wijzigingen in de Regeling Voertuigen per 1 juli 2014 Opsomming belangrijkste wijzigingen Huidige en nieuwe tekst van de belangrijkste wijzigingen Opsomming van de belangrijkste onderwerpen / aspecten die aangepast worden in de RV: Aangepaste definities (o.a. voor aanhangwagen, bedrijfsauto, oplegger, trekker), en een aantal nieuwe definities Wijzigingen in de eisen voor nationale kleine series Geen verwijzing meer naar bijlage IIIA (kleine-serie voertuigen van de voertuigcategorie M, N en O) maar naar bijlage IV van de RV, waar nu de eisen voor kleine series én individuele toelating in staan. Bijlage IV na de RV verwijst echter weer naar bijlage IV van de ETG-Richtlijn, en die bevat nu ook de Reglementen en IM’s; de Reglementen en IM’s moeten worden toegepast conform de bepalingen van de GSR. De ‘wijze van keuren kleine serie goedkeuring’ komt te vervallen; in plaats daarvan moet de (minder zware) ‘wijze van keuren individuele toelating’ worden toegepast (die wel wordt aangepast aan het toepassen van de Reglementen). De eisen voor een nationale kleine serie goedkeuring M1 en N1 worden dezelfde als die voor een EU kleine serie goedkeuring voor M1 resp. N1 (maar zonder nationale wijze van keuren kleine serie) Wijziging in de eisen voor individuele toelating De eisen voor individuele toelating staan in bijlage III van de RV. Daar werd dan verwezen naar bijlage IV van de RV (eisen kleine series). Met de wijziging van de RV wordt nog steeds verwezen naar bijlage III, maar daar wordt nu dan verwezen naar bijlage IV van de ETG-Richtlijn (en die bevat nu ook de Reglementen en IM’s; de Reglementen en IM’s moeten worden toegepast conform de bepalingen van de GSR.) Er komt een aangepaste ‘wijze van keuren individuele toelating’ (aangepast aan de toepassing van de Reglementen). Wijziging in de eisen voor voertuigen voor speciale doeleinden Er wordt niet meer verwezen naar bijlage IIID (kleine serie voertuigen voor speciale doeleinden van de voertuigcategorie M, N en O). Voor een nationale kleine serie goedkeuring én voor een individuele toelating van voertuigen voor speciale doeleinden wordt nu verwezen naar bijlage IV van de RV, en daar wordt verwezen naar bijlage XI van de ETG-Richtlijn. Er komt een bijbehorende ‘wijze van keuren’. Wijziging in de eisen in geval van ‘wijziging constructie’ . Er wordt niet meer verwezen naar de eisen van bijlage IIIA en IID, maar ook (via art. 3.7 en via bijlage IV van de RV) naar bijlage IV van de ETG-Richtlijn Het in het kader van de GSR her en der toevoegen van dat ook aan de ECEReglementen kan/moet worden voldaan De bepaling dat een stuurinrichting of reminrichting voor een nationale typegoedkeuring moet voldoen aan bijlage IV, deel 1 van de 2007/46 (wat betekent dat aan de essentiële voorschriften van de betreffende Reglementen moet worden voldaan) De nieuwe definitie van ‘aanhangwagen met stijve dissel’ (en daaraan gekoppelde eisen mbt o.a. reminrichting, trekinrichting en aslast) zijn verwerkt in de permanente eisen Gebruikseisen van voertuigen: o.a. bepalingen m.b.t. : Dolly’s (met oplegger) Bestreken baan 1 Maximale uitzwaai (met en zonder geheven as; ingeval van een gestuurde achterste as) Nieuwe indeling van de bepalingen omtrent het maximale aanhangwagengewicht (met Verordening 1230/2012 de bepalingen worden de bepalingen inzake het maximum trekgewicht voor N1 dezelfde als die voor M1 (dwz voor nieuwe voertuigen die onder de bepalingen van de 1230/2012 vallen) , wat dus in concreto een beperking van het trekgewicht van sommige N1 betekent t.o.v. daarvoor (maximaal nu nooit hoger dan 3500 kg). De bepaling omtrent het maximale trekgewicht van nieuwe N1 tot 3500 kg, staat niet met zoveel woorden in de tekst van de RV per 1 juli 2014. Het zit ‘verpakt’ in de bepalingen van art. 5.18.17g : waar al stond dat “ De op de kentekencard, het kentekenbewijs van een bedrijfsauto, of in het kentekenregister vermelde toegestane maximum te trekken massa van een aanhangwagen, mag niet worden overschreden of de som van de aslasten van een aanhangwagen, alsmede van een samenstel van dolly en oplegger, mag niet meer bedragen dan de vermelde toegestane maximum te trekken massa aanhangwagen”. Oftewel: die beperking tot 3500 kg is gekoppeld aan het voertuig, en komt zodoende terug in de voertuiggegevens en dus op kenteken en/of in register.) EBS-remsysteem verplichting voor een samenstel van voertuigen bestaande uit een bedrijfsauto en dolly met oplegger Wijziging in de van toepassing zijnde eisen bij wijziging in de constructie Wijze van vaststellen voertuigafmetingen (wat wordt niet meegerekend) Toestaan van opvouwbare aerodynamische voorzieningen van max. 50 cm aan de achterzijde van bedrijfsauto’s en aanhangwagens/oplegger met een GVW van meer dan 3500 kg. 2 Huidige en nieuwe tekst van de belangrijkste wijzigingen HUIDIG NIEUW Definities; art 1 De huidige begripsbepalingen van ….. (zie linker kolom) vervallen. De begripsbepalingen van aanhangwagen ambulance as autonome aanhangwagen bedrijfsauto belastbare as bus gelede bus gepantserd voertuig kampeerwagen lijkwagen massa in rijklare toestand voor voertuigen van de voertuigcategorie M, N en O middenasaanhangwagen oplegger personenauto terreinvoertuig trekker voertuig voor speciale doeleinden”, voertuigen van de voertuigcategorie M voertuigen van de voertuigcategorie N, voertuigen van de voertuigcategorie O voor rolstoelen toegankelijk voertuig De volgende begripsbepalingen worden in de alfabetische opsomming ingevoegd: - aanhangwagen: voertuig dat is bestemd om aan een motorvoertuig te worden gekoppeld, met inbegrip van een oplegger; in ieder geval wordt als aanhangwagen aangemerkt een voertuig van de voertuigcategorie O en een voertuig dat geregistreerd is als aanhangwagen; - aanhangwagen met een stijve dissel: aanhangwagen met één as of één groep assen waarvan de dissel door de constructie ervan een statische belasting van ten hoogste 4000 kg op het trekkende voertuig overbrengt, die niet aan de definitie van middenasaanhangwagen beantwoordt en waarvan de koppeling die voor de voertuigcombinatie wordt gebruikt niet bestaat uit een koppelingspen en koppelingsschotel; in ieder geval wordt als aanhangwagen met een stijve dissel aangemerkt een aanhangwagen met het carrosserietype DE; - ambulance: voertuig dat hoofdzakelijk bestemd is voor het vervoer van zieken of gewonden en hiertoe een speciale uitrusting heeft; in ieder geval wordt als ambulance aangemerkt een voertuig voor speciale doeleinden van de voertuigcategorie M met subcategorie SC als bedoeld in richtlijn 2007/46/EG en een voertuig dat geregistreerd is als ambulance; - as: de gemeenschappelijke draaiingsas van twee of meer wielen, die door een motor wordt aangedreven dan wel vrij draait en die uit een dan wel meer segmenten bestaat die in hetzelfde vlak loodrecht op de middellijn in lengterichting van het voertuig liggen; - autonome aanhangwagen: aanhangwagen met carrosserietype DB met ten minste twee assen, waarvan ten minste één as gestuurd is, die is uitgerust met een verticaal beweegbare trekinrichting, en een statische verticale belasting van minder dan 100 kg op het trekkende voertuig overbrengt; - bedrijfsauto: voertuig op vier of meer wielen, niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid of een gehandicaptenvoertuig, en ingericht voor: a. het vervoer van goederen, of b. het uitvoeren van andere werkzaamheden; in ieder geval wordt als bedrijfsauto aangemerkt een voertuig 3 van de voertuigcategorie N en een voertuig dat geregistreerd is als bedrijfsauto; - belastbare as: een as waarvan de belasting kan worden gevarieerd zonder dat de as met behulp van een ashefinrichting wordt opgetrokken; - bus: voertuig ingericht voor het vervoer van personen, met meer dan acht zitplaatsen, de bestuurderszitplaats niet meegerekend, niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid of een gehandicaptenvoertuig; als bus wordt in ieder geval aangemerkt een voertuig van de voertuigcategorie M met de voertuigclassificatie M2 of M3 en een voertuig dat geregistreerd is als bus; - carrosserietype: carrosserietype als bedoeld in richtlijn 2007/46/EG; - gelede bus: bus die b estaat uit twee of meerdere starre delen die scharnierend met elkaar verbonden zijn; de passagiersruimten van elk deel zijn zodanig met elkaar verbonden dat de passagiers zich vrij van het ene naar het andere deel kunnen bewegen; de starre delen zijn permanent met elkaar verbonden zodat deze alleen kunnen worden losgemaakt door ingrepen waarvoor uitrusting benodigd is die men gewoonlijk alleen in een werkplaats aantreft; in ieder geval wordt als gelede bus aangemerkt een voertuig met carrosserietype CC, CD, CG, CH, CK, CL, CO, CP, CS of CT als bedoeld in richtlijn 2007/46/EG en een voertuig dat geregistreerd is als gelede bus; - gepantserd voertuig: voertuig dat bestemd is om de vervoerde personen of goederen te beschermen door middel van kogelwerende bepantsering; in ieder geval wordt als gepantserd voertuig aangemerkt een voertuig voor speciale doeleinden van de voertuigcategorie M, N of O en carrosserietype SB als bedoeld in richtlijn 2007/46/EG en een voertuig dat geregistreerd is als gepantserd voertuig; - kampeerwagen: voertuig dat voorzien is van een woongedeelte met ten minste de volgende uitrusting die vast in het woongedeelte bevestigd is: 1°. tafel, die eventueel eenvoudig te verwijderen is; 2°. stoelen; 3°. slaapgelegenheid, eventueel door de stoelen om te vormen; 4°. kookvoorzieningen, en 5°. opbergmogelijkheden; in ieder geval wordt als kampeerwagen aangemerkt een voertuig voor speciale doeleinden van de voertuigcategorie M met subcategorie SA en een voertuig dat geregistreerd is als kampeerwagen; - lijkwagen: voertuig dat hoofdzakelijk bestemd is voor het vervoer van overledenen en hiertoe een speciale uitrusting heeft; in ieder geval wordt als lijkwagen aangemerkt een voertuig voor speciale doeleinden van de voertuigcategorie M en met carrosserietype SD en een voertuig dat geregistreerd is als lijkwagen; - massa in rijklare toestand voor voertuigen van de voertuigcategorie M en N: 4 de massa van het voertuig met de brandstoftank of brandstoftanks gevuld tot ten minste 90% van zijn of hun inhoud, met inbegrip van de massa van de bestuurder (75 kg), brandstof en vloeistoffen, voorzien van de standaarduitrusting volgens de specificaties van de fabrikant en, als het voertuig daarmee is uitgerust, de massa van de carrosserie, de cabine, de koppeling, reservewielen en het gereedschap; - massa in rijklare toestand voor voertuigen van de voertuigcategorie O: de massa van het voertuig, met inbegrip van de brandstof en vloeistoffen, voorzien van de standaarduitrusting volgens de specificaties van de fabrikant, en, als de aanhangwagen daarmee is uitgerust, de massa van de carrosserie, extra koppelingen, reservewielen en het gereedschap; - middenasaanhangwagen: aanhangwagen waarvan de as of assen, indien gelijkmatig belast, zich dicht bij het zwaartepunt van het voertuig bevindt respectievelijk bevinden, zodat een statische verticale belasting van ten hoogste 10% van de met de technisch toegestane maximummassa van de aanhangwagen overeenkomende belasting of van 1.000 kg, waarbij de lichtste belasting van toepassing is, wordt overgebracht op het trekkende voertuig; in ieder geval wordt als middenasaanhangwagen aangemerkt een voertuig met carrosserietype DC en een voertuig dat geregistreerd is als middenasaanhangwagen; - oplegger: aanhangwagen die ontworpen is om aan een opleggertrekkend voertuig of aan een dolly te worden gekoppeld en die op het trekkende voertuig of de dolly een aanzienlijke statische verticale belasting overbrengt; in ieder geval wordt als oplegger aangemerkt een voertuig met carrosserietype DA en een voertuig dat geregistreerd is als oplegger; - personenauto: voertuig op vier of meer wielen, niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid of een gehandicaptenvoertuig, ingericht voor het vervoer van personen, met niet meer dan acht zitplaatsen, de bestuurderszitplaats niet meegerekend; in ieder geval wordt als personenauto aangemerkt een voertuig van de voertuigcategorie M met de voertuigclassificatie M1 en een voertuig dat geregistreerd is als personenauto; - opleggertrekker: bedrijfsauto die hoofdzakelijk is ontworpen en gebouwd voor het trekken van opleggers; in ieder geval wordt als opleggertrekker aangemerkt een voertuig met carrosserietype BC en een voertuig dat geregistreerd is als opleggertrekker of als trekker; - stoel: een complete structuur met bekleding, al dan niet geïntegreerd in de carrosseriestructuur van het voertuig, die bestemd is om zitplaats te bieden aan één persoon; - technisch toegestane maximummassa: de door de fabrikant voor een voertuig op basis van de bouwkenmerken en de door het ontwerp bepaalde prestaties ervan vastgestelde maximummassa; de technisch toegestane maximummassa van een aanhangwagen of een oplegger omvat de statische 5 massa die in aangekoppelde toestand op het trekkende voertuig wordt overgebracht; - terreinvoertuig: voertuig van de voertuigcategorie M of N met specifieke technische kenmerken waardoor het buiten de normale wegen kan worden gebruikt; - voertuig voor speciale doeleinden: voertuig van de voertuigcategorie M, N, of O met specifieke technische kenmerken om een functie te vervullen waarvoor speciale voorzieningen of uitrustingen vereist zijn; - voertuigen van de voertuigcategorie M: voertuigen als bedoeld in bijlage II, deel A, paragraaf 1.1, bij richtlijn 2007/46/EG; - voertuigen van de voertuigcategorie N: voertuigen als bedoeld in bijlage II, deel A, paragraaf 1.2, bij richtlijn 2007/46/EG; - voertuig van de voertuigcategorie O: voertuigen als bedoeld in bijlage II, deel A, paragraaf 1.3, bij richtlijn 2007/46/EG; - voor rolstoelen toegankelijk voertuig: voertuig dat specifiek gebouwd of verbouwd is ten behoeve van een of meer personen die in hun rolstoel zitten, wanneer het voertuig op de weg rijdt; in ieder geval wordt als voor rolstoelen toegankelijk voertuig aangemerkt een voertuig voor speciale doeleinden van de voertuigcategorie M met voertuigclassificatie M1 en subcategorie SH en een voertuig dat geregistreerd is als een voor rolstoelen toegankelijk voertuig;. 3. In de begripsbepaling van “dolly” wordt “DB of DC” vervangen door: DB, DC of SJ. Hoofdstuk 3 ; toelating § 1. Typegoedkeuring § 1. Typegoedkeuring Artikel 3.2 Artikel 3.2 1. Voertuigen van de voertuigcategorieën M, N en O, moeten voor het verkrijgen van een EGtypegoedkeuring voldoen aan richtlijn 2007/46/EG. 1. Voertuigen van de voertuigcategorieën M, N en O, met uitzondering van voertuigen voor speciale doeleinden, moeten voor het verkrijgen van een EGtypegoedkeuring voldoen aan bijlage IV, deel I, bij richtlijn 2007/46/EG. 2. Voertuigen voor speciale doeleinden van de voertuigcategorieën M, N en O moeten voor het verkrijgen van een EG-typegoedkeuring voldoen aan bijlage XI bij richtlijn 2007/46/EG. 2. Voertuigen met de voertuigclassificatie M1 moeten voor het verkrijgen van een EG-kleine serie typegoedkeuring voldoen aan richtlijn 2007/46/EG. 3. Voertuigen met de voertuigclassificatie M₁ en N₁, met uitzondering van voertuigen voor speciale doeleinden, moeten voor het verkrijgen van een EG-kleine serie typegoedkeuring en een nationale kleine serie 6 typegoedkeuring voldoen aan bijlage IV, deel 1, aanhangsel 1, tabel 1 respectievelijk tabel 2 bij richtlijn 2007/46/EG. 3 Voertuigen van de voertuigcategorieën M, N en O moeten voor het verkrijgen van een nationale kleine serie typegoedkeuring voldoen aan richtlijn 2007/46/EG en het gestelde in bijlage IIIA. 4. Voertuigen van de voertuigcategorieën M, N en O, met uitzondering van voertuigen met de voertuigclassificatie M₁ en N₁, alsmede voertuigen voor speciale doeleinden van de voertuigcategorieën M, N en O moeten voor het verkrijgen van een nationale kleine serie typegoedkeuring voldoen aan bijlage IV bij deze regeling. § 2. Individuele goedkeuring § 2. Individuele goedkeuring Artikel 3.7 Artikel 3.7 1. Voertuigen van de voertuigcategorieën L en T moeten voor het verkrijgen van een individuele goedkeuring voldoen aan de eisen gesteld in bijlage IV bij deze regeling. 1) Voertuigen van de voertuigcategorieën L, M, N, O en T moeten voor het verkrijgen van een individuele goedkeuring voldoen aan bijlage IV bij deze regeling. 2. Voertuigen van de voertuigcategorieën M, N en O moeten voor het verkrijgen van een individuele goedkeuring voldoen aan richtlijn 2007/46/EG en aan de eisen opgenomen in bijlage IV bij deze regeling. 2) In afwijking van het eerste lid mogen voertuigen met de voertuigclassificaties M₁ of N₁, die in grote series worden geproduceerd in of voor derde landen en die niet of niet langer dan zes maanden zijn geregistreerd, voldoen aan bijlage IV, deel I, aanhangsel 2, bij richtlijn 2007/46/EG. 3 De Dienst Wegverkeer kan alternatieve voorschriften vaststellen voor de in bijlage IV bij deze regeling opgenomen eisen. 3 vervallen Artikel 3.8 Artikel 3.8 De Dienst Wegverkeer kan bepalen dat voor prototypen van voertuigen of voertuigen waarin technologieën of concepten zijn verwerkt, die wegens hun specifieke aard niet aan een of meer van de voorschriften van EG-richtlijnen kunnen voldoen en waarvan bij de keuring niet kan worden vastgesteld dan wel slechts op termijn kan worden vastgesteld of aan de in dit hoofdstuk gestelde eisen wordt voldaan, tijdelijke individuele goedkeuring kan worden verleend, mits naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer er geen gevaar is voor de verkeersveiligheid. 1) De Dienst Wegverkeer kan met inachtneming van artikel 20 van Richtlijn 2007/46, bepalen dat voor prototypen van voertuigen of voertuigen waarin technologieën of concepten zijn verwerkt, die wegens hun specifieke aard niet aan een of meer van de voorschriften van EG-richtlijnen, EG-verordeningen of VN/ECE-reglementen, kunnen voldoen en waarvan bij de keuring niet kan worden vastgesteld dan wel slechts op termijn kan worden vastgesteld of aan de in dit hoofdstuk gestelde eisen wordt voldaan, tijdelijke individuele goedkeuring kan worden verleend, mits naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer er geen gevaar is voor de verkeersveiligheid. 2) De Dienst Wegverkeer kan bepalen dat voor een voertuig waarin technologieën of concepten zijn verwerkt, die wegens hun specifieke aard niet aan bijlage IV bij deze regeling kunnen voldoen, individuele goedkeuring kan worden verleend, mits er naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer geen gevaar is voor de verkeersveiligheid 7 Artikel 3.9 Artikel 3.9 1. Een systeem, onderdeel, technische eenheid, uitrustingsstuk of voorziening ter bescherming van weggebruikers en passagiers dat bedoeld is om deel uit te maken van een voertuig van de voertuigcategorie M, N, O, L of T met de voertuigclassificatie T1 tot en met T3 en waarvoor onafhankelijk van een voertuig een typegoedkeuring kan worden verleend, moet voor het verkrijgen van een EG-typegoedkeuring voldoen aan de voorschriften van de relevante bijzondere EG-richtlijnen of EG-verordeningen opgenomen in: 1. Een systeem, onderdeel, technische eenheid, uitrustingsstuk of voorziening ter bescherming van weggebruikers en passagiers dat bedoeld is om deel uit te maken van een voertuig van de voertuigcategorie M, N, O, L of T met de voertuigclassificatie T1 tot en met T3 en waarvoor onafhankelijk van een voertuig een typegoedkeuring kan worden verleend, moet voor het verkrijgen van een EG-typegoedkeuring voldoen aan de voorschriften van de relevante bijzondere EGrichtlijnen, EG-verordeningenen en/of VN/ECEReglementen opgenomen in: a. bijlage II, deel 2, van richtlijn 2002/24/EG; b. bijlage II, hoofdstuk B, van richtlijn 2003/37/EG, en c. bijlage IV of XI van richtlijn 2007/46/EG. a. bijlage II, deel 2, van richtlijn 2002/24/EG; b. bijlage II, hoofdstuk B, van richtlijn 2003/37/EG, en c. bijlage IV of XI van richtlijn 2007/46/EG. 2. Een systeem, onderdeel, technische eenheid, uitrustingsstuk of voorziening ter bescherming van weggebruikers en passagiers dat bedoeld is om deel uit te maken van een voertuig met de voertuigclassificatie T4.2 of T5 en waarvoor onafhankelijk van een voertuig een typegoedkeuring kan worden verleend moet voor het verkrijgen van een nationale of EGtypegoedkeuring voldoen aan de voorschriften van de relevante bijzondere EG-richtlijnen of EGverordeningen opgenomen in bijlage II, hoofdstuk B, van richtlijn 2003/37/EG. 2. Een systeem, onderdeel, technische eenheid, uitrustingsstuk of voorziening ter bescherming van weggebruikers en passagiers dat bedoeld is om deel uit te maken van een voertuig met de voertuigclassificatie T4.2 of T5 en waarvoor onafhankelijk van een voertuig een typegoedkeuring kan worden verleend moet voor het verkrijgen van een nationale of EG-typegoedkeuring voldoen aan de voorschriften van de relevante bijzondere EGrichtlijnen, EG-verordeningen en/of VN/ECEReglementen, opgenomen in bijlage II, hoofdstuk B, van richtlijn 2003/37/EG. 3. De systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingsstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers als bedoeld in bijlage VA moeten voor het verkrijgen van een overeenkomstig de bij het desbetreffende systeem, onderdeel, technische eenheid, uitrustingsstuk of voorziening vermelde VN/ECE-reglement af te geven goedkeuring voldoen aan de voorschriften van het relevante VN/ECE-reglement. 3. De systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingsstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers als bedoeld in bijlage VA moeten voor het verkrijgen van een overeenkomstig de bij het desbetreffende systeem, onderdeel, technische eenheid, uitrustingsstuk of voorziening vermelde VN/ECE-reglement af te geven goedkeuring voldoen aan de voorschriften van het relevante VN/ECE-reglement. 4. Retroreflecterende voorzieningen voor fietsen, zijspanwagens aan fietsen, aanhangwagens achter fietsen en wagens moeten voor het verkrijgen van een nationale typegoedkeuring voldoen aan de voorschriften opgenomen in bijlage VB. 4. Retroreflecterende voorzieningen voor fietsen, zijspanwagens aan fietsen, aanhangwagens achter fietsen en wagens moeten voor het verkrijgen van een nationale typegoedkeuring voldoen aan de voorschriften opgenomen in bijlage VB. 5. Een brandstoftank, reminrichting of stuurinrichting die is bedoeld om deel uit te maken van een voertuig van de voertuigcategorie M, N, O, L en T moet voor het verkrijgen van een nationale typegoedkeuring voldoen aan de voor het desbetreffende onderdeel relevante voorschriften 5. Een brandstoftank reminrichting of stuurinrichting die is bedoeld om deel uit te maken van: a. een voertuig van de voertuigcategorie M, N of O, moet voor het verkrijgen van een nationale typegoedkeuring voldoen aan de voor het 8 opgenomen in bijlage IIIA tot en met IIIC. desbetreffende onderdeel relevante voorschriften opgenomen in bijlage IV, deel I, bij richtlijn 2007/46/EG, waarbij de fabrikant tot tevredenheid van de Dienst Wegverkeer aantoont dat aan de essentiële voorschriften van de regelgeving is voldaan. b. een voertuig van de voertuigcategorie L of T, moet voor het verkrijgen van een nationale typegoedkeuring voldoen aan de voor het desbetreffende onderdeel relevante voorschriften opgenomen in bijlage IIIB of IIIC bij deze regeling. Afdeling 5. Voertuigen met een speciaal gebruiksdoel vervalt Artikel 3.11 Voertuigen voor speciale doeleinden van de voertuigcategorieën M, N en O moeten voor het verkrijgen van een nationale kleine serie typegoedkeuring voldoen aan richtlijn 2007/46/EG, alsmede aan bijlage IIID voor zover die daarin opgenomen eisen niet gelijk zijn aan of strenger zijn dan de eisen die zijn opgenomen in bijlage IIIA. Artikel 3.25 Artikel 3.25 4. Een nationale typegoedkeuring van een brandstoftank, reminrichting of stuurinrichting vervalt van rechtswege zodra zwaardere eisen van kracht worden. 4. Een nationale typegoedkeuring van een brandstoftank, reminrichting of stuurinrichting vervalt van rechtswege zodra zwaardere eisen van kracht worden. Hoofdstuk 5 ; Permanente eisen aanhangwagens Artikel 5.12.7 Artikel 5.12.7 De last onder de assen van aanhangwagens mag niet meer bedragen dan de voor het betrokken voertuig in het kentekenregister of op de kentekencard dan wel het kentekenbewijs vermelde toegestane maximum aslasten. Bij middenasaanhangwagens en opleggers mag de last onder de koppeling niet meer bedragen dan in het kentekenregister is vermeld. Artikel 5.12.31 lid 1 De last onder de assen van aanhangwagens mag niet meer bedragen dan de voor het betrokken voertuig in het kentekenregister of op de kentekencard dan wel het kentekenbewijs vermelde toegestane maximum aslasten. Bij middenasaanhangwagens, aanhangwagens met stijve dissel, en opleggers mag de last onder de koppeling niet meer bedragen dan in het kentekenregister is vermeld. Artikel 5.12.31 lid 1 Aanhangwagens, met uitzondering van opleggers en middenasaanhangwagens waarvan de statische verticale belasting die naar de grond wordt overgebracht door de as of assen ten hoogste 750 kg bedraagt, moeten zijn voorzien van een reminrichting waarvan de: a. onderdelen deugdelijk zijn bevestigd met de daarvoor bestemde bevestigings- en borgmiddelen. Aanhangwagens, met uitzondering van opleggers, aanhangwagens met een stijve dissel, en middenasaanhangwagens waarvan de statische verticale belasting die naar de grond wordt overgebracht door de as of assen ten hoogste 750 kg bedraagt, moeten zijn voorzien van een reminrichting waarvan de: a. onderdelen deugdelijk zijn bevestigd met de daarvoor bestemde bevestigings- en borgmiddelen. Indien sprake 9 Indien sprake is van corrosie is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 2, afdelingen 1, 2 en 3, van toepassing; b. onderdelen niet in ernstige mate door corrosie zijn aangetast. Indien sprake is van corrosie aan de remleiding of remschijf is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 53 en 54, van toepassing; c. onderdelen niet zijn beschadigd, gescheurd of gebroken; d. onderdelen geen inwendige of uitwendige lekkage vertonen. e. remschijven geen dusdanige slijtage mogen vertonen dat er gevaar op breuk ontstaat. Artikel 5.12.31 lid 10 is van corrosie is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 2, afdelingen 1, 2 en 3, van toepassing; b. onderdelen niet in ernstige mate door corrosie zijn aangetast. Indien sprake is van corrosie aan de remleiding of remschijf is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 53 en 54, van toepassing; c. onderdelen niet zijn beschadigd, gescheurd of gebroken; d. onderdelen geen inwendige of uitwendige lekkage vertonen. e. remschijven geen dusdanige slijtage mogen vertonen dat er gevaar op breuk ontstaat. Aanhangwagens, met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg, in gebruik genomen na 31 december 1997, met uitzondering van opleggers en middenasaanhangwagens waarvan de som van de aslasten niet meer bedraagt dan 3.500 kg, moeten zijn voorzien van automatische remstelinrichtingen. Aanhangwagens, met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg, in gebruik genomen na 31 december 1997, met uitzondering van opleggers, aanhangwagens met een stijve dissel en middenasaanhangwagens waarvan de som van de aslasten niet meer bedraagt dan 3.500 kg, moeten zijn voorzien van automatische remstelinrichtingen. Artikel 5.12.31a lid 1 Artikel 5.12.31a lid 1 Opleggers en middenasaanhangwagens waarvan de statische verticale belasting die naar de grond wordt overgebracht door de as of assen ten hoogste 750 kg bedraagt, mogen zijn voorzien van een reminrichting. Opleggers, aanhangwagens met een stijve dissel en middenasaanhangwagens waarvan de statische verticale belasting die naar de grond wordt overgebracht door de as of assen ten hoogste 750 kg bedraagt, mogen zijn voorzien van een reminrichting. Artikel 5.12.39 lid 1 Artikel 5.12.39 lid 1 Aanhangwagens, met uitzondering van opleggers en middenasaanhangwagens waarvan de statische verticale belasting die naar de grond wordt overgebracht door de as of assen ten hoogste 750 kg bedraagt, moeten zijn voorzien van een goedwerkende vastzetinrichting die ten minste op de wielen van één niet hefbare as werkt en welke door een geheel mechanische overbrenging met de hand in werking kan worden gesteld, ook wanneer het voertuig niet aan een motorvoertuig is verbonden. Aanhangwagens, met uitzondering van opleggers, aanhangwagens met een stijve dissel en middenasaanhangwagens waarvan de statische verticale belasting die naar de grond wordt overgebracht door de as of assen ten hoogste 750 kg bedraagt, moeten zijn voorzien van een goedwerkende vastzetinrichting die ten minste op de wielen van één niet hefbare as werkt en welke door een geheel mechanische overbrenging met de hand in werking kan worden gesteld, ook wanneer het voertuig niet aan een motorvoertuig is verbonden. Artikel 5.12.39a lid 1 Artikel 5.12.39a lid 1 Artikel 5.12.31 lid 10 Opleggers en middenasaanhangwagens waarvan de statische verticale belasting die naar de grond wordt overgebracht door de as of assen ten hoogste 750 kg bedraagt, mogen zijn voorzien van een vastzetinrichting. Opleggers , aanhangwagens met een stijve dissel en middenasaanhangwagens waarvan de statische verticale belasting die naar de grond wordt overgebracht door de as of assen ten hoogste 750 kg bedraagt, mogen zijn voorzien van een vastzetinrichting. Artikel 5.12.40 Artikel 5.12.40 1 Bij het verbreken van de verbinding tussen de aanhangwagen en het trekkende voertuig moet de reminrichting van de aanhangwagen automatisch in werking treden. 1 Bij het verbreken van de verbinding tussen de aanhangwagen en het trekkende voertuig moet de reminrichting van de aanhangwagen automatisch in werking treden. 10 2 Bij het koppelen van de reminrichting van de aanhangwagen aan die van het trekkende voertuig moet de reminrichting van de aanhangwagen automatisch in de bedrijfstoestand komen 3 De in het eerste en tweede lid gestelde eisen gelden niet voor middenasaanhangwagens met een toegestane maximummassa van ten hoogste 1.500 kg. 4 Indien de aanhangwagen is voorzien van een losbreekreminrichting, moet deze goed functioneren 2 Bij het koppelen van de reminrichting van de aanhangwagen aan die van het trekkende voertuig moet de reminrichting van de aanhangwagen automatisch in de bedrijfstoestand komen 3 De in het eerste en tweede lid gestelde eisen gelden niet voor middenasaanhangwagens en aanhangwagens met een stijve dissel met een toegestane maximummassa van ten hoogste 1.500 kg. 4 Indien de aanhangwagen is voorzien van een losbreekreminrichting, moet deze goed functioneren Artikel 5.12.66 Artikel 5.12.66 3) De trekinrichting van een middenasaanhangwagen alsmede alle profielen die daar deel van uitmaken, met inbegrip van schoren, versterkingsstrippen en bevestigingsonderdelen, mogen door corrosie niet overmatig zijn aangetast. Indien sprake is van corrosie is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 2 afdeling 1, 2 en 3 van toepassing. 3) De trekinrichting van een middenasaanhangwagen of aanhangwagen met stijve dissel alsmede alle profielen die daar deel van uitmaken, met inbegrip van schoren, versterkingsstrippen en bevestigingsonderdelen, mogen door corrosie niet overmatig zijn aangetast. Indien sprake is van corrosie is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 2 afdeling 1, 2 en 3 van toepassing. 4) De trekinrichting van een autonome aanhangwagen mag niet zodanig zijn vervormd dat een langsbeen, gemeten over een afstand van 0,90 m, een uitwijking heeft van meer dan 18 mm ten opzichte van de rechte lijn. De trekinrichting van een middenasaanhangwagen mag niet overmatig zijn vervormd 4) De trekinrichting van een autonome aanhangwagen mag niet zodanig zijn vervormd dat een langsbeen, gemeten over een afstand van 0,90 m, een uitwijking heeft van meer dan 18 mm ten opzichte van de rechte lijn. De trekinrichting van een middenasaanhangwagen of aanhangwagen met stijve dissel mag niet overmatig zijn vervormd Hoofdstuk 5, afd. 18 Gebruikseisen voertuigen Artikel 5.18.1. Alle categorieën voertuigen Artikel 5.18.1. Alle categorieën voertuigen 1. Met een motorvoertuig mag niet meer dan één aanhangwagen worden voortbewogen. 1. Met een motorvoertuig mag niet meer dan één aanhangwagen worden voortbewogen. 2. Met een gelede bus mag geen aanhangwagen worden voortbewogen. 2. Met een gelede bus mag geen aanhangwagen worden voortbewogen. 3. Met een gehandicaptenvoertuig mag geen aanhangwagen worden voortbewogen. 3. Met een gehandicaptenvoertuig mag geen aanhangwagen worden voortbewogen. 4. Met een motorfiets met zijspanwagen mag geen aanhangwagen worden voortbewogen, tenzij het wiel van de zijspanwagen is beremd. 4. Met een motorfiets met zijspanwagen mag geen aanhangwagen worden voortbewogen, tenzij het wiel van de zijspanwagen is beremd. 5. Het eerste lid is niet van toepassing op landbouwof bosbouwtrekkers en motorrijtuigen met beperkte snelheid. 5. Het eerste lid en achtste lid zijn niet van toepassing op landbouw- of bosbouwtrekkers en motorrijtuigen met beperkte snelheid. 11 6. Het eerste lid is niet van toepassing op een motorvoertuig waarmee meerdere aanhangwagens worden voortbewogen en waarbij de samenstelling van deze aanhangwagens blijkens het kentekenregister leidt tot één aanhangwagen. 7. Een oplegger gekoppeld aan een dolly wordt beschouwd als één autonome aanhangwagen. 6. Het eerste lid is niet van toepassing op een motorvoertuig waarmee meerdere aanhangwagens worden voortbewogen en waarbij de samenstelling van deze aanhangwagens blijkens het kentekenregister leidt tot één aanhangwagen. 7. Een oplegger gekoppeld aan een dolly wordt beschouwd als één autonome aanhangwagen. In afwijking van het eerste lid mag met een bedrijfsauto een samenstel van een dolly met oplegger worden voortbewogen. 8. Een samenstel van een motorvoertuig en een aanhangwagen heeft ten hoogste twee draaipunten. Artikel 5.18.6 Artikel 5.18.6 1. De lading of delen daarvan moeten zodanig zijn gezekerd dat deze onder normale verkeerssituaties, waaronder begrepen volle remmingen, plotselinge uitwijkmanoeuvres en slecht wegdek, niet van het voertuig kunnen vallen of de stabiliteit van het voertuig in gevaar kunnen brengen. Om hieraan te voldoen moet de lading of delen daarvan minimaal de volgende versnellings- of vertragingskrachten kunnen weerstaan: 1. De lading of delen daarvan moeten zodanig zijn gezekerd dat deze onder normale verkeerssituaties, waaronder begrepen volle remmingen, plotselinge uitwijkmanoeuvres en slecht wegdek, niet van het voertuig kunnen vallen of de stabiliteit van het voertuig niet in gevaar kunnen brengen. Om hieraan te voldoen moet de lading of delen daarvan zodanig worden vastgezet dat minimaal de volgende versnellings- of vertragingskrachten kunnen weerstaan : a)………………………. b)…………………….. a)………………………. b)…………………….. Artikel 5.18.10 Artikel 5.18.10 1. Aanhangwagens met een toegestane maximummassa van niet meer dan 750 kg, alsmede aanhangwagens met een toegestane maximummassa van meer dan 750 kg afkomstig uit een land waar voor deze aanhangwagens geen afzonderlijk kenteken is opgegeven, moeten, indien zij zijn gekoppeld aan een motorvoertuig waarvoor een kenteken is opgegeven, zijn voorzien van het kenteken van het trekkend motorvoertuig. 1. Aanhangwagens met een toegestane maximummassa van niet meer dan 750 kg, alsmede aanhangwagens met een toegestane maximummassa van meer dan 750 kg afkomstig uit een land waar voor deze aanhangwagens geen afzonderlijk kenteken is opgegeven, moeten, indien zij zijn gekoppeld aan een motorvoertuig waarvoor een kenteken is opgegeven, zijn voorzien van het kenteken van het trekkend motorvoertuig. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op aanhangwagens met een toegestane maximummassa van niet meer dan 750 kg die afkomstig zijn uit een land waar voor deze aanhangwagen een afzonderlijk kenteken is opgegeven, indien de bij het kenteken behorende kentekenplaat wordt gevoerd. 3. De kentekenplaat moet zijn voorzien van het in artikel 5 van het Kentekenreglement voorgeschreven goedkeuringsmerk en moet deugdelijk aan de achterzijde van de aanhangwagen zijn bevestigd. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op aanhangwagens met een toegestane maximummassa van niet meer dan 750 kg die afkomstig zijn uit een land waar voor deze aanhangwagen een afzonderlijk kenteken is opgegeven, indien de bij het kenteken behorende kentekenplaat wordt gevoerd. 3. De kentekenplaat moet zijn voorzien van het in artikel 5 van het Kentekenreglement voorgeschreven goedkeuringsmerk en moet deugdelijk aan de achterzijde van de aanhangwagen zijn bevestigd. 12 4. Het kenteken moet goed leesbaar zijn en de kentekenplaat mag niet zijn afgeschermd. 4. Het kenteken moet goed leesbaar zijn en de kentekenplaat mag niet zijn afgeschermd. 5. Bij een samenstel van een dolly met een maximummassa van meer dan 750 kg en een oplegger moeten zowel de dolly als de oplegger zijn voorzien van een afzonderlijk kenteken en de bij het kenteken behorende kentekenplaat. Artikel 5.18.11 Artikel 5.18.11 1. De lengte van een samenstel van trekker en oplegger mag niet meer bedragen dan 16,50 m. 1. De lengte van een samenstel van opleggertrekker en oplegger mag niet meer bedragen dan 16,50 m. 2. Van een samenstel van bedrijfsauto en aanhangwagen, niet zijnde een samenstel van trekker en oplegger, mag: 2. Van een samenstel van bedrijfsauto en autonome aanhangwagen, middenasaanhangwagen, of aanhangwagen met stijve dissel, niet zijnde een samenstel van trekker en oplegger, mag: a. de lengte niet meer bedragen dan 18,75 m; b. de afstand tussen het voorste punt aan de buitenzijde van de laadruimte achter de stuurcabine en het achterste punt aan de buitenzijde van de aanhangwagen niet meer dan 16,40 m bedragen; c. de afstand tussen het voorste punt aan de buitenzijde van de laadruimte achter de stuurcabine en het achterste punt aan de buitenzijde van de aanhangwagen, verminderd met de afstand tussen de achterzijde van de laadruimte van het motorvoertuig en de voorzijde van de laadruimte van de aanhangwagen, niet meer dan 15,65 m bedragen. 3. In de afmetingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn afneembare bovenbouwen en gestandaardiseerde laadstructuren inbegrepen. a. de lengte niet meer bedragen dan 18,75 m; b. de afstand tussen het voorste punt aan de buitenzijde van de laadruimte achter de stuurcabine en het achterste punt aan de buitenzijde van de aanhangwagen niet meer dan 16,40 m bedragen; c. de afstand tussen het voorste punt aan de buitenzijde van de laadruimte achter de stuurcabine en het achterste punt aan de buitenzijde van de aanhangwagen, verminderd met de afstand tussen de achterzijde van de laadruimte van het motorvoertuig en de voorzijde van de laadruimte van de aanhangwagen, niet meer dan 15,65 m bedragen. 3. 4. In de afmetingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn afneembare bovenbouwen en gestandaardiseerde laadstructuren inbegrepen Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op een samenstel van bedrijfsauto en dolly met oplegger, waarbij de lengte van het samenstel van dolly met oplegger niet meer mag bedragen dan 12,00 m. 5. In afwijking van het eerste en vierde lid mag bij het gebruik van een gestandaardiseerde laadstructuur in de vorm van een 45’ container met een lengte van maximaal 13,72 m en een breedte van maximaal 2,55 m, dan wel 2,60 m in het geval van een geconditioneerde gestandaardiseerde 13 laadstructuur, indien deze container stapelbaar is en geschikt is voor het vervoer op een zeeschip, de lengte van het samenstel niet meer bedragen dan 17,30 m. 4. Bij een samenstel van bedrijfsauto en een aanhangwagen, beide met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg, niet zijnde een samenstel van trekker en oplegger, mag de afstand tussen de achterste as van de bedrijfsauto en de voorste as van de aanhangwagen niet minder bedragen dan 3,00 m. 6. Bij een samenstel van bedrijfsauto en een aanhangwagen, beide met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg, niet zijnde een samenstel van trekker en oplegger bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg, en een aanhangwagen of samenstel van dolly met oplegger met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg, niet zijnde een samenstel van opleggertrekker en oplegger, mag de afstand tussen de achterste as van de bedrijfsauto en de voorste as van de aanhangwagen of dolly niet minder bedragen dan 3,00 m. 5. De lengte van samenstellen van personenauto of driewielig motorrijtuig en aanhangwagen, mag niet meer bedragen dan 18,00 m. 7. De lengte van samenstellen van personenauto of driewielig motorrijtuig en aanhangwagen, mag niet meer bedragen dan 18,00 m. 6. De lengte van een samenstel van voertuigen, zijnde kermis- of circusvoertuigen, mag niet meer bedragen dan 24,00 m. 8. De lengte van een samenstel van voertuigen, zijnde kermis- of circusvoertuigen, mag niet meer bedragen dan 24,00 m. 7. In afwijking van het tweede lid, onderdeel a, mag de lengte van een samenstel van rijdend werktuig en aanhangwagen niet meer bedragen dan 20,00 m. 9. In afwijking van het tweede lid, onderdeel a, mag de lengte van een samenstel van rijdend werktuig en aanhangwagen niet meer bedragen dan 20,00 m. 8. De lengte van een samenstel van een bus en een aanhangwagen mag niet meer bedragen dan 18,75 m. 10. De lengte van een samenstel van een bus en een aanhangwagen mag niet meer bedragen dan 18,75 m. Artikel 5.18.16 Artikel 5.18.16 1. Een bedrijfsauto, bus of een samenstel van voertuigen moet naar beide zijden een volledige cirkel kunnen beschrijven binnen een ruimte die wordt begrensd door twee concentrische cirkels, waarvan de buitenste een straal van 12,50 m en de binnenste een straal van 5,30 m heeft, zonder dat een van de buitenpunten van het voertuig buiten de omtrek van de cirkels komt. 1. Een bedrijfsauto, bus of een samenstel van voertuigen moet in elke gebruikstoestand naar beide zijden een volledige cirkel kunnen beschrijven binnen een ruimte die wordt begrensd door twee concentrische cirkels, waarvan de buitenste een straal van 12,50 m en de binnenste een straal van 5,30 m heeft, zonder dat een van de buitenpunten van het voertuig buiten de omtrek van de cirkels komt. 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het een oplegger betreft waarvan het laadvlak zich geheel of grotendeels op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte als of lager dan de assen boven het wegdek bevindt, de oplegger wordt gebruikt voor het vervoer van ondeelbare lading en de oplegger vóór 1 april 1983 in gebruik is genomen. 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het een oplegger betreft waarvan het laadvlak zich geheel of grotendeels op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte als of lager dan de assen boven het wegdek bevindt, de oplegger wordt gebruikt voor het vervoer van ondeelbare lading en de oplegger vóór 1 april 1983 in gebruik is genomen. 14 3. Het eerste lid is niet van toepassing op samenstellen van kermis- en circusvoertuigen, rijdende werktuigen en samenstellen van rijdende werktuigen en aanhangwagens. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op samenstellen van kermis- en circusvoertuigen, rijdende werktuigen en samenstellen van rijdende werktuigen en aanhangwagens. 4. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op samenstellen van trekker en oplegger als bedoeld in artikel 5.18.13, eerste lid, onderdeel b. 4. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op samenstellen van trekker en oplegger als bedoeld in artikel 5.18.13, eerste lid, onderdeel b. 5. Ten aanzien van het gesteld in het eerste lid moet bij een stilstaande bus op de bodem met een lijn het loodrechte vlak worden aangegeven dat raakt aan de buitenzijde van het voertuig ten opzichte van de cirkel. Bij een gelede bus worden de twee stijve delen langs het vlak opgesteld. Wanner het voertuig de in het eerste lid beschreven cirkelvormige ruimte in rechte lijn binnenrijdt, mag geen voertuigdeel meer dan 0.60 m buiten het vermelde loodrecht vlak komen. 5. Ten aanzien van het gesteld in het eerste lid moet bij een stilstaande bus op de bodem met een lijn het loodrechte vlak worden aangegeven dat raakt aan de buitenzijde van het voertuig ten opzichte van de cirkel. Bij een gelede bus worden de twee stijve delen langs het vlak opgesteld. Wanner het voertuig de in het eerste lid beschreven cirkelvormige ruimte in rechte lijn binnenrijdt, mag geen voertuigdeel meer dan 0.60 m buiten het vermelde loodrecht vlak komen. 6 De maximale uitzwaai van een bedrijfsauto mag niet meer bedragen dan: a. 0,80 m; b. 1,00 m wanneer het voertuig met een ashefinrichting is uitgerust en de as van de grond is opgetrokken; c. 1,00 m wanneer de achterste as een gestuurde as is. Artikel 5.18.17g Artikel 5.18.17g 1. De op de kentekencard of het kentekenbewijs van een bedrijfsauto of bus of de in het kentekenregister vermelde toegestane maximum te trekken massa van een aanhangwagen mag niet worden overschreden of de som van de aslasten van een aanhangwagen mag niet meer bedragen dan de vermelde toegestane maximum te trekken massa. 1. De op de kentekencard, het kentekenbewijs van een bedrijfsauto, bus of dolly of in het kentekenregister vermelde toegestane maximum te trekken massa van een aanhangwagen, mag niet worden overschreden of de som van de aslasten van een aanhangwagen, alsmede van een samenstel van dolly en oplegger, mag niet meer bedragen dan de vermelde toegestane maximum te trekken massa aanhangwagen. 2. Indien op de kentekencard of het kentekenbewijs van een bedrijfsauto of bus of in het kentekenregister de in het eerste lid bedoelde waarde niet is vermeld, dan wel indien de bedrijfsauto of bus niet in Nederland is geregistreerd mag de toegestane maximum te trekken massa van een aanhangwagen niet meer bedragen dan: a. de voor de bedrijfsauto of bus opgegeven technisch toegestane maximummassa; b. de daarvoor ten aanzien van de sterkte van de koppeling technisch toegestane maximummassa; c. de daarvoor ten aanzien van de sterkte en de bevestiging van de delen van het chassisraam waaraan de koppeling is bevestigd, technisch toegestane maximummassa; d. de daarvoor ten aanzien van het remsysteem van het trekkend motorrijtuig technisch 2. Indien op de kentekencard of het kentekenbewijs van een bedrijfsauto, bus of dolly of in het kentekenregister de in het eerste lid bedoelde waarde niet is vermeld, dan wel indien de bedrijfsauto, bus of dolly niet in Nederland is geregistreerd, mag de toegestane maximum te trekken massa van een aanhangwagen, alsmede van een samenstel van een dolly met oplegger, niet meer bedragen dan de laagste van de volgende waarden: a. in het geval dat een bedrijfsauto met een technisch toegestane maximummassa van ten hoogste 3.500 kg of een bus een aanhangwagen voortbeweegt voorzien van een bedrijfsremsysteem: 1⁰. de opgegeven technisch toegestane maximummassa van het trekkende voertuig vermeerderd met de technisch toegestane maximummassa op het koppelpunt; 15 toegestane maximummassa; e. 1,5 maal de toelaatbare maximummassa in beladen toestand van het voertuig voor voertuigen die bestemd zijn voor het trekken van aanhangwagens met een continureminrichting; f. 3.500 kg indien: 1°. de bedrijfsauto uitsluitend bestemd is voor het trekken van aanhangwagens die zijn voorzien van een oploopreminrichting, of 2°. het trekkende voertuig een bus betreft, en g. de helft van de massa in rijklare toestand van de bedrijfsauto of bus met een maximum van 750 kg indien het een ongeremde aanhangwagen betreft. 3. In afwijking van het tweede lid mag de toegestane maximum te trekken massa van een geremde middenasaanhangwagen niet meer bedragen dan: a. 24.000 kg; b. de technisch toegestane maximummassa van de bedrijfsauto, tenzij deze een technisch toegestane maximummassa heeft van meer dan 3.500 kg, of de bedrijfsauto een aantekening in de kentekencard dan wel het kentekenbewijs of in het kentekenregister ‘G’ heeft; c. 1,5 maal de technisch toegestane maximummassa van de bedrijfsauto, voorzover de bedrijfsauto een aantekening in het kentekenbewijs of in het kentekenregister ‘G’ heeft en de technisch toegestane maximummassa van de bedrijfsauto niet meer is dan 3.500 kg; d. 1,5 maal de technisch toegestane maximummassa van de bedrijfsauto, indien de bedrijfsauto een technisch toegestane maximummassa heeft van meer dan 3.500 kg. 2⁰. in afwijking van subonderdeel 1°, 1,5 maal de technisch toegestane maximummassa van een bedrijfsauto vermeerderd met de technisch toegestane maximummassa op het koppelpunt, indien de bedrijfsauto een aantekening op de kentekencard, het kentekenbewijs of in het kentekenregister ‘G’ heeft; 3⁰. de ten aanzien van de constructiekenmerken van het trekkende voertuig opgegeven technisch toegestane maximum te trekken massa van een aanhangwagen en de sterkte van de koppeling; 4⁰. de daarvoor ten aanzien van het remsysteem van het trekkende voertuig opgegeven technisch toegestane maximummassa; 5⁰. 3.500 kg vermeerderd met de technisch toegestane maximummassa op het koppelpunt, b. in het geval dat een bedrijfsauto met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg een aanhangwagen voortbeweegt voorzien van een bedrijfsremsysteem: 1⁰. de ten aanzien van de constructiekenmerken van het trekkende voertuig opgegeven technisch toegestane maximum te trekken massa van een aanhangwagen en de sterkte van de koppeling; 2⁰. de daarvoor ten aanzien van het remsysteem van het trekkende voertuig opgegeven technisch toegestane maximummassa; 3⁰. 3.500 kg, vermeerderd met de technisch toegestane maximummassa op het koppelpunt indien het voertuig uitsluitend bestemd is voor het trekken van aanhangwagens die zijn voorzien van een oploopreminrichting; 4⁰. 1,5 maal de technisch toegestane maximummassa van het voertuig vermeerderd met de technisch toegestane maximummassa op het koppelpunt wanneer deze bestemd is voor het trekken van aanhangwagens met een continureminrichting; 5⁰. 24.000 kg vermeerderd met de technisch toegestane maximummassa op het koppelpunt in het geval van een middenasaanhangwagen of een aanhangwagen met stijve dissel met een continureminrichting, c. in het geval dat een bedrijfsauto of een bus een ongeremde aanhangwagen voortbeweegt: 1⁰. de ten aanzien van de constructiekenmerken van het trekkende voertuig opgegeven technisch toegestane maximum te trekken massa van een aanhangwagen en de sterkte van de koppeling; 2⁰. de helft van de massa in rijklare toestand van het trekkende voertuig vermeerderd met de technisch toegestane maximummassa op het koppelpunt; 3⁰. 750 kg, vermeerderd met de technisch toegestane maximummassa op het koppelpunt, 16 d. in het geval van een dolly: 1⁰. de ten aanzien van de constructiekenmerken van de dolly opgegeven technisch toegestane maximum te trekken massa van een aanhangwagen en de sterkte van de koppeling; 2⁰. de sterkte van de koppelingen in relatie tot de opgegeven technisch toegestane maximummassa van het trekkende motorvoertuig en de technisch toegestane maximummassa van de te trekken oplegger; 3⁰. de daarvoor ten aanzien van het remsysteem van de dolly opgegeven technisch toegestane maximummassa; 4⁰. het samenstel van een dolly en oplegger: 1,5 maal de technisch toegestane maximummassa van het trekkende motorvoertuig vermeerderd met de technisch toegestane maximummassa op het koppelpunt. Artikel 5.18.18 Artikel 5.18.18 1. De totale massa of de som van de aslasten van aanhangwagens die worden voortbewogen door personenauto’s, bedrijfsauto’s of bussen waarvan de toegestane maximummassa niet meer bedraagt dan 3.500 kg, mag niet meer bedragen dan de maximummassa die volgt uit het op de koppeling van het trekkend voertuig aangebrachte identificatiekenmerk of goedkeuringsmerk. Indien de koppeling daaromtrent geen gegevens vermeldt, mag de totale massa of de som van de aslasten van de aanhangwagen niet meer bedragen dan 750 kg en niet meer dan: 1. De totale massa of de som van de aslasten van aanhangwagens die worden voortbewogen door personenauto’s, bedrijfsauto’s of bussen waarvan de toegestane maximummassa niet meer bedraagt dan 3.500 kg, mag niet meer bedragen dan de maximummassa die volgt uit het op de koppeling van het trekkend voertuig aangebrachte identificatiekenmerk of goedkeuringsmerk. Indien de koppeling daaromtrent geen gegevens vermeldt, mag de totale massa of de som van de aslasten van de aanhangwagen niet meer bedragen dan 750 kg en niet meer dan: a. de ledige massa van het trekkend motorvoertuig, of b. de massa in rijklare toestand van het trekkend motorvoertuig. a. de ledige massa van het trekkend motorvoertuig, of b. de massa in rijklare toestand van het trekkend motorvoertuig. 2. De last onder de bestuurde as of assen van motorvoertuigen in beladen toestand mag niet minder bedragen dan een vijfde deel van de massa van het voertuig in beladen toestand. Indien het een gelede bus betreft, mag die last niet minder bedragen dan een vijfde deel van de massa van het voorste deel van het motorvoertuig in beladen toestand. 2. De last onder de bestuurde as of assen van motorvoertuigen in beladen toestand mag niet minder bedragen dan een vijfde deel van de massa van het voertuig in beladen toestand. Indien het een gelede bus betreft, mag die last niet minder bedragen dan een vijfde deel van de massa van het voorste deel van het motorvoertuig in beladen toestand. 3. De last onder de gestuurde as of assen, niet zijnde zelfsturende assen, van autonome aanhangwagens in beladen toestand, mag niet minder bedragen dan een vijfde deel van de massa van de aanhangwagen in beladen toestand. 3. De last onder de gestuurde as of assen, niet zijnde zelfsturende assen, van autonome aanhangwagens in beladen toestand of samenstellen van een dolly met oplegger in beladen toestand , mag niet minder bedragen dan een vijfde deel van de massa van de aanhangwagen in beladen toestand. respectievelijk het samenstel van dolly en de oplegger 17 4. De last onder de koppeling van opleggers in beladen toestand mag niet minder bedragen dan een vijfde deel van de massa van de oplegger in beladen toestand. 4. De last onder de koppeling van opleggers in beladen toestand mag niet minder bedragen dan een vijfde deel van de massa van de oplegger in beladen toestand. 5. Op onverharde wegen mag de last onder enig wiel van een voertuig niet meer dan 2.400 kg bedragen. 5. Op onverharde wegen mag de last onder enig wiel van een voertuig niet meer dan 2.400 kg bedragen. Artikel 5.18.31 Artikel 5.18.31 Middenasaanhangwagens moeten in aangekoppelde toestand voldoen aan de volgende eisen: 1) Middenasaanhangwagens moeten in aangekoppelde toestand voldoen aan de volgende eisen: a. de som van de aslasten van een middenasaanhangwagen met een toegestane maximummassa van meer dan 12 000 kg mag niet meer bedragen dan 1,5 maal de som van de aslasten van het trekkend motorvoertuig; b. de last onder de koppeling van een middenasaanhangwagen met een massa van niet meer dan 750 kg mag alleen in neerwaartse richting zijn gericht en mag niet meer dan 50 kg bedragen; c. de last onder de koppeling van een middenasaanhangwagen met een toegestane maximummassa van meer dan 750 kg mag niet minder bedragen dan 1% van de toegestane maximummassa van het voertuig, doch behoeft niet meer dan 50 kg te bedragen. a. de som van de aslasten van een middenasaanhangwagen met een toegestane maximummassa van meer dan 12 000 kg mag niet meer bedragen dan 1,5 maal de som van de aslasten van het trekkend motorvoertuig; b. de last onder de koppeling van een middenasaanhangwagen met een massa van niet meer dan 750 kg mag alleen in neerwaartse richting zijn gericht en mag niet meer dan 50 kg bedragen; c. de last onder de koppeling van een middenasaanhangwagen met een toegestane maximummassa van meer dan 750 kg mag niet minder bedragen dan 1% van de toegestane maximummassa van het voertuig, doch behoeft niet meer dan 50 kg te bedragen. 2) Het eerste lid, onderdelen a en c, zijn van overeenkomstige toepassing op een aanhangwagen met een stijve dissel. B. Alle categorieën samenstellen van voertuigen B. Alle categorieën samenstellen van voertuigen Artikel 5.18.34 Artikel 5.18.34 1. Bij samenstellen van voertuigen waarvan de aanhangwagen of de verwisselbare getrokken machine van een reminrichting is voorzien, moet de reminrichting van de aanhangwagen of de verwisselbare getrokken machine in werking treden bij het bedienen van de bedrijfsrem van het trekkend voertuig. 1. Bij samenstellen van voertuigen waarvan de aanhangwagen of de verwisselbare getrokken machine van een reminrichting is voorzien, moet de reminrichting van de aanhangwagen of de verwisselbare getrokken machine in werking treden bij het bedienen van de bedrijfsrem van het trekkend voertuig. 2. Indien de aanhangwagen of de verwisselbare getrokken machine is voorzien van een losbreekreminrichting, moet deze zodanig met een vast deel van het trekkend voertuig of met een daartoe bestemde inrichting aan de trekhaak daarvan zijn verbonden, dat de inrichting slechts in werking treedt na het losraken van de aanhangwagenkoppeling. 2. Indien de aanhangwagen of de verwisselbare getrokken machine is voorzien van een losbreekreminrichting, moet deze zodanig met een vast deel van het trekkend voertuig of met een daartoe bestemde inrichting aan de trekhaak daarvan zijn verbonden, dat de inrichting slechts in werking treedt na het losraken van de aanhangwagenkoppeling. 18 3. Indien zowel het trekkend voertuig als de aanhangwagen of de verwisselbare getrokken machine zijn voorzien van een ABS- of EBSsysteem moeten de daartoe bestemde ISO 7638stekkers op beide voertuigen met elkaar verbonden worden. Indien deze voorziening op één van beide voertuigen ontbreekt moeten de remsystemen zodanig zijn aangesloten dat het mogelijk blijft dat er met zowel het trekkend voertuig als met de aanhangwagen of de verwisselbare getrokken machine lastafhankelijk geremd kan worden. 3. Indien zowel het trekkend voertuig als de aanhangwagen of de verwisselbare getrokken machine zijn voorzien van een ABS- of EBS-systeem moeten de daartoe bestemde ISO 7638-stekkers op beide voertuigen met elkaar verbonden worden. Indien deze voorziening op één van beide voertuigen ontbreekt moeten de remsystemen zodanig zijn aangesloten dat het mogelijk blijft dat er met zowel het trekkend voertuig als met de aanhangwagen of de verwisselbare getrokken machine lastafhankelijk geremd kan worden. 4. Het derde lid, tweede volzin, is niet van toepassing op aanhangwagens en verwisselbare getrokken machines achter landbouw- of bosbouwtrekkers en achter motorrijtuig met beperkte snelheid die niet zijn voorzien van een ABS-systeem. 4. Het derde lid, tweede volzin, is niet van toepassing op aanhangwagens en verwisselbare getrokken machines achter landbouw- of bosbouwtrekkers en achter motorrijtuig met beperkte snelheid die niet zijn voorzien van een ABS-systeem. 5. Bij een samenstel van voertuigen bestaande uit een bedrijfsauto en dolly met oplegger moeten alle voertuigen zijn voorzien van een EBS-remsysteem. 6. Indien in het samenstel bedoeld in het vijfde lid, de dolly is uitgerust met een voertuigstabiliteitssysteem, moet deze tevens beschikken over een voorziening die de remmen van de getrokken oplegger automatisch activeert zodra het voertuigstabiliteitssysteem van de dolly ingrijpt. H 6. Wijziging in de constructie Artikel 6.3 Artikel 6.3 1. Bij wijziging in de constructie van een voertuig waardoor de onderstaande voertuiggegevens wijzigen, en na deze wijziging niet meer overeenstemmen met het kentekenregister, moet het voertuig voldoen aan de in bijlage IV voor het betrokken voertuig opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging, respectievelijk aan de in bijlage IIIA, IIIB of IIID voor het betrokken voertuig opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met een in het kader van een erkenning GWC als bedoeld in de Regeling aanpassing voertuigen aangebrachte wijziging; 1. Bij wijziging in de constructie van een voertuig waardoor de onderstaande voertuiggegevens wijzigen, en na deze wijziging niet meer overeenstemmen met het kentekenregister, moet het voertuig voldoen aan de in bijlage IV voor het betrokken voertuig opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging, respectievelijk aan de in bijlage IIIA, IIIB of IIID artikel 3.7, eerste lid, of bijlage IIIB bij de deze Regeling voor het betrokken voertuig opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met een in het kader van een erkenning GWC als bedoeld in de Regeling aanpassing voertuigen aangebrachte wijziging; a. ……………………. b. ……………………. a. ……………………. b. ……………………. 19 Artikel 6.4 Artikel 6.4 1. Bij wijziging van de onderstaande voertuigonderdelen moet het voertuig voldoen aan de in bijlage IV voor het betrokken voertuig opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging respectievelijk aan de in bijlage IIIA, IIIB of IIID voor het betrokken voertuig opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging indien de wijziging is aangebracht in het kader van de erkenning GWC als bedoeld in de Regeling aanpassing voertuigen. 1) Bij wijziging van de onderstaande voertuigonderdelen moet het voertuig voldoen aan de in bijlage IV voor het betrokken voertuig opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging respectievelijk aan de in bijlage IIIA, IIIB of IIID artikel 3.7, eerste lid, of bijlage IIIB bij de deze Regeling voor het betrokken voertuig opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging indien de wijziging is aangebracht in het kader van de erkenning GWC als bedoeld in de Regeling aanpassing voertuigen. a) ………………………. a)…………………………. 2. Bij het aanbrengen van een knielsysteem moet het voertuig voldoen aan de in bijlage IV voor het betrokken voertuig opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging respectievelijk aan de in bijlage IIIA, IIIB of IIID voor het betrokken voertuig opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging indien de wijziging is aangebracht in het kader van de erkenning GWC als bedoeld in de Regeling aanpassing voertuigen. 2. Bij het aanbrengen van een knielsysteem moet het voertuig voldoen aan de in bijlage IV voor het betrokken voertuig opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging respectievelijk aan de in bijlage IIIA, IIIB of IIID artikel 3.7, eerste lid, of bijlage IIIB bij de deze Regeling voor het betrokken voertuig opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging indien de wijziging is aangebracht in het kader van de erkenning GWC als bedoeld in de Regeling aanpassing voertuigen. Artikel 6.4 Artikel 6.4 4. Bij wijziging van de inrichting van een bus moet de gewijzigde inrichting voldoen aan de eisen van bijlage IV, respectievelijk aan de in bijlage IIIA of IIID voor het betrokken voertuig opgenomen eisen, voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging in het kader van de erkenning GWC als bedoeld in de Regeling aanpassing voertuigen 4. Bij wijziging van de inrichting van een bus moet de gewijzigde inrichting voldoen aan de eisen van bijlage IV, respectievelijk aan de in bijlage IIIA of IIID artikel 3.7 eerste lid voor het betrokken voertuig opgenomen eisen, voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging in het kader van de erkenning GWC als bedoeld in de Regeling aanpassing voertuigen Artikel 6.7 Artikel 6.7 Indien een koppeling wordt aangebracht op een bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg of een bus met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg, moet het motorvoertuig voldoen aan de in bijlage IV opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging, respectievelijk aan de in bijlage IIIA of IIID voor het betrokken voertuig opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging indien de wijziging is aangebracht in het kader van een erkenning GWC als bedoeld in de Regeling aanpassing voertuigen. Indien een koppeling wordt aangebracht op een bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg of een bus met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg, moet het motorvoertuig voldoen aan de in bijlage IV opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging, respectievelijk aan de in bijlage IIIA of IIID artikel 3.7 eerste lid voor het betrokken voertuig opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging indien de wijziging is aangebracht in het kader van een erkenning GWC als bedoeld in de Regeling aanpassing voertuigen. 20 Artikel 6.8 Artikel 6.8 Indien de vering van een aanhangwagen met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg wordt gewijzigd, moet het voertuig voldoen aan de in bijlage IV opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging, respectievelijk aan de in bijlage IIIA of IIID voor het betrokken voertuig opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging indien de wijziging is aangebracht in het kader van een erkenning GWC als bedoeld in de Regeling aanpassing voertuigen. Indien de vering van een aanhangwagen met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg wordt gewijzigd, moet het voertuig voldoen aan de in bijlage IV opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging, respectievelijk aan de in bijlage IIIA of IIID artikel 3.7 eerste lid voor het betrokken voertuig opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging indien de wijziging is aangebracht in het kader van een erkenning GWC als bedoeld in de Regeling aanpassing voertuigen Hoofdstuk 11. Overgangs- en slotbepalingen Artikel 11.6 Bussen die voor 29 april 2009 in Nederland zijn geregistreerd en waarvan de inrichting door de Dienst Wegverkeer niet is gekeurd behoeven tot 1 januari 2015 niet te voldoen aan hoofdstuk 5, afdeling 3a, artikelen 5.3a.1, zevende en achtste lid, 5.3a.6, zesde lid, 5.3a.41, derde tot en met twaalfde lid, 5.3a.42, vierde en vijfde lid, 5.3a.43, tweede lid, 5.3a.44, 5.3a.46, eerste en derde tot en met tiende lid, 5.3a.47, 5.3a.48, vijfde, zevende tot en met negende en vijftiende lid, en de in bijlage IV gestelde eisen betreffende de inrichting van het voertuig. Vervalt BIJLAGEN Bijlage IIIa. , behorende bij artikel 3.2, derde lid vervalt Kleine-serie voertuigen van de voertuigcategorie M, N en O Bijlage IIId. , behorende bij artikel 3.11 Kleine serie voertuigen voor speciale doeleinden van de voertuigcategorie M, N en O vervalt Bijlage IV. , behorende bij artikel 3.7 Bijlage IV. , behorende bij artikel 3.7 Individuele toelating voertuigen voor de categorieën M, N, O, L en T Individuele toelating voertuigen voor de categorieën M, N, O, L en T en kleine serie typegoedkeuring voor de categorieën M, N en O behorende bij artikel 3.2, derde lid 21 Bijlage IV, Individuele toelating voertuigen voor de categorieën M, N, O, L en T artikel 2 Artikel 2 1) Voertuigen van de voertuigcategorieën M, N, O, L en T met de voertuig-classificatie T1 tot en met T3, T4.2 en T5 met een datum van eerste toelating van na 29 april 2009, moeten voor het verkrijgen van een individuele goedkeuring voor toelating tot het verkeer op de weg voldoen aan de voor het voertuig gestelde: a. eisen voor het verkrijgen van een nationale kleine serie typegoedkeuring, zoals die eisen luidden op het moment van de datum van eerste toelating van het voertuig, en b. permanente eisen. 1. Voertuigen van de voertuigcategorieën L en T ………………………………………………………………………… 2) In aanvulling op het eerste lid moeten nietfabrieksmatig geproduceerde voertuigen: a. met de voertuigclassificatie L3e of L4e voldoen aan de in artikel 6 van bijlage IX gestelde eis; b. met de voertuigclassificatie M1, N1, L5e of L7e voldoen aan de in artikel 3, onderdeel b, van bijlage IX gestelde eis. 3) In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, mogen voertuigen van de voertuigcategorieën M1 of N1, die in grote series worden geproduceerd in of voor derde landen en die niet of niet langer dan zes maanden zijn geregistreerd, voldoen aan het gestelde in bijlage IV, deel 1, aanhangsel 2, van richtlijn 2007/46/EG. Artikel 2a 1. Voertuigen van de voertuigcategorieën M, N en O, met uitzondering van voertuigen met de voertuigclassificatie M₁ en N₁ en voertuigen voor speciale doeleinden, met een datum van eerste toelating van na 29 april 2009, moeten voor het verkrijgen van een nationale kleine serie goedkeuring of een individuele goedkeuring voor toelating tot het verkeer op de weg voldoen aan de voor het voertuig gestelde: a. eisen in bijlage IV, deel 1, bij richtlijn 2007/46/EG, zoals die eisen luidden op het moment van de datum van eerste toelating van het voertuig; b. permanente eisen. 2. Voertuigen voor speciale doeleinden van de voertuigcategorieën M, N en O, met een datum van eerste toelating van na 29 april 2009, moeten voor het verkrijgen van een nationale kleine serie goedkeuring of een individuele goedkeuring voor toelating tot het verkeer op de weg voldoen aan de voor het voertuig gestelde: a. eisen in bijlage XI bij richtlijn 2007/46/EG, zoals die eisen luidden op het moment van de datum van eerste toelating van het voertuig; b. permanente eisen. 3. Voertuigen met de voertuigclassificatie M₁ en N₁, met een datum van eerste toelating van na 29 april 2009, moeten voor het verkrijgen van een individuele goedkeuring voor toelating tot het verkeer op de weg voldoen aan de voor het voertuig gestelde: a. eisen in bijlage IV, deel 1, bij richtlijn 2007/46/EG, zoals die eisen luidden op het moment van de datum van eerste toelating van het voertuig; b. permanente eisen. 4. Onverminderd het eerste tot en met derde lid moeten niet-seriematig geproduceerde voertuigen van de voertuigcategorieën M en N voldoen aan de in artikel 3, onderdeel b, van bijlage IX gestelde eis. 22 5. Onverminderd het eerste tot en met derde lid moeten elektrisch aangedreven en hybride elektrische voertuigen van de voertuigcategorieën M en N voldoen aan annex 4, behorende bij bijlage IV. 6. De Dienst Wegverkeer stelt de wijze van keuren vast van de in het eerste lid, onderdeel a, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, onderdeel a, bedoelde eisen, met inbegrip van alternatieve voorschriften als bedoeld in en met inachtneming van respectievelijk hoofdstuk IX of hoofdstuk X van richtlijn 2007/46/EG. Bij de keuring blijven de volgende VN/ECE-reglementen, EG-richtlijnen en verordeningen buiten beschouwing: a. Reglement nr. 95 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) inzake uniforme voorschriften voor de goedkeuring van voertuigen met betrekking tot de bescherming van de inzittenden bij een zijdelingse botsing; b. Richtlijn 2005/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen inzake herbruikbaarheid, recycleerbaarheid en mogelijke nuttige toepassing, en tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad (PbEU 2005, L310); c. Verordening (EU) nr. 65/2012 van de Commissie van 24 januari 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat schakelindicatoren betreft en tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2012, L 280); d. Reglement nr. 97 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) inzake uniforme voorschriften voor de goedkeuring van voertuigalarmsystemen (VAS) en van motorvoertuigen wat hun alarmsysteem (AS) betreft. e. Richtlijn 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad (PbEU 2006, L 161), voor zover het voertuig in gebruik is genomen voor 1 januari 2017. Bijlage IV Individuele toelating voertuigen voor de categorieën M, N, O, L en T Artikel 8 Vervalt 1. Voertuigen van de voertuigcategorieën M en N moeten voor het verkrijgen van een individuele goedkeuring voor toelating tot het verkeer op de weg tevens voldoen aan artikel 3, onderdeel b, van bijlage IX, hoofdstuk 3, voor zover dit naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer noodzakelijk is met het oog op 23 het verkeersveilig gebruik van die voertuigen. 2. Voertuigen van de voertuigcategorie L moeten voor het verkrijgen van een individuele goedkeuring voor toelating tot het verkeer op de weg tevens te voldoen aan artikel 6 van bijlage IX, hoofdstuk 5, titel 2, voor zover dit naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer noodzakelijk is met het oog op het verkeersveilig gebruik van die voertuigen. 3. Elektrisch aangedreven en hybride elektrische voertuigen van de voertuigcategorieën M en N moeten voor het verkrijgen van een individuele goedkeuring voor toelating tot het verkeer op de weg tevens voldoen aan: a. richtlijn 72/245/EEG, zoals die luidde op de datum van de aanvraag van de goedkeuring; b. VN/ECE-reglement 100, zoals dat luidde op de datum van de aanvraag van de goedkeuring, voor wat betreft de elektrische aandrijflijn; en c. annex 4, behorende bij bijlage IV. 4. Elektrisch aangedreven en hybride elektrische voertuigen van de voertuigcategorie L moeten voor het verkrijgen van een individuele goedkeuring voor toelating tot het verkeer op de weg tevens voldoen aan: a. hoofdstuk 8 van richtlijn 97/24/EG, zoals dat luidde op de datum van de aanvraag van de goedkeuring; b. VN/ECE-reglement 100, zoals dat luidde op de datum van de aanvraag van de goedkeuring, voor zover het de elektrische aandrijflijn betreft; en c. annex 4, behorende bij bijlage IV. Bijlage IV Individuele toelating voertuigen voor de categorieën M, N, O, L en T Artikel 10 Vervalt De wijze van keuren van de in deze bijlage opgenomen eisen en de in artikel 3.7, derde lid, van de regeling bedoelde alternatieve voorschriften vindt plaats op een door de Dienst Wegverkeer te bepalen wijze. 24 Bijlage VIII behorende bij hoofdstuk 5 Bijlage VIII behorende bij hoofdstuk 5 Aanvullende permanente eisen en gebruikseisen Aanvullende permanente eisen en gebruikseisen Hoofdstuk 1, titel 1, paragraaf 1, komt te luiden: § 1. Vaststelling afmetingen (Zie volgende bladzijden:) 25 1. Hoofdstuk 1, titel 1, paragraaf 1, komt te luiden: § 1. Vaststelling afmetingen Artikel 1 1. Voor de vaststelling van afmetingen van voertuigen of samenstel van voertuigen wordt verstaan onder: a. as: de horizontale lijn die loodrecht staat op het middenlangsvlak van het voertuig en gaat door het midden van één of meer wielen wanneer deze zich in de stand van rechtuitrijden bevinden; b. lengte van een voertuig of samenstel van voertuigen: de horizontale afstand tussen twee verticale vlakken die loodrecht staan op het middenlangsvlak van het voertuig of het samenstel van voertuigen en gaan door de uiterste voor- en achterzijde van het voertuig of het samenstel, gemeten in de stand van rechtuitrijden op een horizontaal wegdek; de spiegels en de bevestigingsdelen daarvan worden buiten beschouwing gelaten; een zonneklep die niet meer dan 0,20 m voor het voorste verticale vlak, zoals is bepaald bij een niet gemonteerde zonneklep, uitsteekt en die met eenvoudige middelen afneembaar is, wordt buiten beschouwing gelaten; c. breedte van een voertuig: de horizontale afstand tussen twee verticale vlakken die evenwijdig lopen aan het middenlangsvlak van het voertuig en gaan door de uiterste linker- en rechterzijde van het voertuig, gemeten in de stand van rechtuitrijden op een horizontaal wegdek; de spiegels en de bevestigingsdelen daarvan worden buiten beschouwing gelaten; d. hoogte van een voertuig: de verticale afstand tussen het wegdek en een horizontaal vlak dat gaat door het hoogst gelegen deel van het voertuig, gemeten op een horizontaal wegdek in de rijstand. 2. Onder voorbehoud van de in de volgende tabellen opgenomen aanvullende beperkingen, hoeven de in de tabellen I, II en III opgenomen voorzieningen en uitrusting niet voor de bepaling van de buitenste afmetingen in aanmerking te worden genomen als aan de volgende voorschriften wordt voldaan: a. wanneer aan de voorzijde meerdere voorzieningen zijn gemonteerd, mogen deze in totaal niet meer dan 25 cm uitsteken; b. voorzieningen en apparatuur die in de lengterichting aan het voertuig worden toegevoegd, mogen in totaal niet meer dan 75 cm uitsteken; c. met uitzondering van achteruitkijkspiegels, mogen voorzieningen en apparatuur die in de breedterichting aan het voertuig worden toegevoegd in totaal niet meer dan 10 cm uitsteken. 3. De voorschriften van het tweede lid, onderdelen a en b, zijn niet van toepassing op voorzieningen voor indirect zicht. Tabel I Voertuiglengte 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. Voorzieningen voor indirect zicht en voor het waarnemen van de ruimte achter het voertuig Wis- en sproeivoorzieningen Zonnekleppen aan buitenzijde Frontbeschermingsinrich ting Voetsteunen en handgrepen Koppeling Extra koppeling Fietsenrek (verwijderbaar / opklapbaar) Hefplatforms, oprijplaten Bedrijfsauto’s met een technisch toegestane maximummas sa van meer dan 3.500 kg Aanhangwagens met een technisch toegestane maximummassa van ten hoogste 750 kg Aanhangwagens met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 750 kg x Bedrijfsau to’s met een technisch toegestan e maximum massa van ten hoogste 3.500 kg x x x X x x x x x x x x x Perso nenau to’s Bussen x x x x x x x x x x x x x x x x x x 26 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. en soortgelijke uitrustingen, voor zover het laadvermogen niet wordt vergroot en deze uitrustingen niet meer dan 0,30 m uitsteken Observatie- en detectiemiddelen, met inbegrip van radars Veerkrachtige buffers en vergelijkbare uitrusting Voorzieningen voor douaneverzegeling en de afscherming ervan Voorzieningen voor de bevestiging van het dekzeil en de afscherming ervan Langsaanslagen voor afneembare carrosserieën Trolleystangen en stroomafnemers van elektrisch aangedreven voertuigen Voor- en achterkentekenplaten Verlichtingsuitrusting Opvouwbare voorzieningen en uitrusting die zijn ontworpen om de luchtweerstand te verminderen, mits deze niet meer dan 0,50 m voorbij de achterzijde van het voertuig uitsteken en de lengte van de laadruimte niet vergroten. Dergelijke voorzieningen moeten zo zijn ontworpen dat ze kunnen worden ingetrokken wanneer het voertuig stilstaat, zodat de maximaal toegestane lengte niet wordt overschreden en zij geen nadelige invloed hebben op de bruikbaarheid van het voertuig voor intermodaal vervoer. Luchtinlaatpijpen x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x Alleen bussen met een technisch toegestane maximum massa van meer dan 5.000 kg x x x x x x x x x x x x x x Alleen aanhangwagens met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg x x Bedrijfsau to’s met een technisch toegestan Bedrijfsauto’s met een technisch toegestane maximummas x x Tabel II Voertuigbreedte Perso nenaut o’s Bussen 27 Aanhangwagens met een technisch toegestane maximummassa Aanhangwagens met een technisch toegestane maximummassa 1. 2. 3. Voorzieningen voor indirect zicht De bolling van de zijwanden van de banden op het contactpunt met het wegdek Verklikkers voor lekke banden 4. Bandenspanningsmeters 5. 6. Verlichtingsuitrusting Oprijplaten, hefplatforms en soortgelijke uitrusting, indien deze zijn ingeschoven en niet meer dan 0,10 m buiten de zijkant van het voertuig uitsteken, en de hoeken van de naar voren of naar achteren gerichte oprijplaten zijn afgerond met een straal van ten minste 5 mm; de randen moeten afgerond zijn tot een straal van ten minste 2,5 mm Intrekbare zijdelingse geleidingsvoorzieningen bestemd voor gebruik op geleid bussysteem, indien zij niet zijn ingetrokken intrekbare treden, indien deze zijn uitgeschoven en het voertuig stilstaat 7. 8. Observatie- en x x e maximum massa van ten hoogste 3.500 kg x x x x x x x Alleen bussen met een technisc h toegesta ne maximu mmassa van meer dan 5.000 kg Alleen bussen met een technisc h toegesta ne maximu mmassa van meer dan 5.000 kg x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x Alleen bussen met een technisc h toegesta ne maximu mmassa van meer dan 5.000 kg x 28 sa van meer dan 3.500 kg van ten hoogste 750 kg van meer dan 750 kg x x x 9. 10. 11. 12. 14. 15. 16. detectiemiddelen, met inbegrip van radars Voorzieningen en uitrusting die speciaal zijn ontworpen om de luchtweerstand te verminderen, mits deze niet meer dan 5 cm aan beide zijden buiten de grootste breedte van het voertuig uitsteken en het laadvermogen niet vergroten. Dergelijke voorzieningen moeten zo zijn ontworpen dat ze kunnen worden ingetrokken wanneer het voertuig stilstaat, zodat de maximaal toegestane breedte niet wordt overschreden en zij geen nadelige invloed hebben op de bruikbaarheid van het voertuig voor intermodaal vervoer. Wanneer de voorzieningen en uitrusting in gebruik zijn, mag de breedte van het voertuig niet meer dan 2,65 m bedragen. Voorzieningen voor douaneverzegeling en de afscherming ervan Voorzieningen voor de bevestiging van het dekzeil en de afscherming daarvan Uitstekende flexibele delen van een opspatafschermingssystee m, flexibele spatborden en spatlappen Sneeuwkettingen Veiligheidshekwerken op voertuigen voor voertuigvervoer. Alleen voor voertuigen die voor het vervoer van ten minste twee andere voertuigen zijn ontworpen en gebouwd en waarbij de veiligheidshekwerken zich meer dan 2,00 m, maar niet meer dan 3,70 m van de grond bevinden en aan de zijkant niet meer dan 5 cm buiten het buitenste punt van het voertuig uitsteken. De breedte van het voertuig mag, als gevolg van deze veiligheidshekwerken, niet meer dan 2,65 m bedragen. Opklapbare treden en andere uitschuifbare en uitklapbare delen, voor x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x Alleen aanhangwagens met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg x x 29 x zover uitgeschoven of uitklapbaar Tabel III Voertuighoogte 1. 2. Antenne voor radio of radionavigatie Stroomafnemers of trolleystangen in de uitgeschoven stand Perso nenau to’s Bussen x x Alleen bussen met een technisch toegestane maximum massa van meer dan 5.000 kg Bedrijfsau to’s met een technisch toegestan e maximum massa van ten hoogste 3.500 kg x Bedrijfsauto’s met een technisch toegestane maximummas sa van meer dan 3.500 kg Aanhangwagens met een technisch toegestane maximummassa van ten hoogste 750 kg Aanhangwagens met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 750 kg x x x x x 30 x
© Copyright 2024 ExpyDoc