NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle februari 2014 Opdrachtgever: Vanden Abeele Joseph Poelkapellestraat 81 8920 Langemark-Poelkapelle KBO-nummer: 0680.276.044 VE-nummer: 2.187.523.511 Projectlocatie: Poelkapellestraat 81 8920 Langemark-Poelkapelle Uitvoerend studiebureau: ABO NV Derbystraat 303 9051 Gent Tel. 09/242.88.66 • M.e.r.-deskundigen: Disciplines Bodem en Water Jef Dierckx (ABO NV) Discipline Lucht Kris Van Dijck (ABO NV) Coördinatie en overige aspecten Jef Dierckx (ABO NV) • Medewerker(s) MER: Tine Monseré (ABO NV) Doel van de niet-technische samenvatting Dit is de niet-technische samenvatting van het milieueffectrapport, m.a.w. een beknopte samenvatting van het eigenlijke milieueffectrapport bestemd voor publiek en belanghebbenden. Een milieueffectrapport is een openbaar document waarin de milieueffecten van een planproces of project en de eventuele alternatieven voor dat planproces of project, worden onderzocht. Het milieueffectrapport beslist niet of het project een vergunning krijgt, dit wordt beslist door de vergunningverlener die hierbij rekening houdt met milieueffectrapport. De niet-technische samenvatting heeft als doel om aan publiek en belanghebbenden de relevante informatie uit het milieueffectrapport van het project of plan te communiceren en hiermee de publieke participatie in het vergunningsproces te bevorderen. Voor de uitgebreide technische informatie moet u het eigenlijke milieueffectrapport raadplegen. Inhoudstafel 1.1 PROJECT ......................................................................................................................................................2 1.2 MILIEUEFFECTEN ........................................................................................................................................9 1.2.1 Lucht....................................................................................................................................................9 1.2.2 Water .................................................................................................................................................12 1.2.3 Bodem ...............................................................................................................................................14 1.2.4 Geluid ................................................................................................................................................15 1.2.5 Mens..................................................................................................................................................16 1.2.6 Fauna & flora .....................................................................................................................................17 1.2.7 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie ..............................................................................18 1.3 GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN.................................................................................................21 1.4 MONITORING..............................................................................................................................................21 1.5 LEEMTEN IN DE KENNIS ...........................................................................................................................22 1.6 EINDCONCLUSIE........................................................................................................................................23 Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle © ABO NV 1 1.1 PROJECT Doel project Het project omvat de hernieuwing en verandering van de milieuvergunning voor het bestaand pluimvee- en varkensbedrijf op het adres Poelkapellestraat 81 te Langemark-Poelkapelle. In het kader van dit project zal een nieuwe mestvarkensstal gebouwd worden voor 2.880 mestvarkens. Beknopte beschrijving project Het bedrijf heeft momenteel een milieuvergunning voor het houden van 1.304 varkens (2 beren, 346 zeugen en 956 andere varkens) en 64.000 slachtkuikens. De zeugenstal (stal 4) die in de laatste milieuvergunning aangevraagd werd, is op het moment van de opmaak van dit MER nog in opbouw. Deze stal zal normaalgezien in de loop van 2014 in gebruik worden genomen. Aangezien de stal reeds in opbouw is en de belangrijkste effecten van de vergunde situatie vergelijkbaar zijn met de effecten van vóór de laatste milieuvergunning (zoals de stof- en geurstudie bij de milieuvergunningsaanvraag aantoonden, zie verder), wordt in dit MER voor de huidige situatie uitgegaan van de vergunde situatie. De initiatiefnemer wenst een uitbreiding aan te vragen tot een totaal van 4.588 varkens (2 beren, 346 zeugen en 4.240 andere varkens) en 64.000 slachtkuikens. Hierbij zal een nieuwe vleesvarkensstal worden gebouwd voor 2.880 vleesvarkens. Deze nieuwe stal zal worden uitgerust met een combiluchtwasser. Bestaande mestvarkensstal 3 zal voorzien worden van een biologische luchtwasser en zal volledig opgevuld worden en plaats bieden aan 1.300 andere varkens. Nulalternatief Het nulalternatief is het scenario waarbij geen vergunning verleend wordt. Volgens dit scenario kan het bedrijf verder uitgebaat worden tot de huidige milieuvergunning verloopt. Voor het nulalternatief zijn de milieueffecten zoals deze in het MER worden beschreven voor de huidig vergunde situatie van toepassing tot het verlopen van de vergunning. Vanaf dan dient het bedrijf (volgens dit alternatief) de bedrijfsactiviteiten stop te zetten en zullen de bestaande milieueffecten ten gevolge van het bedrijf verdwijnen. De huidige milieuvergunning verloopt op 13/09/2032. Locatiealternatieven Er worden geen locatiealternatieven beschouwd. De nieuwe stal wordt gebouwd aansluitend aan stal 4. Naar aanleiding van een opmerking van de Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling wordt hieronder wat dieper ingegaan op de locatiekeuze voor de nieuwe stal. Deze inplanting zorgt voor de minst bijkomende milieuhinder (vnl. geur, stof en geluid) naar het woongebied toe ten zuidwesten van het bedrijf, alsook vooral naar de woningen ten noorden van het bedrijf. Uit voorbereidende geurberekeningen bleek dat deze inplanting voor de minste hinder zorgt, omdat de stal op deze wijze gericht wordt naar het agrarisch gebied dat minst bebouwd is. De milieuhinder is via deze inplanting veel kleiner dan bij een inplanting naast de bestaande zeugenstal 4. Op deze manier kan de uitstoot van de nieuwe stal immers zover mogelijk gericht worden van de dichtste omliggende woningen weg. Ook de woningen ten zuiden van het bedrijf blijven op deze manier onder de streefwaarden van agrarisch gebied zodat ook zij geen significante hinder ondervinden. Bovendien zal via de inplanting van de mestvarkensstal achter de zeugenstal het akkerland naast het industriegebied en achter de woningen langs de Poelkapellestraat gevrijwaard blijven en op deze manier zorgen voor natuurlijke infiltratie van hemelwater bij overvloedige regenval. Eventuele wateroverlast voor het industriegebied Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle © ABO NV 2 en de dichtste woningen is op deze manier een minder groot risico dan een inplanting van de mestvarkensstal naast de zeugenstal. Bovendien sluit de mestvarkensstal op deze manier mooi in lengterichting aan tegen de zeugenstal en zorgt dit voor een mooi geordend geheel op het bedrijf; een groenscherm langs de volledige westelijke zijde van het bedrijf langs beide stallen, zal het geheel voldoende breken in het landschap. Bovendien is het sanitair gezien geen optie de mestvarkensstal in te planten naast de pluimveestallen. Deze dient voor deze sanitaire reden bij de bestaande varkensstal en nieuwe zeugenstal ingeplant te worden. Waarom een MER? Een milieueffectrapport (MER) is een openbaar document, waarin van een voorgenomen activiteit en van redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatieven, de te verwachten gevolgen voor het milieu in hun onderlinge samenhang op een systematische en zo objectief mogelijke wijze beschreven worden. Een MER is een informatief, beslissingsondersteunend instrument en geen beslissingsinstrument. De beslissing die genomen wordt door de bevoegde overheid omtrent het al dan niet toelaten of vergunnen van een m.e.r.-plichtig project, houdt ook rekening met andere sectoren (sociale, economische en technische belangen) en met openbare inspraak. Het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage vermeldt de categorieën van projecten die aan de project-m.e.r. worden onderworpen of waarvoor de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing kan indienen. Voorliggend project valt onder rubriek 21c) van “Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan: 3.000 plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 20 kg)” van de bijlage I lijst van eerder aangegeven besluit en is bijgevolg m.e.r.-plichtig. Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle © ABO NV 3 Situering project Het bedrijf wordt op de topografische kaart en het gewestplan gesitueerd op figuren 2.1 en 2.3 (zie bijlage). Hierop wordt duidelijk dat het bedrijf gelegen is in agrarisch gebied en dat er naast deze bestemming volgende bestemming voorkomen binnen een straal van 1 km (afstanden gemeten vanaf de staluiteinden): • Woongebied: 840 m ten oosten – 520 m ten westen • Woonuitbreidingsgebied: 545 m ten zuidwesten en 875 m ten oosten • Gebieden voor milieubelastende industrieën: 30 m ten westen • Zone voor ambachtelijke bedrijven en KMO’s: 625 m ten westen • Gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut: 820 m ten westnoordwesten Het bedrijf beschikt over ca. 3 ha eigen cultuurgronden gelegen rond het bedrijf. Bedrijfsinfrastructuur Situering van de hierna besproken infrastructuren op het bedrijfsterrein wordt weergegeven op volgende figuren (zie bijlage): − Figuur 3.2.1: uitvoeringsplan - huidig vergunde toestand − Figuur 3.2.2: uitvoeringsplan - toekomstige toestand (zoals aangevraagd) In de huidig vergunde situatie zijn er op het bedrijf aanwezig: - 1 bedrijfseigen woonhuis - 1 gebouw voor hoevetoerisme met aangrenzende garage - 2 stalgebouwen voor vleeskippen - een mestvarkensstal en een zeugenstal - een loods Stallen Onderstaande tabel is een overzicht van de vergunde stallen: Tabel 1.1.1 Overzicht vergunde stallen Stal 1 Stalsysteem Stal 2 Stal 3 conv. conv. 27.500 36.500 Stal 4 conv. combiwasser Vergunde dieraantallen: slachtkuikens Varkens zeugen 346 beren 2 biggen 1.815 896 60 Mestopslag (m³) andere varkens 10 10 2.040 2.650 Aantal ventilatoren: 11 13 20 4 Ventilatoren geluidsarm (ja/nee)? Ventilatoren temperatuurgestuurd (ja/nee)? Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle © ABO NV 4 Loods De loods is vergund als bergplaats voor 3 voertuigen en/of aanhangwagens. In deze loods bevindt zich ook een vergunde mazoutopslag van 5.000 liter met verdeelslang. Er is ook een smidse aanwezig (vergund voor 10 kW). Mestopslag Het bedrijf is vergund voor 4.710 m³ mestopslag, verdeeld over 2 cisternes van 10 m³ en twee mestkelders van 2.040 m³ (stal 3) en 2.650 m³ (stal 4). Er is geen eigen mestverwerking aanwezig op het bedrijf. Spuiwateropslag Bij stal 4 is een spuiwateropslag van 60 m³ voorzien. Voederopslag De voederopslag gebeurt in 20 voedersilo’s, waarvan er 12 voor varkensvoer zijn (4 silo’s bij stal 3, 8 silo’s bij stal 4). Daarnaast zijn er 8 silo’s voor kippenvoer, 4 per stal (6 van 18 ton voer en 2 van 20 ton tarwe). Watervoorziening Het bedrijf beschikt over een vergunde grondwaterwinning uit een open vijver van 9.762 m³/jaar in het Quartaire dek (HCOV-code: 0100). Bij de woning en de hoeve voor toerisme wordt het hemelwater opgevangen in 2 putten van 10 m³ en 1 put van 20 m³. Daarnaast wordt op stal 4 ook het hemelwater opgevangen in drie putten met een totale inhoud van 435 m³. Water afkomstig van de loods en de twee kippenstallen wordt afgevoerd naar de open vijver voor hergebruik. Opslag fossiele brandstoffen e.d. Het beschikt over een vergunde mazoutopslag van 19.000 liter, verdeed over drie bovengrondse, dubbelwandige tanks van 7.000, 7.000 en 5.000 liter. De tank van 5.000 liter in de loods is voorzien van een brandstofverdeelslang. Daarnaast is er ook een dubbelwandige tank van 5.000 liter vergund voor gas. Terreinverharding De huidig vergunde terreinverharding beslaat ca 4.838 m² tussen en rond de stallen. Kadaveropslag Voor de kadavers is momenteel nog een niet-gekoelde kadaveropslag aanwezig langs de mestvarkensstal. Groenscherm Langs de oprijlaan zijn bomen aanwezig met onderbeplanting. Op het bedrijf is ook een tuin aanwezig met hoogstamfruitbomen. Rond de aanwezige poel bevinden zich ook hoogstambomen. Verder bevinden zich in de omgeving van de woning en vakantiewoningen diverse sierbeplantingen en ook langs de zijgevel van stal 3 zijn verschillende heesters aanwezig. Langs noordwestelijke zijde van het bedrijf zullen nog hoogstambomen en een haag aangeplant worden en achter stal 4 wordt een losse heg voorzien (deze elementen zijn nog niet aanwezig op het moment van het opstellen van het MER). In de toekomstige situatie zullen er op het bedrijf aanwezig zijn: - 1 bedrijfseigen woonhuis - 1 gebouw voor hoevetoerisme met aangrenzende garage Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle © ABO NV 5 - 2 stalgebouwen voor vleeskippen - twee mestvarkensstallen (waarvan 1 nieuwe) en een zeugenstal - een loods Stallen Stallen 1 en 2 worden niet gewijzigd naar de toekomst toe. Stal 3 zal terug optimaal opgevuld worden en zal voorzien worden van een biologische luchtwasser (40% geurreductie). Stal 4 wordt niet gewijzigd. De nieuwe mestvarkensstal 5 wordt voorzien van een combiwasser met 80% geurreductie. In de toekomst zullen volgende stallen aanwezig zijn: Tabel 1.1.2 Overzicht stallen toekomstige infrastructuur Stal 1 Stalsysteem Stal 2 Stal 3 conv. conv. 27.500 36.500 Stal 4 S-1 Stal 5 combiwasser combiwasser Vergunde dieraantallen: slachtkuikens Varkens zeugen 346 beren 2 biggen 1.815 vleesvarkens Mestopslag (m³) Aantal ventilatoren: Ventilatoren geluidsarm (ja/nee)? Ventilatoren temperatuurgestuurd (ja/nee)? 1.300 60 2.880 10 11 10 13 2.040 3 2.650 4 4.250 5 Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Loods Wordt niet gewijzigd. Mestopslag Onder de nieuwe stal wordt 4.250 m³ mestopslag voorzien. Spuiwateropslag Er wordt een opslag van 60 m³ voorzien bij de nieuwe stal voor de opslag van spuiwater. Voederopslag Bij de nieuwe mestvarkensstal komen 3 silo’s (1 x 8 ton, 1 x 12 ton en 1 x 14 ton). Watervoorziening De grondwaterwinning op de open vijver zal worden uitgebreid naar 18.855 m³/jaar. De nieuwe stal zal ook een hemelwateropvang hebben van 2 x 110 m³. Opslag fossiele brandstoffen e.d. Wordt niet gewijzigd. Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle © ABO NV 6 Terreinverharding Wordt niet gewijzigd. Kadaveropslag Wordt niet gewijzigd. Groenscherm Het bestaande groenscherm zal uitgebreid worden zoals aangegeven op het landschapsintegratieplan (zie bijlage). Bedrijfsexploitatie Het bedrijf is gespecialiseerd in de productie van vleesvarkens en kippen. Varkens: Er wordt geproduceerd volgens het Certuslabel. Er wordt gewerkt volgens een vier-wekensysteem. De biggen bevinden zich in de kraam gedurende 10 weken (tot 20 kilo). De watervoorziening gebeurt via drinknippels. Het water is gescheiden van het meel via een combibak of wordt ermee gemengd in een brijbak. Het voeder is fosfaatarm met een verlaagd ruw-eiwitgehalte. Na elke ronde worden de kraamhokken en de biggenbatterijen nat gereinigd en ontsmet. Ook de zeugenboxen en de hokken van de mestvarkens worden na elke ronde nat gereinigd en ontsmet. Voor de natte reiniging wordt het grof vuil eerst droog verwijderd. Ontsmetting gebeurt met Hyprelva. De mest geproduceerd door de varkens wordt opgevangen in de mengmestkelders gelegen onder de stallen. De mestafzet gebeurt als volgt: Mestafzet eigen grond burenregeling en LAT externe mestverwerking Huidig vergunde situatie <5% ca. 55 % ca. 40 % Controle inzake de mestafzet en verwerkingsplicht van het bedrijf vindt plaats door de Mestbank. Er dient rekening gehouden te worden met een uitval van 2%. De krengen worden bewaard in de kadaveropslag en worden opgehaald door Rendac (abonnement). Maandelijks worden een aantal opfokzeugen aangevoerd en een aantal reforme zeugen afgevoerd. In de huidig vergunde situatie worden niet alle biggen op het bedrijf zelf afgemest, maar worden er om de 4 à 8 weken biggen afgevoerd. In de toekomstige situatie zullen alle geproduceerde biggen ook op het bedrijf zelf afgemest worden. De wijze van mestafzet zal niet wijzigen, maar het aandeel dat naar de mestverwerking gaat, zal groter worden. Kippen: Er wordt geproduceerd volgens het Belplume-label. De exploitatiecyclus op het bedrijf start bij de aankoop van eendagskuikens. De kuikens worden gehuisvest op de grond (betonondergrond met strooisellaag). Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle © ABO NV 7 Om de 8 weken worden eendagskuikens aangevoerd (er zijn 6,5 teeltrondes per jaar) en verdeeld over de beide stallen. Na vijf weken, als de kuikens een gewicht van ca. 1,9 kg bereikt hebben, wordt ca. 20-25% uitgeladen. De overige slachtkuikens worden afgevoerd op een leeftijd van 6 weken op een eindgewicht van ongeveer 2,4 kg. De uitval tijdens een teeltronde bedraagt gemiddeld 2-3 %. Daarna is er een leegstand van twee weken. In deze periode worden de stallen nat gereinigd en ontsmet. De ontsmetting gebeurt door firma OSD Uniefog BVBA. De watervoorziening gebeurt via drinknippels. Het voeder is fosfaatarm met een verlaagd ruw-eiwitgehalte en betreft 3- of 4-fasenvoedering. De kippenmest wordt gedurende de opkweek opgevangen in de strooisellaag. Deze mest wordt na elke ronde afgevoerd van het bedrijf (export naar Frankrijk). Tijdens de dagelijkse inspectierondes worden kadavers onmiddellijk uit de stal verwijderd en bewaard in de kadaverhut, in afwachting van de afhaling door Rendac. De kadavers worden regelmatig opgehaald, conform de wettelijke bepalingen. De exploitatiecyclus van de kippen wordt niet gewijzigd naar de toekomst toe. Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle © ABO NV 8 1.2 MILIEUEFFECTEN In het MER werd vertrekkende vanuit een gedetailleerde beschrijving van het project en de referentiesituatie van het gebied een inschatting gemaakt van de huidig vergunde en toekomstige effecten die het project veroorzaakt en zal veroorzaken. Daar waar noodzakelijk en/of mogelijk werden milderende maatregelen voorgesteld om de begrote effecten te milderen tot een aanvaardbaar niveau. De beoordeling in de het MER is gebeurd op basis van een 7-delige waardeschaal, gaande van negatieve, matig negatieve, gering negatieve, geen of verwaarloosbare, gering positieve, matig positieve tot positieve effectbeoordeling. In onderstaande punten wordt per discipline bondig de referentiesituatie beschreven en wordt aangegeven wat de voornaamste beoordelingen zijn. Voor een gedetailleerde beschrijving van de methodologische werkwijze wordt verwezen naar het MER. 1.2.1 Lucht Referentiesituatie Voor de discipline lucht werd in de referentiesituatie aandacht besteed aan de aspecten geur, stof, verzuring en broeikaseffect. Door de ligging in agrarisch gebied en de aanwezigheid van omliggende veeteeltbedrijven is er in het studiegebied mogelijke waarneming van geurhinder. Ook emissie van zwevend stof kan voortkomen uit deze veeteeltbedrijvigheid en de bewerking van akkerpercelen. Zwevende stof is een mengsel van deeltjes van uiteenlopende samenstelling en afmeting in de lucht. De deeltjes worden ingedeeld in fracties op basis van hun grootte, een onderscheid wordt gemaakt tussen PM10, PM2,5 en PM0,1 (PM = particulate matter). Stofemissie op veeteeltbedrijven komt voornamelijk uit de stallen. Door de activiteit van de dieren en de ventilatie in de stallen waait immers heel wat stof op (voederdeeltjes, huidschilfers, enz.). Dit stof wordt via de ventilatie uit de stallen getrokken en komt zo terecht in de omgeving. Anderzijds ontstaat stofemissie ten gevolge van het vullen van voedersilo’s, verbranding fossiele brandstoffen, transportbewegingen, enz. Op basis van een interpolatie per 4x4 km gridcel van de resultaten van de PM10-meetgegevens (2009-2011) kan een inschatting gemaakt van de PM10-concentratie ter hoogte van het studiegebied. De jaargemiddelde PM10concentraties ter hoogte van het bedrijf bedroeg 23,9 µg/m³ voor 2009-2011 en er werd gemiddeld 20,3 maal een overschrijding van de daggrenswaarde waargenomen (VMM, 2013, online). Een interpolatiekaart van de jaargemiddelde PM2,5-concentratie (zoals deze beschikbaar is voor PM10) is niet beschikbaar. Het meest nabijgelegen meetpunt is gelegen in Houtem op ca. 32 km ten noordwesten van het bedrijf. Gezien de ligging wordt dit meetpunt beschouwd als niet representatief voor de situatie ter hoogte van het projectgebied. Effecten Inzake de discipline lucht werd de impact van het bedrijf bekeken inzake geurhinder, stofhinder, ammoniakemissie en emissie broeikasgassen. In de huidig vergunde situatie gaat het bedrijf gepaard met: een geuremissie van 50.595 OUe/s. Deze geuremissie veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster een negatief effect ter hoogte van 521 woningen (+ de bedrijfswoning), een matig negatief effect ter hoogte van 106 woningen en een gering negatief effect ter hoogte van 48 woningen. Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle © ABO NV 9 een jaarlijkse PM10-emissie van 1.591 kg (stalemissies + emissies door brandstoffen). Ten gevolge hiervan wordt een gering negatief effect begroot ter hoogte van 9 woningen en een matig negatief effect ter hoogte van 2 woningen (waaronder de bedrijfswoning). een jaarlijkse PM2,5-emissie van 286 kg (stalemissies + emissies door brandstoffen). Dit brengt enkel gering negatieve effecten met zich mee, nl. ter hoogte van 2 woningen (waaronder de bedrijfswoning). Een ammoniakemissie van 7.856 kg NH3/jaar. Voor de verzurende & vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna & Flora. Een zekere broeikasgasemissie (CH4, N2O en CO2) ten gevolge van de dieren, het verbranden van fossiele brandstoffen en het elektriciteitsverbruik. In de toekomstige situatie gaat het bedrijf gepaard met: een geuremissie van 64.027 OUe/s, oftewel een toename van de geuremissie met 27 % door uitvoering van het project. Deze geuremissie veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster een negatief effect ter hoogte van 547 woningen (+ de bedrijfswoning), een matig negatief effect ter hoogte van 108 woningen en een gering negatief effect ter hoogte van 48 woningen. Ondanks het feit dat de geuremissie naar de toekomst toe wat toeneemt, wordt er weinig bijkomende hinder verwacht en voor een deel van het studiegebied zelfs een lichte verbetering. Dit is te verklaren door het verschil in emissiepunten tussen huidig vergunde en toekomstige situatie. Waar wel een stijging van de geuremissie gemodelleerd werd, is het verschil tussen huidig vergunde en toekomstige situatie beperkt tot minder dan 0,5 OUe/m³. Enkel voor een zestal achterliggende woningen gelegen in agrarisch gebied in de klasse van 5 tot 10 OUe/m³ wordt een stijging tussen 1 en 2,5 OUe/m³ gemodelleerd (waarvan de woning met de hoogste stijging eveneens een veeteeltbedrijf betreft). een jaarlijkse PM10-emissie van 1.623 kg, oftewel een toename van de PM10-emissie met 2 % door uitvoering van het project. Ten gevolge hiervan wordt een gering negatief effect begroot ter hoogte van 9 woningen en een matig negatief effect ter hoogte van 2 woningen (waaronder de bedrijfswoning). een jaarlijkse PM2,5-emissie van 292 kg (stalemissies + emissies door brandstoffen), oftewel een toename van de emissie met 2 % door uitvoering van het project. Dit brengt enkel gering negatieve effecten met zich mee, nl. ter hoogte van 2 woningen (waaronder de bedrijfswoning). Een ammoniakemissie van 7.699 kg NH3/jaar. Door uitvoering van het project daalt de ammoniakemissie uit de stallen met 2%. Voor de verzurende & vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna & Flora. Een stijging van de broeikasgasemissie (CH4, N2O en CO2), door de toename in het aantal dieren en het stijgende elektriciteitsverbruik. Milderende maatregelen Reeds toegepast Het bedrijf maakt in de huidig vergunde situatie reeds gebruik van een combiwasser op stal 4 met volgende reductiecoëfficiënten: 80% geurreductie, 80% stofreductie en 85% ammoniakreductie. Met deze rendementen werd rekening gehouden bij de modelleringen. Het bedrijf maakt gebruik van meerfasenvoeders die fosfaatarm zijn en een verlaagd ruw eiwitgehalte hebben. Dit resulteert in een daling van stikstofexcretie in de mest, wat gunstig is voor wat betreft de geuremissie. Bij het vullen van de silo’s wordt gebruik gemaakt van stofzakken. Het aantal transporten door het bedrijf wordt geoptimaliseerd, waardoor stofopwaaiing en het verbruik van brandstoffen wordt beperkt. Het bedrijfsterrein wordt zo goed als kan proper en stofvrij gehouden. Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle © ABO NV 10 Gepland De nieuwe mestvarkensstal zal net zoals stal 4 voorzien worden van een combiwasser. De bestaande stal 3 zal in de toekomst voorzien worden van een biologische luchtwasser. Hiermee werd reeds rekening gehouden bij de modelleringen. Door de locatie ven nieuwe stal met combiwasser en het voorzien van een luchtwasser achteraan de bestaande stal, wordt een verschuiving van de emissie van het bedrijf naar de achterzijde gerealiseerd waar er minder bebouwing aanwezig is. Op die manier wordt voor de woning ten noorden van het bedrijf een verbeterde situatie gecreëerd. In de toekomst zal voor de varkens overgeschakeld worden op brijvoeder. Door het toepassen van brijvoedering kan de fijn stofuitstoot beperkt worden. Er werd voor het bedrijf een beplantingsplan opgesteld door Inagro. De aanplantingen kunnen voor een (beperkte) invang van emissies zorgen. Gezien de beperkte breedte van de voorziene elementen, zal het effect wellicht beperkt zijn. Verdere mogelijkheden Het uitvoeren van een energieaudit is iets wat haalbaar geacht wordt voor alle veeteeltbedrijven. Dit wordt dan ook aanbevolen. Ook het voorzien van een gekoelde kadaveropslag zou positief zijn. Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle © ABO NV 11 1.2.2 Water Referentiesituatie Oppervlaktewater Hydrografisch is het studiegebied gelegen in het IJzerbekken, meer bepaald VHA-zone “Martjevaart (VHA221)”. Een overzicht van de waterlopen gelegen binnen het studiegebied wordt weergegeven op figuur 6.2.1 (bijlage 1). Het bedrijfsperceel watert af naar de Landerbeek (waterloop van 2de categorie) die op haar beurt terecht komt in de Broenbeek (waterloop van 2de categorie) en vervolgens uitmondt in de Martjevaart (waterloop van 1ste categorie). Op de Landerbeek zijn er twee VMM-meetpunten aanwezig. Ter hoogte van dit meetpunt is er geen sprake van een overschrijding van de nitraatnorm (50 mg nitraat/L). In 2010 was voor de Legemeersbeek sprake van een matig verontreinigde chemische waterkwaliteit. Gegevens inzake de biologische waterkwaliteit zijn niet beschikbaar. Voor al de waterlopen binnen het studiegebied gelden de kwaliteitsnormen voor drinkwaterproductie. De fysische, chemische en microbiologische eigenschappen waaraan het oppervlaktewater in Vlaanderen dient te voldoen, zijn terug te vinden in bijlage 2.3 van Vlarem II. De kaart met overstromingsgevoelige gebieden opgesteld in functie van de Watertoets geeft aan dat het bedrijf niet in overstromingsgevoelig gebied ligt. Naar het noorden toe, aan de andere kant van de Poelkapellestraat, is er wel een gebied dat mogelijk overstromingsgevoelig is. Grondwater De grondwaterkwetsbaarheidskaarten van Vlaanderen geven de risicograad aan van verontreiniging van het grondwater in de bovenste ‘watervoerende laag’ door stoffen die van op het aardoppervlak in de bodem dringen. Als ‘watervoerende laag’ worden de verzadigde zones met voldoende dikte en uitbreiding beschouwd, die waterwinning op een economisch verantwoorde wijze toelaten. De grondwaterkwetsbaarheidskaart van West-Vlaanderen (figuur 6.2.2, bijlage 1, boekdeel II) geeft de zone ter hoogte van het bedrijf aan als zijnde ‘weinig kwetsbaar’ (index Cc). De winbare watervoerende laag bestaat hier uit een zandpakket, met een kleiige deklaag, met een onverzadigde zone met een dikte rond de 10 meter. De grondwaterspiegel ligt hier betrekkelijk ondiep. Het bedrijf van Joseph Vanden Abeele beschikt over een vergunde grondwaterwinning van 9.762 m3/jaar op een open vijver. De watervoerende laag is het Quartaire aquifersysteem (code 100). De winning onttrekt grondwater vanop een diepte van 6 meter. Uit de gegevens van DOV-Vlaanderen blijkt dat er binnen een straal van 500 meter rond de bedrijfseigen grondwaterwinning 2 andere winningen gelegen zijn. Het betreft hier een winning van een nabijgelegen veeteeltbedrijf (op 140 m) en een winning van een fruitbedrijf (op 470 m). De eerste winning onttrekt water vanop een diepte van 130 m uit het Landeniaan aquifersysteem (2.000 m³/jaar, 10 m³/dag). De andere winning onttrekt water vanop een diepte van 337 m uit Cambro-Siluur Massief van Brabant (10.000 m³/jaar, 84 m³/dag). Effecten Inzake de discipline water werd de impact beoordeeld van het bedrijf en van het geplande project op de drie watersysteemcomponenten: oppervlaktewater, grondwater en watergebruik. Het bedrijf bestaat in de huidig vergunde situatie uit 4 stallen, een loods, een bedrijfswoning en een woning voor hoevetoerisme. In de toekomstige situatie wordt een nieuwe mestvarkensstal gebouwd. Bijkomende bebouwde oppervlakte zal zorgen voor een wijziging in infiltratiehoeveelheid, gevolgd door een wijziging van de afstromingshoeveelheid. De nieuwe stal komt in niet-overstromingsgevoelig gebied te liggen. De exploitant voorziet Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle © ABO NV 12 bovendien voldoende buffer voor de bijkomende infrastructuren. Er wordt dan ook geen of verwaarloosbaar effect begroot. Het bedrijf is gelegen in individueel te optimaliseren buitengebied. Het huishoudelijk afvalwater wordt momenteel geloosd in de gracht via een septische put. Er wordt dan ook uitgegaan van een matig negatief effect. Eenmaal een individuele zuivering is voorzien, kan uitgegaan worden van een gering negatief effect. Lozing van bedrijfsmatig afvalwater vindt niet plaats op het bedrijf. Het reinigingswater van de stallen komt terecht in de mestkelders en wordt samen met de mest afgevoerd. Er wordt dan ook uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect. Het project gaat niet gepaard met ingrepen aan of kruisingen van een waterloop. Bijgevolg treden structuureffecten niet op. De invloedsstraal van de bemaling tijdens de aanlegfase is beperkt tot ca. 60 m. Er wordt geen of een verwaarloosbaar effect verwacht op naburige grondwaterwinningen. De bedrijfseigen grondwaterwinningen veroorzaken zowel in huidig vergunde als toekomstige situatie geen of verwaarloosbare effecten of naburige grondwaterwinningen. Op het bedrijf is er zowel in de huidig vergunde als toekomstige situatie opslag van mazout. De huidig vergunde en toekomstige situatie (beveiligde opslag in dubbelwandige tanks + periodieke controle) worden beoordeeld als een gering negatief effect. Rekening houdend met de aanwezige en toekomstig vergunde vlarem-rubrieken, kan besloten worden dat in de huidig vergunde situatie en in de toekomstige situatie geen verplichting is tot bodemonderzoek. Voor de opslag van mest wordt uitgegaan van een gering negatief effect. In de toekomst zullen de nodige stappen ondernomen worden voor het plaatsen van peilputten. Inzake waterverbruik wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect voor wat betreft de hoeveelheid, aangezien het huidige verbruik en de aangevraagde hoeveelheid overeenstemt met de berekende behoefte. Op basis van de gebruikte waterbronnen wordt uitgegaan van een gering negatief effect omwille van het gebruik van grondwater voor een deel van de waterbehoefte van de luchtwassers. Dit grondwater komt echter wel uit een vijver naar waar ook hemelwater afgevoerd wordt van een aantal daken en is dus in feite een combinatie van grondwater en hemelwater. Milderende maatregelen Reeds toegepast Er wordt geen bedrijfsafvalwater geloosd. Tanks worden periodiek gecontroleerd. Er wordt gebruik gemaakt van erkende producten. Voorafgaand aan elke natte reinigingsbeurt wordt het grof vuil eerst met behulp van een borstel of een trekker verwijderd. Daardoor is er minder water vereist in de daaropvolgende natte reinigingsstap. Deze werkwijze wordt als BBT beschouwd. Er wordt geen diep grondwater gebruikt, enkel ondiep grondwater (drinkwater dieren, huishouden, deel waterbehoefte luchtwasser) en hemelwater (reiniging en deel waterbehoefte luchtwasser). Gepland De bij de vorige vergunning opgelegde bijzondere voorwaarde omtrent de buffering van het hemelwater van de betonverharding, zal uitgevoerd worden door dit water via goten naar de hemelwateropvang van de zeugenstal te leiden. Deze opvang is voldoende groot. Het hemelwater van de nieuwe stal zal ook opgevangen en hergebruikt worden. De nodige stappen zullen worden ondernomen ter plaatsing van peilputten. Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle © ABO NV 13 1.2.3 Bodem Referentiesituatie Tijdens het Quartair startte de opbouw van het huidige landschap. Bovenop de tertiaire formaties werden door de wisselwerking tussen zee, wind en rivieren, nieuwe afzettingen gevormd. Het Quartair wordt gekenmerkt door een opeenvolging van ijstijden en tussenijstijden. Tijdens de opeenvolgende ijstijden daalde het zeepeil sterk en sneden rivieren zich in in de tertiaire afzettingen. Gedurende de tussenijstijden steeg het zeepeil en werden grote hoeveelheden puin afgezet en werden brede alluviale vlakten gevormd. Deze Quartaire afzettingen (tot 1,64 miljoen jaar oud) hebben in het studiegebied een dikte van 0-15 meter. De Tertiaire afzettingen, die in het studiegebied onmiddellijk onder het Quartaire dek worden teruggevonden, bestaan uit de Formatie van Kortrijk (meer bepaald het Lid van Aalbeke: zeer fijn siltige klei (ongeveer 25 m dik)) en de Formatie van Tielt (meer bepaald het Lid van Kortemark: compact kleiig, fijn tot zeer fijn silt met dikke kleilenzen en bovenaan uit zeer fijn zandige grove silt met zandlenzen (dikte tussen 10 en 15 meter)). De watervoerende quartaire laag is maximaal een 15-tal meter dik. Het studiegebied ligt in de Zandleemstreek. De bodems in de Zandleemstreek variëren van lichte zandleem (P), over zandleem (L) tot leem (A). Lokaal kunnen ook lemige zandbodems (S) voorkomen. Waar de bodem een grotere fractie leem bevat zijn de gronden ook natter (drainageklasse e-h). Daarnaast schommelen de gronden tussen matig nat en matig droog (drainageklasse c en d). Rondom de waterlopen vinden we kleibodems (E) terug, hier zijn de gronden ook veel natter (drainageklasse f-h). Ter hoogte van het bedrijfsterrein vinden we bodemseries Ldc en Pdc terug. Dit zijn respectievelijk een zandleembodem en een lichte zandleembodem, elk matig nat met een verbrokkelde textuur B-horizont. Voor een Ldc en Pdc bodem dient rekening gehouden te worden met een gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand van resp. 71 en 63 cm diepte en een gemiddelde laagste grondwaterstand van 130 cm diepte. Effecten Door de bouw van de nieuwe stal zal ca. 4.700 m³ grond uitgegraven worden. Deze grond zal (deels) afgevoerd worden. De mest aanwezig op het bedrijf betreft mengmest (varkens) en vaste mest (in de pluimveestallen). Mengmest wordt opgeslagen in de mestkelders onder de varkensstallen. Voor de afzet van deze mest wordt gebruik gemaakt van de trajecten ‘uitrijden’ en ‘biologie’ (via externe mestverwerkingsinstallatie). De kippenmest geproduceerd op het bedrijf wordt in de huidige en de toekomstige situatie gedurende de opkweek opgevangen in de strooisellaag. Na elke ronde wordt de mest geëxporteerd naar Frankrijk. De nieuwe stal wordt gebouwd op een perceel met een zeer hoge waardering voor landbouw. Aangezien het gaat om de uitbreiding van een bestaand bedrijf, wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Milderende maatregelen Reeds toegepast De mestkelders, de pluimveestallen en de verharding bij de stallen zijn uitgerust met een volle betonnen vloer zodat uitspoeling van mestdeeltjes naar de bodem en het grondwater verhinderd wordt. Het bedrijf ziet er op toe dat al de risicostoffen optimaal beveiligd zijn en blijven. Jaarlijks wordt een mestaangifte gedaan. Gepland Er dient voldaan te worden aan de Vlarebo- en Vlarea-wetgeving. De uitbreiding in dierenaantal wordt op het bedrijf deels gerealiseerd door het bekomen van nutriëntenemissierechten door mestverwerking. Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle © ABO NV 14 1.2.4 Geluid Referentiesituatie Binnen het studiegebied vinden voornamelijk agrarische activiteiten plaats. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de geluidsbelasting. Daarnaast is ook een bijdrage te verwachten van het nabijgelegen industriegebied, gelegen op ca. 130 m ten westen van het bedrijf. Er werden geen geluidsmetingen uitgevoerd. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in agrarische gebieden langs bedrijven– en industrieterreinen en dit voor immissiepunten op minder dan 200 m van een bedrijventerrein kan voor het LA95,1h voor de dagperiode 40 dB(A), voor de avondperiode en nachtperiode 35 dB(A) gehanteerd worden. Aangezien op 130 m ten westen van het bedrijfscentrum een industriegebied gelegen is, kunnen deze referentiewaarden gehanteerd worden voor immissiepunten op minder dan 200 m van dit industriegebied. Op grotere afstand kan rekening gehouden worden met lagere referentiewaarden: voor de dagperiode 35 dB(A), voor de avondperiode 30 dB(A) en voor de nachtperiode 25 dB(A). (Deze waardes liggen 10 dB(A) lager dan de milieukwaliteitsnormen voor agrarische gebieden). Effecten In de huidig vergunde situatie wordt ten gevolge van het specifiek geluidsniveau op 200 m van de perceelsgrens afhankelijk van de ligging op meer of minder dan 200 m van het industriegebied een gering negatief effect of geen of een verwaarloosbaar effect verwacht. Ter hoogte van de nabijgelegen woningen wordt een gering negatief effect verwacht. Uit toetsing van het incidentele geluid blijkt dat geen overschrijdingen van de richtwaarden te verwachten zijn op 200 m van de perceelsgrens of ter hoogte van de meest nabije woningen. In de toekomst zijn er geen bijkomende incidentele bronnen, zodat de beoordeling hetzelfde blijft als in de huidig vergunde situatie. Ook het aantal ventilatoren neemt naar de toekomst niet toe, door de wijziging van de ventilatie van stal 3, zullen twee ventilatoren minder aanwezig zijn. Er worden dan ook geen bijkomende effecten verwacht. Milderende maatregelen Reeds toegepast De ventilatoren zijn temperatuurgestuurd. Tijdens het laden en lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen stilgelegd. Gepland De ventilatie in de nieuwe stallen zal eveneens temperatuurgestuurd zijn. Verdere mogelijkheden Tijdens de werkzaamheden dient de initiatiefnemer er op te letten dat de aannemer de geluidshinder ten gevolge van de werken zo goed mogelijk beperkt en dat het onnodig laten draaien van machines en motoren voorkomen wordt. Er moet rekening gehouden worden met een schappelijk start- en einduur van de bouwwerken, enz. Dit opdat de hinder naar omwonenden zoveel mogelijk beperkt wordt. Het uitvoeren van de werkzaamheden (bemaling) in het najaar (late zomer) beperkt de benodigde bemaling en aldus eveneens de eventuele hinder die hieraan kan verbonden zijn. Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle © ABO NV 15 1.2.5 Mens Referentiesituatie Als voornaamste antropogene elementen wordt aandacht besteed aan wonen, recreatie, landbouw, verkeer en industrie. Woonfunctie Het studiegebied bestaat grotendeels uit agrarisch gebied met de aanwezigheid van verspreide bebouwing. Het meest nabijgelegen woongebied komt voor op ca. 700 m ten westen van het bedrijf. Binnen een straal van 1 km rondom het bedrijf worden er rond de 230 woningen aangetroffen. Deze woningen liggen voornamelijk in het centrum van Langemark. Het dichtstbijgelegen woonhuis bevindt zich op ongeveer 62 m ten noordoosten van de stal 1. Recreatie Er bevinden zich in de omgeving van het bedrijf (straal 1 km) geen recreatiezone, zoals bedoeld volgens het gewestplan. Er passeren ook geen recreatieve routes aan het bedrijf. Landbouw De omgeving van het bedrijf wordt gekenmerkt door een agrarisch grondgebruik. Voornamelijk vinden we hier een afwisseling van akkers en weilanden terug. Verspreid binnen het studiegebied bevinden er zich verschillende andere landbouwbedrijven. Verkeer Het bedrijf bevindt zich op 7 km van de dichtstbijzijnde autosnelweg (A19). De Poelkapellestraat/Langemarkstraat vindt in Poelkapelle aansluiting op de N313 (Brugsweg), waarna ter hoogte van de Noorderring van Ieper aansluiting op de A19 mogelijk is. Industrie Ongeveer 100 meter ten westen van het bedrijf staat volgens het gewestplan een industriezone voor vervuilende industrieën aangeduid. Effecten In het verleden werden nog geen officiële klachten geuit ten opzichte van het bedrijf. Bij de laatste milieuvergunningsaanvraag werd wel beroep ingediend door een viertal omwonenden. De beroepen werden gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van de milieuvergunning werd gewijzigd met een aantal extra bijzondere voorwaarden. Met deze voorwaarden wordt rekening gehouden bij de uitvoering. Transporten verlopen grotendeels langs gewestwegen. Er wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect. Milderende maatregelen Alle maatregelen die ervoor zorgen dat de hinder beperkt blijft (zie overige hoofdstukken). De exploitant kan het aantal benodigde transporten proberen te beperken door te vermijden dat niet-volle transporten gebeuren. Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle © ABO NV 16 1.2.6 Fauna & flora Referentiesituatie Biologische waarderingskaart In de directe omgeving van het bedrijf zijn de coderingen ur (bebouwing in agrarische omgeving, losstaande hoeve), hx (zeer soortenarm ingezaaid grasland) en voornamelijk bl (akker op lemige bodem) aanwezig. Binnen een straal van 1 km rondom het bedrijfscentrum is er één eenheid die gekarteerd wordt als biologisch zeer waardevol (z), twee als biologisch waardevol (w). Daarnaast zijn er nog biologisch minder waardevolle eenheden, waarvan drie met waardevolle elementen (mw) en één met zeer waardevolle elementen (mz). Natuurbeschermingszones Er zijn geen speciale beschermingszones in het studiegebied. Het dichtstbijzijnde habitatrichtlijngebied ligt pas op 3,6 km afstand. Ook VEN-gebieden bevinden zich niet in de ruime omgeving. Aandachtsgebieden Invloeden van de verzurende/vermestende depositie worden bijgevolg enkel beschouwd voor bepaalde ‘aandachtsgebieden’ in het studiegebied. Habitatrichtlijngebieden, vogelrichtlijngebied, VEN-gebieden, erkende of Vlaamse natuurreservaten of bosreservaten bevinden zich niet in de buurt van het bedrijf. Wel bevinden zich in de (ruimere) bedrijfsomgeving een parkgebied en een natuurgebied volgens het gewestplan. Het dichtste betreft het parkgebied op ca. 1,3 km ten westen van het bedrijf (aangeduid als minder waardevol met waardevolle elementen op de Biologische waarderingskaart). Verder werd voor het bepalen van de aandachtsgebieden gekeken naar de habitatkaart versie 5.2, opgesteld door INBO d.d. 2009. De habitatkaart 5.2 geeft voor de meeste habitattypen van de Bijlage I van de Habitatrichtlijn een indicatie van hun voorkomen en dit zowel binnen als buiten de speciale beschermingszones. De habitatkaart versie 5.2 bevat zowel een integratie van de Biologische Waarderingskaart als een indicatieve situering van de Natura 2000 habitats en de regionaal belangrijke biotopen. In de bedrijfsomgeving bevinden zich een aantal potentiële habitats (eutrofe plassen), verder vinden we op iets grotere afstand een aantal boshabitats (9120, 91E0) en regionaal belangrijke biotopen (rbbsf en rbbsp). Daar bovenop werden de overige elementen uit de Biologische Waarderingskaart die als biologisch waardevol of zeer waardevol worden beschouwd als aandachtsgebied toegevoegd. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat voor kleine/smalle elementen zoals bomenrijen, houtkanten, plassen, etc. die zich in of langs de rand van akkers en weiden bevinden, de verzuring/vermesting door ammoniakuitstoot verwaarloosbaar zal zijn in vergelijking met de invloed van actieve bemesting. Verzurende en vermestende depositie Het bedrijf op zich zal een bijdrage leveren aan de verzurende en vermestende depositie in het studiegebied. Vooral de verzurende bijdrage van de intensieve veeteelt inzake NH3-emissie is als relevant te beschouwen. De overige bijdrage t.g.v. SO2 & NOx (NO2)-emissie blijft beperkt (VMM, MIRA-T, 2006). In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de verzurende depositie (Zeq/ha.jaar) in de gemeente Langemark-Poelkapelle voor het jaar 2010 (berekend op basis van het OPS-model). Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle © ABO NV 17 Tabel Verzurende deposities SO2, NOX en NH3 (Zeq/ha.jaar) te Langemark-Poelkapelle, 2010 (VMM, 2011) SO2 NOx NH3 Totaal 463 539 1.164 2.165 Effecten Direct ecotoopverlies ten gevolge van de nieuwe infrastructuur wordt als geen of een verwaarloosbaar effect beschouwd, aangezien de nieuwe stal op een perceel gebouwd wordt dat aangeduid staat als biologisch minder waardevol (akker op lemige bodem). Verdroging ten gevolge van de grondwaterwinningen op het bedrijf of de bemaling tijdens de aanlegfase, treedt niet op (geen of een verwaarloosbaar effect). Ook effecten ten gevolge van rustverstoring ter hoogte van de aandachtsgebieden werden als verwaarloosbaar ingeschat. Het voornaamste effect van veeteeltbedrijven op Fauna & Flora is de verzurende en vermestende invloed op hun omgeving door ammoniakemissie. Door het voorzien van een combiwasser op de nieuwe stal en de installatie van een biologische luchtwasser op de bestaande stal 3, wordt echter in de toekomst een iets lagere ammoniakemissie verwacht dan in de huidig vergunde situatie (daling van 7.856 kg NH3/jaar tot 7.699 kg NH3/jaar). De effecten van verzuring en vermesting zijn dan ook vergelijkbaar voor huidig vergunde en toekomstige situatie. Inzake verzuring vinden we enkel een relevante bijdrage aan de kritische last voor 0,15 ha vochtig wilgenstruweel. Inzake vermesting is er eveneens een relevante bijdrage voor deze 0,15 ha vochtig wilgenstuweel en verder nog een beperkte bijdrage voor een eutrofe plas en een houtkant en bomenrij. Milderende maatregelen Voor milderende maatregelen die ook een invloed hebben op de verzurende en vermestende deposities wordt verwezen naar de hoofdstukken Lucht, Bodem, Water en Geluid. Aangezien geen stijging van de ammoniakemissie verwacht wordt en het aantal effecten beperkt is, worden geen bijkomende maatregelen noodzakelijk geacht. 1.2.7 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Referentiesituatie Traditionele Landschappen Rekening houdende met de indeling van Vlaanderen in Traditionele Landschappen (Antrop et al., 2002) is het bedrijf gelegen in de Zuidelijke IJzervlakte en het Land van Ieper. Voor dit traditioneel landschap wordt volgende kenmerkende typering gegeven: 211010 Zuidelijke IJzervlakte en het Land van Ieper Visueel-landschappelijke kenmerken, begrenzing en versnippering van de Open Ruimte: - structuurdragende matrix Vlak tot zacht golvend landbouwgebied met kleine, lage kerndorpen en sterk verspreide alleenstaande bebouwing Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle © ABO NV 18 211010 Zuidelijke IJzervlakte en het Land van Ieper - zichtbare open ruimten Wijdse panoramische zichten in vele richtingen - impact bebouwing Bebouwing vormt geïsoleerde puntvormige elementen en kernen in de open ruimte - betekenis kleine landschapselementen - Uitzonderlijke dominante beelddragers (torens,…) - Geïsoleerde groene elementen en weinig geconnecteerd lineair groen Wenselijkheden m.b.t. de Vlaamse Landschappen - structurele hoofdkenmerken - identiteitsbepalende elementen - erfgoedwaarde - autonome ontwikkeling en problemen - wenselijkheden voor toekomstige ontwikkeling Zachtgolvend open landschap dat aansluit bij de zuidelijke uitlopers van de kustpolders en de IJzervallei. Parallelle zachte golvingen die van NW-ZO lopen; verspreide bewoning met kleine hoop- en kerndorpen; Ieper als stedelijk centrum en blikvanger in de skyline Frontzone van Eerste Wereldoorlog. Kadastrale oppervlakte m.b.t. Open Ruimte bedroeg in 1989 in vele gemeenten meer dan 88% - vrijwaren landelijk karakter met verspreide boerderijen in een open landbouwlandschap; - bufferen van industriële en commerciële complexen in de open ruimte rond de kleinstedelijke kernen; - behoud van de silhouetten van de steden en dorpen als blikvanger. Landschapsatlas Het bedrijf is niet gelegen in een relictzone of ankerplaats. De dichtstbijzijnde ankerplaats en relictzone ligt op 3,3 km. Rondom het bedrijf (in een straal van 1km) bevindt zich een puntrelict, op ongeveer 1 km ten westen van het bedrijf, met name de ‘Dorpskern Langemark-Poelkapelle’. Daarnaast loopt er, op ongeveer 800 m ten noordwesten van het gebied, ook nog een lijnrelict. Dit is de ‘Spoorlijn Kortemark-Langemark’. Bouwkundig erfgoed en archeologie In de ruime bedrijfsomgeving komen geen beschermde dorps- of stadsgezichten, landschappen of monumenten voor. Binnen 1 km rond het bedrijf bevinden zich wel enkele elementen opgenomen in de Inventaris Bouwkundig Erfgoed. In de buurt van het bedrijf gaat het over een hoeve en de fermette ‘Mijn droom’ met een oude afspanning van herberg ‘de Meiboom’. Daarnaast zijn het voornamelijk nog hoevegebouwen en twee- en eengezinswoningen. De Zuidelijke Westhoek bevindt zich midden in de frontzone van de Eerste Wereldoorlog. Er zijn dan ook heel wat archeologische resten uit het begin van de 20ste eeuw aanwezig. Het gaat hier dan bijvoorbeeld over loopgraven en de bijhorende zogenaamde deep dug-outs, ondergrondse opslagkamers, schuilplaatsen en depots. Ook granaatinslagen of grotere kraters gevormd door het gebruik van explosieven kunnen nog onderscheiden worden op sommige locaties. Naast structuren worden in de regio ook regelmatig materiële vondsten gedaan, zoals wapens en munitie, uitrustingsstukken en werktuigen. Archeologische vondsten in de regio dateren echter niet uitsluitend van Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle © ABO NV 19 tijdens de wereldoorlogen. In de late middeleeuwen werd het landschap getypeerd door omgrachte en of omwalde hoeves. Restanten hiervan zijn vaak nog op heden aanwezig Binnen een straal van 1 km rondom het bedrijf zijn er vijf gebieden opgenomen in de Centraal Archeologische Inventaris (CAI). In vier van de vijf gebieden is er een site met een walgracht uit de Late Middeleeuwen. Het vijfde gebied bevat relicten uit de IJzertijd maar voornamelijk relicten van WO I (bomkraters, kogels, munitieladingen,…). Effecten In kader van het project wordt 1 nieuwe stal opgericht. Het bedrijf maakt onderdeel uit van een agrarisch landschap gekenmerkt door de aanwezigheid van verschillende agrarische bedrijven. Ten westen is een industriezone gelegen. Inzake structuur- en/of relatiewijzigingen wordt uitgegaan van een gering negatief effect, gezien de blijvende compactheid van het bedrijf en de situering dicht bij een industriezone. Voor de huidig vergunde situatie is er geen verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. In de toekomstige situatie komt de nieuwe grote mestvarkensstal langs de achterzijde van het bedrijf. Door de grote afstand tot ankerplaatsen, relictzones, punt- en lijnrelicten wordt er uitgegaan van geen tot een verwaarloosbaar effect. De bedrijfsuitbreiding heeft geen of verwaarloosbare effecten op bouwkundig erfgoed. Voor de uitbreiding zijn graafwerkzaamheden vereist. Archeologische vondsten zijn hierbij nooit uitgesloten. Gezien de aanwezigheid van archeologische vondsten in de streek, wordt een potentieel matig negatief effect beschouwd. Eventuele toevalsvondsten dewelke gedaan worden tijdens de werkzaamheden dienen gemeld te worden aan het Agentschap Ruimte en Erfgoed – Onroerend Erfgoed. Inzake landschapsperceptie wordt uitgegaan van een gering negatief effect in de huidig vergunde situatie. In de toekomst wordt aanvankelijk een matig negatief effect begroot. Voor de toekomstige situatie wordt aanvankelijk een matig negatief effect begroot. Indien voldoende aandacht gaat naar de uitbreiding van het groenscherm, zoals gepland, kan op termijn een gering negatief effect verwacht worden. Milderende maatregelen Reeds toegepast Het bedrijf vormt een verzorgd uitziend onderdeel van het agrarische landschap. Gepland De nieuwe mestvarkensstal zal opgetrokken worden uit beige-gele silexbetonpanelen met een rood golfplatendak, net zoals stallen 1, 2 en 4. Het groenscherm zal uitgebreid worden. Een beplantingsplan werd opgesteld door Inagro: De bestaande haag langs de dreef blijft behouden. Het verlengde van deze haag wordt gerooid en er een nieuwe beukenhaag (inheems en beperkt doorzicht in de winter) wordt aangeplant. In de haag worden hoogstambomen aangeplant om het achterliggende stalvolume te breken. Langs de westkant van de zeugenstal en langs de west- en oostkant van de nieuwe stal wordt een losse heg aangeplant. De heesterkeuze voor deze aanplant is bepaald zodat de stal conform de wetgeving i.v.m. daglicht geïntegreerd kan worden. Zuidelijk wordt aan de kopse kanten van de bestaande loods en mestvarkensstal een hogere losse heg voorzien. Ook aan de achterzijde van kippenstal 2 wordt een losse heg voorzien. Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle © ABO NV 20 1.3 GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN Het bedrijf bevindt zich op 12 km van de Waalse grens en 19 km van de Franse grens. Grensoverschrijdende effecten worden dan ook niet verwacht. 1.4 MONITORING Door de overheid, als mede door de geldende wetgevingen, zijn er verschillende maatregelen opgelegd en gegevens opgemeten en/of gerapporteerd, welke het (gedeeltelijk) mogelijk maken op te volgen hoe het bedrijf ten opzichte van bepaalde milieueffecten evolueert. Hier worden de verschillende relevante elementen aangehaald en bondig toegelicht. Geurhinder - klachtenopvolging op gemeentelijk niveau Met betrekking tot geurhinder worden eventuele klachten geregistreerd op de gemeentelijke milieudienst. Indien noodzakelijk worden de klachten doorgegeven aan de milieu-inspectie, die deze klachten verder onderzoekt. Verzuring - sectorale opvolging op gewestelijk niveau Voor opvolging van de verzuringsproblematiek wordt specifiek op bedrijfsniveau geen monitoring voorgesteld. De verzuringsproblematiek dient eerder sectoraal en op gewestelijk niveau opgevolgd te worden. Verstoring waterhuishouding - debietmeter grondwater Sinds 1 juli 1997 moet iedere heffingsplichtige grondwaterwinning uitgerust zijn met een debietmeter, die het opgepompte volume grondwater bepaalt. Deze teller moet geplaatst worden voor het eerste aftappunt van het gewonnen grondwater. VLAREM II bepaalt de voorwaarden waaraan deze meetinrichting moet voldoen (afdeling 5.53.3). Deze maatregel en de vergunningsplicht hebben tot doel de kwaliteit en de kwantiteit van de grondwaterreserves en de omgeving van de waterwinning (waterpomp) voor schade te behoeden. De initiatiefnemer dient te zorgen voor een goede opvolging van het waterverbruik uit de grondwaterwinningen. Vermesting – MAP-meetpunten De exploitant dient verder mee de evolutie van de nitraatconcentratie binnen het deelbekken waarin hij actief is op te volgen. In kader van het nieuwe MAP zullen hiertoe acties ondernomen worden. Om de vermestende invloed van het bedrijf op te volgen, is de plaatsing van peilputten noodzakelijk. Om de 3 maanden dient de exploitant het grondwater te controleren op de aanwezigheid van mengmest afkomstig van mogelijk plots ontstane lekken. Bovendien dient hij op zijn kosten ten minste om de 3 jaar een grondwateronderzoek te laten uitvoeren door een erkend laboratorium voor grondwateronderzoek. Het afschrift van de analyseresultaten dient de exploitant over te maken aan de Afdeling Milieu-inspectie. Bodemverstoring – grondverzet Rekening houdende met een grondverzet van meer dan 250 m³ dient de initiatiefnemer volgens Vlarebo een technisch verslag te laten uitvoeren ter bepaling van de kwaliteit van de te verzetten grond. Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle © ABO NV 21 1.5 LEEMTEN IN DE KENNIS Geurhinder Over de gehanteerde emissiecoëfficiënten van geur bestaat nog wetenschappelijke onzekerheid. In het MER werd de geuremissie ten gevolge van het bedrijf ingeschat op basis van een maximale bezetting en rekening houdende voor de varkens met Vlaamse emissiecijfers (worstcase-benadering). In vergelijking met Nederlandse emissiecijfers liggen de Vlaamse cijfers hoog. Wegens het beperkte onderzoek uitgevoerd in Vlaanderen zijn deze cijfers onzeker. Met betrekking tot de geurnormering zelf werd een toetsing uitgevoerd aan de hand van nieuw bepaalde basisbeschermingsniveaus voor Vlaanderen. Deze beschermingsniveaus zijn echter slechts voorlopig voorgestelde niveaus (voorgesteld in het visiedocument: ‘De weg naar een duurzaam geurbeleid’) en mogen aldus nog niet als definitief vastgelegde niveaus geïnterpreteerd worden. Kwantitatieve inschatting van cumulatieve effecten is moeilijk. Op basis van informatie inzake de vergunde dierenaantallen van omliggende veeteeltbedrijven wordt getracht een ruwe inschatting te maken van de aanwezige hinder (slechts een beperkt aantal bedrijven kan binnen de scoop van de MER-studie mee in rekening worden gebracht; over deze bedrijven zijn geen detailgegevens gekend i.v.m. gebruikte stalsystemen, aantal dieren per diercategorie en aantal niet-vergunde dierenaantallen ... ). Het inschatten van het exacte effect van groenelementen is niet mogelijk. Verzuring Over de gehanteerde emissiecoëfficiënten van ammoniak bestaat nog wetenschappelijke onzekerheid. Naast de uitgestoten hoeveelheden ammoniak staan ook de depositiefactoren in functie van de afstand tot het bedrijf nog ter discussie. Het inschatten van het exacte effect van groenelementen is niet mogelijk. Geluidshinder De geluidsniveaus van geluidsbronnen worden niet gemeten. Toch kan naar verwachting op basis van geluidsniveaus uit de literatuur, technische brochures en eerdere metingen in combinatie met mathematische wetmatigheden een vrij realistisch beeld van de geluidsniveaus bekomen worden. Bij de inschatting van de geluidsproductie door ventilatoren kan enige overschatting optreden wegens het feit dat het drempeleffect van de stal zelf niet gekend is. De gebruikte berekening is dan ook een slechtste geval benadering. Stofhinder De simulatie van de PM10- en PM2,5-immissie is eveneens gebaseerd op algemene waarden. Bedrijfsspecifieke metingen zijn niet beschikbaar. Over de gehanteerde stofemissiecoëfficiënten bestaat nog wetenschappelijke onzekerheid. Het inschatten van het exacte effect van groenelementen is niet mogelijk. Samenvattend kan gesteld worden dat de aanwezige leemten zo goed mogelijk ingevuld werden. Ingeval van onzekerheden is hiervoor uitgegaan van een worstcase scenario benadering. Deze leemten hebben echter geen wezenlijke invloed gespeeld op de algemene besluitvorming voor het voorliggende project. Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle © ABO NV 22 1.6 EINDCONCLUSIE De initiatiefnemer wenst zijn bedrijf uit te breiden van 1.304 varkens (2 beren, 346 zeugen en 956 andere varkens) en 64.000 slachtkuikens tot 4.588 varkens (2 beren, 346 zeugen en 4.240 andere varkens) en 64.000 slachtkuikens. Hierbij zal een nieuwe vleesvarkensstal worden gebouwd voor 2.880 vleesvarkens. Deze nieuwe stal zal worden uitgerust met een combiluchtwasser. Bestaande mestvarkensstal 3 zal voorzien worden van een biologische luchtwasser en zal volledig opgevuld worden en plaats bieden aan 1.300 andere varkens. Om de landschappelijke inkleding van het bedrijf te optimaliseren, werd een beplantingsplan opgesteld door Inagro. Door de keuze voor combiwassers en het voorzien van een biologische luchtwasser op de bestaande stal 3, blijft de stijging van de geuremissies van het bedrijf door de geplande uitbreiding beperkt. Inzake geurhinder wordt er weinig bijkomende hinder verwacht en voor een deel van het studiegebied zelfs een lichte verbetering. Voor de ammoniakemissie wordt een lichte daling verwacht. Bovendien bevinden zich geen beschermde gebieden in de omgeving en negatieve effecten komen dan ook niet voor. De stofemissie is in huidig vergunde en toekomstige situatie vergelijkbaar. Volgende maatregelen worden wel nog haalbaar geacht en zouden een positief effect hebben: • Het uitvoeren van een energieaudit is iets wat haalbaar geacht wordt voor alle veeteeltbedrijven. Dit wordt dan ook aanbevolen. Zo kan een inzicht bekomen worden op het energieverbruik en kunnen eventueel besparende maatregelen doorgevoerd worden. Ook kunnen zo de mogelijkheden van alternatieve energiebronnen onderzocht worden. • Het voorzien van een gekoelde kadaveropslag zou positief zijn. • Het beplantingsplan dient uitgevoerd te worden. • De bij de vorige vergunning opgelegde bijzondere voorwaarde omtrent de buffering van het hemelwater van de betonverharding dient zeker uitgevoerd te worden. • Geluidshinder tijdens de aanlegfase beperken door het onnodig laten draaien van machines te voorkomen en rekening te houden met een schappelijk start- en einduur. • Om de vermestende invloed van het bedrijf op te volgen, is de plaatsing van peilputten noodzakelijk. Momenteel worden hier reeds de nodige stappen toe ondernomen. Het aantal en de aard van de inplanting, alsook de uitvoering en de lengte worden bepaald in overleg met de Afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen. Om de 3 maanden dient de exploitant het grondwater te controleren op de aanwezigheid van mengmest afkomstig van mogelijk plots ontstane lekken. Bovendien dient hij op zijn kosten ten minste om de 3 jaar een grondwateronderzoek te laten uitvoeren door een erkend laboratorium voor grondwateronderzoek. Het afschrift van de analyseresultaten dient de exploitant over te maken aan de Afdeling Milieu-inspectie. Niet-technische samenvatting MER Vanden Abeele, Langemark-Poelkapelle © ABO NV 23 BIJLAGE: FIGUREN
© Copyright 2024 ExpyDoc