Suriname

Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1987-1988
20361
Suriname
Nr. 9
BRIEF V A N DE MINISTER VOOR O N T W I K K E L I N G S S A M E N W E R KING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 3 juni 1988
Onder verwijzing naar mijn desbetreffende toezegging tijdens het
mondeling overleg van 28 april jl. doe ik u bijgaand toekomen een notitie
over de economische situatie in Suriname.
De Ministervan Ontwikkelingssamenwerking,
P. Bukman
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 3 6 1 , nr. 9
1
Economische situatie Suriname
Suriname heeft ruim 4 0 0 0 0 0 inwoners, waarvan tweederde deel leeft
in Paramaribo en de directe omgeving daarvan. De enige andere bevolkingsconcentratie van betekening bevindt zich in het district Nickerie. Het
land telt een aantal natuurlijke hulpbronnen: bauxietreserves, landbouwgrond en bossen. Met name de agrarische sector biedt Suriname economische mogelijkheden. De kustvlakte, omstreeks 10% van het grondgebied,
is geschikt voor bepaalde vormen van landbouw en/of veeteelt. De
kustwateren zijn rijk aan garnalen en vis. Met name de visvangst kan nog
uitgebreid worden wanneer van de juiste technieken gebruik wordt
gemaakt. Ook de bosbouw (90% van het land is met bos bedekt) kan
expanderen, mits er sprake is van een moderne aanpak qua technologie
en management.
Het gemiddelde opleidingspeil van de bevolking is goed te noemen,
zeker in vergelijking tot veel andere ontwikkelingslanden.
De agrarische sector is goed voor 10% van het BBP, de industriële
sector (inclusief bauxietwinning en -verwerking) voor 23%. De resterende
67% wordt gevormd door de dienstensector, met name de overheid. Het
BNP per capita bedroeg in 1986 US$ 2510.
De Surinaamse economie heeft sedert 1982 een gestage verslechtering
te zien gegeven.
Het reële BBP is in de periode 1982-1987 met gemiddeld 3,8% per
jaar afgenomen; in 1987 bedroeg de daling 5%; in dat jaar was het BBP
Sf 1378 min. (constante cijfer van 1980). De verslechterde exportpositie
van niet alleen bauxiet en bauxietderivaten (70% van de exportopbrengsten)
maar ook die van rijst, bananen en garnalen leidde tot een afname van
de exportwaarde van goederen en diensten van 5 1 % van het BBP in 1982
tot 34% van het BBP in 1987. Ter vergelijking moge dienen dat de totale
exportwaarde in 1980 Sf 920 min. bedroeg en in 1986 Sf 467,5 min.
Importbeperkingen resulteerden in tekorten op het gebied van benodigdheden voor essentiële produktieprocessen. In de periode 1982-1986
was het gemiddelde tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans
10% van het BBP; in 1987 was dit percentage 8,7%.
Het tekort aan deviezen veroorzaakte het ontstaan van een parallelmarkt
waarvan de koers drie- tot vijfmaal die op de officiële markt was. De reële
wisselkoers van de Surinaamse gulden heeft in de periode 1980-1987
een appreciatie van 95% gekend.
De buitenlandse schuld nam toe van 2,9% van het BBP in 1983 tot 19%
in 1987. De debt service ratio steeg van minder dan 1% in 1983 naar
ruim 10% in 1987. Betalingen op buitenlandse schulden waren in 1987
11,8% van de overheidsuitgaven; eind 1987 bedroeg de betalingsachterstand ruim US$ 88 min., ofwel 8% van het BBP.
Overheidsinkomsten toonden in genoemde periode een neergaande
lijn, terwijl de uitgaven gestaag bleven groeien. Het begrotingstekort
steeg van 5,4% van het BBP in 1982 naar 25% in 1987 (Sf 525 min.),
welk tekort voor bijna 100% monetair werd gefinancierd. De inflatie nam
toe tot 52% in 1987.
De belangrijkste uitgavenpost op de begroting vormen de ambtenarensalarissen. Hiermee is bijna de helft van de lopende uitgaven gemoeid.
Begin 1988 waren er in totaal ruim 90 000 arbeidsplaatsen; ongeveer
40 000 daarvan bevinden zich in de overheidssector. Een andere belangrijke
uitgavenpost is de subsidieverlening aan verliesgevende staatsbedrijven
en parastatale instellingen; verliezen die voor een goed deel zijn terug te
voeren tot het door de overheid gevoerde prijsbeleid, de besluitvormingsstructuur binnen de bedrijven, het de facto gevoerde management en de
relatief hoge loonkosten.
Een derde belangrijke post, waarover evenwel geen kwantitatieve
schattingen te geven zijn, betreft de uitgaven voor het leger.
De werkgelegenheidssituatie is zeer problematisch. De werkloosheid in
1987 werd geschat op circa 30%. Als geheel werden in de marktsector
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 3 6 1 , nr. 9
2
sinds het begin van de jaren zeventig nauwelijks nieuwe arbeidsplaatsen
geschapen. In Suriname is sprake van een structurele werkloosheid die
elk jaar is gegroeid door de toetreding van 4000 (jaren zeventig) a 5000
(jaren tachtig) jongeren op de arbeidsmarkt. Daarbij dient ook nog
rekening te worden gehouden met het feit dat van de ruim 9 0 0 0 0
arbeidsplaatsen een aanzienlijk aantal mensen (naar schatting minimaal
15 000) meer dan één arbeidsplaats bezet.
Landbouw, bosbouw en visserij spelen een belangrijke rol in de
Surinaamse economie. Zij waren in 1986 goed voor 27% van de exportopbrengsten (bijna alle opbrengsten uit de niet-bauxietsector) en voor
12,2% van de werkgelegenheid. De bijdrage van de sector aan het BBP
bedroeg in dat jaar 10%, een stijging van 1% ten opzichte van het jaar
daarvoor. In de jaren 1981-1985 kende de sector een matige groei van
gemiddeld 1,1% tegen gemiddeld 6% in de jaren daarvoor.
De Surinaamse export in de agrarische sector is traditioneel gebaseerd
op een beperkt aantal produkten. Het huidige agrarische exportpakket
omvat rijst, bananen, garnalen en, in minder mate, hout. In 1980 bedroeg
de waarde van deze export Sf 165 min. en in 1986 Sf 167,5 min. In
laatstgenoemd jaar was het aandeel van de rijstsector in het agrarische
exportpakket 37%, dat van de garnalen 44,5%. De waarde van de agrarische
export is relatief groter geworden door de terugval van de bauxietsector.
In absolute zin is de exportwaarde echter vrijwel stabiel.
Rijst is het belangrijkste exportgewas. Door mechanisering van de
werkzaamheden kon het beplante gebied vergroot worden van 45 000 ha
in 1973 tot ongeveer 75 000 ha in 1986, een uitbreiding van 65%.
Omstreeks 80% van de in cultuur gebrachte grond is bestemd voor
rijstbouw (2/3 grootlandbouw en 1/3 kleinlandbouw). De totale produktie
is tussen 1973 en 1982 met meer dan 80% gestegen, door gebruik te
maken van variëteiten met een hoge opbrengst en een groeiduur van
115-120 dagen, en bedroeg in 1986 bijna 300 000 ton droge paddie. De
gemiddelde opbrengst per ha is 4 ton bij twee oogsten per jaar; goed
geleide particuliere bedrijven in Nickerie produceren 5 ton per ha en
nieuwe rijstpolders in Coronie zelfs 7 ton.
De laatste jaren zijn de produktiekosten sterk gestegen en is de
internationale rijstprijs gedaald waardoor de winst in de rijstbouw is
verminderd. De toekomst van de rijstbouw hangt af van de kosten
waarvoor geschikte terreinen in de kustvlakte zullen kunnen worden
ontgonnen en bevloeid, van de prijs van de rijst op de wereldmarkt en van
het toewijzingsbeleid van de staatsgronden.
Bananen vormen het op één na belangrijkste exportgewas. Het totaal
beplante gebied is 1625 ha (1986), bijna geheel in handen van het
staatsbedrijf SURLAND en bestaat uit twee plantages, één in Saramacca
en één in Nickerie. Er werken omstreeks 780 arbeiders en de produktie
bedroeg in 1986 36 000 ton met een waarde van Sf 19,9 min. (95%
export).
De gemiddelde opbrengst per jaar is ongeveer 23 ton per ha. De
verbouw vindt plaats onder minder gunstige omstandigheden in vergelijking
met de overige landen in Latijns-Amerika en het Caraïbisch Gebied. Al
met al is men er door investeringen in termen van geld en technologie
toch in geslaagd een kwalitief hoogwaardig produkt te leveren dat goed
ligt op de exportmarkt.
SURLAND heeft een contract met United Brand voor een gegarandeerde
minimumprijs voor de gehele uitvoer en ontvangt een premie voor
produktie met een nog betere kwaliteit. De bananen worden verkocht aan
het Verenigd Koninkrijk en voor een klein deel aan Italië.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 3 6 1 , nr. 9
3
De oliepalmcultuur omvat de projecten Victoria, Phedra en Pattamacca.
Het in 1986 totaal beplante areaal bedroeg 6127 (3295 ha te Pattamacca,
876 ha te Phedra en 1956 ha te Victoria). Van dit areaal was 4212 ha in
produktie. De geschatte produktie over 1986 bedraagt circa 6000 ton
palmolie, een achteruitgang van 2000 ton vergeleken met 1985. Door
krijgshandelingen kwam later in 1986 de oliefabriek van Victoria stil te
liggen en werd schade aangericht aan bedrijfsgebouwen te Pattamacca
en aan jonge aanplant. De door Pattamacca te produceren spijsolie is
bestemd voor de export, die van Victoria en Phedra voor nationaal
gebruik.
Tot de overige agrarische produkten behoren suiker, citrus, groenten,
pinda's en kokos, vrijwel uitsluitend voor de nationale markt geproduceerd.
De garnalenproduktie bedroeg in 1986 3300 ton met een exportwaarde
van Sf 68 min..
Het grootste probleem met de garnalenvangst is de ontduiking door de
buitenlandse vissers van de op zichzelf reeds vrij soepele vangstbeperkingen in de territoriale wateren en het gebrek aan controlemiddelen. Er
wordt gewerkt aan een nieuwe wet en aan verbeterde controlemaatregelen.
De garnalenvloot bestond in 1985 uit 165 boten, veelal in Korea geregistreerd. De produktiewaarde van de lokale vis bedroeg Sf 7,2 min. (zeevis
en riviervis).
De bosbouw vertoont reeds jaren een dalende trend. Het bos is zeer
heterogeen, waardoor de exploitatie relatief duur is. De exportwaarde van
hout en houtprodukten bedroeg in 1986 slechts Sf 4,7 min., tegen Sf
20,5 min. in 1982. Ook de recente onveiligheid in het binnenland heeft
hieraan meegewerkt. Zagerijen zijn door brand verwoest, waardoor voor
lokaal gebruik een groot tekort aan timmer- en rondhout is ontstaan. De
nog resterende zagerijen hadden ernstig te lijden van de deviezenschaarste.
Toch is er een redelijk vooruitzicht op verbetering van de subsector op
langere termijn, mits sprake is van modernisering van de bosbouwmethodieken, verbetering van het management en adequate kapitaalinjecties.
In de bauxietsector, waarvan alle produkten (bauxiet, aluinaarde en
aluminium) worden geëxporteerd, daalde de exportwaarde van US$ 425
min. in 1980 tot US$ 239 min. in 1986 en US$ 206 min. in 1987. Dit
werd gedeeltelijk veroorzaakt door ongunstige ontwikkelingen op de
wereldmarkt, maar vooral ook door een volume-afname van de bauxietexport van 1,7 min. ton in 1980 tot 0,3 min. ton in 1987. Als gevolg hiervan
nam de netto bijdrage van de sector aan de deviezeninkomsten af van
US$ 208 min. in 1980 naar US$ 120 min. in 1986 en US$ 48 min. in de
eerste helft van 1987. Hoewel de cijfers voor 1987 mede beïnvloed zijn
door het gewapend conflict met de groep-Brunswijk, kunnen de cijfers
van 1986 als trendmatig worden beschouwd.
De belangrijkste factor die bijdroeg aan de structurele verslechtering
van de bauxietsector was verlies aan concurrentievermogen ten opzichte
van producenten in andere landen. Onderhandelingen tussen de regering
en de twee bauxietmaatschappijen inzake een industrieel akkoord,
bedoeld om de sector beter concurrerend te maken, begonnen in 1985
en zijn nu in een beslissend stadium gekomen.
Hoewel in de jaren sedert 1985 reeds beduidende vooruitgang werd
geboekt in termen van produktiviteitsverbetering, belastingverlaging en
beheersing van loonkosten, bestond hangende de uitkomst van de
onderhandelingen over een industrieel akkoord grote aarzeling bij de
bauxietmaatschappijen om tot nieuwe investeringen over te gaan. Deze
daalden in de periode 1985-1987 tot éénderde van het niveau van
1980-1982. Bij ongewijzigd beleid zouden de gevolgen van deze drastische
reductie binnen twee jaar duidelijk voelbaar worden. Sedert 1984 zijn
geen investeringen gedaan in nieuwe activiteiten (slechts vervangingsin-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 3 6 1 , nr. 9
4
vesteringen) en per 1992 zou Suriname onvoldoende bauxiet produceren
om de aluinaardefabriek in Paranam voldoende te kunnen voorzien.
Gebrek aan bauxiet van hoogwaardige kwaliteit, mede als gevolg van
Brunswijk-activiteiten in Moengo, heeft reeds duidelijk kostenverhogend
gewerkt omdat de verwerking van bauxiet van lagere kwaliteit grote
hoeveelheden caustic soda vereist.
De overige industriële bedrijvigheid \s relatief gering van omvang. Zij is
arbeidsintensief, kent hoge produktiekosten en werkt voornamelijk voor
de binnenlandse markt. De afgelopen jaren is door het staatsorgaan
Index getracht importvervangende industrie te stimuleren. Deskundigen
achten deze pogingen (die onder andere in de zogenaamde Para-holdings
gestalte kregen) niet geslaagd.
Binnen de industriële sector ligt de nadruk op de agro-industrie. Een
beperkt aantal produkten wordt momenteel industrieel vervaardigd: melk
(in de Melkcentrale), veevoeder, palmolie (Victoria, straks Pattamacca),
tabak, schoenen en triplex (Bruynzeel). De vervaardiging van suiker is
vrijwel gestaakt na de sluiting van Mariënburg. Voorts worden op bescheiden schaal fruit ingeblikt, zeep gemaakt en garnalen verwerkt (diepvries).
Ook is er een kleine meubelindustrie.
De transportsector verkeert in ernstige moeilijkheden. Gedurende de
afgelopen jaren is de infrastructuur zodanig in kwaliteit achteruitgegaan
dat reconstructie dringend noodzakelijk is. Onderhoudsprogramma's
verdienen hoge prioriteit. Het gebrek aan onderhoud aan wegen, kaden,
sluizen en kanalen leidt tot verlies aan deviezeninkomsten in met name de
rijstsector en verhoogt de kosten van lokaal transport.
Er is op dit moment een tekort aan onderdelen.
Het onderwijs in Suriname staat reeds lang op een relatief hoog
niveau. Het opleidingspeil van de Surinamers vormt een van de comparatieve voordelen van het land.
Het onderwijs is gericht op het overdragen van kennis die niet altijd
voldoende is afgestemd op de realiteit en de behoeften van Suriname.
Het Surinaamse ministerie van Onderwijs is zich hiervan bewust en is
reeds enige jaren bezig, mede met bijdragen van Nederland (vóór 1982),
de UNESCO en de IDB, het onderwijssysteem aan te passen aan de
behoeften en prioriteiten van het land. Daarnaast is er een tekort aan
kwalitatief hoogwaardige opleidingen in het voortgezet technisch
onderwijs. De onderwijsmogelijkheden in het binnenland zijn achtergebleven bij die in de rest van Suriname. Bovendien zijn de traditionele
waarden van het bosland nog weinig in het onderwijs geïncorporeerd. De
Surinaamse overheid is momenteel bezig zich te bezinnen op de kwaliteit
van het universitair onderwijs.
Het peil van de gezondheid en de gezondheidszorg in Suriname is in
vergelijking met andere ontwikkelingslanden relatief hoog. De curatieve
zorg heeft zich in de loop der jaren uitgestrekt over het hele land, terwijl
ook op het terrein van de preventieve zorg grote voortgang is gemaakt.
Het gezondheidsniveau is echter niet overal gelijk. In het binnenland is
bijvoorbeeld de zuigelingensterfte 2x zo hoog dan het landelijk gemiddelde.
De gezondheidszorg in het binnenland is weinig afgestemd op de
leefwijze en cultuur van de boslandbewoners.
Het gezondheidszorgmodel is sterk op de Europese situatie gericht. Dit
betekent een hoog niveau van medisch-specialistische voorzieningen met name kwantitatief - voor een relatief kleine bevolking. Enige jaren
geleden werd besloten de curatieve zorg op het toen bestaande niveau te
handhaven (consolidatie). Daarnaast werd gestreeft naar gelijktrekking
van het niveau van medische voorzieningen in heel Suriname en naar
verbetering in efficiency en kostenbeheersing.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 2 0 3 6 1 , nr. 9
5
Suriname beschikt over goede natuurlijke en menselijke hulpbronnen.
De economie vertoont echter een aantal fundamentele onevenwichtigheden: een substantieel begrotingstekort, ernstige tekorten op de lopende
rekening van de betalingsbalans, een snel stijgend niveau van de buitenlandse schuld en betalingsachterstanden. Suriname wordt op grond
hiervan ook door de Wereldbank momenteel ook niet kredietwaardig
geacht.
Als reactie op de groeiende interne en externe onevenwichtigheden
namen voorgaande regeringen hun toevlucht tot beperkende maatregelen
op het terrein van de deviezenallocatie, in combinatie met het instellen
van importvergunningen. Het resultaat hiervan was een afname van de
import, met als gevolg een tekort aan inputs en onderdelen voor de
produktieve sectoren.
Blijkens eerdere rapporten van Wereldbank en IMF zal Suriname, wil
een beleid van herstel en groei met succes kunnen worden doorgevoerd,
dienen te komen tot een consistent geheel van maatregelen op het terrein
van fiscale politiek, wisselkoers en loom en prijsbeleid. Deze zouden erop
gericht moeten zijn om zowel de interne als de externe onevenwichtigheden
in de economie te reduceren. Daarbij zal niet voorbij kunnen worden
gegaan aan vraagstukken betreffende het terugbrengen van het overheidstekort en de omvang van de collectieve sector, waaronder ook begrepen
het probleem van de verliesgevende staatsbedrijven. De regeringsverklaring van de huidige Surinaamse regering spreekt het voornemen uit om te
komen tot een beleid van herstel en groei volgens deze lijnen. Op de
eerste werkdag na 1 oktober zal conform de Grondwet een nieuw
ontwikkelingsplan aan de Assemblee worden aangeboden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 3 6 1 , nr. 9
6