bevindt zich midden in de frontzone van de Eerste Wereldoorlog. Er zijn dan ook heel wat
archeologische resten uit het begin van de 20ste eeuw aanwezig. Het gaat hier dan bijvoorbeeld over loopgraven en
de bijhorende zogenaamde deep dug-outs, ondergrondse opslagkamers, schuilplaatsen en depots. Ook
granaatinslagen of grotere kraters gevormd door het gebruik van explosieven kunnen nog onderscheiden worden op
sommige locaties. Naast structuren worden in de regio ook regelmatig materiële vondsten gedaan, zoals wapens en
munitie, uitrustingsstukken en werktuigen. Archeologische vondsten in de regio dateren echter niet uitsluitend van
Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle
© ABO NV
19
tijdens de wereldoorlogen. In de late middeleeuwen werd het landschap getypeerd door omgrachte en of omwalde
hoeves. Restanten hiervan zijn vaak nog op heden aanwezig
Binnen een straal van 1 km rondom het bedrijf zijn er vijf gebieden opgenomen in de Centraal Archeologische
Inventaris (CAI). In vier van de vijf gebieden is er een site met een walgracht uit de Late Middeleeuwen. Het vijfde
gebied bevat relicten uit de IJzertijd maar voornamelijk relicten van WO I (bomkraters, kogels, munitieladingen,…).
Effecten
In kader van het project wordt 1 nieuwe stal opgericht. Het bedrijf maakt onderdeel uit van een agrarisch landschap
gekenmerkt door de aanwezigheid van verschillende agrarische bedrijven. Ten westen is een industriezone gelegen.
Inzake structuur- en/of relatiewijzigingen wordt uitgegaan van een gering negatief effect, gezien de blijvende
compactheid van het bedrijf en de situering dicht bij een industriezone.
Voor de huidig vergunde situatie is er geen verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde
entiteiten. In de toekomstige situatie komt de nieuwe grote mestvarkensstal langs de achterzijde van het bedrijf.
Door de grote afstand tot ankerplaatsen, relictzones, punt- en lijnrelicten wordt er uitgegaan van geen tot een
verwaarloosbaar effect.
De bedrijfsuitbreiding heeft geen of verwaarloosbare effecten op bouwkundig erfgoed.
Voor de uitbreiding zijn graafwerkzaamheden vereist. Archeologische vondsten zijn hierbij nooit uitgesloten. Gezien
de aanwezigheid van archeologische vondsten in de streek, wordt een potentieel matig negatief effect beschouwd.
Eventuele toevalsvondsten dewelke gedaan worden tijdens de werkzaamheden dienen gemeld te worden aan het
Agentschap Ruimte en Erfgoed – Onroerend Erfgoed.
Inzake landschapsperceptie wordt uitgegaan van een gering negatief effect in de huidig vergunde situatie. In de
toekomst wordt aanvankelijk een matig negatief effect begroot. Voor de toekomstige situatie wordt aanvankelijk een
matig negatief effect begroot. Indien voldoende aandacht gaat naar de uitbreiding van het groenscherm, zoals
gepland, kan op termijn een gering negatief effect verwacht worden.
Milderende maatregelen
Reeds toegepast
Het bedrijf vormt een verzorgd uitziend onderdeel van het agrarische landschap.
Gepland
De nieuwe mestvarkensstal zal opgetrokken worden uit beige-gele silexbetonpanelen met een rood golfplatendak,
net zoals stallen 1, 2 en 4.
Het groenscherm zal uitgebreid worden. Een beplantingsplan werd opgesteld door Inagro:
De bestaande haag langs de dreef blijft behouden. Het verlengde van deze haag wordt gerooid en er een nieuwe
beukenhaag (inheems en beperkt doorzicht in de winter) wordt aangeplant. In de haag worden hoogstambomen
aangeplant om het achterliggende stalvolume te breken. Langs de westkant van de zeugenstal en langs de west- en
oostkant van de nieuwe stal wordt een losse heg aangeplant. De heesterkeuze voor deze aanplant is bepaald zodat
de stal conform de wetgeving i.v.m. daglicht geïntegreerd kan worden. Zuidelijk wordt aan de kopse kanten van de
bestaande loods en mestvarkensstal een hogere losse heg voorzien. Ook aan de achterzijde van kippenstal 2 wordt
een losse heg voorzien.
Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle
© ABO NV
20
1.3
GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN
Het bedrijf bevindt zich op 12 km van de Waalse grens en 19 km van de Franse grens. Grensoverschrijdende
effecten worden dan ook niet verwacht.
1.4
MONITORING
Door de overheid, als mede door de geldende wetgevingen, zijn er verschillende maatregelen opgelegd en
gegevens opgemeten en/of gerapporteerd, welke het (gedeeltelijk) mogelijk maken op te volgen hoe het bedrijf ten
opzichte van bepaalde milieueffecten evolueert. Hier worden de verschillende relevante elementen aangehaald en
bondig toegelicht.
Geurhinder - klachtenopvolging op gemeentelijk niveau
Met betrekking tot geurhinder worden eventuele klachten geregistreerd op de gemeentelijke milieudienst. Indien
noodzakelijk worden de klachten doorgegeven aan de milieu-inspectie, die deze klachten verder onderzoekt.
Verzuring - sectorale opvolging op gewestelijk niveau
Voor opvolging van de verzuringsproblematiek wordt specifiek op bedrijfsniveau geen monitoring voorgesteld. De
verzuringsproblematiek dient eerder sectoraal en op gewestelijk niveau opgevolgd te worden.
Verstoring waterhuishouding - debietmeter grondwater
Sinds 1 juli 1997 moet iedere heffingsplichtige grondwaterwinning uitgerust zijn met een debietmeter, die het
opgepompte volume grondwater bepaalt. Deze teller moet geplaatst worden voor het eerste aftappunt van het
gewonnen grondwater. VLAREM II bepaalt de voorwaarden waaraan deze meetinrichting moet voldoen (afdeling
5.53.3). Deze maatregel en de vergunningsplicht hebben tot doel de kwaliteit en de kwantiteit van de
grondwaterreserves en de omgeving van de waterwinning (waterpomp) voor schade te behoeden.
De initiatiefnemer dient te zorgen voor een goede opvolging van het waterverbruik uit de grondwaterwinningen.
Vermesting – MAP-meetpunten
De exploitant dient verder mee de evolutie van de nitraatconcentratie binnen het deelbekken waarin hij actief is op te
volgen. In kader van het nieuwe MAP zullen hiertoe acties ondernomen worden.
Om de vermestende invloed van het bedrijf op te volgen, is de plaatsing van peilputten noodzakelijk. Om de 3
maanden dient de exploitant het grondwater te controleren op de aanwezigheid van mengmest afkomstig van
mogelijk plots ontstane lekken. Bovendien dient hij op zijn kosten ten minste om de 3 jaar een grondwateronderzoek
te laten uitvoeren door een erkend laboratorium voor grondwateronderzoek. Het afschrift van de analyseresultaten
dient de exploitant over te maken aan de Afdeling Milieu-inspectie.
Bodemverstoring – grondverzet
Rekening houdende met een grondverzet van meer dan 250 m³ dient de initiatiefnemer volgens Vlarebo een
technisch verslag te laten uitvoeren ter bepaling van de kwaliteit van de te verzetten grond.
Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle
© ABO NV
21
1.5
LEEMTEN IN DE KENNIS
Geurhinder
Over de gehanteerde emissiecoëfficiënten van geur bestaat nog wetenschappelijke onzekerheid.
In het MER werd de geuremissie ten gevolge van het bedrijf ingeschat op basis van een maximale bezetting
en rekening houdende voor de varkens met Vlaamse emissiecijfers (worstcase-benadering). In vergelijking
met Nederlandse emissiecijfers liggen de Vlaamse cijfers hoog. Wegens het beperkte onderzoek uitgevoerd in
Vlaanderen zijn deze cijfers onzeker.
Met betrekking tot de geurnormering zelf werd een toetsing uitgevoerd aan de hand van nieuw bepaalde
basisbeschermingsniveaus voor Vlaanderen. Deze beschermingsniveaus zijn echter slechts voorlopig
voorgestelde niveaus (voorgesteld in het visiedocument: ‘De weg naar een duurzaam geurbeleid’) en mogen
aldus nog niet als definitief vastgelegde niveaus geïnterpreteerd worden.
Kwantitatieve inschatting van cumulatieve effecten is moeilijk. Op basis van informatie inzake de vergunde
dierenaantallen van omliggende veeteeltbedrijven wordt getracht een ruwe inschatting te maken van de
aanwezige hinder (slechts een beperkt aantal bedrijven kan binnen de scoop van de MER-studie mee in
rekening worden gebracht; over deze bedrijven zijn geen detailgegevens gekend i.v.m. gebruikte
stalsystemen, aantal dieren per diercategorie en aantal niet-vergunde dierenaantallen ... ).
Het inschatten van het exacte effect van groenelementen is niet mogelijk.
Verzuring
Over de gehanteerde emissiecoëfficiënten van ammoniak bestaat nog wetenschappelijke onzekerheid. Naast
de uitgestoten hoeveelheden ammoniak staan ook de depositiefactoren in functie van de afstand tot het bedrijf
nog ter discussie.
Het inschatten van het exacte effect van groenelementen is niet mogelijk.
Geluidshinder
De geluidsniveaus van geluidsbronnen worden niet gemeten. Toch kan naar verwachting op basis van
geluidsniveaus uit de literatuur, technische brochures en eerdere metingen in combinatie met mathematische
wetmatigheden een vrij realistisch beeld van de geluidsniveaus bekomen worden.
Bij de inschatting van de geluidsproductie door ventilatoren kan enige overschatting optreden wegens het feit
dat het drempeleffect van de stal zelf niet gekend is. De gebruikte berekening is dan ook een slechtste geval
benadering.
Stofhinder
De simulatie van de PM10- en PM2,5-immissie is eveneens gebaseerd op algemene waarden.
Bedrijfsspecifieke metingen zijn niet beschikbaar.
Over de gehanteerde stofemissiecoëfficiënten bestaat nog wetenschappelijke onzekerheid.
Het inschatten van het exacte effect van groenelementen is niet mogelijk.
Samenvattend kan gesteld worden dat de aanwezige leemten zo goed mogelijk ingevuld werden. Ingeval van
onzekerheden is hiervoor uitgegaan van een worstcase scenario benadering. Deze leemten hebben echter geen
wezenlijke invloed gespeeld op de algemene besluitvorming voor het voorliggende project.
Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle
© ABO NV
22
1.6
EINDCONCLUSIE
De initiatiefnemer wenst zijn bedrijf uit te breiden van 1.304 varkens (2 beren, 346 zeugen en 956 andere varkens)
en 64.000 slachtkuikens tot 4.588 varkens (2 beren, 346 zeugen en 4.240 andere varkens) en 64.000 slachtkuikens.
Hierbij zal een nieuwe vleesvarkensstal worden gebouwd voor 2.880 vleesvarkens. Deze nieuwe stal zal worden
uitgerust met een combiluchtwasser. Bestaande mestvarkensstal 3 zal voorzien worden van een biologische
luchtwasser en zal volledig opgevuld worden en plaats bieden aan 1.300 andere varkens. Om de landschappelijke
inkleding van het bedrijf te optimaliseren, werd een beplantingsplan opgesteld door Inagro.
Door de keuze voor combiwassers en het voorzien van een biologische luchtwasser op de bestaande stal 3, blijft de
stijging van de geuremissies van het bedrijf door de geplande uitbreiding beperkt. Inzake geurhinder wordt er weinig
bijkomende hinder verwacht en voor een deel van het studiegebied zelfs een lichte verbetering. Voor de
ammoniakemissie wordt een lichte daling verwacht. Bovendien bevinden zich geen beschermde gebieden in de
omgeving en negatieve effecten komen dan ook niet voor. De stofemissie is in huidig vergunde en toekomstige
situatie vergelijkbaar.
Volgende maatregelen worden wel nog haalbaar geacht en zouden een positief effect hebben:
•
Het uitvoeren van een energieaudit is iets wat haalbaar geacht wordt voor alle veeteeltbedrijven. Dit wordt
dan ook aanbevolen. Zo kan een inzicht bekomen worden op het energieverbruik en kunnen eventueel
besparende maatregelen doorgevoerd worden. Ook kunnen zo de mogelijkheden van alternatieve
energiebronnen onderzocht worden.
•
Het voorzien van een gekoelde kadaveropslag zou positief zijn.
•
Het beplantingsplan dient uitgevoerd te worden.
•
De bij de vorige vergunning opgelegde bijzondere voorwaarde omtrent de buffering van het hemelwater
van de betonverharding dient zeker uitgevoerd te worden.
•
Geluidshinder tijdens de aanlegfase beperken door het onnodig laten draaien van machines te voorkomen
en rekening te houden met een schappelijk start- en einduur.
•
Om de vermestende invloed van het bedrijf op te volgen, is de plaatsing van peilputten noodzakelijk.
Momenteel worden hier reeds de nodige stappen toe ondernomen. Het aantal en de aard van de
inplanting, alsook de uitvoering en de lengte worden bepaald in overleg met de Afdeling, bevoegd voor
milieuvergunningen. Om de 3 maanden dient de exploitant het grondwater te controleren op de
aanwezigheid van mengmest afkomstig van mogelijk plots ontstane lekken. Bovendien dient hij op zijn
kosten ten minste om de 3 jaar een grondwateronderzoek te laten uitvoeren door een erkend laboratorium
voor grondwateronderzoek. Het afschrift van de analyseresultaten dient de exploitant over te maken aan
de Afdeling Milieu-inspectie.
Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle
© ABO NV
23
BIJLAGE: FIGUREN