Faculteit Aard- en Levenswetenschappen

1/81
Reorganisatieplan
Faculteit Aard- en Levenswetenschappen
Inhoudsopgave 1 AANLEIDING EN BESTUURLIJK KADER 1.1 ONTWIKKELING RESULTAAT FACULTEIT 1.2 ONTWIKKELING RESERVE FACULTEIT 1.3 CONCLUSIE 4 4 6 7 2 CONSEQUENTIES VOOR DE FACULTEIT AARD-­‐ EN LEVENSWETENSCHAPPEN 2.1 PROBLEEMANALYSE 2.1.1 Afdelingen betrokken in de reorganisatie 2.1.2 Afdelingen niet betrokken in de reorganisatie 2.2 RESULTAATSAFSPRAKEN OVER DE BEDRIJFSRESERVE VAN FACULTEIT EN EENHEDEN 2.3 RESULTAATSAFSPRAKEN BEGROTING 2014 2.4 FINANCIËLE OPDRACHT 9 9 10 12 14 17 18 3 NIEUWE ORGANISATIE VERSUS OUDE ORGANISATIE 3.1 UITGANGPUNTEN VOOR DE NIEUWE ORGANISATIE 3.2 DOEL EN TAAK VAN DE NIEUWE ORGANISATIE-­‐EENHEID EN HAAR ONDERDELEN 3.2.1 Aardwetenschappen en Aarde & Economie 3.2.2 Instituut voor Milieuvraagstukken 3.2.3 Moleculaire Celbiologie (MCB) 3.3 FINANCIËLE ASPECTEN REORGANISATIEPLAN 3.3.1 Effect op resultaat 3.3.2 Specificatie effect op resultaat 3.3.3 Frictiekosten in relatie tot besparingen 19 19 19 19 20 21 22 22 23 24 4 KWANTITATIEVE EN KWALITATIEVE BEZETTING ORGANISATIE 4.1 KWANTITATIEVE EN KWALITATIEVE BEZETTING 4.2 ORGANOGRAM NIEUWE ORGANISATIE 4.3 OMSCHRIJVING VAN DE MAATREGELEN DIE ZIJN GETROFFEN OM DE PERSONELE GEVOLGEN OP TE VANGEN 25 25 26 27 5 PLANNING EN COMMUNICATIE 5.1 PLANNING 5.2 COMMUNICATIE 28 28 28 6 REORGANISATIEPLAN AARDWETENSCHAPPEN EN AARDE & ECONOMIE 6.1 AANLEIDING EN SPECIFIEKE PROBLEEMSTELLING 6.1.1 Aardwetenschappen 29 29 29 FALW REORGANISATIE
2/81
6.1.2 Aarde & Economie 6.2 NIEUWE ORGANISATIE VERSUS OUDE ORGANISATIE 6.2.1 Aardwetenschappen 6.2.2 Aarde & Economie 6.3 FINANCIËLE ASPECTEN REORGANISATIEPLAN 6.3.1 Effect op resultaat 6.3.2 Specificatie effect op resultaat 6.4 KWANTITATIEVE EN KWALITATIEVE BEZETTING ORGANISATIE 6.4.1 Personeelsbezetting: formatie voor en na reorganisatie 6.4.2 Organogram nieuwe organisatie 31 32 32 33 34 34 34 35 35 36 7 REORGANISATIEPLAN IVM 7.1 AANLEIDING EN SPECIFIEKE PROBLEEMSTELLING 7.1.1 Sectie Chemie & Biologie (C&B) 7.1.2 Sectie Environmental Economics (EE) 7.1.3 Sectie Environmental Policy Analysis (EPA) 7.1.4 Sectie Spatial Analysis and Decision Support (SPACE) 7.2 NIEUWE ORGANISATIE VERSUS OUDE ORGANISATIE 7.2.1 Sectie Chemie & Biologie (C&B) 7.2.2 Sectie Environmental Economics (EE) 7.2.3 Sectie Environmental Policy Analysis (EPA) 7.2.4 Sectie Spatial Analysis and Decision Support 7.3 FINANCIËLE ASPECTEN REORGANISATIEPLAN 7.3.1 Effect op resultaat 7.3.2 Specificatie effect op resultaat 7.4 KWANTITATIEVE EN KWALITATIEVE BEZETTING ORGANISATIE 7.4.1 Organogram nieuwe organisatie 37 37 39 39 39 40 40 41 42 42 43 44 44 45 46 46 8 REORGANISATIEPLAN MCB, GROEP KOOIJMAN, GROEP SCHAT 8.1 AANLEIDING EN SPECIFIEKE PROBLEEMSTELLING 8.1.1 Moleculaire celbiologie (MCB) 8.1.2 Groep Kooijman 8.1.3 Groep Schat 8.2 NIEUWE ORGANISATIE VERSUS OUDE ORGANISATIE 8.2.1 Moleculaire Celbiologie 8.2.2 Groep Kooijman 8.2.3 Groep Schat 8.3 FINANCIËLE ASPECTEN REORGANISATIEPLAN 8.3.1 Effect op resultaat 8.3.2 Specificatie effect op resultaat 8.4 KWANTITATIEVE EN KWALITATIEVE BEZETTING ORGANISATIE 48 48 48 50 52 52 52 55 55 55 55 56 57 3/81
8.4.1 Sectie Genetica 8.4.2 Organogram nieuwe organisatie 57 58 9 CONSEQUENTIES VOOR HET ONDERWIJS 9.1 UITGANGSPUNTEN 9.2 RESULTAATGERICHT KEUZEPROCES 9.2.1 Aardwetenschappelijke opleidingen 9.2.2 Levenswetenschappelijke opleidingen 9.2.3 Maatregelen om risico’s te ondervangen 9.2.4 Extra kosten voor uitfasering en kwaliteitsborging van onderwijs 59 59 59 60 61 61 61 10 SLUITENDE BEGROTING FALW IN 2014 10.1 MAATREGELEN 10.2 RANDVOORWAARDEN BIJ MAATREGELEN 10.3 RISICO’S 63 63 64 64 11 BESTURING EN BEHEERSING FACULTEIT 11.1 MISSIE, VISIE EN PRESTATIEAFSPRAKEN (INHOUD) 11.2 PROFESSIONALISERING MANAGEMENTCYCLUS (STRUCTUUR) 11.3 PROFESSIONALISERING MANAGEMENT (STRUCTUUR) 11.4 ALGEMENE MANAGEMENTVAARDIGHEDEN (ONTWIKKELING) 11.5 PROFESSIONALISERING MANAGERS (CULTUUR). 65 65 65 66 66 66 12 BIJLAGEN 12.1 BIJLAGE 1. ONTWIKKELING EN RESULTAAT EERSTE GELDSTROOMBATEN 12.1.1 Onderzoek 12.1.2 Onderwijs 12.1.3 Eerstegeldstroombudgetten afdelingen 12.2 BIJLAGE 2. ONTWIKKELING VAN DE KOSTEN. 12.2.1 Personele lasten 12.2.2 Ontwikkeling materiele lasten 12.3 BIJLAGE 3: OPDRACHT COMMISSIE VAN DER WAL EN DE DAARONDER RESSORTERENDE WERKGROEPEN 12.4 BIJLAGE 4. CRITERIA VOOR TOETSING RESULTAAT VAN DE REORGANISATIEPLANNEN 68 68 71 72 73 74 74 74 76 80 4/81
1 Aanleiding en bestuurlijk kader 1.1
Ontwikkeling resultaat faculteit
De faculteit Aard- en Levenswetenschappen heeft in de afgelopen jaren – ondanks een sterke groei in
studentenaantallen en promoties - een negatief financieel resultaat behaald.
In eerste instantie leek dit vooral een probleem in de regelgeving rondom en in de beheersing en
administratie van de projectenportefeuille. Inmiddels is er voldoende mate van financiële beheersing
bereikt en hebben we via analyse van de recente jaren en door het opstellen van prognoses kunnen
vaststellen dat de negatieve resultaten ook een structurele component hebben. We hebben
geïdentificeerd binnen welke eenheden een structureel financieel probleem bestaat en wat daarvan de
oorzaken zijn en de prognose is.
Het structurele financiële probleem komt voort uit een onvoldoende anticipatie en reactie op externe
en interne financiële ontwikkelingen. Externe ontwikkelingen zijn onder meer: de overheveling van
onderzoeksgelden naar NWO, het aflopen van FES-baten, de betere prestaties van andere
universiteiten en daarmee onvoldoende groei in marktaandeel. Tot de externe ontwikkelingen behoren
ook het sterk achterblijven van de rijksbekostiging in relatie tot de toename van de prestatie en de
dynamisering (het prestatieafhankelijk maken) van vaste voeten. Binnen de universiteit zijn deze
ontwikkelingen intern doorvertaald in diverse generieke (voor alle faculteiten geldende) maatregelen,
namelijk in dynamisering van de vaste onderzoeksvoet in VUSAM (intern allocatiemodel VU) en in
diverse kortingen op de VUSAM-uitkomsten, zoals de VU-brede korting van 4% op het VUSAMbudget vanaf 2011, de korting in het onderwijscompartiment vanaf 2013 (VU-breed m€ 6 vanaf 2013;
1
aandeel FALW ruim m€ 1,1), de inkoopkortingen 2012 en 2013 en de OBP-kortingen . Aangezien
FALW van de faculteiten het grootste deel van de rijksbekostiging ontvangt en ook met betrekking tot
de omvang van OBP en inkoop de grootste faculteit is, is het aandeel van FALW in de kortingen ook
het grootst.
Figuur 1.1 geeft de resultaatsontwikkeling van de faculteit in de afgelopen jaren weer en de prognose
voor de komende jaren.
1
In 2012 en 2013 is ca. M€ 1 (3,6%) ingehouden op de VUSAM-bekostiging, vooruitlopend op te realiseren
Daarnaast is K€ 293 (2012), resp. K€ 471 (2013) gekort als gerealiseerde besparing op de inkoop. FALW heeft
e
e
het grootste inkoopvolume. Veel inkoop vindt plaats binnen 2 en 3 -geldstroomprojecten; veel subsidiegevers
vergoeden de werkelijke kosten; de besparingen op de inkoop kunnen daardoor niet als harde euro’s worden
opgehaald. Wel is het mogelijk dat besparingen op het compartiment materiële lasten extra ruimte geven in
andere subsidiabele kostenposten, zoals personele inzet.
Beide kortingsbedragen kunnen door de faculteit niet of nauwelijks via daadwerkelijke besparingen gerealiseerd
worden, waarmee ze de facto bezuinigingen zijn op de eerstegeldstroom. In 2014 voorziet de faculteit een totaal
aan kortingen van minimaal 1,4 miljoen euro (restant OBP-korting 2012/2013, korting secretaresses,
inkoopkorting) en in 2015 idem (korting secretaresses, inkoopkorting, korting OBP-O&O).
FALW REORGANISATIE
5/81
Figuur 1.1
Resultaatsontwikkeling FALW (realisatie en prognose)
Ontwikkeling resultaat FALW 1.000.000 0 -­‐1.000.000 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 -­‐2.000.000 FALW -­‐3.000.000 -­‐4.000.000 -­‐5.000.000 -­‐6.000.000 -­‐7.000.000 Figuur 1.2
Ontwikkeling resultaat en genormaliseerd resultaat (realisatie en prognose)
Ontwikkeling gecorrigeerd resultaat FALW 1.000.000 0 -­‐1.000.000 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 -­‐2.000.000 FALW -­‐3.000.000 -­‐4.000.000 -­‐5.000.000 -­‐6.000.000 FALW na correcRe projectverliezen -­‐7.000.000 De blauwe lijn in figuur 1.2 geeft eveneens de ontwikkeling van het financiële resultaat weer conform
de boekhouding van de faculteit. De rode lijn is het gecorrigeerde (genormaliseerde) resultaat, dat wil
zeggen het resultaat dat behaald zou zijn als de projectenportefeuille een nulresultaat opgeleverd zou
2
hebben . De rode lijn geeft derhalve het structurele financiële tekort weer op faculteitsniveau.
2
Hiertoe zijn voor de jaren 2010-2012 de projectverliezen toebedeeld aan de jaren waarin deze feitelijk zijn
gemaakt en daarna met het resultaat verrekend. In 2012 zijn bij de omschakeling naar de VU-projectsystematiek
in de financiële administratie voor ruim 3 miljoen projectverliezen en –voorzieningen genomen, die in eerdere
boekjaren hoorden, in 2011 voor 1 miljoen (zie onderstaande tabel 1.1).
FALW REORGANISATIE
6/81
De strategie van de faculteit is vanaf de invoering van VUSAM vrijwel volledig gericht geweest op
3
toename van de baten via het vergroten van de prestaties , met als doel om daarmee ten minste het
verlies aan vaste voet (SOC= strategische overwegingen component) te compenseren. Daarbij is
onvoldoende rekening gehouden met buitenmodeleffecten (afloop van bijzondere toewijzingen en
introductie van kortingen). De omslag van de buitenmodelfinanciering van +M€ 4 in 2007-2009 naar
een negatief budget van ca. - K€ 400, moet eveneens binnen de faculteit worden opgevangen.
Voor een aantal afdelingen is de terugloop aan middelen zo substantieel dat het niet mogelijk is
geweest om alleen via prestatieverhoging de effecten van de modelwijziging op te vangen (zie bijlage
1 voor een uitgebreide bespreking van de ontwikkeling van de eerstegeldstroombaten).
De faculteit heeft zich in haar financiële strategie te eenzijdig gericht op deze batentoename, daarbij
vooral de focus gelegd bij de toename van promoties en studiepunten en is er onvoldoende in
geslaagd om tegelijkertijd daar waar nodig kostenreductie (zie bijlage 2) te realiseren. De faculteit
heeft de eenzijdigheid en risico’s van deze strategie niet tijdig onderkend en heeft vervolgens ook niet
tijdig geacteerd.
1.2
Ontwikkeling reserve faculteit
De reservepositie van de faculteit is door de combinatie van afnemende eerstegeldstroomfinanciering
en het nemen (ook uit eerdere jaren) van met name projectverliezen en voorzieningen ultimo 2012
sterk afgenomen.
Het financiële weerstandsvermogen gaat ultimo 2013 naar verwachting door een kritische grens (zie
figuren 1.3 en 1.4).
Tabel 1.1
Resultaat boekhouding 2010-2012 en gereconstrueerd resultaat
Bedragen in k euro
Resultaat volgens boekhouding
Correcties
2010
224
-1.365
2011
2012
-2.643
-5.827
1.030
3.144
Correctie voorzieningen
Gecorrigeerd resultaat
3
- 800
-1.141
-1.613
-1.883
Het gaat hierbij om prestaties die financieel vertaald worden. De kwaliteit en kwantiteit van publicaties
bijvoorbeeld tellen in dit verband niet mee. Het resultaat van deze strategie is in het bijzonder zichtbaar in de
toename van het aantal promoties per jaar: van < 30 naar nu structureel 50, met potentieel van 70 (in 2013 zijn
reeds 67 promoties geweest of gepland).
7/81
Figuur 1.3.
Ontwikkeling reserve FALW per jaar
Ontwikkeling reserve FALW 20.000.000 15.000.000 10.000.000 FALW-­‐vrije reserve 5.000.000 0 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 Figuur 1.4
Ontwikkeling reserve FALW in relatie tot VU-eis voor gezonde reserve
Ontwikkeling reserve FALW 18.000.000 16.000.000 14.000.000 FALW-­‐vrije reserve 12.000.000 10.000.000 Gezonde reserve 8.000.000 6.000.000 4.000.000 2.000.000 0 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 1.3
Conclusie
Om tot een gezonde positie van de faculteit en haar afdelingen te komen, is structureel financieel
herstel noodzakelijk.
De omvang van de benodigde bezuinigingen is te hoog om dit herstel te kunnen bewerkstelligen in de
vorm van een bezuinigingstaakstelling voor alle eenheden. In mei jl. hebben de afdelingsdirecteuren
FALW expliciet en gezamenlijk aan het faculteitsbestuur aangegeven dat de ervaren werkdruk te hoog
is om nogmaals met de bestaande bezetting een productiviteitsstijging te kunnen realiseren (de
‘kaasschaafmethode’). Verdere algemene bezuinigingen in ondersteunend personeel (kritisch
bekeken in het kader van de O&O-reorganisatie) en in materiële lasten – voor zover nog uit de eerste
geldstroom gefinancierd - raken rechtstreeks de uitvoering van het onderwijs.
8/81
Faculteitsbestuur en college van bestuur hebben gezamenlijk geconcludeerd dat er noodzaak is tot
4
reorganisatie van eenheden met een structureel tekort .
Het college heeft vervolgens een commissie benoemd onder extern, onafhankelijk voorzitterschap van
prof. dr. Gerrit van der Wal met de opdracht om “tijdig een heldere probleemanalyse en een goed
reorganisatieplan voor de faculteit FALW op te leveren” en daarop aansluitend “een zorgvuldige
communicatie naar medewerkers en andere stakeholders te waarborgen”.
De heldere probleemanalyse is gedefinieerd als:
Het vertalen van alle beschikbare gevalideerde informatie, inclusief mogelijke nieuwe inzichten,
in één helder gedocumenteerde probleemanalyse als basis voor alle verder te nemen acties
(hoofdstuk 2).
Een goed reorganisatieplan is als volgt gedefinieerd:
1.
Uitvoering van het plan leidt tot een sluitende begroting, reeds in 2014 (zie hoofdstuk 10).
2.
Uitvoering van het plan leidt tot een sluitende meerjarenbegroting (hoofdstuk 3).
3.
Expliciete verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de reorganisatie is neergelegd bij het
faculteitsbestuur. Commitment van het faculteitsbestuur voor een succesvolle uitvoering is
nadrukkelijk opgenomen en geborgd in de organisatie en de sturing (hoofdstuk 11 bevat het
advies van de commissie over de inrichting van de governance van de faculteit).
4.
Er is effectieve, efficiënte en zorgvuldige communicatie naar alle belanghebbenden gepland
(hoofdstuk 5).
Voor een volledige omschrijving van de opdracht van de commissie en de daaronder ressorterende
werkgroepen, zie bijlage 3.
4
Al eerder was op basis van de financiële resultaten en het naderend emeritaat van de hoogleraar besloten tot
opheffing van de afdeling AGBA. Over deze voorgenomen reorganisatie is door de OR een advies uitgebracht op
16.10.2013. Op 25.11.2013 heeft het faculteitsbestuur FALW een definitief besluit genomen over de opheffing
van de afdeling. De uitvoering van dit besluit is opgeschort tot de datum waarop ook de reorganisatie die in dit
plan wordt beschreven wordt uitgevoerd.
9/81
2 Consequenties voor de Faculteit Aard-­‐ en levenswetenschappen 2.1
Probleemanalyse
De commissie Van der Wal is haar werkzaamheden gestart met de review van de door het
faculteitsbestuur opgestelde terugblik 2010-2012, de prognose voor 2013 en de meerjarenbegroting
2014-2016. De meerjarenprognoses zijn besproken in de werkgroepen die onder de commissie
ressorteren. Er zijn vervolgens extra controles gedaan op de opgegeven aantallen promoties in de
komende jaren en er is kritisch gekeken naar de ontwikkeling van de studiepunten. In onderstaande
tabel 2.1 worden de door de commissie gevalideerde gegevens gepresenteerd.
Tabel 2.1
5
Terugblik resultaatsontwikkeling 2010-2012 , verwacht resultaat 2013 (P10),
prognose resultaatsontwikkeling 2014-2016
Resultaat
2010
Onderdeel
Totaal algemeen
Resultaat
2011
Resultaat
2012
Verwacht
resultaat
2013
Begroot
2014
Begroot
2015
Begroot
2016
€ 2.228.400
€ 129.713-
€ 258.846-
€ 353.000-
€ 495.510-
€ 242.657-
€ 100.308-
€ 377.691
€ 913.420-
€ 999.159-
€ 194.000-
€ 840.998-
€ 785.823-
€ 667.085-
€ 55.203
€ 54.053-
€ 40.898-
€ 34.000-
€ 60.089-
€ 54.620-
€ 75.047-
6
€ 48.000
€ 9.350
€ 5.194
€ 4.390
€ 370.000
€0
€ 179.169-
€ 311.194
Afdelingen
AAW
Aarde & Economie
Athena
€ 75.886
€ 20
AGW
€ 212.833
€ 26.497-
€ 534.934-
€ 234.769
MCB
€ 178.724-
€ 547.328-
€ 234.592-
€ 50.000
€ 534.805-
€ 551.051-
€ 473-
SgS
€ 52.615-
€ 93.861
€ 46.167-
€ 105.000-
€ 43.158-
€ 45.065-
€ 44.258
SgK
€ 120.991-
€ 238.881
€ 309.788-
€ 200.000-
€ 134.953-
€ 128.041
€ 347.537
ANW
€ 272.413-
€ 336.357-
€ 932.621-
€ 140.000-
€ 43.899
€ 163.190
€ 1.136.879
AEW
€ 770.979-
€ 5.631-
€ 90.129-
€ 384.000
€ 124.521
€ 111.382
€ 38.741-
IVM
€ 421.658-
€ 1.001.595-
€ 2.556.208-
€ 700.000-
€ 497.095-
€ 562.844-
€ 369.199-
AGBA
Totaal Afdelingen
€ 292.446-
€ 83.883-
€ 200.309-
€ 132.000-
€ 68.458-
€ 117.640-
€ 56.794-
€ 1.388.213-
€ 2.636.002-
€ 5.710.036-
€ 653.000-
€ 2.001.786-
€ 1.888.405-
€ 636.921
Totaal Penvoerdersch.
TOTAAL GENERAAL
5
€ 616.085-
€ 122.841
€ 142.112
€ 46.000
€ 14.289
€ 14.334
€ 14.334
€ 224.102
€ 2.642.874-
€ 5.826.770-
€ 960.000-
€ 2.483.007-
€ 2.116.727-
€ 550.947
De terugblik is gebaseerd op de boekhoudkundige gegevens. Er heeft geen correctie plaatsgevonden van de
projectverliezen en –voorzieningen naar de boekjaren waarin deze conform de huidige inzichten genomen
zouden moeten zijn. Dit betekent dat het resultaat 2010 in positieve zin kan zijn vertekend, de jaren 2011 en
2012 in negatieve zin.
6
Het negatieve resultaat 2012 van de afdeling Athena komt voort uit het treffen van een zeer forse voorziening,
conform de VU-projectsystematiek, bij de start van een meerjarig Erasmus Mundusproject. Door de externe
accountant is deze (en een enkele andere kleine) voorziening beoordeeld als te voorzichtig en is de aanwijzing
gegeven dat deze voorzieningen gecorrigeerd moeten worden. Daarmee zou de exploitatie 2012 van Athena
sluitend zijn en het resultaat van de faculteit op circa –m€ 5 uitkomen.
FALW REORGANISATIE
10/81
Op basis van deze gegevens is bepaald welke eenheden een zodanig structureel tekort hebben dat
ingrijpen noodzakelijk is.
Maatgevend voor deze bepaling zijn:
1.
2.
3.
Een verwacht tekort in meerjarenperspectief (2013-2016).
Een tekort in de afgelopen drie jaar.
Indicaties dat een voldoende structureel herstel van de eerste geldstroom niet te verwachten
is op grond van de ontwikkeling in de gefinancierde prestaties (zie bijlage 1).
Bevestigd is dat op basis van de genoemde criteria er een noodzaak tot reorganisatie is van:
1.
2.
3.
4.
Aardwetenschappen (AAW) en de groep Aarde & Economie (A&E),
Moleculaire Celbiologie (MCB), inclusief de groepen Kooijman en Schat, en het
Instituut voor Milieuwetenschappen (IVM).
PM: Geobioarcheologie (zie voetnoot 4).
2.1.1 Afdelingen betrokken in de reorganisatie
Aardwetenschappen heeft in de jaren 2010-2013 gemiddeld een verlies geleden van K€ 430; de
prognose voor 2014-2016 is een gemiddeld verlies van K€ 765. Aardwetenschappen en Aarde &
Economie worden gezamenlijk in beschouwing genomen; het verwachte gezamenlijk verlies is
gemiddeld K€ 830. Aardwetenschappen had het hoogste aandeel vaste financiering binnen de
faculteit (30,8%). Het blijkt niet mogelijk te zijn deze teruggang in financiering op te vangen zonder
het maken van keuzes in activiteiten.
11/81
MCB leed in 2010-2013 een verlies van gemiddeld K€ 230; dit stijgt in de meerjarenbegroting naar
K€ 362. MCB worden samen met de groepen Kooijman en Schat bekeken. Dit leidt in de terugkijk
naar een hoger gemiddeld verlies (K€ 353) en vooruitblikkend tot een gunstiger resultaat (K€ 262)
vanwege na-ijlende promotie-inkomsten. Vanwege het naderend emeritaat van Kooijman zijn deze
gunstige effecten echter tijdelijk. In 2014 verwacht MCB een piek in de promoties, waardoor in 2016
ongeveer een nulresultaat wordt voorzien. Op basis van het aantal recent gestarte promotietrajecten
is de verwachting dat na 2016 echter opnieuw een substantieel negatief resultaat wordt geboekt.
IVM heeft de afgelopen jaren zware verliezen geleden in de projecten, leidend tot een gemiddeld
negatief resultaat in de periode 2010-2013 van m€ 1,17. Een groot deel van deze verliezen is in de
jaren 2011 en vooral 2012 genomen, maar is voor een substantieel deel al eerder opgebouwd. IVM
had een afwijkende beheersystematiek, waarbij jaarlijks resultaat werd genomen op basis van
12/81
geschreven uren. Pas bij de (late) afsluiting van grote projecten is gebleken dat de gerealiseerde
uurtarieven behoorlijk in negatief opzicht verschilden van het genomen resultaat. IVM heeft een
zwaar negatieve reserve opgebouwd en is zonder ingrijpen ook de komende jaren niet in staat de
omslag naar een duurzaam positief resultaat te bereiken (gemiddeld –K€ 476).
Over de afdeling Geobioarcheologie (AGBA) is in 2013 een besluit tot opheffing genomen. In het
kader van dit plan is volledigheidshalve opnieuw onderzocht in hoeverre onderbrenging van de
groep bij Aardwetenschappen passend is in de strategische visie en is naar uitwisselbaarheid
gekeken. De reorganisatiedatum is gelijkgesteld aan de reorganisatiedatum van de overige
afdelingen middels opschorting van de uitvoering van het reorganisatiebesluit. De medewerkers
AGBA worden meegenomen in het Sociaal Plan.
2.1.2 Afdelingen niet betrokken in de reorganisatie
Voor zowel Athena als Gezondheidswetenschappen geldt dat in de afgelopen jaren voorzichtig is
begroot en geopereerd en projecten (zeer) goed werden beheerd. Athena is zonder meer gezond
(zie voetnoot 6 voor een verklaring van het resultaat 2012). Gezondheidswetenschappen was een
groeiafdeling, die gestart is met een positieve reserve om de opleiding Gezondheidswetenschappen
op te kunnen bouwen, maar heeft in de afgelopen jaren ook steeds zelf moeten investeren in de
verdere groei. De bedrijfsreserve kan in de komende jaren opgebouwd worden. Gemiddeld heeft de
afdeling een positieve resultaatsprognose, zij het dat de resultaten wisselen als gevolg van relatieve
pieken en dalen in promoties.
13/81
Binnen de afdeling Ecologische Wetenschappen wordt goed de vinger aan de pols gehouden. Juist
daarom was het voor de afdeling een grote schok dat in 2010 een zwaar negatief resultaat werd
behaald, als gevolg van een aantal negatieve projectafsluitingen. Het boekjaar 2013 wordt als gevolg
van een aantal positieve hercalculaties van projecten naar verwachting juist goed afgesloten. De
marges worden door de afdeling als zeer klein ervaren, mede doordat er relatief veel aan kleine
cohorten studenten onderwijs wordt gegeven.
De afdeling Neurowetenschappen heeft ook een aantal jaren achter de rug met grote negatieve
uitschieters als gevolg van projectafsluitingen en met hoge verplichtingen vanwege het moeten
14/81
reserveren voor afschrijvingen en het treffen van voorzieningen voor niet volledig gefinancierde
promotietrajecten. Resultaat is een zwaar negatieve reserve. Het niveau van beheersing is in het
afgelopen jaar sterk verbeterd en de prognoses zijn goed, met name in 2016, als gevolg van een
piek in het aantal promoties.
N.B. In 2012 zijn afschrijvingsreserves naar een algemene order binnen de faculteit overgeboekt, Voor Neurowetenschappen
ging dit om € 1,07 miljoen ultimo 2011.
De faculteit als geheel leed in de afgelopen jaren gemiddeld m€ 2,5 verlies. In de komende jaren
verbetert het perspectief, maar de afdelingen Aardwetenschappen (incl. Aarde & Economie), MCB
en IVM blijven structurele tekorten houden. In 2016 is het verwachte resultaat positief. Dit is
incidenteel en geen trendbreuk, want de resultante van een aantal positieve uitschieters, in het
bijzonder het verwachte resultaat van Neurowetenschappen (+ m€ 1,1) en het resultaat van de
groep Kooijman (door pensionering vervallen kosten, inkomsten ijlen na).
2.2
Resultaatsafspraken over de bedrijfsreserve van faculteit en eenheden
De opdracht van de commissie Van der Wal beperkt zich niet tot het opstellen van een reorganisatieplan voor de genoemde afdelingen. De gehele faculteit moet een financieel gezonde basis hebben,
inclusief de daarbij behorende gezonde bedrijfsreserve.
Ten aanzien van de inzet van middelen van de faculteit voor de reorganisatie van de faculteit is met
het college van bestuur de afspraak gemaakt dat de faculteit de kosten draagt voor alle maatregelen
die hieruit voortvloeien tot een maximum ter hoogte van de vrije reserve. Meerkosten zijn voor
rekening van het college.
Conform de huidige prognose (gebaseerd op de tienmaandsafsluiting 2013) is de verwachte vrije
reserve ultimo 2013 K€ 4.942. Tot aan de verwachte reorganisatiedatum van 1 juni 2014 is de
exploitatie van de faculteit, conform begroting 2014, K€ 1.035 negatief. De maximale bijdrage van de
faculteit aan de reorganisatiekosten wordt vastgesteld op: stand vrije reserve op basis van
jaarrekening 2013 – verwacht tekort per 1/6/14. Conform de huidige prognose is dat: K€ 3.907.
Dit betekent dat de faculteit in 2014 de facto start met een vrije reserve van 0 en in 5 jaar terug moet
groeien naar een gezond weerstandvermogen, dat we hier op de huidige norm van m€ 5 stellen. In
de komende 5 jaar moet in de meerjarenbegroting en in de exploitatie derhalve een positief resultaat
van gemiddeld m€ 1 behaald worden (2015-2019).
15/81
Tabel 2.2 geeft een overzicht van de stand van de verschillende afdelingsreserves en de prognose
daarvan.
Tabel 2.2
Onderdeel
Totaal algemeen (vrij +
bestemd)
Terugblik reserveontwikkeling 2010-2012, verwachte reserve 2013 (P10),
prognose reserveontwikkeling 2014-2016
Stand ultimo
2010
Stand ultimo
2011
Stand ultimo
2012
Stand ultimo
2013
Stand ultimo
2014
Stand ultimo
2015
Stand ultimo
2016
€ 10.450.455
€ 10.320.742
€ 11.556.975
€ 11.203.975
€ 10.708.465
€ 10.465.808
€ 10.365.500
€ 3.318.691
€ 2.405.271
€ 662.264
€ 468.264
€ 372.734-
€ 1.158.557-
€ 1.825.642-
€ 55.203
€ 1.150
€ 196.139
€ 162.139
€ 102.050
€ 47.430
€ 27.617-
Afdelingen
AAW
Aarde & Economie
Athena
€ 663.886
€ 663.906
€ 128.972
€ 176.972
€ 186.322
€ 191.516
€ 195.906
AGW
€ 575.167-
€ 601.664-
€ 194.895-
€ 175.105
€ 175.105
€ 4.064-
€ 307.130
MCB
€ 1.146.276
€ 598.948
€ 449.137
€ 499.137
€ 35.668-
€ 586.719-
€ 587.191-
SgS
€ 223.615-
€ 129.754-
€ 351.422-
€ 456.422-
€ 499.580-
€ 544.645-
€ 500.386-
SgK
€ 161.009
€ 399.890
€ 90.102
€ 109.898-
€ 244.851-
€ 116.810-
€ 230.727
ANW
€ 56.587
€ 279.770-
€ 2.231.116-
€ 2.371.116-
€ 2.327.217-
€ 2.164.028-
€ 1.027.148-
AEW
€ 478.579-
€ 484.210-
€ 574.339-
€ 190.339-
€ 65.818-
€ 45.564
€ 6.823
IVM
€ 1.212.342
€ 210.747
€ 2.345.461-
€ 3.045.461-
€ 3.542.556-
€ 4.105.400-
€ 4.474.599-
€ 294.446-
€ 378.329-
€ 578.638-
€ 710.638-
€ 779.096-
€ 896.736-
€ 953.530-
€ 5.042.187
€ 2.406.185
€ 4.749.257-
€ 5.402.257-
€ 7.404.043-
€ 9.292.448-
€ 8.655.527-
€ 60.085-
€ 62.756
€ 155.195
€ 201.195
€ 215.485
€ 229.819
€ 244.153
€ 15.432.557
€ 12.789.683
€ 6.962.913
€ 6.002.913
€ 3.519.906
€ 1.403.179
€ 1.954.126
AGBA
Totaal Afdelingen
Totaal Penvoerdersch.
TOTAAL GENERAAL
De reserveposities binnen de faculteit verschillen sterk. Ongeveer de helft van de afdelingen heeft
een (sterk) negatieve reserve; tegenover deze negatieve reserves staat tot op heden een positieve
reserve op centraal faculteitsniveau. De commissie adviseert om de verschillen te dempen, door de
huidige centrale facultaire reserve in te krimpen tot een beperkte beleidsreserve en voor het overige
vrijwel geheel in te zetten voor het dempen van de negatieve reserves bij afdelingen. Ook de
afdelingen met een positieve reserve dragen in 2014 eenmalig bij aan de demping.
De commissie adviseert als volgt:
1.
2.
Als richtlijn voor het aanhouden van een beleidsreserve op faculteitsniveau uit te gaan van
een bedrag van € 1000 per fte (ca. K€ 600). De huidige reserve op centraal faculteitsniveau is
veel hoger (ca. m€ 5).
De commissie stelt voor de facultaire reserve te beperken tot de helft (K€ 300) van
bovengenoemde richtlijn en deze vervolgens in 5 jaar op te bouwen tot 100%. Voor de
ondersteunende diensten van de faculteit wordt een reserve van K€ 200 aangehouden. In
totaal houdt de faculteit derhalve M€ 0,5 van de huidige reserve als centrale facultaire reserve
aan. De rest van de centrale facultaire reserve wordt ingezet om de negatieve reserves bij de
afdelingen te dempen.
De afdelingen die ultimo 2013 een positieve reserve hebben dragen eveneens bij aan deze
demping. Zij leveren bijna 2/5 van hun reserve in om de in 2014 verwachte (extra) opbouw
16/81
3.
4.
van de negatieve reserve van de afdelingen met een negatieve begroting te dempen (de
afdelingen in reorganisatie; in totaal K€ 1.035).
Vervolgens wordt in 2 stappen de negatieve reservepositie van de afdelingen bijgesteld:
a.
De bijdragen uit de positieve reserve worden op basis van de personeelslasten
verdeeld over de afdelingen Aardwetenschappen, MCB, IVM en AGBA (afdelingen in
reorganisatie).
b.
Van de reserve op facultair niveau wordt K€ 5.105 ingezet om zoveel mogelijk de
negatieve reserves van de afdelingen (gezamenlijk K€ 5.605) te saneren.
Voorts worden de volgende stappen gezet:
a.
De afdelingen die worden opgeheven worden op 0 gezet (AGBA, groep Aarde &
Economie, groep Schat, [conform eerdere afspraken] sanering restschuld groep Katan
binnen Gezondheidswetenschappen).
b.
Een uitzondering geldt voor de groep Kooijman. De resterende negatieve reserve wordt
toegevoegd aan de reserve MCB, omdat de na-ijlende revenuen van promoties ook
zullen landen in deze afdeling.
c.
De negatieve reserves van de afdelingen Neurowetenschappen en IVM worden zodanig
gesaneerd dat er een realistische opdracht ligt om in 5 jaar een gezonde reserve op te
bouwen. Sanering betekent in de ogen van de commissie dat er door het faculteitsbestuur tevens harde voorwaarden gesteld worden aan de inrichting en het
management van deze eenheden (zie hoofdstuk 11 voor een algemeen nader advies
hierover, de commissie beveelt aan dit algemene advies voor de bovengenoemde
afdelingen uit te werken in SMART-afspraken).
Op basis van deze punten heeft de commissie de uitwerking in tabel 2.3 gemaakt. Hierin is tevens
opgenomen wat de eis om een gezonde bedrijfsreserve op te bouwen, betekent voor het gemiddelde
resultaat dat door de betreffende eenheid in de komende 5 jaar behaald moet worden.
Voor de afdelingen die onder de reorganisatie vallen is de taakstelling in de opbouw van de reserve
meegenomen in de bepaling van de reorganisatietaakstelling.
17/81
Tabel 2.3
Vereffening reserves faculteit en afdelingen
Prognose
vrije reserve
per 31.5.2014
Suppletie/bijdrage
per 31.5.2014
Reserve per
1.6.2014
Gezonde
reserve
(20%)
Jaarlijkse
opbouw, 5
jaar
Onderdeel
Faculteit: algemeen
7.815
200
500
60
Faculteit: onderwijs
1.263
100
100
0
435
200
200
0
Faculteit: bestuur & diensten
Totaal Centrale Baten en Lasten
9.513
-5.105
500
800
60
AAW
141
113
254
709
91
Aarde & Economie
137
-137
Athena (+ G&L)
973
-372
601
475
AGW (+ Katan)
129
-22
106
621
103
299
511
68
550
300
Afdelingen
MCB
276
23
SgS
-474
474
SgK
-166
56
-110**
ANW
-2.363
1.413
-950
AEW
-190
190
-3.358
2.658
-711
711
Totaal Afdelingen
-5.605
Totaal VRIJE RESERVE
3.907*
IVM
AGBA
374
75
-700
336
207
5.105
-500
3.577
844
0
0
4.377
+ 12,5%
* Maximale bijdrage faculteit aan frictiekosten reorganisatie
** Wordt bij reserve MCB geteld, promotierevenuen gaan ook naar MCB
*** Deze tabel wordt pas definitief na het vaststellen van de jaarcijfers en de verwerking daarvan in deze
tabel.
2.3
Resultaatsafspraken begroting 2014
De commissie Van der Wal heeft de opdracht een plan op te stellen dat reeds in 2014 voorziet in
een sluitende begroting van de faculteit ALW. In hoofdstuk 9 wordt aangegeven hoe deze sluitende
begroting bereikt wordt.
Onderdeel hiervan zijn resultaatsafspraken met de afdelingen met een sluitende begroting voor
2014; dat zijn:
−
−
−
−
Athena
Ecologische Wetenschappen
Neurowetenschappen
Gezondheidswetenschappen
Deze afdelingen bouwen met deze resultaatsafspraken reeds in 2014 aan een gezonde bedrijfsreserve en daarmee aan het herstel van het weerstandsvermogen van de faculteit.
18/81
Alle afdelingen bouwen vanaf 2015 (verder) aan een gezonde reserve. Dit betekent dat de afdelingen jaarlijks – van 2015 tot en met 2019 - gezamenlijk gemiddeld een positief resultaat moeten
behalen van circa K€ 900. Daarmee voldoet de facultaire reserve echter nog niet aan de norm.
Daarvoor is een extra surplus nodig (12,5%, bovenop de taakstelling voor de eigen afdeling),
waarmee de gezamenlijke taakstelling in de orde van m€ 1 per jaar ligt.
Naar het oordeel van de commissie moeten met de afdelingen, op basis van de meerjarenbegroting,
afspraken gemaakt worden over de spreiding van de opbouw over de genoemde jaren. De
commissie adviseert om waar mogelijk (bijvoorbeeld bij Neurowetenschappen in 2016) versneld de
reserve op te bouwen, zodat de buffer voor de faculteit zo snel mogelijk op een gezond niveau komt.
2.4
Financiële opdracht
De commissie heeft de opdracht gekregen een plan te presenteren dat leidt tot een structureel
sluitende begroting. Ten tijde van de opdrachtverlening werd het structurele begrotingstekort op €
2,8 miljoen geschat.
De commissie heeft, op grond van de probleemanalyse/validatie en de opdracht aan afdelingen om
in 5 jaar een gezonde bedrijfsreserve op te bouwen, de reorganisatieopdracht voor de drie te
reorganiseren afdelingen op M€ 2.4 gesteld, als volgt te verdelen:
1. Aardwetenschappen en Aarde & Economie: K€ 1.000 (incl. opdracht gemiddelde jaarlijkse
opbouw reserve van ca. K€ 110)
2. Moleculaire Celbiologie en groepen Kooijman & Schat: K€ 650 (incl. opdracht jaarlijkse opbouw
reserve van ca. K€ 100)
3. IVM: K€ 750 (incl. opdracht jaarlijkse opbouw reserve van ca. K€ 225)
De overige bezuinigingen worden taakstellend opgelegd aan de overige afdelingen.
19/81
3 Nieuwe organisatie versus oude organisatie 3.1
Uitgangpunten voor de nieuwe organisatie
De reorganisatieplannen moeten een structurele verbetering opleveren van de financiële situatie van
de afdelingen van de faculteit ALW, die nu financieel niet gezond zijn. De reorganisatieplannen van de
werkgroepen zijn door de commissie Van der Wal beoordeeld op de volgende criteria:
1. Structureel gezond financieel resultaat (in meerjarenperspectief).
e
e e
e
e
2. Evenwichtige financieringsmix 1 vs. 2 /3 geldstroom; gezonde financieringsmix 2 en 3
gs projecten.
e
3. Gezonde reserve, dat wil zeggen 20% van 1 geldstroomomzet (VU-norm).
4. Plan moet inhoudelijk robuust en toekomstbestendig zijn.
5. Het opleidingsaanbod in de bachelorfase blijft in stand, kwantitatief en kwalitatief. Het
opleidingsaanbod in de masterfase is verbonden aan de onderzoeksprofilering van de
faculteit.
6. Plan moet voldoende vertrouwen geven dat risico’s onderkend en beheersbaar zijn.
Voor een nadere uitwerking van deze uitgangspunten zie bijlage 4.
3.2
Doel en taak van de nieuwe organisatie-eenheid en haar onderdelen
In de hoofdstukken 6 tot en met 8 worden de reorganisatieplannen van de eenheden uitgewerkt. Hier
volgt een samenvatting van de hoofdlijnen. Alle plannen zijn getoetst aan de bovengenoemde
uitgangspunten voor de nieuwe organisatie.
3.2.1 Aardwetenschappen en Aarde & Economie
Profiel: de afdeling Aardwetenschappen verzorgt onderwijs in de ook in de toekomst concurrerende,
brede en volwaardige bacheloropleiding Aardwetenschappen, verzorgt onderwijs in de
masteropleidingen Earth Sciences en Hydrology en verzorgt het “aarde-onderwijs” in de
bacheloropleiding Aarde & Economie. De masteropleiding Earth Sciences heeft een beperkt aantal
specialistische tracks die nauw aansluiten op de onderzoekslijnen binnen Aardwetenschappen en op
samenwerkingsrelaties in onderzoek met partners binnen en buiten de faculteit (IVM, SRON). De
onderzoeksclusters binnen de nieuwe organisatie zijn:
1. Oppervlakteprocessen en klimaat
2. Diepe aarde en planetaire geologie
Op basis van deze uitgangspunten zijn de volgende keuzes gemaakt:
1.
2.
Herprofilering van de masteropleiding Hydrology. De masteropleiding wordt ingebed in
bestaande onderzoekslijnen van het cluster Oppervlakteprocessen en Klimaat en in de
onderzoekslijn Water en risicomanagement van het IVM.
Beëindigen van het cluster Dynamic Earth and Resources en daarmee:
a.
Beëindigen van de onderzoekslijn Hydrologie, opheffen van de groep Hydrologie
b.
Beëindigen van de onderzoekslijn Tektoniek, opheffen van de groep Tektoniek
c.
Beëindigen van de onderzoekslijn Sedimentologie binnen het thema Dynamic Earth &
Resources (zie verder punt 4).
FALW REORGANISATIE
20/81
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
Implementatie van de keuze in het rapport aan het faculteitsbestuur van de toenmalige interimdirecteur Aardwetenschappen, en de uitwerking daarvan in het rapport Toekomst
Aardwetenschappen, om de leerstoel isotopengeochemie en de daaraan verbonden lagetemperatuur thermochronologie onderzoeklijn op te heffen.
Inrichting van twee clusters in de nieuwe organisatie, rond de twee hoogwaardige
onderzoeksthema’s binnen de afdeling Aardwetenschappen:
a.
Oppervlakteprocessen & Klimaat
b.
Diepe Aarde & Planetaire Geologie
Herprofilering van de voor een volwaardige bachelor noodzakelijke basisdisciplines
Sedimentologie, Tektoniek en Hydrologie door
a.
Inbedding Hydrologieonderwijs in onderzoek kernthema Oppervlakteprocessen &
Klimaat. Er wordt een vacature voor een tenure track (1 FTE UD2) opengesteld om het
nieuwe onderzoeksgebied van de rol van hazards in de hydrologische cyclus te
versterken.
b.
Inbedding Tektoniekonderwijs in onderzoek kernthema Diepe Aarde & Planetaire
Geologie. Om de aansluiting van het onderwijs op het onderzoek binnen dit cluster te
verduurzamen – en een brug naar het onderzoek binnen Oppervlakteprocessen &
Klimaat te bewerkstelligen – worden twee vacatures voor een tenure track positie
opengesteld. Gezocht wordt naar de nu ontbrekende expertise in dynamiek van de
lithosfeer met nadruk op de verbanden tussen deformatie, vloeistofstromen en warmte.
c.
Herpositionering van de huidige onderzoekslijn Sedimentologie binnen het cluster Diepe
Aarde en Planetaire Geologie. Uitbouw van het sedimentologie-onderzoek wordt expliciet
gezocht in de verbinding met de kernthema’s Diepe Aarde & Planetaire Geologie en
Oppervlakteprocessen & Klimaat middels een vacature voor een tenure track.
Herstructureren van het huidige laboratorium Tektoniek naar een bedrijfseconomisch
geoptimaliseerde basisfaciliteit voor onderwijs.
Behoud van voor de marktpositie van Aardwetenschappen noodzakelijke kennis en ervaring op
het gebied van outreach, eerstegraads lerarenopleiding aardrijkskunde en profilering.
Opheffen van de leerstoel Aarde & Economie en opheffen van de aparte groep A&E.
Aanvullend is op verzoek van het faculteitsbestuur besproken of in de nieuwe profilering een
plaats is voor de niche-expertise geobioarcheologie. Binnen de nieuwe organisatie wordt niet
gekozen voor een specialisatie in dit vakgebied.
3.2.2 Instituut voor Milieuvraagstukken
Profiel: het IVM verzorgt onderwijs in de bacheloropleiding Aarde & Economie, in de eenjarige
interdisciplinaire masteropleiding Environment and Resource Management (ERM) en zal in de
toekomst participeren in - met partners binnen Amsterdam Bètacluster (waaronder
Aardwetenschappen) - nieuw te ontwikkelen onderwijs, waaronder een MSc Environmental Sciences.
Onderzoek binnen IVM is interdisciplinair en beleidsrelevant. De onderzoekslijnen binnen de nieuwe
organisatie zijn:
1.
2.
Chemie & Biologie (C&B): interdisciplinair onderzoek waarin analytische milieuchemie en
milieutoxicologie samenkomen, op thema’s:
a.
Exposure to contaminants
b.
Analyse (waaronder Effect-Directed Analysis)
c.
Toxicologie
Environmental Economics (EE):
a.
Economic Valuation of the Environment
21/81
3.
4.
b.
Economic Modelling of Climate Change
c.
Economics of Natural Hazards
d.
Water Economics
Environmental Policy Analysis (EPA) (wordt Earth System Governance):
a.
Adaptive Governance
b.
Global Environmental Governance
Spatial Analysis and Decision Support (SPACE, wordt Environmental Geography):
a.
Landgebruiksveranderingen
b.
Water en risicomanagement
Op basis van de uitgangspunten en het profiel zijn de volgende keuzes gemaakt:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
(C&B): beëindigen ecologisch gerichte onderzoeksactiviteiten (anti-fouling, routine monitoring
van contaminanten in biota (buitenmilieu) en onderzoek naar passive samplers)
(C&B): beëindigen van onderzoek naar voedselzekerheid
(C&B): geen investeringen en inzet meer in behoud laboratoriumaccreditatie
(C&B): inkrimpen van de analistenfunctie
(E&E): beëindigen onderzoekslijn Transitieonderzoek
(EPA): beëindigen juridisch gericht onderzoek
(EPA): beëindigen onderzoekslijn Transitieonderzoek
(EPA): beëindigen functie beleidsmedewerker
(SPACE): beëindigen onderzoeksactiviteiten Aquatische remote sensing
(SPACE): beëindigen onderzoeksactiviteiten Decision Support
(SPACE): beëindigen onderzoeksactiviteiten Aquatische en mariene ecologie
(SPACE): beëindigen (onderzoeks)activiteiten SPINLAB
(SPACE): beëindigen onderzoeksactiviteiten Klimaatcentrum
3.2.3 Moleculaire Celbiologie (MCB)
Profiel: MCB verzorgt onderwijs – voornamelijk op de terreinen celbiologie, genetica en immunologie in de bacheloropleidingen Biologie, Biomedische Wetenschappen, Gezondheid & Leven en
Gezondheidswetenschappen en in de masteropleiding Biomolecular Sciences. Daarnaast worden
(delen van) enkele cursussen gegeven in andere masteropleidingen. Het onderzoek is interdisciplinair
en verbonden met bio-informatica, biofysica, geneeskunde en drug design. In de nieuwe organisatie
concentreert het onderzoek zich binnen het domein Human Life Science (rode Life Science) op de
core disciplines:
1. Systeembiologie/bio-informatica
2. (Medische) microbiologie
Op basis van de uitgangspunten en het profiel zijn de volgende keuzes gemaakt:
1.
2.
3.
4.
5.
Beëindigen van de onderzoekslijn Genetica
Beëindigen van de onderzoekslijn “14-3-3 en kanker”
Beëindigen van de onderzoekslijn Filosofie van de Systeembiologie
Beëindigen van onderzoekslijnen onder UHD-niveau met onvoldoende aansluiting op de
gekozen core disciplines
Herverdeling van onderzoektijd op basis van gerealiseerde extern gefinancierde
onderzoeksactiviteiten en daarmee herverdeling van onderwijstaken.
22/81
3.3
Financiële aspecten reorganisatieplan
In deze paragraaf worden de financiële aspecten van de in paragraaf 3.2 op hoofdlijnen beschreven
keuzes weergegeven.
Paragraaf 3.3.1 laat zien dat de voorgenomen reorganisatie bij ongewijzigde financiële kaders leidt tot
een positief financieel resultaat (tabel 3.1) en daarmee bijdraagt aan de noodzakelijk geachte ruimte
voor vernieuwing op basis van talentbeleid en de noodzakelijke bufferruimte om een verdere terugloop
van de (rijks)bekostiging op te vangen.
Paragraaf 3.3.2 laat het effect zien op de begroting van de faculteit en geeft een uitsplitsing van de
verwachte besparingen naar afdeling.
Paragraaf 3.3.3 geeft aan wat de verwachte frictiekosten zijn in relatie tot de voorgenomen
reorganisatie.
Paragraaf 3.3.4 tot slot geeft de uitkomst van de ‘business case’, de terugverdientijd van de
frictiekosten.
In de financiële prognoses zijn we van de volgende veronderstellingen uitgegaan:
•
•
Ongewijzigd financieel kader, met uitzondering van de component SOC, hiervan weten we dat
deze per 2015 nihil is.
Geen besparingen ingeboekt als gevolg van het programma bedrijfsvoering, met uitzondering
van het jaar 2014, waarin eenmalig de salarislasten voor ontslagbedreigde medewerkers O&O
als besparing zijn opgenomen (budgetkorting volgt in 2015).
3.3.1 Effect op resultaat
De commissie Van der Wal heeft de opdracht gekregen een reorganisatieplan op te leveren dat
structureel een sluitende begroting oplevert. Ten tijde van de opdrachtverlening werd het structurele
begrotingstekort op € 2,8 miljoen geschat.
De commissie heeft op grond van de probleemanalyse/validatie vastgesteld dat de onder de reorganisatie vallende afdelingen en groepen gezamenlijk een besparingsdoelstelling hebben van m€ 2.4.
Tabel 3.1
Effect voorgenomen reorganisatie op financieel resultaat faculteit
In het reorganisatieplan wordt gemiddeld M€ 2,2 gerealiseerd. Dit is exclusief de geraamde kosten
van de overgang van een deel van de sectie Genetica (MCB) naar de UvA.
Het plan voldoet daarmee grotendeels aan de besparingsdoelstelling; nu nog meer besparen acht de
commissie niet verantwoord, met name met het oog op het behoud van het aanbod en de kwaliteit van
het onderwijs (zie verder 6.3).
23/81
Om een gezonde reserve te bereiken, is een extra bezuinigingsopgave noodzakelijk. In de
prognoseperiode 2014-2017 wordt deze bezuiniging taakstellend gerealiseerd. Alle afdelingen binnen
FALW dragen hieraan bij.
De tijdelijke kosten voor overgang van Genetica naar de UvA worden verdisconteerd in de met het
college te maken afspraken over het tempo van de reserveopbouw.
3.3.2 Specificatie effect op resultaat
In begrotingstermen is het bovenvermelde effect op het facultair resultaat als volgt:
Tabel 3.2
Effect voorgenomen reorganisatie op begroting faculteit
De drie deelplannen leiden voor de daarin opgenomen onderdelen tot een sluitend
meerjarenperspectief. Daartoe worden de volgende besparingen gerealiseerd (tabel 3.2):
24/81
Tabel 3.3
Besparingen voorgenomen reorganisatie op niveau deelplannen*
∗
AAW = Aardwetenschappen + Aarde & Economie
∗
∗
MCB = Moleculaire Celbiologie + groepen Kooijman en Schat
Begrote kosten overgang Genetica naar UvA komen niet ten laste van MCB maar ten laste van FALW.
3.3.3 Frictiekosten in relatie tot besparingen
Bij de schatting van de frictiekosten wordt uitgegaan van een sociaal plan dat aansluit bij het sociaal
plan voor de reorganisatie bedrijfsvoering VU (niet wezenlijk anders). We hebben hiervoor
verschillende schattingsmethoden gehanteerd:
Generieke schattingsmethoden:
1. Methode 1 is een berekening van 3,5 keer de loonsom van het vertrekkend personeel per jaar
(gebaseerd op Sociaal Plan bedrijfsvoering, waarbij na de cao-ontslagbeschermingstermijn en
de opzegtermijn onderbrenging in een externe arbeidsorganisatie wordt voorzien). In de
schatting is geen rekening gehouden met eventuele BTW-lasten.
2. Methode 2 is 150 K€ per vertrekkende medewerker (gebaseerd op ervaringsgegevens VU).
Naast deze generieke schattingsmethoden is een inschatting gemaakt van de gemiddelde mobiliteit
van de groep ontslagbedreigden. De uitkomst van deze schattingsmethode ligt dicht bij het
gemiddelde van de uitkomsten van methode 1 en methode 2.
Op basis van de drie gehanteerde schattingsmethoden is de som van de frictiekosten vastgesteld op €
6.5 miljoen.
Daarnaast zijn in de berekening kosten opgenomen voor het gefaseerd afvloeien van personeel. In
verband met het geven van onderwijs kunnen een aantal personen pas later dan 1-6-2014 afvloeien.
In totaal zijn deze frictiekosten als gevolg van gefaseerde krimp berekend op ca. K€ 149.
Uit tabel 3.4 volgt dat de terugverdientijd van de geschatte frictiekosten ongeveer drie jaar is.
Tabel 3.4
Terugverdientijd
25/81
4 Kwantitatieve en kwalitatieve bezetting organisatie 4.1
Kwantitatieve en kwalitatieve bezetting
ufo Hoogleraar 1 Hoogleraar 2 UHD 1 UHD 2 UD 1 UD 2 Docent 1 Docent 2 Docent 3 Docent 4 Onderzoeker 1 Onderzoeker 2 Onderzoeker 3 Onderzoeker 4 Promovendus Opleidingsmanager 1 Opleidingsmanager 2 Onderwijscoördinator Projectleider 1 Beleidsmedewerker 2 Beleidsmedewerker 3 O en O medewerker 1 O en O medewerker 2 O en O medewerker 3 O en O medewerker 4 Plantverzorger/Biotechn 3 Technicus 2 Consultant 3 Student Assistent Totaal formatie FTE voor reorganisatie 1e GS 2e/3e GS 6,20 0,00 13,00 0,00 6,30 0,00 14,01 0,00 12,80 1,00 4,80 0,00 2,80 0,00 3,63 0,00 0,50 0,00 0,90 0,00 7,70 0,00 7,50 0,66 13,90 3,00 11,90 18,50 1,00 67,30 1,00 0,00 1,00 0,00 0,80 0,00 1,00 0,00 0,50 0,00 0,80 0,00 2,30 0,00 11,70 0,00 6,20 0,85 2,00 1,00 1,00 0,00 3,00 0,00 0,10 0,00 3,53 0,00 141,87 92,31 formatie FTE na reorganisatie 1e GS 2e/3e GS 4,20 0,00 9,80 0,00 3,00 0,00 12,01 0,00 9,00 1,00 7,10 0,00 0,00 0,00 4,00 0,00 0,50 0,00 0,50 0,00 4,90 0,00 5,90 0,66 10,10 3,00 9,70 17,50 1,00 65,30 1,00 0,00 1,00 0,00 0,80 0,00 1,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 1,00 0,00 11,70 0,00 2,60 0,85 0,00 1,00 1,00 0,00 2,00 0,00 0,10 0,00 3,53 0,00 107,44 89,31 Deze tabel is een optelling van de deeltabellen in parafen 6.4.1, 7.4.1 en 8.4.1.
FALW REORGANISATIE
Verschil voor-­‐na 1e GS -­‐2,00 -­‐3,20 -­‐3,30 -­‐3,00 -­‐3,80 +2,30 -­‐2,80 -­‐0,63 -­‐ -­‐0,40 -­‐2,80 -­‐1,60 -­‐3,80 -­‐2,20 -­‐ -­‐ -­‐ -­‐ -­‐ -­‐0,50 -­‐0,80 -­‐1,30 -­‐ -­‐3,60 -­‐2,00 -­‐ -­‐1,00 -­‐ -­‐ -­‐34,43 26/81
In de afdelingen die betrokken zijn bij de reorganisatie is op dit moment 141,87 FTE werkzaam op
e e
eerste geldstroom financiering en 92,31 FTE op 2 /3 geldstroom. De gemaakte keuzes resulteren in
een krimp van 34,43 TE. Er worden 4 vacatures, 4 FTE (gefaseerd) opengesteld.
37 medewerkers (31,53 FTE) zijn met ontslag bedreigd.
4.2
Organogram nieuwe organisatie
Als gevolg van de reorganisatie vinden de volgende veranderingen plaats:
1.
In deze reorganisatie – gestart vanuit een bedrijfseconomische noodzaak – beveelt de
commissie tevens aan enkele van de huidige afdelingen van FALW te herstructureren. De
commissie beveelt aan om de huidige afdelingen Aardwetenschappen en IVM, beide in de
reorganisatie betrokken, samen te voegen met de afdeling Ecologische Wetenschappen (geen
onderdeel van de reorganisatie) onder de naam Earth, Ecology & Environment (EEE). De
commissie sluit met dit advies aan op de reeds in de plannen voor de Amsterdam Faculty of
Science (nu Amsterdam Bètacluster) voorgestelde samenwerkingsrelaties. Naast deze
strategische overweging ziet de commissie ook een bedrijfseconomische noodzaak tot
samenvoeging van deze onderdelen in een nieuwe organisatie, primair gericht op het
verminderen van risico’s (zie verder Hoofdstuk IVM, paragraaf 7.4.1 en Hoofdstuk 11 Advies
over sturing en beheersing faculteit), secundair op het vergroten van kansen om nieuwe
studentenmarkten aan te spreken, bijvoorbeeld via de nieuw te profileren masteropleiding
Hydrology. Vanwege de bedrijfseconomische noodzaak acht de commissie het noodzakelijk
deze herstructurering niet uit te stellen tot het moment van samengaan van de faculteiten FALW
en FEW in een gezamenlijke faculteit Bèta Wetenschappen.
De commissie beveelt aan om zo snel mogelijk, onder regie van het faculteitsbestuur, in
samenspraak tussen en met de betreffende cluster/sectiehoofden, de nieuwe perspectieven die
EEE biedt uit te werken en organisatorisch vorm te geven.
Om de bestuurbaarheid te vergroten beveelt de commissie tevens aan om het aantal (kleine)
“clusters/secties” te beperken en/of in het Managementteam (MT) een getalsmatig evenwicht
aan te brengen tussen clusteromvang en deelneming aan het MT.
2.
Opheffen van groepen die geen formele inbedding hebben in een afdeling en/of geen
verantwoordelijkheidslijn hebben naar de directeur van de afdeling waaronder zij organiek
ressorteren. Deze groepen rapporteren rechtstreeks aan de decaan. Het gaat om:
a.
Groep Aarde & Economie
b.
Groep Kooijman
c.
Groep Schat
3.
Bij de afdeling Aardwetenschappen wordt het cluster Dynamic Earth & Resources opgeheven.
In de nieuwe organisatie bestaan de volgende twee clusters:
a.
Earth & Climate (Oppervlakteprocessen en Klimaat)
b.
Deep Earth (Diep Aarde & Planetaire Geologie)
4.
In de nieuwe organisatie krijgen twee onderdelen van de huidige afdeling IVM een nieuwe
naam:
a.
Environmental Policy Analysis à Earth System Governance
b.
Spatial Analysis and Decision Support à Environmental Geography
27/81
5.
Bij de afdeling MCB wordt de sectie Genetica opgeheven (gedeeltelijke overgang naar de UvA,
zie paragraaf 8.4.1). De overige secties blijven vooralsnog bestaan (een heroverweging volgt in
het kader van de geplande samenwerking in O|2), maar alle onderzoekers werken binnen een
van de twee overblijvende onderzoekslijnen (core disciplines):
a.
Bio-informatica/systeembiologie
b.
(Medische) microbiologie
4.3
Omschrijving van de maatregelen die zijn getroffen om de personele gevolgen
op te vangen
Het college van bestuur gaat met de vakbonden in overleg over een Sociaal Plan.
28/81
5 Planning en communicatie 5.1
Planning
De binnen dit reorganisatieplan voorgestelde maatregelen zullen op basis van de volgende planning
worden gerealiseerd:
Voorgenomen besluit reorganisatie FALW door CvB Informeren alle medewerkers over voorgenomen besluit Individuele gesprekken met ontslag bedreigde medewerkers Afdelingsbijeenkomsten ter toelichting van reorganisatieplan Reorganisatieplan FALW ter advisering voorleggen aan OR Reactietermijn medewerkers Afstemming met onderdeelcommissie FALW Afstemming met FSR Verwerken reacties medewerkers, ODC en FSR Nazending OR van aangepaste RP/PP OR-­‐CvB vergaderingen Advies OR over Reorganisatieplan FALW Aanleveren stukken voor def. besluit CvB (BVS) Definitief besluit CvB over reorganisatie FALW Implementatie nieuwe FALW organisatie 5.2
04-­‐02-­‐14 04-­‐02-­‐14 05-­‐02-­‐14 06-­‐02-­‐14 07-­‐02-­‐14 07-­‐02-­‐14 -­‐ 24-­‐02-­‐14 10-­‐02-­‐14 -­‐ 24-­‐02-­‐14 10-­‐02-­‐14 -­‐ 24-­‐02-­‐14 24-­‐02-­‐14 -­‐ 28-­‐02-­‐14 28-­‐02-­‐14 19-­‐03-­‐14 21-­‐03-­‐14 09-­‐04-­‐14 15-­‐04-­‐14 01-­‐06-­‐14 Communicatie
Communicatie speelt een belangrijke rol in het reorganisatieproces. Alle direct betrokkenen dienen
zorgvuldig geïnformeerd te worden. De communicatiediscipline heeft een signalerende en initiërende
rol waarbij naast gevraagd ook ongevraagd advies gegeven wordt met betrekking tot de
communicatiebehoefte gedurende het proces.
Op basis van de formele planning zoals in paragraaf 5.1 weergegeven worden de daarvoor
noodzakelijke communicatiemiddelen en -kanalen gebruikt: individuele gesprekken,
informatiebijeenkomsten en formele overleggen ondersteund door de formele documenten.
FALW REORGANISATIE
29/81
6 Reorganisatieplan Aardwetenschappen en Aarde & Economie 6.1
Aanleiding en specifieke probleemstelling
6.1.1 Aardwetenschappen
Aardwetenschappen (AAW) had historisch het hoogste aandeel in de vaste financiering (SOC):
30,8%. Aardwetenschappen is dan ook hard getroffen door de afname van de SOC. Eerst als gevolg
van de herziening in 2004 van het toenmalige VU-verdeelmodel IVVU en de daarop volgende
invoering van een facultair verdeelmodel in 2005. Daarna door de dynamisering van de SOC bij de
invoering van VUSAM in 2009 en de vertaling vanaf 2010 in het facultaire model SAAL (m€ 2,1 in 10
jaar, m€ 1,6 vanaf 2010). Sinds de vorige reorganisatie in 2005/2006 is AAW erin geslaagd meer
studenten te trekken (tabel 6.1) en meer promoties (figuur 6.1) te halen. De dynamisering van de
vaste financiering ten gunste van prestatiebekostiging, in combinatie met de generieke achteruitgang
van de eerste geldstroombekostiging (zie ook paragraaf 1.1) heeft de afdeling daarmee echter niet
voldoende kunnen compenseren. Hierbij speelt overigens ook de achteruitgang van het gemiddeld
e e
aantal fte 2 /3 geldstroom een rol.
Tabel 6.1
Ontwikkeling onderwijsprestaties AAW sinds invoering SAAL
Figuur 6.1
Voortschrijdend driejaarsgemiddelde promoties Aardwetenschappen
AAW: voortschrijdend 3-­‐jaargemiddelde promo\es 14 12 10 8 6 4 2 0 2004-­‐2006 2005-­‐2007 2006-­‐2008 2007-­‐2009 2008-­‐2010 2009-­‐2011 2010-­‐2012 FALW REORGANISATIE
30/81
Een externe factor van belang is de afloop (regulier, maar ook door bezuinigingen en het
regeringsbeleid inzake TOP-sectoren) van grote langjarige programma’s zoals de toponderzoekschool
ISES en het extern gefinancierde kennisinfrastructuurprogramma Klimaat voor Ruimte (Bsik). Deze
hebben in de jaren 2005-2010 een belangrijke bijdrage geleverd aan AAW-inkomsten.
Tabel 6.2
Ontwikkeling onderzoeksprestaties AAW sinds invoering VUSAM/SAAL
AAW is helaas niet in staat gebleken over de gehele breedte van de afdeling deze terugval in interne
(IVVU, VUSAM) en externe inkomsten op te vangen (figuur 6.2).
Figuur 6.2
Ontwikkeling en prognose resultaat en reservepositie Aardwetenschappen
Aardwetenschappen € 4.000.000 € 3.000.000 € 2.000.000 € 1.000.000 (prognose) resultaat € -­‐ € 1.000.000-­‐ 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 (prognose) reserve € 2.000.000-­‐ € 3.000.000-­‐ AAW is wel succesvol in zowel inhoudelijke als bedrijfseconomische zin in niches zoals
klimaatonderzoek (zowel paleo als modern) en diepe aarde en planetaire geologie. Op beide terreinen
is AAW een aantrekkelijke partner voor het NWO-instituut SRON. De komst van SRON naar het
Science Park (SPA) en het perspectief van de AFS is zeer gunstig voor de succesvolle onderdelen
van AAW.
In de externe omgeving zien we dat de faculteit Geowetenschappen van de Universiteit Utrecht zich
samen met Utrechtse partners als TNO en Deltares sterk ontwikkeld en geprofileerd heeft op het
gebied van resources van aardwetenschappen (olie, gas, water, thermisch). Per 2012 is de
31/81
tektoniekgroep van de VU, onder leiding van hoogleraar Cloetingh, naar de UU vertrokken. Hiermee
heeft de UU dit profiel verder versterkt. AAW zoekt niet de concurrentie op dit terrein, maar kiest
ervoor de eigen niches te versterken.
In de huidige en toekomstige financiering van universitaire groepen spelen persoonsgebonden
beurzen een steeds belangrijkere rol. Laureaten spelen binnen een sectie met hun groep én een rol in
onderwijs én doen vooraanstaand onderzoek én leveren de vereiste flexibiliteit en dynamiek in de
organisatie. Pas bij gebleken geschiktheid (tenure track afspraken) volgt aanstelling in een vast
dienstverband. Deze combinatie van onderwijs en onderzoek is duurzaam en levert in het
bekostigingssysteem voldoende inkomsten op. Deze reorganisatie neemt gezonde onderzoeksgroepen als uitgangspunt voor de opbouw van de afdeling.
Deze lijn is consistent met de visie die gepresenteerd is in het rapport Toekomst Aardwetenschappen
uit 2011.
6.1.2 Aarde & Economie
De groep Aarde & Economie is in 2010 gestart als een aparte leerstoel. De leerstoelhouder kreeg de
opdracht de coördinatie en uitbouw van de nieuwe bacheloropleiding Aarde & Economie als
opleidingsdirecteur in de eerste fase te trekken en een onderzoeksgroep op te bouwen. Er is indertijd
voor gekozen om deze leerstoel tijdelijk organisatorisch op te hangen onder het faculteitsbestuur,
omdat met name de onderzoekslijn bepalend zou zijn voor de keuze voor inbedding in ofwel
Aardwetenschappen, ofwel IVM.
De opleiding is succesvol in het aantrekken van studenten. De onderzoekslijn is echter niet van de
grond gekomen. De breedte van de leeropdracht en het ontbreken van inbedding in een succesvolle
onderzoeksgroep maken het een lastige opgave om een onderzoeksprofiel te vormen en daarmee
externe financiering aan te trekken. Dit is in de afgelopen jaren onvoldoende gelukt. Er zijn geen
extern gefinancierde phd’s of postdocs aan de leerstoel verbonden.
De commissie adviseert om niet langer te investeren in het opbouwen van een onderzoekslijn Aarde &
Economie, maar de opleiding te verbinden aan een aantal bestaande onderzoekslijnen. De
onderzoeksbasis binnen FALW voor de opleiding Aarde & Economie wordt de samenwerking tussen
bestaande onderzoekslijnen op onder andere het gebied van Ecosystem Services - maar ook andere
thema’s - vanuit meerdere disciplines en instituten (SPACE, EPA en EE in IVM, Aardwetenschappen,
Ecologische Wetenschappen). Hier is kritische massa aanwezig (AIO’s, postdocs, NWO, ERC grants,
EU-projecten enz). De betreffende onderzoeksgroepen hebben een naam en reputatie en participeren
bijvoorbeeld in globale netwerken zoals The Economics of Ecosystem Services and Biodiversity
(TEEB). Afstemming wordt gezocht met de faculteit Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde
over een substantiële inbreng van het vakgebied Milieueconomie in het economieonderwijs binnen de
opleiding.
Door deze verbinding met succesvolle onderzoekslijnen wordt de doorstroom bevorderd van BScstudenten naar de MSc A&E of andere gelijkwaardige opleidingen zoals ERM, onder meer via
bachelor- en masterthesisprojecten. In de mastertrack kunnen studenten vervolgens kennis maken
met relevante onderzoeksthema’s zoals Global Climate Change, Water en Energie, Ecosystem
Services en Sustainable Land Use Management. Op deze thema’s werken momenteel meer dan 25
promovendi. Aan dit onderzoek gekoppeld masteronderwijs versterkt de kansen voor daarvoor
geschikte studenten op doorstroming naar PhD-onderwijs.
32/81
Er kan in het onderwijs meer gebruik gemaakt worden van opschalingsmogelijkheden en daarmee
economies of scale door het zoeken van synergiën met andere opleidingen (bijv. module
Environmental Economics in de masteropleiding ERM en de cursus Water and Risk Management van
het AUC).
6.2
6.2.1
Nieuwe organisatie versus oude organisatie
Aardwetenschappen
Uitgangspunten
In aansluiting op de criteria van de commissie zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
1.
2.
3.
4.
De faculteit biedt ook in de toekomst een volwaardige en concurrerende, brede
bacheloropleiding Aardwetenschappen aan. Een sterke BSc-opleiding in Amsterdam is cruciaal
voor de discipline Aardwetenschappen binnen de VU, binnen AFS en voor de samenwerking
met SRON. Er is tevens een maatschappelijk belang om diversiteit in het aardwetenschappelijk
bacheloronderwijs te blijven bieden, als een van de twee BSc-opleidingen (VU en UU) in deze
discipline in Nederland.
De MSc-opleidingen binnen het domein Aardwetenschappen sluiten nauw aan op hoogwaardig
onderzoek. Hoogwaardig onderzoek kenmerkt zich door uitstekende visitatiescores, een
gebalanceerde financieringsmix, de aanwezigheid van onderzoekers met persoonsgebonden
subsidies en/of van externe (nationale en internationale) samenwerkingsverbanden die geleid
hebben tot in sterke competitie verworven subsidiegelden (Zwaartekracht, ERC-synergy).
De basis voor de organisatie-inrichting wordt gevormd door bedrijfseconomisch gezonde
onderzoeksgroepen met goede vooruitzichten op het verwerven van externe middelen en het
aantrekken van extern gefinancierde PhD’s en postdocs. Aardwetenschappen gaat niet de
concurrentie aan op de terreinen waarin de Universiteit Utrecht sterk is (resources van
aardwetenschappen).
Docenten zijn in beginsel tevens actieve onderzoekers, met een track record in extern
verworven middelen. Een eerste uitzondering op dit beginsel betreft noodzakelijke aanvullende
onderwijscapaciteit in de basisdisciplines hydrologie, tektoniek en sedimentologie, voor zover
deze niet in voldoende omvang aanwezig is binnen de onderzoeksgroepen waarin deze
basisdisciplines in de nieuwe organisatie zijn verankerd. Een tweede uitzondering betreft tijdelijk
aangestelde docenten (niveau 4) en studentassistenten voor ondersteuning van het intensieve
onderwijs.
Keuzen
Deze uitgangspunten hebben tot de volgende keuzen geleid:
1.
2.
Herprofilering van de masteropleiding Hydrology. De masteropleiding wordt ingebed in
bestaande onderzoekslijnen van het cluster Oppervlakteprocessen en Klimaat en in de
onderzoekslijn Water en risicomanagement van het IVM.
Beëindigen van het cluster Dynamic Earth and Resources en daarmee:
a.
Beëindigen van de onderzoekslijn Hydrologie, opheffen van de groep Hydrologie
b.
Beëindigen van de onderzoekslijn Tektoniek, opheffen van de groep Tektoniek, (betreft
tevens medewerkers gepositioneerd binnen het cluster Diepe Aarde)
c.
Beëindigen van de onderzoekslijn Sedimentologie binnen het thema Dynamic Earth &
Resources
33/81
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Implementatie van de keuze in het rapport aan het faculteitsbestuur van de toenmalige interimdirecteur Aardwetenschappen, en de uitwerking daarvan in het rapport Toekomst
Aardwetenschappen, om de leerstoel isotopengeochemie en de daaraan verbonden lagetemperatuur thermochronologie onderzoeklijn op te heffen.
Inrichting van twee secties in de nieuwe organisatie, rond de twee hoogwaardige
onderzoeksthema’s binnen de afdeling Aardwetenschappen:
a.
Oppervlakteprocessen & Klimaat
i.
Kwartairgeologie, geomorfologie, paleo-ecologie (vooral marien)
ii.
Klimatologie en (globale) biogeochemische cycli
b.
Diepe Aarde & Planetaire Geologie
i.
Hoogwaardige analyse van spore elementen en isotopen
ii.
Experimentele petrologie
iii.
Planetaire geologie
iv.
Geochronologie
Herprofilering van de voor een volwaardige bacheloropleiding noodzakelijke basisdisciplines
Sedimentologie, Tektoniek en Hydrologie door
a.
Inbedding Hydrologieonderwijs in onderzoek kernthema Oppervlakteprocessen &
Klimaat. Er wordt een vacature voor een tenure track (1 FTE UD2) opengesteld om het
nieuwe onderzoeksgebied van de rol van hazards in de hydrologische cyclus te
versterken.
b.
Inbedding Tektoniekonderwijs in onderzoek kernthema Diepe Aarde & Planetaire
Geologie. Om de aansluiting te verduurzamen van het onderwijs op het onderzoek
binnen dit cluster – en een brug te slaan naar het onderzoek binnen
Oppervlakteprocessen & Klimaat – worden twee vacatures voor een tenure track positie
opengesteld. Gezocht wordt naar de nu ontbrekende expertise in dynamiek van de
lithosfeer met nadruk op de verbanden tussen deformatie, vloeistofstromen en warmte.
c.
Herpositonering van de huidige onderzoekslijn Sedimentologie binnen het cluster Diepe
Aarde en Planetaire Geologie. Uitbouw van het sedimentologie-onderzoek wordt expliciet
gezocht in de verbinding met de kernthema’s Diepe Aarde & Planetaire Geologie en
Oppervlakteprocessen & Klimaat middels een vacature voor een tenure track.
Herstructureren van het huidige laboratorium Tektoniek naar een bedrijfseconomisch
geoptimaliseerde basisfaciliteit voor onderwijs.
Behoud van voor de marktpositie van Aardwetenschappen noodzakelijke kennis en ervaring op
het gebied van outreach, eerstegraads lerarenopleiding aardrijkskunde en profilering.
Aanvullend is op verzoek van het faculteitsbestuur besproken of in de nieuwe profilering een
plaats is voor de niche-expertise geobioarcheologie. Binnen de nieuwe organisatie wordt niet
gekozen voor een specialisatie in dit vakgebied.
6.2.2 Aarde & Economie
De leerstoel Aarde & Economie wordt opgeheven, de opleiding wordt zoals beschreven in paragraaf
6.1.2 nauw verbonden met de bestaande onderzoekslijnen van IVM, AAW en AEW.
34/81
6.3
Financiële aspecten reorganisatieplan
6.3.1
Effect op resultaat
6.3.2
Specificatie effect op resultaat
De verbetering van het resultaat wordt voornamelijk bereikt door een reductie van de personeelslasten. Ten gevolge van de reductie van personeelslasten zijn er ook wat minder baten. De eerste
geldstroombaten zijn lager in verband met overheveling van “mens + werk” (van Aarde & Economie)
naar IVM.
De besparing voldoet niet volledig aan de vooraf gestelde doelstelling. De commissie acht dit
acceptabel, omdat het volledige palet aan opleidingen, zij het met een voorgenomen herprofilering van
de master Hydrology, behouden blijft.
35/81
6.4
6.4.1
Kwantitatieve en kwalitatieve bezetting organisatie
Personeelsbezetting: formatie voor en na reorganisatie
ufo Hoogleraar 1 Hoogleraar 2 UHD 1 UHD 2 UD 1 UD 2 Docent 1 Docent 2 Docent 3 Docent 4 Onderzoeker 1 Onderzoeker 2 Onderzoeker 3 Onderzoeker 4 Promovendus O en O medewerker 1 O en O medewerker 2 O en O medewerker 3 Technicus 2 Student Assistent Opleidingsmanager 2 Beleidsmedewerker 2 Totaal formatie FTE voor reorganisatie 1e GS 3,00 5,10 2,40 7,60 4,00 1,80 1,80 2,63 0,50 0,90 1,00 1,10 2,80 0,00 1,00 0,40 2,90 3,00 3,00 2,10 1,00 0,50 48,53 2e/3e GS 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,66 0,00 14,50 22,80 0,00 0,00 0,85 0,00 0,00 0,00 0,00 38,81 formatie FTE na reorganisatie 1e GS 2,00 2,90 2,00 7,60 3,00 5,00 1,00 2,00 0,50 0,50 1,00 1,10 1,80 0,00 0,00 0,00 2,90 1,40 2,00 2,10 0,00 0,00 38,80 2e/3e GS 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,66 0,00 14,50 22,80 0,00 0,00 0,85 0,00 0,00 0,00 0,00 38,81 Verschil voor -­‐ na 1e GS -­‐1,00 -­‐2,20 -­‐0,40 -­‐-­‐ -­‐1,00 +3,20 -­‐0,80 -­‐0,63 -­‐ -­‐0,40 -­‐ -­‐ -­‐1,00 -­‐ -­‐1,00 -­‐0,40 -­‐ -­‐1,60 -­‐1,00 -­‐ -­‐1,00 -­‐0,50 -­‐9,73 Bij Aardwetenschappen en Aarde & Economie is op dit moment 48,53 FTE werkzaam op eerste
geldstroom en 36,80 FTE op 2e/3e geldstroom. De gemaakte keuzes resulteren in een verschil in
eerstegeldstroomformatie voor en na reorganisatie van 9,73 fte FTE.
7
1 FTE vertrekt uit eigen beweging, de formatie vervalt hiermee . 10,73 FTE (14 medewerkers) is
ontslagbedreigd en er wordt gefaseerd 4 FTE aan vacatures opengesteld. Van de groep Aarde &
Economie wordt 1 FTE overgeplaatst naar de sectie Earth System Governance (= afdeling EPA
binnen huidige IVM), 1 fte (tijdelijk WP) naar de sectie Environmental Economics (= gelijknamige
afdeling binnen huidige IVM), 0,5 fte naar het cluster Oppervlakteprocessen & Klimaat.
7
Er wordt - gefaseerd - een tenure track positie opengesteld.
36/81
6.4.2 Organogram nieuwe organisatie
In de nieuwe organisatie zijn er twee clusters:
a.
b.
Earth & Climate (Oppervlakteprocessen en Klimaat)
Deep Earth (Diep Aarde & Planetaire Geologie)
37/81
7 Reorganisatieplan IVM 7.1
Aanleiding en specifieke probleemstelling
IVM heeft na de fusie in 2001 met de faculteiten Biologie en Aardwetenschappen tot de faculteit Aarden levenswetenschappen een aparte status gehouden binnen de nieuwe faculteit. Als oudste milieuonderzoeksinstituut in Nederland (1971) met een traditie van interdisciplinair en beleidsrelevant
onderzoek, continueerde IVM ook binnen de faculteit ALW een eigen bedrijfsvoering en eigen
financiële beheersystematiek. In de afgelopen tien jaar is de mix in de projectenportefeuille van het
IVM verschoven. De traditionele commerciële en/of toegepaste beleidsopdrachten maken
tegenwoordig IVM-breed nog slechts ongeveer 10% van de totale portefeuille uit, terwijl het aandeel
e
e
EU- en NWO-projecten sterk is toegenomen. Figuur 7.1 laat zien dat de ontwikkeling van 2 en 3
e
geldstroomonderzoek in het IVM flink varieert van jaar tot jaar, waarbij het 3 geldstroom onderzoek
e
een structurele afname laat zien van plusminus 20% over de afgelopen jaren en het 2 geldstroom
onderzoek na een flinke dip in de periode 2009-2011 vanaf 2012 weer op het niveau van 2007 zit. Het
aantal promoties laat een stijgende lijn zien (figuur 7.1).
Tabel 7.1
Ontwikkeling onderzoeksprestaties IVM sinds invoering VUSAM/SAAL
Figuur 7.1
Voortschrijdend 3-jaargemiddelde promoties IVM
IVM: voortschrijdend 3-­‐jaargemiddelde promo\es 6,00 5,00 4,00 3,00 2,00 1,00 0,00 2004-­‐2006 2005-­‐2007 2006-­‐2008 2007-­‐2009 2008-­‐2010 2009-­‐2011 2010-­‐2012 FALW REORGANISATIE
38/81
IVM verzorgt het onderwijs in de 1-jarige interdisciplinaire MSc Environment & Resource Management
(ERM). Deze opleiding trekt – na selectie - ieder jaar meer dan 70 studenten. In de afgelopen vijf jaar
is het aantal studenten waaraan onderwijs werd gegeven zowel in de bachelor- als in de masterfase
fors toegenomen (tabel 7.2). Ondanks deze toename, neemt voor een afdeling met de omvang van
het IVM het onderwijs echter nog steeds een relatief bescheiden plaats in.
Tabel 7.2
Ontwikkeling onderwijsprestaties IVM sinds invoering SAAL
Het instituut kent ondanks haar inhoudelijke expertise en internationale naam enkele fundamentele
problemen:
1. Op basis van een sterke marktpositie voor opdrachten vanuit onder andere de Rijksoverheid
is in het verleden vaak overgegaan tot het aangaan van vaste dienstverbanden. Dat is té vaak
gebleken, waardoor in tijden van financiële krapte het IVM niet in staat is om overcapaciteit te
laten afvloeien door afloop van tijdelijke contracten. De balans tussen benodigde derde
geldstroom en het relatief lage aandeel eerste geldstroom levert, in relatie tot het aantal vaste
medewerkers, een hoog risico op.
2. Uit de noodzaak om de hoge vaste lasten te financieren, komt een te hoge en door
medewerkers als ongewenst ervaren acquisitiedruk voort, met als risico dat medewerkers, die
zowel wetenschappelijk als in acquisitie succesvol zijn, moeilijk behouden kunnen worden.
3. De negatieve reserve is tot een onbeheersbare hoogte opgelopen, doordat de omvang van de
financiële problemen van het IVM zeer laat zichtbaar is geworden en door de voormalige
directeur niet meteen als feit is geaccepteerd. De eigen financiële beheersystematiek hield in
dat jaarlijks aan het einde van ieder boekjaar resultaat werd genomen op basis van
geschreven uren in projecten. Bij afsluiting van projecten werd vaak pas duidelijk wat het
uiteindelijke financiële resultaat was. Daarnaast kwam IVM er, met de Financiële Administratie
van de FALW, pas laat achter dat er soms een forse discrepantie zat tussen het voor de
resultaatsbepaling gehanteerde uurtarief en het gerealiseerde uurtarief.
4. De status aparte van een marktgeoriënteerd onderzoeksinstituut bracht een omvang en
serviceniveau van de ondersteunende staf met zich mee die binnen de context van de
universitaire financiering niet mogelijk is. Sinds 2013 wordt actief gestuurd op afname van de
hoge overheadkosten.
De combinatie van bovengenoemde factoren heeft geleid tot een zeer slechte financiële positie.
Hieronder worden de ontwikkeling van het resultaat en de reservepositie weergegeven.
39/81
Figuur 7.2
Ontwikkeling en prognose resultaat en reservepositie IVM
IVM € 2.000.000 € 1.000.000 € -­‐ € 1.000.000-­‐ € 2.000.000-­‐ € 3.000.000-­‐ 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 (prognose) resultaat (prognose) reserve € 4.000.000-­‐ € 5.000.000-­‐ Hieronder wordt per sectie beschreven welke specifieke problemen elke sectie kent, naast de
hierboven beschreven algemene problemen.
7.1.1 Sectie Chemie & Biologie (C&B)
De sectie Chemie & Biologie constateert dat de markt voor de onderzoeksexpertise die binnen de
afdeling aanwezig is, is verschoven. De Nederlandse overheid financiert aanmerkelijk minder
opdrachtonderzoek. In EU-verband heeft de sectie een hoge success rate (ca. 40%, benchmark 10%).
Beide overheden verschuiven in de financiering het accent naar onderzoek naar de binnenomgeving,
ten koste van onderzoek naar de buitenomgeving. Dit leidt er toe dat niet voor elke onderzoeksexpertise binnen de sectie voldoende extern gefinancierd werk is.
De sectie C&B exploiteert een geaccrediteerd laboratorium. De kosten voor accreditatie (K€ 15 +
ongeveer 1200 analistenuren) zijn aanmerkelijk hoger dan de winst (K€ 20) uit extra opdrachten (K€
100) die direct zijn toe te schrijven aan de labaccreditatie. Het aantal vaste labmedewerkers vormt een
risico. C&B moet toe naar een bedrijfsmodel waarin de labwerkzaamheden ten minste deels door
tijdelijk wetenschappelijk personeel (in het kader van promotieonderzoek) worden verricht.
7.1.2 Sectie Environmental Economics (EE)
De sectie Environmental Economics ziet als specifiek probleem enerzijds de afnemende winstmarge
e
e
op 2 en 3 geldstroomfinanciering door onder andere een sterke toename van het aandeel EU-en
NWO-projecten en anderzijds de beperkte mogelijkheden om de onderwijsambities te realiseren en
daarmee de eerstegeldstroombasis te versterken. Oorzaak voor het laatstgenoemde is onder andere
het feit dat het merendeel van het economische onderwijs in de BSc- en MSc-opleiding Aarde en
Economie, waarin de IVM milieu-economen juist een belangrijke rol kunnen spelen, wordt verzorgd
door economen van FEWEB.
7.1.3 Sectie Environmental Policy Analysis (EPA)
De sectie Environmental Policy Analysis is in aantal vaste stafleden relatief klein. Specifiek probleem
binnen EPA is de breedte aan onderzoekslijnen, met wisselend wetenschappelijk en financieel
succes. De relatief hoge onderwijsinkomsten en de afspraken over het toekennen van een relatief
hoog aandeel niet-declarabele uren aan de leerstoelhouder, moeten deels ingezet worden ter
40/81
financiering van niet duurzame onderzoekslijnen. Hierdoor worden de mogelijkheden om het
wetenschappelijk succes te verduurzamen beperkt.
7.1.4 Sectie Spatial Analysis and Decision Support (SPACE)
Specifiek probleem van deze sectie is dat naast twee sterke academische onderzoekslijnen
Landgebruikveranderingen en Water & Risicomanagement een groot aantal kleine onderzoekslijnen
bestaat, gekoppeld aan specifieke expertise van vaste stafleden. Deze op zichzelf staande
onderzoekslijnen hebben elk onvoldoende mogelijkheid om concurrerend te zijn op nationaal en
internationaal niveau. De betreffende expertise binnen deze lijnen is zodanig verschillend van de twee
kernonderzoekslijnen dat inzet in de academische kernlijnen niet mogelijk is. Bijeffect van het sturen
op een zo goed mogelijk financieel resultaat is dat het geven van onderwijs tijdelijk is gedelegeerd aan
de stafleden met een te lage werkbezetting. Hiermee is de verbinding tussen onderwijs en het
academisch profiel van de sectie onvoldoende.
7.2
Nieuwe organisatie versus oude organisatie
Uitgangspunten
In aansluiting op de criteria van de commissie zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Het hoge risicoprofiel van IVM (relatief smalle eerstegeldstroombasis ten opzichte van
totaalomzet, veel personeel in vaste dienst (op ‘soft money’)) wordt in de nieuwe organisatie
maximaal bijgesteld.
De onderzoeksgroepen van het IVM versterken de focus op hoogwaardig onderzoek, zoals in
de afgelopen jaren ingezet. Hoogwaardig onderzoek kenmerkt zich door uitstekende
visitatiescores, een gebalanceerde financieringsmix, de aanwezigheid van onderzoekers met
persoonsgebonden subsidies en/of van externe (nationale en internationale) samenwerkingsverbanden die geleid hebben tot in sterke competitie verworven subsidiegelden.
De faculteit biedt ook in de toekomst de internationale en interdisciplinaire masteropleiding
Environment & Resource Management (ERM) aan. Deze opleiding is vanwege de internationale
reputatie cruciaal voor de profilering van de milieu-expertise van alle groepen van het IVM, in
combinatie met het bovengenoemde hoogwaardig milieuonderzoek.
De bestaande en de te ontwikkelen samenwerking van ten minste de onderzoekslijnen
Landgebruikveranderingen en Water & Risicomanagement (inclusief de onderzoekslijn Water
Economics in de sectie EE en Water Governance in de sectie EPA) met de onderzoekslijnen
van Aardwetenschappen en Ecologische Wetenschappen geeft een duurzame
onderzoeksbasis aan de bachelor- en masteropleidingen Aarde & Economie en (in VU- of bij
voorkeur AFS-verband) nieuw te ontwikkelen tracks in de bestaande masteropleidingen.
Onderwijs is binnen de groepen van IVM altijd verbonden met onderzoek. Door het sterk
onderzoeksgerichte karakter van de groepen binnen IVM en de relatief smalle basis in eerste
geldstroomonderwijsactiviteiten is het niet alleen wenselijk maar ook, zowel bedrijfseconomisch
als in het kader van het talentbeleid, noodzakelijk dat onderwijsactiviteiten verzorgd worden
door onderzoekers die actief zijn binnen de gekozen onderzoekslijnen.
Het ‘merk’ IVM blijft behouden. De noodzakelijke reorganisatie versterkt de kracht en de
profilering van elke sectie. Het merk IVM vertegenwoordigt het kenmerkende interdisciplinaire
karakter van het onderzoek en helpt onderzoekers in het maximaliseren van hun
acquisitiemogelijkheden.
41/81
Op basis van het eerste uitgangspunt heeft de commissie besloten om elke sectie binnen de oude
organisatie IVM apart langs de meetlat van de hierboven genoemde uitgangspunten te leggen. De
afdeling IVM heeft een zo hoog risicoprofiel dat de commissie het voortbestaan daarvan in de huidige
vorm - ook na de bedrijfseconomisch noodzakelijke krimp – als te risicovol voor de faculteit
beschouwt.
De commissie is van mening dat de faculteit maximale ruimte moet hebben om onderdelen van het
IVM na krimp te verbinden met andere eenheden, mogelijk ook buiten de faculteit, teneinde het totale
risico voor de faculteit te verminderen.
Om deze bewegingsruimte te creëren is het voor elke sectie apart noodzakelijk om bedrijfseconomisch gezond te zijn, een sterk onderzoeksprofiel te hebben en in staat te zijn te participeren in
de verzorging van academisch, met hoogwaardig onderzoek verbonden, onderwijs.
7.2.1 Sectie Chemie & Biologie (C&B)
De sectie C&B richt zich ook in de toekomst op interdisciplinair onderzoek - waarin analytische
milieuchemie en milieutoxicologie verbonden worden - aan de kwaliteit van het milieu, in relatie tot
risico’s voor de volksgezondheid en het ecosysteem. Deze interdisciplinariteit levert niche-expertise
op, voor het uitvoeren van risk assessments (mede-ontwikkeling van de Effect-Directed Analysis),
evenals voor het ontwikkelen van early warning systems. Deze expertise is zeer relevant voor
bijvoorbeeld het Europese REACH-programma, waarin de komende decennia stoffen getest en
beoordeeld moeten worden. De door C&B recent gestarte mastertrack Environmental Chemistry and
Toxicology (binnen de master Ecology, samenwerking met UvA-FNWI) beoogt studenten op te leiden
voor deze nieuwe taken in bijvoorbeeld REACH, UNEP Chemicals enz. Vanuit het werk aan
brandvertragers heeft C&B wereldwijd een leidende rol opgebouwd in de dialoog tussen onderzoek,
beleid en bedrijfsleven.
C&B ziet zich gezien de veranderde financieringsomgeving genoodzaakt tot verdere concentratie op
het onderzoek naar stoffen in de binnenomgeving. Daarbij wordt ingezet op innovatieve technieken.
Het bedrijfsmodel wordt aangepast aan de financiële mogelijkheden.
Hieruit volgen onderstaande keuzes:
1.
2.
3.
4.
Beëindiging van het ecologisch gericht onderzoek naar anti-fouling, routine monitoring van
contaminanten in biota (buitenmilieu) en onderzoek naar passive samplers en het laten
vervallen van twee onderzoekersfuncties met deze expertise.
Beëindiging van het onderzoek naar voedselzekerheid en het niet vervullen van de vacature die
per 1 juni 2014 ontstaat door pensionering van de onderzoeker met deze expertise.
Niet continueren van de laboratoriumaccreditatie.
Inkrimping van de omvang van de analistenfunctie, door:
a.
Wegvallen benodigde inzet voor accreditatie (1200 uur)
b.
Wegvallen ondersteuning ecologisch gerichte onderzoekslijn (routine monitoring, passive
sampling: 1200 uur)
c.
Beëindiging huidige ondersteuningsniveau van promotieonderzoek (800 uur)
d.
Vervallen van de functie hoofd laboratorium (per 1 juni 2014, via reorganisatie
bedrijfsvoering).
C&B neemt vanaf 2014 het directeurschap over van de interdisciplinaire onderzoeksschool SENSE.
Het werk van de secretaris van SENSE, nu geplaatst binnen de sectie EPA, blijft bestaan. Dit betekent
dat de betreffende functionaris wordt overgeplaatst van de sectie EPA naar C&B. De functie wordt
volledig gefinancierd uit de bijdragen van de partners van SENSE.
42/81
7.2.2 Sectie Environmental Economics (EE)
De sectie Environmental Economics richt zich ook in de toekomst op de onderzoekslijnen waarin het
reeds een track record heeft:
•
•
•
•
Economic Valuation of the Environment
Economic Modelling of Climate Change
Economics of Natural Hazards
Water Economics
en werkt daarin vooral samen met de onderzoekslijnen Water en risicomanagement en
Landgebruikveranderingen.
De sectie streeft naar een grotere rol in de bacheloropleiding Aarde & Economie, in lijn met de visie op
de ontwikkeling van deze opleidingen, zoals deze in hoofdstuk 6 beschreven is, waarbij onderwijs
directer wordt gekoppeld aan de hierboven genoemde onderzoekslijnen. De interdisciplinaire
onderzoekslijn Transition and Industrial Transformation Processes wordt beëindigd en daarmee het
Transition and Innovation onderzoek dat binnen deze onderzoekslijn bij EE plaatsvindt. Dit leidt tot
gefaseerde krimp van 0,5 fte Onderzoeker 4.
7.2.3 Sectie Environmental Policy Analysis (EPA)
In de nieuwe organisatie richt de sectie Environmental Policy Analysis zich volledig op het
onderzoeksconcept “Earth System Governance”, dat door het hoofd en andere kernleden van de
sectie is ontwikkeld en tot een sterk internationaal onderzoeksprogramma is uitgegroeid met
onderzoeksactiviteiten in de VS, Azië, Europa en Australië. De VU heeft deze onderzoekslijn in twee
aan het hoofd van de sectie toegekende onderscheidingen als veelbelovend herkend. Earth System
Governance is een nieuw paradigma in de milieu- en duurzaamheidwetenschappen, waarmee deze
sectie zich internationaal sterk profileert en in de toekomst verder wil onderscheiden van het meer
klassieke milieubeleidsonderzoek (onder meer aan WUR, UU, EUR).
Het paradigma Earth System Governance sluit uitstekend aan bij de gewenste verdere aansluiting van
het governance-onderzoek bij het meer bèta-georiënteerde milieuonderzoek, om gezamenlijk te
komen tot een meer geïntegreerde “Earth System Analysis” (bèta-gamma).
Onder het kernthema Earth System Governance worden twee concrete onderzoekslijnen voortgezet:
1.
2.
Global Environmental Governance
Adaptive Governance
Beide onderzoekslijnen zijn financieel gezond en inhoudelijk sterk, met meer dan 20 promovendi
(onder meer betalende buitenpromovendi). Er worden voldoende fondsen uit de tweede en derde
geldstroom binnengehaald en de netwerken met internationale partners binnen de Earth System
Governance onderzoeksgemeenschap zijn sterk.
De onderzoekslijn “Global Environmental Governance” focusseert op internationale instituties en
onderhandelingsprocessen, met een oog op de architectuur van internationale instituties,
rechtvaardigheidsvraagstukken en accountability-vragen, en problemen van onzekerheid en de
invloed van waardebeoordelingen in klimaat- en aardsysteemmodellen. De focus is hier op
internationaal en transnationaal beleid, met veel onderzoek op het gebied van het klimaat.
De onderzoekslijn “Adaptive Governance” focusseert op processen van dynamisch, adaptief bestuur
in tijden van fundamentele veranderingen in het systeem aarde (“Anthropoceen”). Deze onderzoekslijn
43/81
is nauw verbonden met het internationale onderzoek op het gebied van resilience-theorie, onder meer
door institutionele verbindingen met onderzoeksgroepen binnen de internationale Resilience Alliance.
Belangrijke theoretische vraagstukken zijn resilience-onderzoek, adaptief beleid, empirisch richt de
onderzoekslijn zich vooral op adaptief management in het nationale en internationale waterbeheer.
Hieruit volgen onderstaande keuzes:
1.
2.
3.
Beëindigen van de juridisch gerichte onderzoekslijn. Met het vertrek van de leerstoelhouder
“klimaatrecht” is deze onderzoekslijn onvoldoende verbonden aan de hoofdonderzoekslijn en is
er onvoldoende toegang tot externe financiering. Daarmee vervallen twee
onderzoekersfuncties.
Beëindigen van de onderzoekslijn “Transition research”. In het verleden bestond binnen het IVM
een interdisciplinaire onderzoekslijn over “transitions” en “industrial transformation processes”.
Deze onderzoekslijn werd inhoudelijk getrokken door de hoogleraren Vellinga en Berkhout, die
(achter elkaar) voorzitter van een internationaal onderzoeksprogramma op dit gebied waren. Dit
programma is inmiddels gestopt, en IVM heeft ook het instituutsinterne onderzoeksprogramma
op dit gebied opgeheven. Met het vertrek van prof. Berkhout in 2013 bestaat er geen
inhoudelijke leiding meer voor het thema transitieprocessen. Het thema sluit niet aan bij de
kernonderzoekslijn Earth System Governance.
Beëindigen van de functie van een beleidsmedewerker. Een van de taakgebieden binnen deze
functie was van tijdelijke aard; deze werkzaamheden vervallen. De onderzoeksactiviteiten die
binnen de functie worden verricht behoren niet bij de gekozen strategische lijn en worden
beëindigd.
Bovenstaande keuzen komen tot uitdrukking in een naamswijziging van de sectie. De nieuwe naam
wordt Earth System Governance.
C&B neemt vanaf 2014 het directeurschap over van de interdisciplinaire onderzoeksschool SENSE.
Het werk van de secretaris van SENSE, nu geplaatst binnen de sectie EPA, blijft bestaan. Dit betekent
dat de betreffende functionaris wordt overgeplaatst van de sectie EPA naar C&B.
7.2.4 Sectie Spatial Analysis and Decision Support
In de nieuwe organisatie concentreert de sectie zich onder de nieuwe naam Environmental
Geography (EG) op de twee academisch zeer succesvolle onderzoekslijnen:
1. Landgebruiksveranderingen
2. Water en risicomanagement
Het verbindend element tussen beide lijnen is het bestuderen van de ruimtelijke dimensie van
milieuvraagstukken in samenhang met menselijke activiteit. Alle promovendi van de sectie werken
binnen deze lijnen; er zijn persoonlijke subsidies vanuit de nationale en internationale excellentieprogramma’s toegekend (ERC, VICI, VENI). De onderzoeksmethodes in beide onderzoeksrichtingen zijn
kwantitatief en bètageoriënteerd, waarbij modellen en computersimulaties worden ingezet. Een
bijzonder hoogleraar namens het KNMI speelt een belangrijke rol in het verbinden van het onderzoek
binnen de twee leerstoelgroepen met een leeropdracht op het gebied van Landgebruik-Klimaatinteracties. Hier ligt ook een belangrijke verbinding met de onderzoekslijn Oppervlakteprocessen &
Klimaat van Aardwetenschappen. De onderzoekslijn Water en risicomanagement is al redelijk ingebed
in het onderwijs, de onderzoekslijn Landgebruiksveranderingen heeft momenteel geen
onderwijsinbedding. De ontwikkeling van een duidelijke plek binnen het onderwijs van de opleidingen
44/81
Aarde en Economie en de opleiding ERM is essentieel voor het academisch karakter en de financiële
duurzaamheid van deze onderzoekslijn.
De concentratie op de twee dominante en academisch volwaardige en bedrijfseconomisch gezonde
onderzoeksrichtingen, leidt tot de volgende keuzes:
1. Beëindigen onderzoekslijn Aquatische remote sensing en laten vervallen van de betreffende
onderzoeksfuncties.
2. Beëindigen activiteiten op het terrein van Besluitvormingsondersteuning (Decision Support).
De bijbehorende onderzoekslijn is beleidsgericht en toegepast, gericht op het gebruik van
twee specifieke besluitvormingsondersteunende instrumenten (MCA en Touchtable). Het laten
vervallen van de betreffende UHD-functie.
3. Beëindigen onderzoekslijn Aquatische en mariene ecologie en laten vervallen van de
betreffende UD-functie.
4. Beëindigen SPINLAB (Spatial Information Laboratory). Dit is een restant van een voormalig
interfacultaire afdeling met het doel gebruikers van Geografische Informatie Systemen te
ondersteunen. De interfacultaire afdeling is medio 2008 gestopt en de kern van deze afdeling
is naar de faculteit FEWEB verplaatst. Laten vervallen van de bijbehorende functie.
5. Beëindigen Klimaatcentrum Vrije Universiteit. De Nederlandse klimaatprogramma’s die vanuit
het Klimaatcentrum gecoördineerd werden, zijn afgelopen en de resterende coördinatie berust
niet langer bij de Vrije Universiteit. De deeltijdleerstoel wordt niet opnieuw ingevuld.
7.3
7.3.1
Financiële aspecten reorganisatieplan
Effect op resultaat
In onderstaande tabel de begrote resultaten per sectie na reorganisatie.
Het negatieve resultaat in 2014 en 2015 van E&E wordt onder andere veroorzaakt door overheveling
van een promovendus van AAW (incl. A&E) naar IVM met een tekort in 2014 van 25K€ en in 2015 van
8
50K€ .
8
De verwachte reserve van de groep Aarde & Economie van K€ 75 wordt daarom per 1.6.2014 aan de reserve
IVM toegevoegd.
45/81
Alle genoemde resultaten zijn inclusief budgetkorting als gevolg van het afvloeien van medewerkers
binnen het programma bedrijfsvoering. Hierin volgt de faculteit de systematiek die de VU binnen het
programma bedrijfsvoering hanteert: een krimp in OBP als gevolg van de reorganisatie bedrijfsvoering
leidt tot een equivalente budgetkorting in de eerste geldstroom. Als benadering voor de budgetkorting
zijn hier de jaarlijkse kosten van deze medewerkers genomen, als waren zij nog in dienst van IVM.
Deze jaarlijkse kosten bedragen 370 K€. (Deze kosten worden naar loonsom over de secties
verdeeld).
Indien de besparing in het programma bedrijfsvoering vanaf 2015 op andere wijze met de faculteiten
verrekend wordt (als generieke korting), dan zal deze systematiek ook binnen de faculteit gevolgd
worden.
7.3.2
Specificatie effect op resultaat
De besparing wordt voor een belangrijk deel bereikt door het afvloeien van personeel. Omdat veel
e
medewerkers op projecten werken, lopen de 3 geldstroombaten ook terug. Deels wordt dit echter
e
gecompenseerd door het verhogen van de tarieven voor 3 geldstroomprojecten waar dit kan (met
name C&B). De inschatting is dat dit kan zonder veel omzetverlies. De eerste geldstroombaten zijn
hoger in verband met overheveling van “mens + werk” van Aarde en Economie (AAW) naar IVM.
46/81
7.4
Kwantitatieve en kwalitatieve bezetting organisatie
formatie FTE formatie FTE Verschil voor -­‐ ufo voor reorganisatie na reorganisatie na 1e GS 1e GS 2e/3e GS 1e GS 2e/3e GS -­‐ Hoogleraar 1 1,90 0,00 1,90 0,00 -­‐ Hoogleraar 2 4,30 0,00 4,30 0,00 -­‐0,90 UHD 1 0,90 0,00 0,00 0,00 -­‐1,00 UHD 2 3,40 0,00 2,40 0,00 -­‐0,80 UD 1 2,80 0,00 2,00 0,00 -­‐ UD 2 0,10 0,00 0,10 0,00 -­‐2,80 Onderzoeker 1 5,70 0,00 2,90 0,00 -­‐ Onderzoeker 2 4,60 0,00 4,60 0,00 -­‐2,60 Onderzoeker 3 11,10 0,00 8,50 0,00 -­‐2,20 Onderzoeker 4 11,90 0,00 9,70 0,00 +1,00 Promovendus 0,00 31,70 1,00 31,70 -­‐ Opleidingsmanager 1 1,00* 0,00 1,00 0,00 +1,00 Opleidingsmanager 2 0,00 0,00 1,00 0,00 -­‐ Projectleider 1 1,00 0,00 1,00 0,00 -­‐0,80 Beleidsmedewerker 3 0,80* 0,00 0,00 0,00 -­‐ O en O medewerker 2 5,00 0,00 5,00 0,00 -­‐1,00 O en O medewerker 3 1,60 0,00 0,60 0,00 -­‐1,00 O en O medewerker 4 1,00 0,00 0,00 0,00 -­‐11,1 Totaal 57,10 31,70 46,00 31,70 *functie opl manager 1 en beleidsmdw 3 nu geheel of gedeeltelijk gefinancierd uit overige baten. Bij het IVM is op dit moment 57,1 FTE werkzaam op eerste geldstroom en 31,70 FTE op
2e/3e geldstroom. De gemaakte keuzes resulteren in een verschil in eerstegeldstroomformatie voor
en na reorganisatie van 11,1 fte FTE (krimp is 13,1 FTE; toename door verschuiving werkzaamheden
2 FTE). 11,1 FTE (13 medewerkers) is met ontslag bedreigd.
7.4.1 Organogram nieuwe organisatie
De commissie ziet als noodzakelijke voorwaarde voor een bedrijfseconomisch en strategischinhoudelijk gezonde toekomst van (de secties die nu onderdeel uitmaken van) het IVM dat het huidige
IVM transformeert in een nieuwe organisatie met een nieuw bedrijfsmodel in een nieuwe omgeving.
Daarom beveelt de commissie aan, om onder regie van het faculteitsbestuur en in samenspraak
tussen en met de betreffende afdelingsdirecteuren en cluster/sectiehoofden de perspectieven voor
een nieuwe organisatie uit te werken en organisatorisch vorm te geven (zie ook paragraaf 4.2).
De commissie is overtuigd van de potentie van samenwerking van IVM met Aardwetenschappen en
Ecologische Wetenschappen in een nieuwe organisatie en verwacht dat de sterke onderzoeksbasis
waarmee de clusters/secties gezamenlijk het (bèta-gamma)onderwijs in dit domein kunnen funderen,
de mogelijkheden biedt om nieuwe studentengroepen te trekken.
47/81
De commissie acht het bedrijfseconomisch en strategisch onverstandig om deze organisatorische
herstructurering pas door te voeren in het kader van een eventuele fusie van de VU-bètafaculteiten of
van de verdere vorming van het Amsterdam Bètacluster.
De commissie is van mening dat een herstructurering op deze schaal en met deze scope, vraagt om
een (tijdelijke) versterking van de bedrijfsmatige leiding van de hele nieuwe eenheid. Immers, na de
vergaande sanering van de schuldenlast (de negatieve reserve) van het huidige IVM en de specifieke
opdracht ten aanzien van de onderdelen voortkomend uit het huidige IVM om niet opnieuw op de
reserves in te teren, is dat nodig. Daarbij komt dat ook na reorganisatie de verhouding 1e geldstroom
– vast personeel van de som der secties nog steeds risicovol is. Dit betekent dat zeer actief gestuurd
moet worden op het structureel en duurzaam verankeren van een nieuw bedrijfsmodel in de
organisatie en cultuur. Onderdeel daarvan is een strategische heroriëntatie op het versterken van de
eerste geldstroom, waaronder het aanboren van nieuwe studentenmarkten. Voorts moet het
strategisch personeelsmanagement gericht zijn op het verder terugbrengen van de risico’s. Dit vraagt
van het management onder meer de bereidheid om serieus te onderzoeken of financieel goed
draaiende onderdelen van de organisatie beter elders onder gebracht kunnen worden, binnen of
buiten de faculteit of zelfs de VU. Kortom, strategische keuzen van de academische leiding moeten
bedrijfseconomisch onderbouwd worden, werkprocessen moeten strak georganiseerd worden, gericht
op het vergroten van baten, beheersen van kosten en verkleinen van risico’s. Zie hiervoor verder
Hoofdstuk 11.
Twee onderdelen krijgen binnen de nieuwe organisatie een nieuwe naam:
a.
b.
Environmental Policy Analysis à Earth System Governance
Spatial Analysis and Decision Support à Environmental Geography
48/81
8 Reorganisatieplan MCB, groep Kooijman, groep Schat 8.1
Aanleiding en specifieke probleemstelling
8.1.1 Moleculaire celbiologie (MCB)
Moleculaire celbiologie (MCB) had historisch een hoog aandeel in de vaste financiering (SOC): 17,6%.
Evenals Aardwetenschappen, zij het in iets mindere mate, heeft MCB het achterblijven van de
rijksbekostiging in combinatie met de dynamisering van de vaste voet, niet voldoende kunnen
compenseren door andere inkomsten, ondanks enige toename van het aantal masterstudenten (tabel
8.1, na 2014 stijgen de aantallen studiepunten weer naar een hoger niveau) en het aantal promoties
e e
(figuur 8.1). Hierbij speelt overigens ook de achteruitgang van het gemiddeld aantal fte 2 /3
geldstroom binnen MCB een rol.
Tabel 8.1
Ontwikkeling onderwijsprestaties MCB sinds invoering SAAL
Figuur 8.1
Voortschrijdend driejaarsgemiddelde promoties MCB
MCB: voortschrijdend 3-­‐jaargemiddelde promo\es 8,00 6,00 4,00 2,00 0,00 2004-­‐2006 2005-­‐2007 2006-­‐2008 2007-­‐2009 2008-­‐2010 2009-­‐2011 2010-­‐2012 FALW REORGANISATIE
49/81
Tabel 8.2
Ontwikkeling onderzoeksprestaties MCB sinds invoering VUSAM/SAAL
Figuur 8.2
Ontwikkeling en prognose resultaat en reservepositie MCB
MCB 2.000.000 1.500.000 (prognose) resultaat 1.000.000 500.000 (prognose) reserve -­‐ 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 500.000-­‐ 1.000.000-­‐ Vanuit een gezonde reservepositie in 2010 is MCB in 2013 een kritische zone geraakt.
De afdeling MCB ziet meerdere redenen voor het structurele tekort:
1.
2.
De afdeling is sterk gegroeid in de negentiger jaren, onder een voor de toenmalige
onderzoeksomgeving zeer gunstig financieringsklimaat. Daardoor heeft MCB nu een te groot
aandeel WP in vaste dienst, vaak al lang in dienst en niet meegegroeid met de dynamiek van
de huidige competitieve onderzoekswereld. Naar de omvang van de vaste staf gemeten,
worden er onvoldoende substantiële onderzoeksprojecten binnengehaald. Dergelijke
onderzoeksprojecten kunnen deels personeelslasten dekken, maar via promotievergoeding en
begeleidingspremies leveren ze ook een positieve bijdrage aan het resultaat. Bovendien
kunnen binnen projecten vaak overige lasten gedekt worden die anders op de eerste
geldstroom moeten worden geboekt. Dit laatste levert direct een kostenbesparing op. Er is nog
teveel een cultuur waarin de eerste geldstroom uit de ‘goede oude tijd’ als vanzelfsprekend
wordt gezien. Die tijden zijn veranderd.
Deze problemen worden versterkt door het huidige schrale klimaat van teruglopende
financiering in de tweede en derde geldstroom. Het is tegenwoordig mogelijk (en voorgekomen)
dat onderzoeksvoorstellen met referentenoordelen van alleen maar “excellent” toch niet
gehonoreerd worden. Oorzaak hiervoor kan een zekere versnippering van onderzoekslijnen
50/81
3.
4.
binnen MCB zijn, die geleid heeft tot diverse “onderzoekseilanden” welke uit zichzelf geen
voldoende kracht en impact ontwikkelen. Binnen het wetenschappelijke klimaat is een tendens
gaande van grotere, multidisciplinaire onderzoeksaanvragen aan de ene kant, en
persoonsgebonden beurzen voor excellente onderzoekers (VENI, VIDI, VICI, ERC-grants) aan
de andere kant. De huidige organisatie met versnipperd onderzoek past niet meer goed bij een
dergelijk klimaat voor funding.
Er zijn verschillende kortingen doorgevoerd in het interne financieringsmodel. Zo is de recente
OBP-reorganisatie weliswaar bedoeld om te voorkomen dat een verdere terugloop van
middelen ten koste gaat van onderwijs en onderzoek, maar de verwachte bezuinigingen worden
wel deels vooraf als kortingen afgeroomd, terwijl de kosten doorlopen.
Binnen de huidige afdeling is geen sprake van sterk teamgevoel en onderling vertrouwen, wat
er voor heeft gezorgd dat lokale problemen niet of nauwelijks worden opgelost in een
gezamenlijke solidariteit. Het faculteitsbestuur heeft dit versterkt door beslissingen over
investeringen en personeel te baseren op resultaten van individuele secties, niet op het
resultaat van de afdeling als geheel. Met het huidige outputfinancieringsmodel heeft dit geleid
tot een cultuur waarin onderlinge solidariteit niet wordt beloond maar eerder afgestraft. Zonder
sterk teamgevoel binnen de afdeling zijn de huidige secties te klein om voldoende kritische
massa te hebben en intern problemen op te vangen.
Het effect van deze factoren is dat er weinig mobiliteit is geweest in het vaste WP, terwijl in de
afgelopen jaren in de ondersteunende functies in het kader van de bezuinigingen weinig
loopbaanmogelijkheden of vervanging mogelijk zijn geweest. Dit is met name bezwarend geweest
voor de jonge onderzoeksgroepen, gestart met als doel om het wervend vermogen van de
afdeling op termijn te versterken. Het aandeel OBP is door de relatieve terugloop van de eerste
geldstroom gedaald; de terugloop van het aandeel tijdelijk WP is een indicator voor het te geringe
acquisitievermogen in de afdeling (zie tabel 8.3).
Figuur 8.3 Ontwikkeling vast en tijdelijk WP; vast en tijdelijk OBP
8.1.2 Groep Kooijman
De groep Kooijman bestaat uit een voltijds hoogleraar en twee medewerkers. De expertise van de
groep ligt op het terrein van de theoretische biologie, in het bijzonder in de theorie van Dynamic
51/81
Energy Budgets en de toepassing daarvan. Bij de vorige reorganisatie in 2005/2006 is de keuze
gemaakt om deze onderzoekslijn niet te continueren en is met de groep de afspraak gemaakt dat de
groep tot aan pensionering van de hoogleraar een financiële status aparte zou krijgen, met de
opdracht minimaal de personele en materiële lasten terug te verdienen. De groep valt in
administratief-technische zin onder MCB, maar heeft geen verantwoordingslijn naar de directeur van
de afdeling MCB.
Voor een groep van deze kleine omvang wordt een grote prestatie geleverd in termen van afgeleverde
promovendi (zie figuur 8.4). Achtergrond is het bijzondere ‘bedrijfsmodel’, waarvan de kern een zeer
succesvolle telecursus in Dynamic System Budgets is waaraan promovendi uit de hele wereld
deelnemen. Deze worden tijdens de cursus intensief begeleid, voor een zeer lage prijs. Dit levert een
gestage aanwas op van dubbelpromoties. Voordeel van deze aanpak is dat het begeleidingsteam
tijdens de cursus al een inschatting heeft kunnen maken van de competenties van de promovendus.
De financiële afspraak is door de groep echter steeds moeilijker na te komen, door met name de
jaarlijkse terugloop van de inkomsten per promotie. Door de aanstaande pensionering (2015) van de
hoogleraar en een van zijn medewerkers, de doorloop van promotiebegeleiding en de vertraging in de
bekostiging, is het uiteindelijk resultaat van de groep in de periode waarover afspraken zijn gemaakt
positief.
Figuur 8.4
Voortschrijdend 3-jaarsgemiddelde promoties groep Kooijman
Groep Kooijman: voortschrijdend 3-­‐
jaargemiddelde promo\es 4,00 3,00 2,00 1,00 0,00 2006-­‐2008 Figuur 8.5
2007-­‐2009 2008-­‐2010 2009-­‐2011 2010-­‐2012 Ontwikkeling en prognose resultaat en reservepositie groep Kooijman
Groep Kooijman 600.000 400.000 (prognose) resultaat 200.000 -­‐ 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 200.000-­‐ 400.000-­‐ (prognose) reserve 52/81
8.1.3 Groep Schat
De groep Schat bestaat uit slechts één medewerker, waarmee bij de reorganisatie 2005/2006 een
gelijkluidende afspraak is gemaakt als met de groep Kooijman. Waar bij de groep Kooijman sprake is
van een echt verdienmodel, met een cursus als instrument voor scouting van talent, ontbreekt het de
‘eenpitter’ Schat hiervoor aan mogelijkheden. De inzet voor promotiebegeleiding levert onvoldoende
financiering op. Bovendien ontbreken de mogelijkheden om te investeren in vervanging en gebruik
van apparatuur, waarmee het continueren van de onderzoekslijn steeds lastiger wordt.
De groep Schat valt in administratief-technische zin onder de sectie Genetica van de afdeling MCB,
maar heeft geen verantwoordingslijn naar het hoofd van de sectie of naar de directeur van de afdeling
MCB.
Figuur 8.6
Ontwikkeling en prognose resultaat en reservepositie groep Schat
Groep Schat 200.000 100.000 -­‐ 100.000-­‐ 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 200.000-­‐ 300.000-­‐ (prognose) resultaat (prognose) reserve 400.000-­‐ 500.000-­‐ 600.000-­‐ 8.2
8.2.1
Nieuwe organisatie versus oude organisatie
Moleculaire Celbiologie
Uitgangspunten
In aansluiting op de criteria van de commissie zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
1.
De basis voor de organisatie-inrichting wordt gevormd door bedrijfseconomisch gezonde
onderzoeksgroepen met goede vooruitzichten op het verwerven van externe middelen en het
aantrekken van extern gefinancierde PhD’s en postdocs. Kern van de voorgenomen
reorganisatie is het verbeteren van de coherentie van de onderzoeksactiviteiten binnen MCB,
met minder versnippering en losse onderzoekslijnen. Het onderzoek kenmerkt zich door
uitstekende visitatiescores, een gebalanceerde financieringsmix, de aanwezigheid van
onderzoekers met persoonsgebonden subsidies en/of van externe (nationale en internationale)
samenwerkingsverbanden die geleid hebben tot in sterke competitie verworven subsidiegelden.
53/81
De afdeling MCB bereidt zich voor op de verhuizing naar het nieuwe O|2 gebouw en de
samenwerking met FEW, UvA-FNWI en VUmc daarin. De MCB-groepen binnen O|2 zullen naar
verwachting hun onderzoek inbrengen in het nieuwe departement voor Human Life Science
(HLS) / Amsterdam BioScience Campus (ABSC) (werktitels) en deel gaan uitmaken van de
daarin nieuw geformuleerde core disciplines “Bioinformatics and Systems Biology” en
“Microbiology”. De twee relatief nieuwe leerstoelen binnen de afdeling op het gebied van de
Systeembiologie (Teusink) en de Medische Microbiologie (Bitter) versterken deze focus en de
interdisciplinaire kwaliteit van het onderzoek binnen de afdeling.
2.
Al het onderzoek van MCB vindt binnen deze beide core disciplines plaats. Om te komen tot de
conform uitgangspunt 1 noodzakelijke sterke wetenschappelijke focus en coherentie binnen de
core disciplines, wordt binnen de core disciplines ingezet op een aantal expertisegebieden die
parallel lopen binnen de systeembiologie en microbiologie, waardoor ook dwarsverbanden
tussen de twee teams bestaan. Op basis van (i) de expertise en het wetenschappelijke profiel
van de bestaande groepen; (ii) inschatting van thema’s van de toekomst en inbedding binnen
het AFS thema Human Life Science; en (iii) mogelijkheden tot synergie tussen de core
disciplines, is gekozen voor de volgende expertisegebieden:
a.
Systeembiologie:
i.
Network-based drug design, zowel experimenteel als computationeel, zowel
antimicrobieel als tegen menselijke ziektes.
ii.
Large-scale and model-based data integration from molecule to patient (“systems
bioinformatics” en “personalized medicine”).
iii.
Single molecule and single cell physiology, zowel experimenteel als theoretisch.
iv.
Microbiële systeemecologie, zowel experimenteel als computationeel.
Onderwerpen die met deze expertises worden onderzocht, richten zich op integratie van
metabole regulatie, signaal transductie en genregulatie, fitness effecten van cellulaire
strategieën (inclusief persistors), structuur en functie van microbiële gemeenschappen, en
computationele methodeontwikkeling om te komen van genotype naar fenotype. Deze vragen
worden steeds geadresseerd met multidisciplinaire benaderingen waarin theorievorming,
wiskundige modelbouw, en experimentele validering worden gecombineerd. Bij personalized
medicine is bijzondere aandacht voor de relatie met de samenleving.
b.
Microbiologie:
i.
Mechanism-based targets for antimicrobials.
ii.
Screening and data analysis for antimicrobials.
iii.
Single molecule and single cell microscopy.
iv.
Understanding host-pathogen mechanisms.
Binnen de (medische) microbiologie wordt ingezet op het fundamentele begrip van
bioenergetica en celenveloppe-gerelateerde processen als eiwitsecretie, celdeling en
biogenese van membraaneiwitten, met als toepassingsgebied het ontwikkelen van
targets voor antibiotica en vaccins.
Uit de noodzaak tot het aanbrengen van meer focus komt nog een aanvulling op het tweede
uitgangspunt voort. Binnen de nieuwe organisatie is geen ruimte voor eigen onderzoekslijnen
54/81
onder het niveau UHD. De expertise en activiteiten van UD’s dienen derhalve goed aan te
sluiten bij de wetenschappelijke lijnen zoals hierboven beschreven. 3.
Binnen de nieuwe organisatie worden onderwijs- en onderzoeksinspanningen beter verdeeld op
basis van teamdoelen (acquisitie, onderwijskwaliteit, begeleiding junior onderzoekers) en
periodieke monitoring van individuele medewerkers. In dit kader is het uitgangspunt dat
e
onderzoeksactiviteiten die langdurig en uitsluitend worden gefinancierd op 1 GS niet meer
worden uitgevoerd. Activiteiten met een direct acquisitiedoel, strategisch onderzoek (zoals bruge e
aio’s) of ondersteunende activiteiten voor 2 /3 GS projecten vallen niet onder dit uitgangspunt.
4.
Onderwijs in de MSc-opleidingen sluit aan op het onderzoek. Docenten in het MSc-onderwijs
zijn in beginsel tevens actieve onderzoekers.
Keuzes
Deze uitgangspunten leiden tot de volgende keuzes:
1. Beëindigen van onderzoekslijnen die niet passen binnen de twee core disciplines:
a. Beëindigen van de onderzoekslijn Genetica binnen de VU. De huidige
kernonderzoekslijn Pigmentation met het daaraan gerelateerde Development
onderzoek sluit echter goed aan op de inhoudelijke opzet van een departement voor
Groene Life Sciences, zoals voorgesteld is in de propositie voor de Amsterdam
Faculty of Science. De betreffende onderzoekers zetten deze onderzoekslijn voort
aan de UvA (zie verder paragraaf 8.4.1).
b. Beëindigen van de onderzoekslijn “14-3-3 en kanker” en opheffen van de betreffende
wetenschappelijke en ondersteunende functies.
c. Beëindigen van de onderzoekslijn Filosofie van de Systeembiologie en opheffen van
de betreffende functies.
d. Beëindigen van onderzoekstaken die vallen onder het derde uitgangspunt, en
opheffen van de betreffende functies.
Het opheffen van de sectie structuurbiologie in zijn geheel is ook onderzocht. Dit is niet
wenselijk geacht om twee zwaarwegende redenen: (i) hoewel de naam van de sectie
doet vermoeden dat het onderzoek inhoudelijk niet past in de gekozen lijnen, is dat voor
de overblijvende activiteiten allerminst het geval. De resterende onderdelen focussen op
single cell en single molecule technieken in modelsystemen die zowel in de
microbiologielijn als in de systeembiologielijn van groot belang zijn, en op target validatie
van antibiotica; (ii) het geheel opheffen van structuurbiologie zou een ontoelaatbaar groot
risico vormen voor de continuïteit van het onderwijs dat door deze sectie wordt verzorgd
en daarmee in strijd met het algemene uitgangspunt dat het onderwijs in de
bacheloropleidingen in omvang en kwaliteit behouden blijft: de andere secties zouden dit
niet geheel kunnen overnemen.
2. Opheffen van de functie docent binnen het masteronderwijs.
3. Maken van werkafspraken met alle teamleden, waarbij inzet in onderzoek en onderwijs mede
afhankelijk is van teamdoelen en persoonlijke prestaties. Indien wetenschappelijke output en
financiering onvoldoende is, wordt (tijdelijk) een grotere inzet in onderwijs afgesproken.
55/81
Reeds succesvolle onderzoekers (met bijvoorbeeld toegekende VENI- en VIDI-beurzen)
worden niet zwaarder belast met onderwijsinzet.
8.2.2 Groep Kooijman
De groep Kooijman wordt in lijn met de reeds in de vorige reorganisatie genomen besluiten
opgeheven.
8.2.3 Groep Schat
De groep Schat wordt in lijn met de reeds in de vorige reorganisatie genomen besluiten opgeheven.
8.3
8.3.1
Financiële aspecten reorganisatieplan
Effect op resultaat
56/81
8.3.2
Specificatie effect op resultaat
Omdat de sectie genetica uit MCB is gehaald, nemen niet alleen de lasten af maar ook de baten.
57/81
8.4
Kwantitatieve en kwalitatieve bezetting organisatie
ufo Hoogleraar 1 Hoogleraar 2 UHD 1 UHD 2 UD 1 UD 2 Docent 1 Docent 2 Onderzoeker 1 Onderzoeker 2 Onderzoeker 3 Onderzoeker 4 Promovendus O en O medewerker 1 O en O medewerker 2 O en O medewerker 3 O en O medewerker 4 Plantverz./Biotechn 3 Onderwijscoördinator Consultant 3 Student-­‐assistent Totaal formatie FTE voor reorganisatie 1e GS 2e/3e GS 1,30 0,00 3,60 0,00 3,00 0,00 3,01 0,00 6,00 1,00 2,90 0,00 1,00 0,00 1,00 0,00 1,00 0,00 1,80 0,00 0,00 3,00 0,00 4,00 0,00 12,80 1,90 0,00 3,80 0,00 1,60 0,00 1,00 1,00 1,00 0,00 0,80 0,00 0,10 0,00 1,43 0,00 36,24 21,80 formatie FTE Verschil voor na reorganisatie -­‐ na e
1
GS 1e GS 2e/3e GS -­‐1,00 0,30 0,00 -­‐1,00 2,60 0,00 -­‐2,00 1,00 0,00 -­‐1,00 2,01 0,00 -­‐2,00 4,00 1,00 -­‐0,90 2,00 0,00 -­‐1,00 0,00 0,00 -­‐ 1,00 0,00 -­‐ 1,00 0,00 -­‐1,80 0,00 0,00 -­‐ 0,00 3,00 -­‐ 0,00 3,00 -­‐ 0,00 10,80 -­‐0,90 1,00 0,00 -­‐ 3,80 0,00 -­‐1,00 0,60 0,00 -­‐1,00 0,00 1,00 1,00 0,00 -­‐ -­‐ 0,80 0,00 -­‐ 0,10 0,00 -­‐ 1,43 0,00 -­‐13,60 22,64 18,80 e
e
Bij MCB is op dit moment 36,24 FTE werkzaam op eerste geldstroom en 21,80 FTE op 2 /3
geldstroom. De gemaakte keuzes zullen resulteren in een krimp van 13,6 FTE. Hiervan is 9,7 FTE (10
medewerkers) met ontslag bedreigd.
8.4.1 Sectie Genetica
De sectie Genetica wordt opgeheven. Echter, Genetica is een kerndiscipline binnen het strategisch
plan voor de Green Life Hub waarin FNWI- en VU-onderzoekers willen samenwerken. Met name de
onderzoekslijn Pigmentation heeft een hoog valorisatiepotentieel. Met de UvA is overeengekomen dat
het WP en ondersteunend OBP dat in de kern van deze onderzoekslijn werkzaam is overgaat naar de
UvA, evenals het tijdelijk WP. Dit betreft 3,9 FTE (4 medewerkers) in vaste dienst en nu 2 promovendi
NWO-TOP, 1 bursaal en 1 postdoc onderzoeker.
De collectie van de sectie Genetica blijft voor bepaalde tijd aan de VU gehuisvest. Het ondersteunend
personeel (1,6 FTE, 2 medewerkers) dat onderhoud en beheer van de collectie verzorgt – naast de
ondersteuning van de onderzoekswerkzaamheden op beide locaties - blijft tot deze nader te bepalen
datum in VU-dienst. Bij verhuizing van de collectie vervallen de ondersteunende werkzaamheden op
FALW REORGANISATIE
58/81
VU-locatie. Eén medewerker (1 fte) van de sectie Genetica wordt in het kader van deze reorganisatie
herplaatst, 1 medewerker (0,9 fte) is met ontslag bedreigd.
8.4.2 Organogram nieuwe organisatie
De sectie Genetica wordt opgeheven. De overige secties blijven vooralsnog bestaan (een
heroverweging volgt in het kader van de geplande samenwerking in O|2), maar alle onderzoekers
werken binnen een van de twee overblijvende onderzoekslijnen (core disciplines):
1.
2.
Bio-informatica/systeembiologie
(Medische) microbiologie
59/81
9 Consequenties voor het onderwijs 9.1
Uitgangspunten
In aansluiting op de criteria van de commissie Van der Wal zijn de volgende uitgangspunten
gehanteerd:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
9.2
De kwaliteit van het onderwijs van de faculteit ALW blijft behouden.
Het onderwijs binnen de faculteit ALW is in beginsel research based, wordt gegeven door
bevlogen en uitstekende onderzoekers/ docenten die didactisch geschoold zijn om hun kennis
en vaardigheden aan studenten over te dragen.
Elke opleiding is verbonden met hoogwaardig onderzoek. Dit geldt in het bijzonder voor de
masteropleidingen en de daaronder ressorterende mastertracks. Docenten zijn in beginsel
actieve onderzoekers met een goed track record op hun onderzoeksterrein.
De faculteit biedt ook in de toekomst een volwaardige en concurrerende, brede bacheloropleiding Aardwetenschappen aan. Een sterke BSc-opleiding in Amsterdam is cruciaal voor de
discipline Aardwetenschappen binnen de VU, binnen het Bètacluster Amsterdam resp. AFS en
voor de samenwerking met SRON. Er is tevens een maatschappelijk belang om diversiteit in
het aardwetenschappelijk bacheloronderwijs te blijven bieden, als een van de twee BScopleidingen in deze discipline in Nederland.
De faculteit biedt ook in de toekomst een volwaardige bacheloropleiding Aarde en Economie
aan. Deze sterke bacheloropleiding legt het fundament bij studenten voor een masteropleiding
die gekoppeld zal zijn aan het hoogstaande onderzoek binnen onder andere de afdelingen
Aardwetenschappen en het IVM (resp. EEE) in het Bètacluster Amsterdam resp. AFS.
Aan alle onderwijsverplichtingen wordt tegemoet gekomen. Dit betreft enerzijds verplichtingen
aangegaan voor 2013-2014, anderzijds verwachtingen die gewekt zijn onder toekomstige
studenten, op basis van de reeds gestarte werving voor het komende cursusjaar 2014-2015.
Resultaatgericht keuzeproces
Deze aan het onderwijs gerelateerde uitgangspunten zijn mede bepalend geweest voor het maken
van keuzen. De keuze om bepaalde onderzoekslijnen te beëindigen leidt tot het beëindigen van een
aantal verdiepende onderwijsactiviteiten ([keuze]cursussen op niveau 300 en hoger) en tot het
herprofileren van één MSc-opleiding.
De keuze om in te zetten op robuuste en toekomstbestendige onderzoekslijnen zorgt ervoor dat het
merendeel van de docenten stevig verankerd is in het onderzoek, wat een kwaliteitsvereiste is voor
het facultaire onderwijs. Verbindingen in het onderwijs met onderzoekslijnen die voorheen niet
aangehaakt waren worden nadrukkelijker gezocht. Hiervoor zullen voorstellen volgen vanuit de
opleidingsdirecteuren en die zullen langs de daarvoor geëigende kanalen worden voorgelegd aan
studenten en docenten voor advies.
Bij het analyseren van de mogelijke maatregelen binnen de reorganisatie is door de respectievelijke
afdelingsdirecteuren nadrukkelijk en intensief met de onderwijsdirecteur FALW afgestemd over de
eventuele consequenties voor het onderwijs.
Als algemene uitkomst kan gesteld worden dat de commissie van mening is dat na de voorgestelde
ingrepen nog steeds voldaan kan worden aan de formeel gestelde eisen aan alle opleidingen.
FALW REORGANISATIE
60/81
Dit betekent nader uitgewerkt:
•
•
•
De benodigde kwantiteit (capaciteit) is aanwezig.
De benodigde kwaliteit blijft voldoende aanwezig, dat wil zeggen: de opleidingen blijven ook in
de toekomst opleiden tot de geldende eindtermen.
De respectievelijke afdelingsdirecteuren en de onderwijsdirecteur hebben vastgesteld dat er
voldoende maatregelen binnen de afdelingen genomen kunnen worden om mogelijke ad hoc
optredende capaciteitsproblemen, zowel kwantitatief als kwalitatief, op te vangen. Een
voorbeeld van zo’n probleem is tijdelijke werkdrukverhoging als gevolg van
(onderwijswijzigingen voortkomend uit) de reorganisatie.
Randvoorwaarden hierbij zijn (zie ook 9.2.3):
•
•
•
Geoormerkte middelen van het College van Bestuur worden beschikbaar gesteld voor
tijdelijke extra docent-4 capaciteit.
Aanvullend zullen bij de aardwetenschappelijke opleidingen de tenure track posities voor
benodigde docentcapaciteit gaan zorgen.
Voor medewerkers met lopende onderwijsverplichtingen wordt waar nodig ‘gefaseerde krimp’
toegepast, dat wil zeggen dat de reorganisatiedatum voor deze medewerkers opschuift tot het
moment waarop het onderwijs, waaronder ook het afnemen van herkansingen, door hen is
verzorgd.
Daarmee waarborgen we dat studenten geen nadelige gevolgen ondervinden van deze reorganisatie.
De gemaakte keuzes zijn concreet als volgt uitgewerkt.
9.2.1
1.
2.
3.
4.
5.
Aardwetenschappelijke opleidingen
Herprofilering van de MSc Hydrology als gevolg van het beëindigen van de huidige
onderzoekslijn Hydrologie. Over de precieze invulling zal via de geëigende kanalen advies
gevraagd worden aan docenten en studenten.
Beëindigen per 2014-2015 van de keuzecursus in het masteronderwijs als gevolg van
beëindigen van de onderzoekslijn hydrologie:
a.
AM_450148
Isotope Hydrology
Beëindigen per 2014-2015 van de keuzecursussen in het masteronderwijs als gevolg van het
beëindigen van de onderzoekslijn tektoniek:
a.
AM_450180
Low temperature deformations
b.
AM_450158
Microstructures in tectonites
Beëindigen per 2014-2015 van de keuzecursus als gevolg van het beëindigen van de
onderzoekslijn Aarde en Economie.
a.
AM_450137
Aquatic Ecology
Herprogrammeren van
a.
De keuzecursus AB_1099 Structural Geology C als gevolg van beëindigen van de
onderzoekslijn tektoniek. Deze cursus zal met deze herprogrammering aansluiten bij de
nieuwe onderzoekslijn Solid Earth en samen met de andere cursussen binnen deze
minor een duidelijk geheel gaan vormen. Over de precieze invulling zal via de geëigende
kanalen advies gevraagd worden aan docenten en studenten.
b.
De keuzecursus AB_450085 Hydrologie van Nederland als gevolg van beëindigen van de
huidige onderzoekslijn hydrologie. Deze cursus zal met deze herprogrammering
61/81
6.
7.
9.2.2
1.
2.
3.
4.
5.
9.2.3
1.
2.
aansluiten bij de nieuwe onderzoekslijn Earth and Climate. Over de precieze invulling zal
via de geëigende kanalen advies gevraagd worden aan docenten en studenten.
Voor het overige onderwijs zijn geen majeure wijzigingen voorzien, anders dan dat de
docentbezetting kan afwijken van hoe deze op dit moment is.
Alle veldwerken en hertentamens zullen gewoon plaats hebben in het cursusjaar 2013-2014
zoals vermeld in studiegids en/of op de website.
Levenswetenschappelijke opleidingen
De sectie Genetica wordt opgeheven. Dit heeft geen gevolgen voor het onderwijs, anders dan
dat de docentbezetting kan afwijken van hoe deze op dit moment is.
De keuzecursus AB 1053 Molecular Cell Biology zal in 2014-2015 komen te vervallen. Voor het
programma van de minor waarin dit vak is opgenomen zal op korte termijn een voorstel worden
gedaan. Ook hier worden de geëigende kanalen gebruikt om advies in te winnen bij docenten
en studenten.
De keuzecursus AM 470628-Abiotic Stress zal komen te vervallen in verband met opheffen van
de Groep Schat.
Voor het overige onderwijs zijn geen majeure wijzigingen voorzien, anders dan dat de
docentbezetting kan afwijken van hoe deze op dit moment is.
Alle hertentamens zullen gewoon plaats hebben in het cursusjaar 2012-2014 zoals vermeld in
studiegids en/of op de website.
Maatregelen om risico’s te ondervangen
Gefaseerde krimp voor medewerkers met verplichtingen in het onderwijs gedurende cursusjaar
2013-2014.
Verbinden van de bacheloropleiding Aarde & Economie en de mastertrack Earth & Economy
binnen de masteropleiding Earth Sciences met een aantal bestaande onderzoekslijnen. De
onderzoeksbasis binnen FALW voor de opleiding Aarde & Economie wordt de samenwerking
tussen bestaande onderzoekslijnen op onder andere het gebied van Ecosystem Services maar ook andere thema’s - vanuit meerdere disciplines en instituten (IVM, Aardwetenschappen,
Ecologische Wetenschappen). Hier is kritische massa aanwezig (AIO’s, postdocs, NWO, ERC
grants, EU-projecten enz). De betreffende onderzoeksgroepen hebben een naam en reputatie
en participeren bijvoorbeeld in globale netwerken zoals The Economics of Ecosystem Services
and Biodiversity (TEEB). Afstemming wordt gezocht met de faculteit Economische
Wetenschappen en Bedrijfskunde over een substantiële inbreng van het vakgebied
Milieueconomie in het economieonderwijs binnen de opleiding.
Aan dit onderzoek gekoppeld masteronderwijs versterkt de kansen voor daarvoor geschikte
studenten op doorstroming naar PhD-onderwijs.
9.2.4 Extra kosten voor uitfasering en kwaliteitsborging van onderwijs
De kosten voor gefaseerde krimp in verband met het nakomen van lopende onderwijsverplichtingen
zijn opgenomen in de business cases van de afdelingen. In tabel 9.1 is zichtbaar dat deze
onderwijsgerelateerde kosten vooral ontstaan in de afdeling aardwetenschappen. Deze kosten
worden in dit plan beschouwd als reorganisatiekosten en zijn niet meegenomen in de
meerjarenbegrotingen na reorganisatie.
62/81
Tabel 9.1
Kosten gefaseerde krimp in verband met onderwijsverplichtingen
63/81
10 Sluitende begroting FALW in 2014 De begroting 2014 van FALW vertoont – na enkele bijstellingen in het validatieproces door de
commissie Van der Wal - een tekort van K€ 2.483.
Onder de aanname dat de faculteit een nulresultaat behaalt in de maanden na reorganisatie, levert de
beoogde reorganisatie bij een ingangsdatum van 1 juni 2014 een besparing op van K€1.448 (7/12 van
K€ 2.483K€) ten gunste van het resultaat 2014.
Zonder verdere maatregelen resteert dan in de maanden voor reorganisatie - conform deze
bijgestelde begroting een tekort van K€ 1.035. Iedere maand dat de reorganisatiedatum naar achteren
schuift neemt dit tekort toe met K€ 207.
Tabel 10.1 Tekort begroting 2014 FALW, uitgezet per maand; besparing door reorganisatie per maand
(bedragen in K€, een negatief getal is een tekort)
10.1 Maatregelen
Onderstaande maatregelen leveren in 2014 een sluitende begroting op, onder de hierna benoemde
voorwaarden.
1.
2.
3.
4.
5.
Taakstelling afdelingen
a.
Athena: K€ 150
b.
Gezondheidswetenschappen: K€ 200
c.
Neurowetenschappen: K€ 305
d.
Ecologische Wetenschappen: K€ 50
Bezuiniging onderwijsbegroting (op post onvoorzien en door latere start activiteiten): K€ 167
Correctie opgenomen lasten afschrijvingen (onder voorwaarde van goedkeuring externe
accountant).
Correctie opgenomen lasten ziektevervanging
In de begroting 2014 is voor ziektevervanging 2,9% van het brutoloon gereserveerd, zijnde
ongeveer 1,9% van de totale salariskosten. In totaal is dit ongeveer K€ 715. Er is een forse
onderschrijding op deze post in 2013. Het lijkt haalbaar om met een bezuiniging op deze post
de begroting 2014 sluitend te krijgen
Vacaturestop en bestedingsstop: PM
FALW REORGANISATIE
64/81
Tabel 10.2
Overzicht besparingen resulterend in sluitende begroting 2014
Besparing € Minder afschrijving 2e/3e geldstroom activa 311 Verwachte aanvulling post activa 150 Onderwijsbegroting Taakstelling Neurowetenschappen 167 305 Taakstelling Athena 150 Taakstelling Gezondheidswetenschappen Taakstelling Ecologie 200 50 Besparing ziektevervanging Risico's Totaal 77 -­‐375 1.035 10.2 Randvoorwaarden bij maatregelen
1.
2.
3.
Externe accountant gaat akkoord met inhaalafschrijvingen in 2013 voor 2e en 3e
geldstroomactiva (interne accountant is akkoord).
Reorganisatiedatum is 1 juni 2014 en niet later,
Besparingen reorganisatie op basis van reorganisatieplan veranderen niet.
10.3 Risico’s
1.
2.
3.
4.
Taakstellingen afdelingen: er bestaat een risico dat ANW de opgelegde taakstelling niet haalt.
Dit moet goed gemonitord worden.
Wachtgelden: in de business case FALW zijn vooralsnog geen kosten voor wachtgeld bij afloop
van tijdelijke contracten opgenomen. Het risico lijkt beperkt omdat er in de tienmaandsrapportage 2013 een meevaller is op wachtgeld van K€ 150.
Business Case/reorganisatieplan: de gerealiseerde besparingen zijn kleiner dan gepland.
Algemene risico’s: ten aanzien van het realiseren van een sluitende exploitatie, zijn er
daarnaast algemene risico’s, waaronder:
a.
Een eventuele stijging van de CAO-lonen en pensioenpremie in 2014 is nog niet bekend
en ook niet begroot.
b.
Er kan een wijziging optreden in de projectenmix.
65/81
11 Besturing en beheersing faculteit De voorgestelde reorganisatiemaatregelen zullen alleen tot een duurzaam resultaat leiden als het
management van de faculteit wordt geprofessionaliseerd. Dat betreft zowel de structuur (organisatie
en instrumentarium) als cultuur (houding en gedrag), beide inhoud- en missie-gedreven. Hoewel het
niet onderdeel is van haar opdracht, wil de commissie hier enkele opmerkingen over maken omdat de
commissie heeft geconstateerd dat de besturing van de faculteit en diverse onderdelen daarvan is
tekortgeschoten. Daarbij komt dat de dynamisering van het wetenschappelijk bedrijf hogere eisen stelt
aan bestuur en management.
11.1 Missie, visie en prestatieafspraken (inhoud)
Uitgangspunt van missie-gedreven management is dat er een robuuste en toekomstbestendige visie
is op het onderzoek en onderwijs van de faculteit. Dat is ook steeds –naast de financiële doelstellinghet belangrijkste uitgangspunt geweest bij de reorganisatie van de afdelingen AAW, MCB en IVM. Aan
die missie moeten dan wel prestatieafspraken worden gekoppeld (normering). Daar moet je jezelf en
elkaar aan houden (monitoren en meten) en ook moet daarover verantwoording worden afgelegd (b.v.
aan de hand van indicatoren). Die afspraken hebben uiteraard ook budgettaire consequenties.
Het ligt voor de hand dat de prestatieafspraken betrekking hebben op:
-
onderwijskwaliteit en studiesucces
profilering en speerpuntvorming in onderzoek
maatschappelijke dienstverlening en/of valorisatie
Een dergelijk traject moet de komende tijd (verder) worden uitgewerkt in FALW-, Bèta-VU- of in AFSverband. De commissie gaat daar nu niet verder op in.
11.2 Professionalisering managementcyclus (structuur)
Medio 2012 (effect vanaf begroting 2013) is de managementcyclus (zie figuur 11.1) in de faculteit op
een professioneler niveau gekomen. In de managementcyclus wordt – via het strategisch
personeelsplan en een daaraan gekoppelde planning & control-cyclus - een duidelijke koppeling
gemaakt van (externe) inhoudelijke strategie aan personeel en financiën.
De introductie van deze cyclus heeft bijgedragen aan de kwaliteit van de beheersing en forecast. De
strakkere managementcyclus heeft tot meer financieel inzicht bij alle betrokkenen geleid. Een sterk
verbeterde financiële administratie heeft hieraan bijgedragen; verdere faculteitbrede uniformering en
compliance aan de universiteitbrede spelregels ter zake, is noodzakelijk. Ook het HR-beleid moet in
de dagelijkse praktijk professioneler worden (zie ook volgende paragrafen). Tenslotte is verzakelijking
en versterking van het decanaat en het faculteitsbestuur wenselijk. Voortzetting en afronding van het
ingezette traject legt de noodzakelijke basis voor een pro-actievere (bij)sturing nu en in de toekomst.
Tenslotte, in de komende periode is daadwerkelijke implementatie van het reorganisatieplan en
scherp toezicht op de uitvoering van de afzonderlijke maatregelen (begrotingsdiscipline en
reserveopbouw door de afdelingen) noodzakelijk. De commissie acht (tijdelijke) versterking van de
bedrijfsmatige leiding van de afdelingen noodzakelijk. Dit geldt in het bijzonder voor het IVM resp. het
(toekomstige) EEE.
FALW REORGANISATIE
66/81
Figuur 11.1
Managementcyclus
11.3 Professionalisering management (structuur)
De commissie meent dat voor een duurzame bedrijfseconomische gezondheid van de faculteit en
haar eenheden het nodig is dat in de verdere professionalisering van de besturing de
managementcyclus in al zijn aspecten adequaat kan worden doorlopen. Daarom moet prioriteit gelegd
worden bij:
1.
2.
Het vastleggen van de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van projectleiders,
sectiehoofden en afdelingsdirecteuren en het jaarlijks maken en evalueren van
prestatieafspraken tussen faculteitsbestuur en afdelingsdirecteuren.
Het faciliteren van projectleiders, sectiehoofden en afdelingsdirecteuren in de uitvoering van
hun verantwoordelijkheden door het tijdig verstrekken van de daarvoor noodzakelijke
managementinformatie en het bieden van professionele ondersteuning.
11.4 Algemene managementvaardigheden (ontwikkeling)
De commissie adviseert om ook te investeren in het ontwikkelen en onderhouden van de benodigde
algemene managementvaardigheden die voor de noodzakelijke professionalisering nodig zijn. In dit
verband dient aandacht besteed te worden aan het:
1.
2.
Formeel opnemen van de benodigde vaardigheden in functiebeschrijvingen en in het
performance management proces, met expliciete beoordeling in jaargesprekken.
Beschikbaar stellen van training op de algemene managementvaardigheden (met name
financieel - en personeel management) en inrichten van begeleiding en coaching.
11.5 Professionalisering managers (cultuur).
De commissie vindt dat de organisatieontwikkeling met de hierbij behorende professionaliteit in
houding en gedrag van de leidinggevenden en cultuur niet overal op het gewenste niveau is. Zij meent
daarom dat voor een duurzame bedrijfseconomische gezondheid van de faculteit en haar eenheden
ook prioriteit moet worden gegeven aan:
67/81
1.
2.
Het nemen van de verantwoordelijkheid van projectleiders, sectiehoofden en
afdelingsdirecteuren voor de adequate uitvoering van hun managementtaken: dat is niet alleen
zorgdragen voor excellent onderzoek en onderwijs, maar ook het financieel verantwoord
beheren van hun projecten (incl. begrotingsdiscipline, kostenbeheersing en voorkomen van
tekorten) en het goed aansturen van hun medewerkers (incl. aanspreken bij niet adequaat
functioneren en dossiervorming).
Het tonen van leiderschap. Dat is voorbeeldgedrag tonen, zelf verantwoordelijkheid nemen en
niet externaliseren, in gezamenlijkheid de verantwoordelijkheid nemen voor het geheel, serieus
nemen van de bedrijfsvoering-professionals, niet alleen ruimte geven maar ook rekenschap
vragen, (toezien op) handhaving van afspraken, aanspreken op ongewenst gedrag en niet
wegkijken of zaken op hun beloop laten, op tijd knopen doorhakken en durven ingrijpen.
Kortom, de vrijblijvendheid voorbij!
68/81
12 BIJLAGEN 12.1 Bijlage 1.
Ontwikkeling en resultaat eerste geldstroombaten
Tabel B1.1 geeft de ontwikkeling weer van het eerstegeldstroombudget van de faculteit en de
omzetontwikkeling in 2e en 3e geldstroom.
Tabel B1.1
Kengetallen FALW 2007-2013
e
e
Bron: Dienst F&A, 1-11-2013, omzetcijfers 2 en 3 gs 2013-2014 obv begroting
Het indexcijfer VUSAM Onderwijs laat zien dat de VUSAM-financiering de sprong volgt in de
studentenaantallen en de rendementsverhoging in het onderwijs, beide zichtbaar in de stijging van het
aantal behaalde studiepunten.
De VUSAM-onderzoeksfinanciering volgt de toename van de prestaties niet. Belangrijkste oorzaak
hiervoor is de achterblijvende rijksbekostiging bij gelijktijdige dynamisering van vaste-voetfinanciering,
doorvertaald binnen de VU door middel van dynamisering van de SOC (strategische overwegingen
component). De afname van de SOC bedraagt voor de faculteit in totaal in de periode 2007-2014
e
ongeveer 6 miljoen euro. Daarvoor in de plaats is de dynamische component 3 geldstroom gekomen
e
(in 2014: M€ 1,9) en een extra toeslag op de 2 geldstroom (K€ 659). De onderzoeksopslag op
onderwijs is door de toegenomen prestaties tussen 2007 en 2013 gegroeid met ca. M€ 1,7 miljoen. Dit
betekent dat de onderzoeksprestaties van de faculteit met een waarde van ca. M€ 2,5 moesten
toenemen om een gelijk aandeel onderzoeksfinanciering te houden: dit komt inderdaad overeen met
de stijging van gemiddeld 27 promoties in eerdere jaren naar 67 promoties in 2013 (40 x K€ 60) plus
e
e
de toename van ongeveer 10% in de fte’s 2 en 3 geldstroom. De stijging van de prestaties op de
onderzoeksparameters van VUSAM compenseert in euro’s nipt de afgenomen basisfinanciering. Dit
betekent echter dat er in de onderzoeksbekostiging geen enkele compensatie is voor de sinds 2007
gestegen kosten (waaronder de in EU-projecten niet subsidiabele BTW-verhoging naar 21%).
FALW REORGANISATIE
69/81
Het verlies aan vaste voet (SOC) is niet gelijk verdeeld over de afdelingen, omdat de uitgangspositie
sterk verschilde. De afname van de SOC is de belangrijkste component in de structurele tekorten van
de afdeling Aardwetenschappen (zie tabel B1.2).
Tabel B1.2.
Afname van de vaste voet (SOC) facultair en per afdeling
In 2010 is binnen FALW het interne verdeelmodel SAAL (Sturings- en Allocatiemodel Aard- en
Levenswetenschappen) aangepast aan de hoofdlijnen van de VUSAM-bekostiging. Van 2009 op 2010
is er hierdoor in de interne verdeling een scherpe daling van de SOC, die slechts deels
e
gecompenseerd is door de introductie van de vergoeding voor tijdelijk personeel gefinancierd uit de 3
geldstroom. In 2010 zijn de gevolgen van de modelwijziging eenmalig verzacht door een extra
financiering voor de afdelingen die met een scherpe daling te maken hadden.
Alle afdelingen hebben ingezet op het realiseren van meer promoties. Stimuleringsbeleid heeft voor
reguliere promotietrajecten echter pas 6 jaar later effect op de bekostiging; het tarief is in dezelfde
periode in VUSAM gedaald van bruto K€ 90 naar circa K€ 60. Van dit bedrag werd facultair overhead
ingehouden (algemene overhead en specifieke onderzoeksoverhead: werkplaatsen). Vanaf 2013 is
door het faculteitsbestuur in samenspraak met de afdelingsdirecteuren gekozen om de
promotiepremie niet verder mee te laten zakken met de VUSAM-bekostiging maar deze in het interne
verdeelmodel op K€ 70 netto te houden en de suppletie te financieren uit de SOC. Hierdoor is de
afname van de SOC in SAAL nog scherper dan in het VUSAM-budget (zie tabel B1.2).
Daarnaast zijn de buitenmodelfinancieringen (waaronder de kosten voor veldwerk en de aanloopfinanciering voor nieuwe opleidingen als Gezondheid & Leven en Aarde & Economie) na 2007
beëindigd. De netto balans tussen buitenmodeltoewijzingen en buitenmodelkortingen is sinds 2013
negatief. Het VUSAM-indexcijfer 2013 (t.o.v. 2007) is met 152 daardoor aanmerkelijk hoger dan de
stijging in het feitelijk besteedbaar budget van de faculteit (indexcijfer 124).
De omslag van de buitenmodelfinanciering van +M€ 4 naar een negatief budget van ca. - K€ 400,
moet door alle eenheden binnen de faculteit worden opgevangen.
Tabel B1.3 toont in welke mate de afdelingen er in zijn geslaagd meer promoties af te leveren, meer
extern gefinancierde PhD’s en postdocs aan te trekken en uitbreiding van en rendementsverhoging in
het onderwijs te realiseren (studiepunten). Hierbij is 2009 – het jaar waarin budgetten voor het eerst
via VUSAM werden verdeeld – het ijkjaar.
70/81
Tabel B1.3.
Ontwikkeling prestatieparameters VUSAM, per afdeling
71/81
12.1.1 Onderzoek
Het budget voor onderzoek is sinds de invoering van VUSAM gelijk gebleven.
Bron: afdeling FINAD, juni 2013
De afname van de SOC treft de afdelingen met een historisch hoge vaste voet hard. De groei in de
voor VUSAM relevante onderzoeksparameters is evenmin gelijk verdeeld.
De afdelingen Gezondheidswetenschappen, Athena en Neurowetenschappen zijn sterk gegroeid in
9
het aantal extern gefinancierde PhD’s en postdocs . Dit levert twee jaar later al een groei in de eerste
geldstroom op.
Bij alle andere afdelingen is er een afname van het aantal extern gefinancierde fte’s. Hier speelt onder
meer de verhoogde concurrentie om NWO-middelen (en wellicht een onvoldoende/te late gerichtheid
op persoonsgebonden subsidies) en de afloop van via FES-middelen gefinancierde programma’s
(Kennis voor Klimaat/Klimaat voor Ruimte e.d.).
Het aantal promoties groeit, maar de groei heeft in de afdelingen een wat grillig verloop. Het voortschrijdend driejaarsgemiddelde (tabel B1.4) laat zien dat Gezondheidswetenschappen, Athena en
Neurowetenschappen opnieuw groeiers zijn vanaf de invoering van VUSAM, evenals IVM en MCB.
De afdeling Ecologische Wetenschappen is weer terug op het niveau dat de afdeling voor de
reorganisatie van 2005-2006 had. Aardwetenschappen had al een hoog gemiddelde, en heeft dit
sinds de invoering van VUSAM met gemiddeld ruim 2 promoties per jaar weten te verhogen.
9
Het interne verdeelmodel SAAL heeft een weegfactor van 0,5 voor deze prestatiecomponent bij de ‘droge’
afdelingen Athena en Gezondheidswetenschappen (en 2 van de 4 secties van IVM). Dat betekent dat de meer
experimentele bèta-afdelingen via deze component en de daarbij behorende overheadafdracht baat hebben bij
deze groei in beide afdelingen.
72/81
Tabel B1.4.
Voortschrijdend driejaarsgemiddelde promoties, per afdeling
12.1.2 Onderwijs
Het onderwijsbudget van de faculteit is sinds de invoering van VUSAM fors gestegen. Dit komt
enerzijds door de forse stijging in studiepunten, anderzijds ook door het hoge rendement: de
opleidingen van de faculteit leiden relatief veel studenten naar het diploma.
Alle afdelingen, met uitzondering van AGBA, zijn meer onderwijs gaan geven. Relatief zijn Athena en
IVM de grootste groeiers, gevolgd door Neurowetenschappen, Aardwetenschappen en Ecologische
Wetenschappen. MCB is relatief constant in het onderwijsaandeel. In absolute aantallen zijn Athena
(+8350 studiepunten) en Aardwetenschappen (+4231) het sterkst gegroeid.
FALW REORGANISATIE
73/81
12.1.3 Eerstegeldstroombudgetten afdelingen
De afname van de SOC en de ontwikkeling van de VUSAM/SAAL-parameters levert voor de
afdelingen de volgende ontwikkeling in de eerstegeldstroombudgetten op:
Tabel B1.5
Ontwikkeling SAAL-budget afdelingen (2010 = invoering SAAL = 100%)
De afdelingen Aardwetenschappen, MCB en AGBA zijn er door de combinatie van ontwikkelingen niet
in geslaagd hun budgetaandeel vast te houden. Dit betekent dat deze afdelingen om bedrijfseconomisch gezond te blijven/worden ook moesten inzetten op het reduceren van kosten (zie bijlage 2).
FALW REORGANISATIE
74/81
12.2 Bijlage 2.
Ontwikkeling van de kosten.
De kosten worden door twee belangrijke posten bepaald: de personele lasten en de materiële lasten.
12.2.1 Personele lasten
Tabel B2.1 geeft het verloop van de personeelsopbouw van de afdelingen weer, in aantal fte vast
personeel.
Tabel B2.1
Ontwikkeling in personeel met vast dienstverband (in fte)
12.2.2 Ontwikkeling materiele lasten
De ontwikkeling van de materiele lasten is op dit moment niet voldoende inzichtelijk voor de
commissie en alleen beschikbaar op facultair niveau. In de loop der jaren zijn definities veranderd,
evenals boekingsinstructies enzovoorts. Feit is dat er geen periodieke managementrapportages zijn,
wel is het beheersen van de (eerste geldstroom)kosten steeds onderwerp van gesprek tussen
controllers en afdeling. Aan de daling van de financiering van proefdieren, chemicaliën en overige
kosten van de laboratoria (tabel B2.2) is te zien dat de afgelopen twee jaar het bewustzijn is
FALW REORGANISATIE
75/81
toegenomen dat onderzoekskosten en persoonlijke kosten gerelateerd aan het doen van onderzoek,
maximaal binnen de daartoe geëigende projecten moeten worden opgenomen.
Ook wordt gestuurd op het onmiddellijk nemen van de kosten op de juiste plek, te zien aan de daling
van het bedrag aan (achteraf) doorbelastingen naar projecten tussen 2010 en 2012.
De onderwijsgerelateerde kosten (veldwerk) zijn gestegen.
Figuur B2.2
Ontwikkeling materiële lasten in eerste geldstroom 2010-2012
Proefdieren VliegRckets Reis/verblijf/congre 2010 Veldwerk kosten 2011 Ov apparatuur O&O 2012 Doorb ovla/consumab Chemicalien Ov kosten laborator 1.000.000-­‐ 500.000-­‐ -­‐ 500.000 1.000.000 1.500.000 76/81
12.3 Bijlage 3: Opdracht commissie Van der Wal en de daaronder
ressorterende werkgroepen
Aan
College van Bestuur
van
R. Welter
cc
betreft
Opdracht Commissie Reorganisatie FALW
datum
18-11-2013
telefoon
020 - 59 83252
e-mail
[email protected]
Doel van deze notitie.
Middels deze notitie wordt het college van bestuur gevraagd om goedkeuring te geven aan de formele
opdracht voor de Commissie Reorganisatie FALW zoals in de volgende paragrafen beschreven. Op
basis van de formele opdracht wordt vervolgens de daarvoor benodigde organisatie en aanpak
ingericht, en voortgang geëvalueerd.
Aanleiding voor benoeming Commissie Reorganisatie FALW.
In de CvB vergadering van 28-10-13 is een door de financiële afdeling gemaakte analyse van de
financiële cijfers van FALW besproken (zie bijgesloten presentatie “Resultaten en Reserves FALW
d.d. 22-10-2013”). Deze analyse laat de volgende feiten zien:
• FALW heeft in de periode 2010 – 2012 jaarlijks negatieve resultaten geboekt
• Dit negatieve resultaat is stabieler dan uit de resultaten volgens de boekhouding blijkt
• Er lijkt sprake te zijn van oplopende tekorten
• Dientengevolge is de reservepositie van FALW in de afgelopen jaren sterk afgenomen
Op basis van deze constateringen heeft het CvB aangegeven dat er sterke behoefte is aan:
• een heldere analyse van de problemen die hebben geleid tot de betreffende cijfers
• een effectieve en efficiënte aanpak van de situatie onder nadrukkelijke verantwoordelijkheid
van FALW
• en tijdige en effectieve communicatie naar relevante partijen, maar vooral medewerkers
Een en ander vertaald naar de volgende besluiten:
1. Het CvB stelt een commissie in, voorgezeten door een externe voorzitter, die in de komende
maanden een heldere analyse zal presenteren van de problemen die tot de cijfers hebben
FALW REORGANISATIE
77/81
geleid, en een reorganisatieplan zal opstellen en uitwerken om de problemen op te lossen.
Deze commissie verricht haar werkzaamheden in nauwe afstemming met het FB FALW.
2. De opdracht aan de commissie is een reorganisatieplan op te stellen, dat al in 2014 tot een
sluitende exploitatie moet gaan leiden en dat ertoe leidt dat de afdelingen met een sluitende
meerjarenbegroting AFS ingaan.
3. De VU draagt op centraal niveau de kosten voor deze reorganisatie, verminderd met hetgeen
FALW mogelijk nog uit de eigen reserves kan bijdragen.
4. Het Reorganisatieteam en de Transitieorganisatie worden ook voor deze reorganisatie
ingezet.
Opdracht aan de Commissie Reorganisatie FALW.
Het College van Bestuur van de VU geeft de Commissie Reorganisatie FALW de volgende opdracht:
“Tijdig opleveren van een heldere probleemanalyse en een goed reorganisatieplan voor de
faculteit FALW” en daarop aansluitend “waarborgen van zorgvuldige communicatie naar
medewerkers en andere stakeholders”
Waarbij:
• “Tijdig” is gedefinieerd als het noodzakelijke moment om een reorganisatie per 1 juni 2014
mogelijk te maken. Zie ook de globale tijdslijnen zoals in de volgende paragraaf voorzien.
• “Heldere Probleemanalyse” is gedefinieerd als:
o Het vertalen van alle beschikbare gevalideerde informatie, inclusief mogelijk nieuwe
inzichten, in één helder gedocumenteerde probleemanalyse als basis voor alle verder
te nemen acties.
• “Goed Reorganisatieplan” is gedefinieerd als voldoen aan de volgende criteria:
o Uitvoering van het plan zal leiden tot een sluitende meerjarenbegroting, ingaande
2014
o Expliciete verantwoordelijkheid voor uitvoering van de reorganisatie neergelegd bij
faculteitsbestuur
o Heldere afstemming met alle relevante partijen geborgd.
o Commitment van faculteitsbestuur voor een succesvolle uitvoering nadrukkelijk
opgenomen en geborgd in organisatie en aansturing.
o Heldere aansturing en rapportage over voortgang naar CvB en andere relevante
belanghebbenden geborgd
o Effectieve, efficiënte en zorgvuldige communicatie naar alle relevante
belanghebbenden gepland
o Goedgekeurd door faculteitsbestuur en CvB
• “Reorganisatieplan” de verzamelnaam is voor de volgende formele documenten:
o Business case reorganisatie FALW
o Hoofdlijnendocument reorganisatie FALW
o Reorganisatieplan FALW
o Communicatieplan reorganisatie FALW
• “Zorgvuldige communicatie” betekent dat:
o De communicatie tijdig moet zijn
o De communicatie professioneel, respectvol en compleet moet zijn
o De communicatie goed is afgestemd met relevante partijen en ondersteunende
specialisten
78/81
Kortom, moet bijdragen aan het mitigeren van alle risico’s verbonden aan de onrust
die aanwezig is/kan ontstaan bij de diverse stakeholders, cq. bij moet dragen aan een
succesvolle en soepele reorganisatie.
“Andere stakeholders” de verzamelnaam is voor met name de volgende groepen:
o Studenten
o Bestuurders en andere leidinggevenden binnen de VU
o Vertegenwoordigend overleg
o UvA Bestuurders, en relevante leidinggevenden binnen het AFS initiatief
o Externe stakeholders [nader te bepalen in overleg met faculteit en de afdeling
Communicatie en Marketing]
o
•
Globale tijdslijnen voor reorganisatie FALW.
• Fase 1 – opstart en opstellen probleemanalyse (4 – 25 november – 3 weken)
• Fase 2 – Maken reorganisatieplan (11 november – 20 december – 7 weken)
• Fase 3 – Besluitvorming (2 januari 2014 - 14 april 2014 – 14 weken)
• Fase 4 – Implementatie reorganisatieplan (1 juni 2014 – 31 augustus 2014 – 3 maanden)
Er wordt vanuit gegaan dat de Commissie Reorganisatie FALW bestaat tot en met februari 2014, de
maand waarin vooralsnog verwacht wordt dat het reorganisatieplan wordt vertaald naar een formeel
voorgenomen besluit van het CvB, inclusief de finale oplevering van documentatie ter besluitvorming
in de OR.
Verder besluitvorming richting een definitief besluit van het CvB zal onder verantwoordelijkheid van
het FB worden gebracht.
Leden van de commissie(s) en ondersteuning.
Commissie Reorganisatie FALW, bestaande uit de volgende rollen en verantwoordelijkheden:
• Voorzitter (Gerrit van der Wal) - eindverantwoordelijk voor de totstandkoming van het
goedgekeurde reorganisatieplan en communicatieplan. Verantwoordelijk voor alle
noodzakelijke bestuurlijke afstemming en samenwerking. Van groot belang voor verkrijgen
van de noodzakelijke overtuiging en betrokkenheid gedurende de creatie van het
reorganisatieplan, en de daaropvolgende besluitvorming.
• Facultair Directeur FALW (Yvonne Kops) – eindverantwoordelijk voor de aansluiting van het
op te leveren reorganisatieplan op de doelstellingen van FALW. Verantwoordelijk voor alle
door FALW te leveren capaciteit voor het conform planning op te leveren reorganisatieplan.
Verantwoordelijk voor afstemming binnen FALW.
• Vertegenwoordiging vanuit de faculteit FALW:
• Afdeling Aardwetenschappen (Gareth Davies)
• Afdeling MCB (Bas Teusink)
• Afdeling IVM (Roy Brouwer)
Zij zijn de vertegenwoordigers vanuit de hieronder genoemde werkgroepen, en uit dien hoofde
verantwoordelijk voor de aansluiting van de commissie op de huidige organisatie binnen de afdeling
Aardwetenschappen; verwoording van zorgen en kansen va naar de commissie en vice versa.
• Projectleider (Rik Welter) – ondersteunt de commissie bij alle sturende en rapporterende
taken. Treedt met name coördinerend op om de benodigde procesgang te bewaken.
79/81
Werkgroepen:
Er zijn vooralsnog drie werkgroepen in het leven geroepen om de details van de reorganisatie per
gebied te analyseren:
• Werkgroep Aardwetenschappen - met als leden Gareth Davies, Han Dolman en Gerald
Ganssen aangevuld met de op ieder moment benodigde ondersteuning (zie onder).
• Werkgroep Moleculaire Cel Biologie (MCB) – met als leden Bas Teusink, Holger Lill en ,
wederom aangevuld met de op ieder moment benodigde ondersteuning (zie onder).
• Werkgroep IVM) – met als leden Roy Brouwer, Jacob de Boer, wederom aangevuld met de op
ieder moment benodigde ondersteuning (zie onder)
Deze werkgroepen worden gedurende de eerste 3 fases van de reorganisatie FALW (opleveren
goedgekeurd reorganisatieplan FALW) aangestuurd door de Commissie Reorganisatie FALW.
De werkgroepen zijn verantwoordelijk voor het bewaken van de inhoudelijke aansluiting van het
reorganisatieplan op huidige en gewenste processen en doelstellingen binnen hun respectievelijke
afdelingen.
Ondersteuning:
• Controller (Andries de Jong) – verantwoordelijk voor de kwaliteit van de financiële analyses,
conclusies, en uiteindelijk voor de financiële paragrafen in het reorganisatieplan.
• P&O adviseur (Enna ter Kuile) – verantwoordelijk voor alle P&O gerelateerde analyses,
conclusies, en uiteindelijk voor alle P&O gerelateerde paragrafen van het reorganisatieplan en
het personeelsplan.
• Communicatie Adviseur (Evelien de Bruin) – verantwoordelijk voor opstellen en uitvoeren van
communicatieplan behorende bij het reorganisatieplan FALW.
• Reorganisatieteam Bedrijfsvoering – ondersteuning met reeds beschikbare tools en relevante
ervaring, via M. van Hunnik.
• Arbeidsvoorwaardelijke juridische ondersteuning - Joop van der Sluis, D. Domela
Nieuwenhuis
• Communicatie ondersteuning – Aukje Schep (dienst CM) en Annelou van Egmond
(communicatie UvA/AFS)
• Financial Control ondersteuning – Judith Oosterhuis (Jaap Roos bij afwezigheid).
80/81
12.4 Bijlage 4. Criteria voor toetsing resultaat van de reorganisatieplannen
De reorganisatieplannen moeten een structurele verbetering opleveren van de financiële situatie van
de afdelingen van de faculteit ALW, die nu financieel niet gezond zijn. De reorganisatieplannen van de
werkgroepen zijn door de commissie Van der Wal beoordeeld op de volgende financiële criteria:
1.
Structureel gezond financieel resultaat (in meerjarenperspectief).
a.
Sluitende begroting in 2014 en verder (in meerjarenperspectief)
b.
Richtlijn: 4% van eerstegeldstroombudget vrij voor eigen bijdragen in extern
gefinancierde projecten.
c.
Ruimte voor investeringen in apparatuur, op grond van een meerjarenplan waarin
investeringen worden beoordeeld op basis van nut, noodzaak, geen dubbele faciliteiten
en kasstroom (netto contante waarde).
d.
Ruimte voor talentbeleid is noodzakelijk (verbinding met punt 4). Wat zijn de belangrijkste
instrumenten/kansen in eigen discipline? Schatting maken van benodigde ruimte.
2.
Evenwichtige financieringsmix 1e vs. 2e/3e geldstroom; gezonde financieringsmix 2e en 3e
gs projecten.
a.
Richtlijn: 50% (bandbreedte 30% - 65%) 1e geldstroom, als aandeel in de totale
inkomsten.
b.
Plan moet situatie opleveren die ruim binnen deze grenzen blijft, zodat er ruimte is om te
bewegen (zie ad 1) en niet direct na reorganisatie al weer een financieel risico ontstaat.
3.
Gezonde reserve, dat wil zeggen 20% van 1e geldstroomomzet (VU-norm).
a.
Afdelingen die niet aan de norm voldoen moeten in hun meerjarenperspectief voldoende
ruimte hebben om de reservepositie binnen maximaal 5 jaar op dit niveau te hebben.
b.
In het meerjarenperspectief moet voldoende ruimte zitten om aan de voorwaarden voor
opbouw van een gezonde reserve te voldoen.
N.B. De benodigde ruimte wordt vastgelegd in afspraken met het CvB en is uitgewerkt in
het advies in hoofdstuk 2.
4.
Plan moet inhoudelijk robuust en toekomstbestendig zijn.
a.
Een coherente visie op onderzoeklijnen. Sterkte-zwakte t.o.v. concurrenten. Dragen alle
delen bij, zijn er kansarme lijnen/thema’s of zijn er eigen winkels?
b.
Passend in strategisch kader AFS – op welke wijze worden onderzoekslijnen hierdoor
versterkt? Is FALW-inbreng complementair of zelfs synergistisch? Of ligt een traject naar
samenvoeging met UvA-onderdeel voor de hand?
5.
Het opleidingsaanbod in de bachelorfase blijft in stand, kwantitatief en kwalitatief
a.
Het curriculum blijft tot dezelfde eindtermen opleiden en
b.
Het plan geeft voldoende vertrouwen dat de benodigde inzet in het bacheloronderwijs
wordt gegarandeerd.
Het opleidingsaanbod in de masterfase is verbonden aan de onderzoeksprofilering van
de faculteit
c.
Het onderwijs wordt verzorgd door in het onderzoek actieve docenten.
6.
Plan moet voldoende vertrouwen geven dat risico’s onderkend en beheersbaar zijn.
a.
Risico’s resp. mogelijke tegenvallers moeten prospectief in kaart zijn gebracht.
FALW REORGANISATIE
81/81
b.
c.
Visie op toekomstige projectenportefeuille, aansluitend bij inhoudelijk-strategische visie.
Voldoende flexibiliteit in personeelsopbouw (minimaal 50% tijdelijk), lasten vaste
aanstellingen worden in beginsel gedekt uit 1e geldstroom.