Deel VI : Vau Hoofdstuk 21. Een prins van India, van

1.2. AQUARIUS EVANGELIE VAN JEZUS DE CHRISTUS. DEEL II
Deel VI : Vau
Hoofdstuk 21.
Een prins van India, van koninklijke bloede, Ravanna van Orissa in het zuiden, was
op het joodse feest aanwezig. Ravanna was zeer rijk, maar hij was rechtvaardig en
zocht, tezamen met een groep brahmaanse priesters, wijsheid in het westen.
Toen Jezus tussen de joodse priesters stond en las en sprak, hoorde Ravanna hem
en was verbaasd. En toen hij vroeg wie Jezus was, van waar hij kwam en wat hij
was, zei de hoofdpriester Hillel : 'Wij noemen dit kind de morgenster van de Hoge,
want hij is gekomen om de mensen een licht te brengen, het licht des levens, om
de weg der mensheid te verlichten en zijn volk Israël te verlossen'. En Hillel vertelde aan Ravanna alles over het kind, over de wonderen van de nacht toen hij geboren werd, over het bezoek van de magische priesters, over de wijze waarop hij
tegen de wraak van kwaadwilligen was beschermd, over zijn vlucht naar Egypte, en
hoe hij nu als timmerman met zijn vader in Nazareth werkte. Ravanna was verbijsterd en vroeg de weg naar Nazareth opdat hij daarheen kon gaan om zo iemand als
zoon van God, eer te kunnen bewijzen. En met zijn kostelijk uitgedoste gevolg
ging hij op weg en kwam in Nazareth in Gallilea. Hij vond het voorwerp van zijn
zoeken bezig met het bouwen van woningen voor de mensenkinderen. En toen hij
Jezus voor het eerst zag, beklom deze een ladder met twaalf sporten en droeg in
zijn handen een kompas, een tekenhaak en een bijl. Ravanna zei : 'Heil u, meest
geliefde hemelzoon !'. En in de herberg gaf Ravanna een feest voor de gehele bevolking van de stad, en Jezus met zijn ouders waren de geëerde gasten.
Ravanna was enige dagen lang de gast in de woning van Jozef aan de Marmionweg ;
hij speurde naar de bron van wijsheid van de zoon, en het was alles te hoog voor
hem. En toen vroeg hij of hij de voogd moch worden over het kind, en hem mocht
meenemen naar het oosten, alwaar hij de wijsheid der brahmanen kon leren. En
Jezus verlangde erg om te gaan om te kunnen leren, en na vele dagen gaven de
ouders hun toestemming.
Toen ging Ravanna, met trots hart, op reis met zijn gevolg naar het land van de
opgang van de zon, en na vele dagen gingen ze de Sind over en bereikten de provincie Orissa, en het paleis van de prins. De priesters van Brahma verwelkomden
de prins met vreugde en ontvingen de joodse jongen zeer welgezind. En Jezus
werd als leerling in de tempel Jagannath aangenomen, en hier leerde hij de Veda's
en de wetten van Mani kennen. De brahmaanse meesters waren verwonderd
over het heldere begrip van het kind, en stonden verbaasd wanneer hij hun de betekenis van de wetten verklaarde.
Hoofdstuk 22.
Onder de priesters van Jagannath was er een die van de joodse jongen hield. Lamaas Bramas was de naam waaronder de priester bekend was. Op een dag, toen
Jezus en Lamaas samen op het plein van Jagannath wandelden, zei Lamaas : 'Mijn
joodse meester, wat is waarheid ?'. En Jezus zei : 'Waarheid is het enige dat niet
verandert. Er zijn in de wereld twee dingen : de ene is waarheid, de andere is
waan ; en waarheid is dat wat IS, en waan is dat wat SCHIJNT te zijn. Nu is waarheid "iets", en heeft geen oorzaak, en toch is zijzelf de oorzaak van alles. Waan is
niets, en toch is de manifestatie van iets. Alles wat ooit gemaakt is, zal ongedaan
gemaakt worden, en dat wat een begin heeft, moet eindigen. Alle dingen die door
menselijke ogen gezien kunnen worden, zijn manifestaties van iets, doch zijn niets,
en moeten dus vergaan. Alle dingen die wij zien zijn slechts weerkaatsingen, die
op een moment verschijnen omdat de ethers zo en zo vibreren, en wanneer de omstandigheden veranderen, verdwijnen ze. De heilige Adem is waarheid, is dat
wat is, dat wat was, en wat eeuwig zal zijn ; deze kan niet veranderen of voorbijgaan'. Lamaas zei : 'Gij antwoordt juist. Maar wat is de mens ?'. En Jezus zei : 'De
mens is een wonderlijke verstrengeling van waarheid en waan. De mens is de
vleesgeworden Adem, dus waarheid en waan zijn in hem verenigd, en dan worstelen zij, en 'niets' gaat onder, en de mens blijft als waarheid'. Wederom vroeg Lamaas : 'Wat zegt ge va macht ?'. En Jezus zei : 'Het is een manifestatie, een uiting,
het resultaat van kracht. Het is slechts 'niets' : macht is een illusie, niets anders.
Kracht verandert niet, maar macht veranderdt zoals de ethers veranderen. Kracht
is de wil van God en is almachtig, en macht is die wil in openbaring, gericht door
de Adem. Er is macht in de winden, een macht in de golven, een macht in de bliksem inslag, een macht in de menselijke arm, een macht in het oog. De ethers zijn
de oorzaak van deze machten, en het denken der Elohim, of van de engel, mens, of
ander denkend wezen, zijn de krachten die hieraan de richting geven. Wanneer
het werk is verricht, is de macht verdwenen'. Wederom vroeg Lamaas : 'Wat kunt
ge zeggen over begrip of verstand ?'. En Jezus zei : 'Dit is de rots waarop de mens
zichzelf opbouwt ; het is de gnosis van het 'iets' en van het 'niets', van waan en van
waarheid. Het is de kennis van het lagere zelf, de gewaarwording van de machten
van de mens zelf'. Lamaas vroeg weder : 'Wat kunt ge me zeggen over wijsheid ?'.
En Jezus zei : Het is het bewustzijn dat de mens 'iets' is ; en dat God en mens één
zijn ; dat 'niets' niets is ; dat macht slechts waan is ; dat hemel en aarde en hel
niet boven, rondom, of beneden ons zijn, maar in ons ; die in het licht van iets
niets worden, en God alles is'. Lamaas vroeg : 'Wees zo goed, en zeg me wat geloof is'. En Jezus zei : 'Geloof is de waarborg van het bestaan van de almacht van
God en mens ; de zekerheid dat de mens het goddelijk leven zal bereiken. Redding, zaligmaking, is een ladder die vanuit het hart van de mens tot het hart van
God reikt. Deze ladder heeft drie sporten : geloof is de eerste en hetgeen de mens
'denkt' is misschien waarheid. Vertrouwen is de volgende en dit is waarvan men
'weet' dat het de waarheid is. De verwezenlijking is de laatste, en dat is de mens
zelf ; de waarheid. Geloof gaat op in vertrouwen en beide gaan op in verwezenlijking ; en de mens is gered wanneer hij het goddelijk leven heeft bereikt, wanneer
hij en God één zijn'.
Hoofdstuk 23.
Jezus ging met zijn vriend Lamaas door alle provincies van Orisa en de vallei van de
Ganges, op zoek naar wijsheid van de sudra's, de visya's, en van de meesters. Benares aan de Ganges was een stad rijk aan cultuur en wetenschap. Hier bleven de
twee rabbi's vele dagen. En Jezus wenste de Hindoese wijze van genezen lere en
werd de leerling van Udraka, de grootste der Hindoegenezers. Udraka onderwees
het gebruik van water, planten en aarde, van koude en hitte, van zonneschijn en
schaduw, van licht en donker. Hij zei : 'De wetten van de natuur zijn de wetten
van gezondheid, en hij die volgens deze wetten leeft, is nooit ziek. Overtreding
van deze wetten is zonde, en hij die zondigt, is ziek. Hij die deze wetten gehoorzaamt, bewaart een evenwicht in alle delen van zijn lichaam en verzekert zich van
ware harmonie. En harmonie is gezondheid, terwijl disharmonie ziekte is. Dat wat
harmonie brengt in alle delen van het menselijk lichaam is medicijn, en verzekert
gezondheid. Het lichaam is een klavecimbel en wanneer zijn snaren te slap of te
sterk gespannen staan, is het instrument ontstemd, de mens is ziek. Nu zijn alle
dingen in de natuur gemaakt om tegemoet te komen aan de behoeften van de mens
; daarom wordt alles gevonden in de geheime geneesmiddelen. En Wanneer het
klavecimbel van de mens ontstemd is, kan de onmetelijke uitgestrektheid van de
natuur doorzocht worden om het geneesmiddel te vinden : er is een geneesmiddel
voor iedere ziekte van het vlees. Natuurlijk is de wil van de mens het suprême geneesmiddel, en door de krachtige inspanning van de wil kan een mens een verslapt
koord weer strakker maken, of hij kan een te grote spanning doen verminderen, en
aldus zichzelf helpen. Wanneer de mens het stadium heeft bereikt waarin hij vertrouwen heeft in God, in de natuur en in zichzelf, dan kent hij het machtwoord ;
dit woord is balsem voor iedere wond, is genezing voor alle kwalen van het leven.
De genezer is de mens die vertrouwen kan inspireren. De tong kan spreken tot
menselijke oren, maar zielen worden bereikt door zielen die tot zielen spreken.
Hij is de krachtige mens wiens ziel groot is en die zielen kan binnengaan, en hoop
kan brengen in die zielen die geen hoop meer hebben en vertrouwen in hen die
geen vertrouwen hebben, noch in God, noch in de natuur, noch in de mens. Er is
geen universele balsem voor hen die de platgetreden wegen des levens gaan. Duizend dingen veroorzaken disharmonie en maken de mensen ziek, en duizend dingen
zijn in staat het klavecimbel te stemmen en de mensen gezond te maken. Wat
voor de ene een geneesmiddel is, is voor de ander vergif, daarom wordt de een
genezen door iets wat een ander zou doden. Een kruid kan de een genezen, een
dronk water kan een ander herstellen, een vleugje berglucht kan iemand die
schijnbaar hopeloos ziek is, tot genezing brengen. Een kooltje vuur of een beetje
aarde kan de een genezen, en een ander kan zich in bepaalde rivieren of in poelen
wassen, en gezond worden. De waarde van de hand of de adem kan duizend maal
meer genezen, maar liefde in koningin. Gedachte - versterkt door liefde - is Gods
grote oppermachtige balsem. Maar vele van de gebroken koorden in het leven en
de disharmonieën die de ziel zo knauwen, worden veroorzaakt door de boze geesten in de lucht, die de mensen niet zien, die de mensen door hun onwetendheid
misleiden en de wetten der natuur en de wetten van God verbreken. Deze machten handelen als demonen, zij verscheuren de mens, zij drijven hem tot wanhoop.
Maar hij die een werkelijke genezer is, is meester van de ziel, en kan door de
kracht van de wil over deze kwaadwilligen de baas worden. Sommige luchtgeesten
zijn meestergeesten en zijn sterk, te sterk voor menselijke macht alleen, maar de
mens heeft helpers in de hogere regionen die ingeschakeld mogen worden, en dezen zullen de demonen helpen uitdrijven'. Dit is de samenvatting van wat deze
grote heelmeester zei. En Jezus boog zijn hoofd in erkentenis van de wijsheid van
deze grote ziel, en vervolgde zijn weg.
Hoofdstuk 24.
De joodse jongen verbleef vier jaren in de tempel van Jagannath. Op een dag zat
hij tussen de priesters en zei tot hen : 'Weest zo goed en vertel mij alles over uw
inzichten betreffende de kasten. Waarom zegt gij dat alle mensen niet voor God
gelijk zijn ?'. Een meester van hun wetten stond op en zei : 'De Eénheilige die wij
Brahma noemen, schiep de mensen naar eigen goeddunken, en de mensen hebben
niet het recht zich te beklagen. In de eerste dagen van menselijk leven sprak
Brahma, en vier mensen stonden voor zijn aangezicht. Aldus, uit de mond van Parabrahm, kwam de eerste mens. En deze was blank, hij was als Brahma zelf, en hij
werd een brahmaan genoemd. En hij was groot en had een rijzige gestalte : staande stak hij boven iedereen uit. Hij behoefde niet te werken. En hij werd genoemd
de priester van Brahma, de heilige die voor Brahma in alle aardse aangelegenheden
moest handelen. De tweede mens was rood en kwam uit de hand van Parabrahm,
en hij werd shatriya genoemd. Hij was geschapen om de koning te zijn, de regeerder en de krijgsman, wiens hoogste plicht de bescherming van de priester was. En
uit de innerlijke delen van Parabrahm kwam de derde mens, en hij werd visya genoemd. Hij was geel en zijn taak was de grond te bebouwen en de schapen en het
vee te hoeden. En uit de voeten van Parabrahm kwam de vierde mens, en deze
was zwart. Hij werd de sudras genoemd, van de laagste stand. De sudra is de dienaar van het menselijk ras, en hij heeft geen rechten die anderen moeten respecteren. Hij mag niet de Veda's horen lezen, en een priester in het gelaat zien, of
een koning in het gelaat zien ; dit zou de dood voor hem betekenen. En niets dan
de dood kan hem uit deze staat van dienstbaarheid bevrijden'.
En Jezus zei : 'Dan is Parabrahm geen god van gerechtigheid en recht, want met
zijn eigen sterke hand heeft hij de een verheven en de ander verlaagd'. En Jezus
zei niets meer, maar zijn ogen naar de hemel opheffende, vervolgde hij : 'Mijn Vader-God die was en is en in eeuwigheid zal zijn, die in Uw handen de weegschaal
houdt van rechtvaardigheid en recht, die in de grenzeloosheid Uwer liefde alle
mensen tot gelijken gemaakt heeft, de blanke, de zwarte, de gele, en de rode
mensen mogen U in het gelaat zien en zeggen : onze Vader-God. Gij, Vader van
het menselijke ras, ik prijs uw naam'. En alle priesters werden geërgerd door Jezus' woorden, zij stormden op hem af, grepen hem vast en zouden hem kwaad gedaan hebben. Maar toen hief Lamaas zijn hand op en zei : 'Gij priesters van Brahma, neemt u in acht, gij weet niet wat ge doet ! Wacht totdat gij de God kent, die
deze jongen aanbidt. Ik heb deze jongen in gebed waargenomen en gezien dat een
licht, ver uitgaande boven het zonlicht, hem omringde. Neemt u in acht ! Zijn
God kan wel eens machtiger zijn dan Brahma. Als Jezus de waarheid spreekt, als
hij gelijk heeft,kunt u hem niet forceren op te houden. Als hij ongelijk heeft, zullen zijn woorden niets uitrichten, want recht is macht en zal aan het einde zegevieren'. En toen weerhielden de priesters zich om Jezus kwaad te doen, maar
één hunner zei : 'Heeft deze vermetele jongen binnen dit heiligdom Parabrahm
geen geweld aangedaan ? De wet is duidelijk, deze zegt : hij die de naam van
Brahma beschimpt, zal sterven'. Lamaas pleitte voor het leven van Jezus, en toen
grepen de priesters een zweep van touwen en verdreven hem uit de tempel.
En Jezus vervolgde zijn weg, en vond een schuilplaats bij de zwarte en gele mensen, de dienaren en bebouwers van de grond. Aan hen maakte het het eerst het
evangelie van gelijkheid bekend, hij vertelde hen over de broederschap van de
mens en het vaderschap van God. Het gewone volk hoorde hem met vreugde en
leerde bidden : Onze Vader die in de hemelen zijt.
Hoofdstuk 25.
Toen Jezus zag hoe de vogelvrijen en de boeren in zo grote getale naderbij kwamen om zijn woorden te horen, vertelde hij hun een gelijkenis, en zei : 'Een edelman had een uitgestrekt landgoed. Hij had vier zonen en wenste dat zij allen sterk
zouden opgroeien, goede posities zouden innemen, en gebruik zouden maken van
de talenten die zij hadden ontvangen. En daarom gaf hij aan elk van hen een gedeelte van zijn groot vermogen, en liet ze verder hun gang gaan. De oudste zoon
was zelfbewust en eerzuchtig, slim en doordacht. Hij zei bij zichzelf : ik ben de
oudste zoon en de deze, mijn broeders moeten dienaren zijn aan mijn voeten. En
toen riep hij zijn broeders tesamen. Eén maakte hij tot schijnkoning, gaf hem een
zwaard en vroeg hem op het gehele landgoed te beschermen. Aan een ander gaf
hij het gebruik van de landerijen, de stromende bronnen, kudden schapen en vee,
en droeg hem op de grond te bebouwen, de schapen en het vee te hoeden en hem
het allerbeste van zijn aanwinst te brengen. En tot de laatste zei hij : gij zijt de
jongste zoon, maar het uitgestrekte landgoed is toegewezen. Gij hebt part noch
deel aan iets ervan. En toen nam hij een ketting en boeide zijn broer vast aan een
naakte rots in een verlaten oord, en zei tot hem : gij zijt als slaaf geboren, gij hebt
geen rechten, gij moet tevreden zijn met uw lot want er is geen bevrijding voor u
tot ge sterft en van hier gaat.
Na een zeker aantal jaren kwam de afrekening : de edelman riep zijn zonen op
om verantwoording te geven. En toen hij vernam dat zijn oudste zoon het hele
landgoed had ingepalmd en zijn broeders tot slaven had gemaakt, greep hij hem,
rukte zijn priesterlijke gewaden af en zette hem in een gevangeniscel, alwaar hij
moest blijven tot hij het door hem gedane kwaad had goedgemaakt. En daarna
gooide hij, hoewel het maar speelgoed was, de troon en de wapenrusting van de
schijnkoning in de lucht en brak het zwaard. Toen riep hij zijn zoon, de landbouwer, en vroeg hem waarom hij zijn broer in het verlaten oord niet van zijn knellende ketens had bevrijd. En toen de zoon geen antwoord gaf, nam de vader de schapen en het vee en de landerijen en de stromende bronnen voor zichzelf, en zond
zijn zoon de landbouwer naar verlaten zanderige gronden om daar te leven totdat
hij al het door hem gedane kwaad had goedgemaakt. Daarna ging de vader heen
en vond zijn jongste zoon in gruwelijke ketenen, die hij met eigen handen verbrak,
en liet zijn zoon in vrede gaan. Nadat de zonen hun schulden hadden afgelost,
kwamen ze voor een rechtbank. Allen hadden ze hun lessen geleerd, en toen verdeelde de vader nog eens het landgoed. Hij gaf aan ieder een gelijk aandeel, en
drukte hen op het hart de wet van billijkheid en recht te erkennen en in vrede te
leven'.
En één, een vogelvrije, sprak : 'Wij, die slechts slaven zijn, en die kort worden gehouden als beesten om de kuren van de priesters te bevredigen, mogen wij de hoop
hebben dat iemand zal komen om onze ketenen te verbreken en ons de vrijheid te
geven ?'. En Jezus zei : 'De Eénheilige heeft gezegd dat al zijn kinderen vrij zullen
zijn, en iedere ziel is een kind van God. De vogelvrijen zullen even vrij zijn als de
priesters, de landbouwer zal hand in hand gaan met de koning, want de gehele wereld zal de broederschap van de mens erkennen. O, mensen, heft u op, weest u
bewust van uw macht, want hij die wil, hoeft geen slaaf te blijven. Leef precies
zoals ge zoudt willen dat uw broeder leefde, ontplooi u elke dag meer zoals een
bloem dat doet, want de aarde is de uwe en God zal u tot uw eigendom voeren'.
En het gehele volk riep : 'Toon ons de weg, opdat ook wij als een bloem zullen ontplooien en in onze eigendom zullen komen'.
Hoofdstuk 26.
Jezus leerde in alle steden van Orissa. In Katak leerde hij aan de oever van de rivier, en duizenden uit het volk volgden hem. Eens werd een wagen van Jagannath
voortgetrokken door een massa waanzinnige mensen, en Jezus zei : 'Waarlijk, daar
gaat een vorm zonder geest voorbij, een lichaam zonder ziel, een tempel zonder
altaarvuren. Deze wagen van Krishna is een leeg ding, want Krishna is daar niet.
Deze wagen is slechts een afgodsbeeld van een volk dat dronken is door de wijn
van vleselijke dingen. God leeft niet in het geraas van druk gepraat, en er gaat
geen weg tot Hem van welk afgodsaltaar ook. De plaats van ontmoeting van God
en mens is in het hart en hij spreekt met een zachte stille stem ; en hij die deze
hoort, is stil'. En het hele volk zei : 'Leer ons deze Eénheilige die binnen in het hart
spreekt, de God van de stille zachte stem, kennen'. En Jezus zei : 'De heilige adem
kan niet met sterfelijke ogen gezien worden, noch kunnen de mensen de geesten
van de Eénheilige zien. Maar de mens was naar hun beeld gemaakt, en hij die een
mens in het gelaat ziet, ziet het beeld van de God die van binnen spreekt. En
wanneer een mens een ander mens eert, dan eert hij God, en wat een mens doet
voor een ander mens, doet hij voor God. En ge moet eraan denken dat, wanneer
een mens in gedachten woord en daad een ander mens leed aandoet, hij God onrecht aandoet. Indien gij de God die in het hart spreekt zoudt willen dienen, dien
dan uw naaste verwanten, en zij die geen verwanten zijn, de vreemdelingen binnen uw poorten, de vijand die u kwaad wil. Sta de armen bij en help de zwakken ;
doe niemand kwaad en begeer niet wat niet het uwe is. Dan zal door uw tong de
Eénheilige spreken, en hij zal achter uw tranen glimlachen, zal uw voorkomen met
vreugde doorlichten en uw hart met vrede vervullen'.
En toen vroeg het volk : 'Aan wie zullen wij onze gaven brengen ? Waar zullen we
onze offeranden offeren ?'. En Jezus zei : 'Onze Vader-God vraagt niet om onnodige verspilling van planten of graan, of duif of lam. Hetgeen ge op welk altaar ook
verbrandt, is weggegooid. Geen zegen kan op hem rusten die het voedsel uit hongerige monden neemt om het in het vuur te laten verbranden. Wanneer gij onze
God een offer zoudt willen aanbieden, neem dan uw gave van graan of vlees en leg
het op de tafel van de arme. Hiervan zal de wierook ten hemel stijgen, en deze
zal met zegen beladen tot u terugkeren. Breek uw afgoden af : zij kunnen u niet
horen. Verander al uw offeraltaren in brandstof voor de vlammen. Maak menselijke harten tot uw altaren en verbrand uw offerande met het vuur der liefde'. En
alle mensen kwamen in vervoering en zouden Jezus hebben willen eren als een
God, maar hij zei : 'Ik ben uw broeder en mens, en gekomen om u de weg tot God
te wijzen ; gij zult geen mens aanbidden : prijs God, de Eénheilige'.
Hoofdstuk 27.
De naam van Jezus als lerar verspreidde zich over het gehele land en de mensen
kwamen van heinde en ver om naar zijn woorden van waarheid te luisteren. In Behar, aan de heilige rivier van de brahmanen, leerde hij vele dagen. En Ach, een
schatrijke inwoner van Behar, gaf een feest ter ere van zijn gast, en nodigde iedereen uit. En velen kwamen, waaronder ook dieven, afzetters en courtisanes. En
Jezus zat tussen hen en leerde, maar zij die hem volgden waren zeer gekrenkt omdat hij tussen dieven en vrouwen van lichte zeden zat. Zij maakten hem verwijten
en zeiden : 'Rabbi, meester der wijzen, dit zal een kwade dag voor u zijn. Het
nieuws dat u zich ophoudt met dieven en vrouwen van lichte zeden, zal zich verspreiden, en de mensen zullen u schuwen als een adder'. En Jezus antwoordde hen
en zei : 'Een meester doet wat hij denkt dat goed is, en stoort zich verder niet aan
wat men zegt, aan reputatie of goede naam. Ze zijn slechts waardeloze beuzelingen van de dag ; ze rijzen en dalen als lege flessen in een stroom ; het zijn slechts
illusies en zullen voorbijgaan. Ze geven aan wat de onbezonnen denken ; ze zijn
het geraas dat mensen maken, en oppervlakkige mensen beoordelen verdienste
naar het geraas. God en alle meesters onder de mensen beoordelen mensen naar
wat ze zijn en niet naar wat ze schijnen te zijn, niet naar hun reputatie en hun
goede naam. Deze vrouwen van lichte zeden en deze dieven zijn kinderen van
mijn Vader-God : hun zielen zijn voor hem even kostbaar als de uwe of die van de
brahmaanse priesters. En zij werken dezelfde levenssommen uit als u, die prat
gaat op uw achtenswaardigheid en moraliteit. En sommigen van hen hebben moeilijkere sommen opgelost dan gij allen die met verachting op hen neerzien. Ja, zij
zijn zondaars, en belijden hun schuld, terwijl gij ook schuldig zijt, maar wel slim
genoeg om met een beschaafde jas uw schuld te bedekken. Gij, mensen, die deze
vrouwen, deze dronkaards, en deze dieven verachten, die weten dat gij zelf in uw
hart en leven zuiver zijt, dat gij veel beter zijt dan zij, komt naar voren opdat de
mensen mogen weten wie gij werkelijk zijt ! De zonde ligt in de wens, in de begeerte, niet in de daad. Gij begeert de weelde van anderen ; gij kijkt naar bekoorlijke vormen en diep in uw harten hebt gij een vurige begeerte naar dit alles. Bedrog pleegt ge elke dag en er leeft in u de wens naar goud, naar eer en roem, alles
voor uw lagere zelf. De mens die begeert, is een dief, en de vrouw met zinnelijke
begeerten is een courtisane, een overspeelster. Gij die niets van deze dingen in u
heeft, kom naar voren en spreek'.
Niemand sprak : de beschuldigers hielden hun mond dicht. En Jezus zei : 'Dit is het
bewijs tegen alle beschuldigers. De reinen van hart beschuldigen niet. De laaghartigen die hun schuld moeten bedekken met de heilige rook van medelijden, dat zijn
de weerzinwekkende dronkaards, dieven, en overspeligen. Dit vertoon van weerzin
en verachting is slechts een farce, want als de klatergouden jas van de reputatie
weggetrokken kon worden, zou de luidruchtige professor gevonden worden, zwelgend in zijn begeerte, bedrog en in velerlei vormen van geheime zonde. De mens
die zijn tijd besteedt met het wieden van onkruid van een ander, heeft geen tijd
zijn eigen onkruid te wieden, en de meest uitgezochte levensbloemen zullen verstikken en sterven, en zullen er alleen distels en doornen overblijven'. En Jezus
vertelde een gelijkenis, en zei : 'Een landeigenaar had grote velden met rijpend
graan, en toen hij ze bekeek, zag hij dat vele korenhalmen de bladeren waren beschadigd. En hij zond zijn maaiers uit en zei : wij willen die korenaren met de gebroken bladeren niet bewaren ; gaat dus en verbrandt de aren met gekneusde bladeren. En na vele dagen ging hij heen om zijn hoeveelheid graan op te meten,
maar hij kon geen korrel vinden. En toen riep hij de oogsters en vroeg hen : waar
is mijn graan ? Zij antwoordden hem en zeiden : we hebben gedaan zoals u gezegd
hebt : we hebben de halmen met gebroken bladeren bij elkaar gezocht en verbrand, en toen was er geen halm meer over om naar de schuur te brengen'.
En Jezus vervolgde : 'Wanneer God alleen hen behouden wil die geen gekneusde
bladeren hebben, die dus alleen volmaakt zijn op het oog, wie zal er dan gered
worden ?'. En de beschuldigers gingen met hangende hoofden vol schaamte weg.
Hoofdstuk 28.
Benares is de heilige stad der brahmanen en aldaar onderwees Jezus ; Udraka was
zijn gastheer. Udraka gaf een feest ter ere van zijn gast, en vele hooggeplaatste
hindoepriesters en schrijvers waren daar. En Jezus zei tot hen : 'Met grote vreugde
spreek ik tot u over het leven, de broederschap van het leven. De universele God
is één, maar toch is Hij meer dan één ; alle dingen zijn God, alle dingen zijn één.
Door de liefelijke adem Gods is alle leven in één verbonden. Dus wanneer gij een
vezel van een levend ding aanraakt, zendt ge een trilling vanuit het centrum tot in
de uiterste grenzen van het leven. En wanneer gij onder uw voet de geringste
worm vermorzelt, dan doet ge de troon van God schudden, en zijt ge oorzaak dat
het zwaard van recht in zijn schede trilt. De vogel zingt zijn lied voor de mensen
en de mensen vibreren tezamen om het diertje te helpen zingen. De mier bouwt
haar huis, de bij haar beschermende honingraat, de spin weeft haar web, en de
bloemen beademen hen met hun liefelijke geuren met een kracht, die hun weer
sterkte geeft om de arbeiden. Nu, mensen en vogels en dieren en kruipende wezens zijn vlees geworden godheden, en daarom : hoe durven de mensen iets doden
? Het is de wreedheid die de wereld verkeerd doet gaan. Wanneer de mensen ge-
leerd hebben dat zij, wanneer ze een levend iets leed aandoen, zichzelf leed berokkenen, dan zouden zij zeker niet doden, noch er de oorzaak van willen zijn dat
iets wat God gemaakt heeft, pijn lijdt'.
Een rechtsgeleerde zei : 'Wees zo goed, Jezus, en vertel mij wie die God is, over
wie gij spreekt ; waar zijn zijn priesters, zijn tempels en altaren ?'. En Jezus zei :
De God over wie ik spreek is overal : hij kan niet omringd worden door muren, noch
beperkt worden door welke banden ook. Alle mensen aanbidden God, de Ene,
maar alle mensen zien hem niet gelijk. De universele God is wijsheid, wil, en liefde. Niet alle mensen zien die drieënige God. De een ziet hem als een God van
macht, de ander als de God van het denken, en nog een ander als de God van liefde. Het ideaal van de mens is zijn God, en dus, wanneer de mens zich ontplooit,
ontplooit zijn God zich ook. De God van de mens van vandaag is niet de God van
morgen. De volkeren der aarde zien God vanuit verschillende gezichtspunten en
daarom lijkt hij niet voor iedereen dezelfde. De mens geeft aan het deel dat hij
van God ziet, een naam, en dit deel is de gehele God voor hem, en ieder volk ziet
een deel van God en ieder volk heeft een naam voor die God. Gij, brahmanen,
noemt hem Parabrahm, in Egypte heet hij Toth, en Zeus is de naam in Griekenland, Jehovah is zijn hebreeuwse naam, maar overal is hij de oorzaakloze oorzaak,
de wortelloze wortel waaruit alle dingen gegroeid zijn. Wanneer de mensen bevreesd worden voor God en hem voor een vijand aanzien, gaan zij andere mensen
in mooie gewaden aankleden en noemen die priesters. En ze dragen hen op, de
wraak van God door gebeden te beteugelen, en wanneer het door hun gebeden niet
lukt, kopen ze Hem af door het offeren van een dier of vogel. Wanneer de mens
God ziet als zijnde één met hem, dan heeft hij geen priester als tussenpersoon nodig om te bemiddelen. Hij gaat rechtstreeks tot Hem en zegt : mijn Vader-God, en
dan legt hij zijn hand in Gods eigen hand en alles is goed. En dit is God. Gij zijt,
ieder van u, een priester alleen voor uzelf, en een bloedoffer heeft God niet nodig. Geef dus uw leven in offerende dienst voor alles wat leeft, en God is tevreden'.
Toen Jezus aldus gesproken had, ging hij terzijde staan. De mensen waren verbaasd, maar waren het met elkaar niet eens. Sommigen zeiden : 'Hij is geïnspireerd door de heilige Brahma', en anderen zeiden : 'Hij is krankzinnig' ; weer anderen zeiden : 'Hij is bezeten, hij spreekt zoals duivels spreken'. Maar Jezus toefde
niet lang. Onder de gasten was een landbouwer, een oprechte ziel, een zoeker
naar waarheid, die de door Jezus gesproken woorden met zijn hart verstond ; en
Jezus ging met hem mede en verbleef in diens woning.
Hoofdstuk 29.
Onder de tempelpriesters van Benares was een gast, Ajainin van Lahore. Door
kooplieden hoorde Ajainin over de joodse jongen, over zijn woorden van wijsheid,
en hij gordde zichzelf en reisde weg uit Lahore om de jongen te zien en te horen
spreken. De Brahmapriesters namen de waarheid die Jezus bracht niet aan, en waren zeer vertoornd over alles wat hij op het feest van Udraka gezegd had. Maar zij
hadden de jongen nooit gezien en zij wilden hem graag horen spreken, en nodigden
hem uit als tempelgast.
Maar Jezus zei tot hen : 'Het licht is meer dan overvloedig en het schijnt voor
iedereen, als ge het licht wilt zien, komt dan tot het licht. Als ge de boodschap
wilt horen die de Eénheilige mij heeft gegeven om aan de mensen door te geven,
kom dan tot mij'. Toen nu de priesters hoorden wat Jezus gezegd had, waren ze
woedend. Ajainin deelde hun toorn niet, en hij zond een boodschapper met kost-
bare gaven naar Jezus in de woning van de landbouwer, met de boodschap : 'Ik bid
u meester, luister naar mijn woorden : de brahmaanse wet verbiedt dat een priester de woning van iemand van lage afkomst binnen gaat, maar gij kunt tot ons komen. En ik ben er zeker van dat deze priesters blij zullen zijn u te horen spreken.
Ik bid u te komen en vandaag met ons te dineren'. En Jezus zei : 'De Eénheilige
beziet alle mensen als gelijken, de woning van mijn gastheer is goed genoeg voor
elke vergadering van mensenkinderen. Wanneer kastentrots u weerhoudt, zijt gij
het licht niet waardig. Mijn Vader-God geeft geen acht op de mensenwetten. Uw
geschenken zend ik terug : gij kunt de kennis van God niet met goud of kostbare
gaven kopen'.
Deze woorden van Jezus ergerden de priesters steeds meer, en zij begonnen samen
te spannen hoe zij hem uit het land konden verdrijven. Ajainin deed hieraan niet
mee : hij verliet 's nachts de tempel en zocht het huis waar Jezus woonde. En Jezus zei : 'Er is geen nacht waar de zon schijnt, ik heb geen geheime boodschappen
te geven : in het licht worden alle geheimen openbaar'. Ajainin zei : 'Ik kom van
heel ver, van Lahore, om iets te mogen leren van de oeroude wijsheid en over het
koninkrijk van de Eénheilige, waarover gij spreekt. Waar is dat koninkrijk ? Waar
is de koning ? Wie zijn de onderdanen ? Wat zijn zijn wetten ?'. En Jezus zei : 'Dit
koninkrijk is niet ver weg, maar de mens kan het met stoffelijke ogen niet zien :
het is in het hart. Gij moet de koning niet op aarde zoeken, of op zee, of in de
lucht ; daar is hij niet, en toch is hij overal. Hij is de Christus van God, universele
liefde. De poort van dit gebied is niet hoog, en hij die binnengaat moet niet knielen. Hij is niet wijd open en niemand kan er stoffelijke bundels doorheen dragen.
Het lagere zelf moet getransmuteerd worden in het geestelijke Zelf, het lichaam
moet in levende stromen van reinheid gewassen worden'. Ajainin vroeg : 'Kan ik
een onderdaan van deze koning worden ?'. En Jezus zei : 'Gij zijt zelf een koning
en gij moogt door de poort binnengaan en een onderdaan van de Koning der koningen zijn. Maar ge moet uw priesterlijke gewaden opzij leggen, ge moet ophouden
de Eénheilige tegen betaling van goud te dienen, ge moet uw leven geven en uw
hele bezit, in vrijwillige dienstbaarheid aan de mensenkinderen'.
En Jezus zei niets meer. Ajainin ging zijn weg, en hoewel hij de waarheid van het
door Jezus gesprokene niet begreep, zag hij wat hij nog nooit tevoren gezien had.
Het gebied van vertrouwen had hij nog nooit geëxploreerd, maar de zaden van vertrouwen en universele broederschap vonden in zijn hart goede grond. En terwijl
hij naar huis terugkeerde, leek het of hij sliep en door de donkerste nacht heentrok, en toen hij ontwaakte was de zon der gerechtigheid opgegaan : hij had de
koning gevonden. Jezus verbleef nog vele dagen in Benares en leerde.
Hoofdstuk 30.
Op een dag dat Jezus aan de Ganges bezig was met zijn arbeid, kwam een caravan,
die van het westen terugkeerde, naderbij. En iemand naderde Jezus en zei : 'Wij
komen juist van uw geboorteland, en moeten u een onaangenaam bericht overbrengen. Uw vader is overleden ; uw moeder heeft veel verdriet, en er is niemand
die haar kan troosten. Zij vraagt zich af of gij nog leeft, en verlangt u weer te
zien'. En Jezus boog zijn hoofd en dacht stil na, en toen begon hij te schrijven.
Het volgende is een samenvatting van wat hij schreef : 'Mijn moeder, edelste der
vrouwen, zojuist verneem ik van iemand die uit mijn geboorteland komt dat vader
niet meer in de stof is, en dat u verdriet hebt en ontroostbaar bent. Mijn moeder,
alles is wel, wel voor vader en voor u. Zijn werk in deze aarde-ronde is gedaan en
het is op nobele wijze gedaan. En op al de wegen des levens kan niemand hem
beschuldigen van misleiding, oneerlijkheid, noch van kwade bedoelingen. Hier in
deze ronde heeft hij vele moeilijke taken volbracht, en hij is heengegaan, toebereid om de problemen van de ziele-ronde op te lossen. Onze Vader-God is daar
met hem, zoals Hij hier met hem was, en zijn engel bewaakt zijn voetstappen opdat hij niet kan verdwalen. Waarom zoudt gij wenen ? Tranen kunnen verdriet
niet wegnemen. Verdriet heeft niet de macht een gebroken hart te helen. Het
niveau van verdriet is ledigheid ; een ziel die druk bezig is, kan geen verdriet hebben ; zij heeft geen tijd voor verdriet. Wanneer verdriet met golven het hart binnenkomt, verlies dan uzelf : duik diep onder in liefdebetoon, en verdriet zal verdwijnen. Liefdebetoon hoort bij u en de hele wereld hunkert naar liefde. Laat los
wat voorbij is met het gehele verleden, stijg uit boven de zorgen om stoffelijke
dingen, en geef uw leven voor hen die leven. En wanneer gij uw leven verliest in
dienst van het leven, kunt ge er zeker van zijn dat ge daardoor de ochtendzon en
nachtelijke dauw zult vinden in het lied van de vogel, in de bloemen, en in de sterren van de nacht. Nog een kleine tijd, en uw problemen van deze aarde-ronde zullen opgelost zijn. En wanneer uw opgaven uitgewerkt zijn, zal het voor u een onvermengde vreugde zijn binnen te gaan in wijdere velden van dienst om de grotere
problemen van de ziel op te lossen. Tracht dus tevreden te zijn, en ik zal op een
of andere dag tot u komen en kostbaarder geschenken dan goud of kostbare stenen
voor u meebrengen. Ik ben er zeker van dat Johannes voor u zal zorgen en u alles
zal verschaffen wat ge nodig hebt. Ik ben de gehele weg met u. Jehoshua'. En
door bemiddeling van een koopman, die naar Jeruzalem ging, zond hij deze brief
weg.
Hoofdstuk 31.
De woorden en werken van Jezus veroorzaakten onrust door het gehele land. de
mensen uit het gewone volk waren zijn vrienden en volgden hem in drommen. De
priesters en de bestuurders waren bang voor hem, zijn naam alleen al deed hun de
schrik om het hart slaan.
Hij predikte de broederschap van al wat leeft, de rechtvaardigheid van gelijke
rechten en verklaarde de nutteloosheid van priesters en offeringen. Hij deed de
grond waarop het brahmaanse systeem gevestigd was, schudden. Hij maakte de
afgoden zo klein, en de offeranden zo beladen met zonde, dat altaren en gebedsmolens vergeten werden. De priesters verklaarden dat, wanneer deze hebreeuwse
jongen nog langer in het land zou blijven, een revolutie zou uitbreken, dat het gewone volk zou opstaan en de priesters doden en de tempels neerhalen. En dus
zonden zij een oproep en kwamen de priesters van elke provincie bijeen. Benares
stond in vlam van brahmaanse geloofsijver.
Lamaas van de tempel Jagannath, die het innerlijke leven van Jezus goed kende,
was in hun midden en hoorde het fulmineren van de priesters. Hij stond op en zei
:'Mijn priesterlijke broeders, neemt u in acht ! Weest voorzichtig in wat ge doet,
dit is een historische dag. De ogen van de wereld zijn op ons gericht ; het leven
van het brahmaanse denken wordt nu op de proef gesteld. Als we niet voor rede
vatbaar zijn, en als vooroordeel vandaag koning is, en als wij onze toevlucht nemen
tot beestachtig krachtvertoon en onze handen in bloed dopen, dan zal zijn wraak
op ons neerkomen. De vaste rots waarop wij staan, zal onder onze voeten splijten
en ons geliefd priesterdom en onze wetten en onze altaren zullen in verval geraken'.
Maar zij wilden hem niet laten uitspreken : de vergramde priesters vlogen op hem
af en sloegen hem, bespuwden hem, noemden hem een verrader, en gooiden hem
bloedend op straat. En toen heerste onbeschrijfelijke verwarring ; de priesters
werden tot gespuis ; het zien van menselijk bloed gaf aanleiding tot vijandigheden
en riep om meer.
De leiders, die bang waren voor oorlog, zochten Jezus en zij vonden hem rustig lerende op de markt. Zij verzochten hem dringend te vertrekken om zijn leven te
redden ; mar hij weigerde weg te gaan. En toen zochten de priesters een reden
om hem te arresteren ; maar hij had geen misdaad begaan. En toen werden valse
beschuldigingen tegen hem ingebracht, maar toen de soldaten kwamen om hem
naar de rechtszaal te leiden, werden zij bang, want het volk verdedigde hem. De
priesters waren verbijsterd en besloten hem door sluipmoord om het leven te brengen. Zij vonden een man die moordenaar van beroep was, en zonden hem erop uit
om het voorwerp van hun toorn 's nachts te doden. Lamaas hoorde van het komplot en plannen, en zond een boodschapper om zijn vriend te waarschuwen.
Jezus haastte zich om te vertrekken. In de nacht verliet hij Benares, en reisde met
spoed naar het noorden. En overal onderweg hielpen hem de landbouwers, de
kooplieden, en de vogelvrijen. En na vele dagen bereikte hij de machtige Himalaya, en bleef in de stad Kapivastu. De priesters van Boeddha openden de tempeldeuren wijd voor hem.
Hoofdstuk 32.
Onder de boeddhistische priesters was er een die hoge wijsheid zag in de door Jezus gesproken woorden. Het was Barata Arabo. Jezus en Barata lazen samen de
Veda's, de Avesta, de wijsheid van Gautama, en de joodse psalmen en de profeten. En lezende en pratende over de mogelijkheden van de mens, zei Barata : 'De
mens is het wonder van het universum. Hij is een deel van alles want hij is een
levend wezen geweest op elk niveau van leven. Er was een tijd dat de mens er
niet was, en darna werd hij wat vormloze substantie in de matrijzen van de tijd, en
daarna een prooplasma. Door een universele wet hebben alle dingen de neiging
opwaarts te streven naar een staat van volmaaktheid. Het protoplasma evolueert
tot worm, dan tot reptiel, vogel, dier, en dan ten laatste bereikt het de vorm van
de mens. De mens zelf is denken, en denken is hier volmaking bereiken door ondervinding. Denken wordt dikwijls openbaar in vleselijke vorm, en dan in de vorm
die het beste voor de groei van het denken geschikt is. Aldus wordt denken openbaar als worm, vogel, dier, of mens. De tijd zal komen dat alles in het leven geëvolueerd zal zijn tot de staat van de volkomen mens. En nadat de mens volmaakt
is geworden, zal hij tot hogere vormen van leven evolueren'. En Jezus zei : 'Barata
Arabo, wie heeft u geleerd dat het denken, dat de mens is, zich kan openbaren in
het vlees van dieren, vogels, of kruipend gedierte ?'. Barata zei : 'Vanaf de oudste
tijden waaraan de mens geen herinnering meer heeft, hebben onze priesters het
ons zo verteld, en zo weten wij'. En Jezus zei : 'Verlichte Arabo, zijt gij een grote
geest en weet ge niet dat een mens niets wéét door wat hem verteld wordt ? De
mensen geloven wat andere zeggen, maar op die manier wéét hij niets. Als de
mens wil weten, moet hij zelf zijn wat hij weet. Herinnert ge u, Arabo, dat ge een
aap, een vogel, of een worm waart ? Wanneer ge geen ander bewijs hebt voor uw
pleidooi dan hetgeen de priesters u verteld hebben, dan wéét ge niet, maar raadt
slechts. Let dus niet op wat iemand gezegd heeft, laten we het vlees vergeten en
ga met de geest naar het land van de onstoffelijke dingen : de geest vergeet
nooit. En terug door de eeuwen heen kunnen grote geesten zichzelf nagaan, en
aldus wéten zij. Er was nooit een tijd dat de mens niet was. Hetgeen begint,
heeft ook een einde. Als er een tijd is geweest dat de mens er niet was, zal er ook
weer een tijd komen waarin hij niet meer bestaat. In Gods eigen optekenboek lezen we : de drieënige God ademde uit en zeven geesten stonden voor hem. De hebreeërs noemen deze zeven geesten : Elohim. En deze zijn het die in hun onbegrensde macht, alles geschapen hebben wat is, en was. Deze geesten van de drieenige God bewogen zich over de oppervlakte van de eindeloze ruimte, en zeven
ethers waren, en iedere ether had zijn eigen vorm van leven. Deze vormen van
leven waren slechts de gedachten van God, gekleed in de substanties van hun ehterniveaus. De mensen noemen deze etherniveaus : het niveau van het protplasma, van de aarde, van de plant, van het dier, van de mens, van de engel, en van
de cherubim. Deze niveaus, overvloeiende van alle gedachten Gods, kunnen nooit
gezien worden door de ogen van mensen in het vlees ; zij zijn samengesteld uit
substantie die veel te fijn is om door menselijke ogen gezien te kunnen worden, en
toch bouwen zij de ziel der dingen. En met de ogen van de ziel kunnen alle levende wezens deze etherniveaus en alle vormen van leven, zien. Omdat alle vormen
van leven op ieder niveau gedachten van God zijn, kunnen alle wezens dènken, en
ieder wezen is in het bezit van een wil en heeft, gerekend naar zijn staat van zijn,
de macht om te kiezen. En in hun eigen niveaus worden alle wezens voorzien van
voeding uit de ethers van hun niveaus. En zo was het met elk levend ding, totdat
de wil 'traag' werd, en toen begonnen de ethers van het protoplasma, de aarde, de
plant, het dier, en de mens, zeer langzaam te vibreren. De ethers werden steeds
meer verdicht en alle wezens werden met grovere gewaden bekleed, de gewaden
van vlees die men kon zien. En aldus verscheen de grovere openbaring, die de
mensen 'fysisch' noemen. En dit is wat de val van de mens wordt genoemd. Maar
de mens viel niet alleen : protoplasma, aarde, plant en dier, waren allen in de val
inbegrepen.
De engelen en de cherubim vielen niet : hun wil bleef sterk en daardoor hielden zij
de ehters van hun niveaus in harmonie met God. Toen nu de ethers de snelheid
van de atmosfeer bereikten en alle wezens van deze niveaus hun voeding moesten
ontvangen van de atmosfeer, kwam het conflict, en toen werd wat de eindige mens
het voortbestaan van de sterkste heeft genoemd : wet. De sterkere at de lichamen
van de zwakkere openbaringen, en hier ligt de oorsprong van de stoffelijke evolutiewet. En nu, in al zijn schaamteloosheid, valt de mens aan en eet de dieren, en
het dier eet de plant, en de plant teert op de aarde, en die aarde absorbeert het
protoplasma. In het gindse koninkrijk van de ziel is deze stoffelijke evolutie niet
bekend, en de grote arbeid van de grote geesten is om het erfdeel van de mens te
herstellen, om hem terug te brengen tot zijn verloren staat van zijn, opdat hij wederom zal leven van de ethers van zijn oorspronkelijk niveau. Gods gedachten veranderen niet. De manifestaties van leven op elk niveau ontvouwen zich naar hun
aard in perfectie. En aangezien de gedachten Gods nooit kunnen sterven, is er
geen dood voor enig wezen in de zeven ethers van de zeven geesten van de drieenige God. En daarom is een aarde nooit plant, dier of vogel ; daarom is een kruipend wezen nooit mens, en de mens kan geen dier zijn, of vogel, of kruipend ding.
De tijd zal komen dat al deze zeven manifestaties geabsorbeerd zullen worden, en
mens, dier, plant, aarde, en protoplasma bevrijd zullen worden'. Barata was verbaasd : de wijsheid van de joodse wijze was een openbaring voor hem.
Vidyapatie, de wijste der wijzen in India, hoofd van de tempel van Kapavistu,
hoorde Barata met Jezus spreken over de oorsprong van de mens, en hoorde het
antwoord van de hebreeuwse profeet, en zei : 'Gij priesters van Kapavistu, aanhoort mij : wij staan heden op een top van de tijd. Zes eeuwen geleden werd een
grote ziel geboren die aan de mens een glorievol licht bracht, en nu staat hier in de
tempel een grote wijze. Deze hebreeuwse profeet is de vergoddelijkte morgenster
van wijsheid. Hij brengt ons een kennis van de geheimen Gods, en de gehele wereld zal zijn woorden horen en bewaren, en zijn naam verheerlijken. Gij priesters,
sta op, wees stil en luister wanneer hij spreekt : hij is het levende orakel van God'.
En alle priesters dankten en prezen de Boeddha der verlichting.
Hoofdstuk 33.
Jezus zat in stille meditatie verzonken bij een stromende bron. Het was een heilige dag en veel mensen van de dienstbare kaste waren dichtbij. En Jezus zag de
scherp getrokken rimpels van arbeid op elk voorhoofd en in elke hand. In geen enkel gelaat was enig teken van vreugde. Geen enkele uit de groep kon aan iets anders denken dan aan zwoegen. En Jezus sprak tot een van hen en zei : 'Waarom
zijt ge zo bedroefd ? Hebt ge geen geluk in uw leven ?'. De man antwoordde : 'Wij
kennen nauwelijks de betekenis van dat woord. Wij zwoegen om te leven en hopen
op niets anders, en zegenen de dag dat wij het zwoegen kunnen staken en ons
neerleggen in de dodenstad van Boeddha'. En het hart van Jezus werd met medelijden en liefde voor deze arme zwoegers vervuld, en hij zei : 'Arbeid mag niet
niemand droef maken. De mensen zouden in hun arbeid ht gelukkigst moeten zijn.
Wanneer hoop en liefde de achtergrond zijn van arbeid, dan is het gehele leven
vervuld van vreugde en vrede, en dat is de hemel. Weet ge dan niet dat er ook
voor u zulk een hemel is ?'. De man antwoordde : 'Van de hemel hebben wij gehoord, maar die is zo ver weg, en wij moeten nog zoveel levens doorleven alvorens
wij die plaats bereiken'. En Jezus zei : 'Mijn broeder, ge denkt verkeerd : uw hemel is niet ver weg, en hij is geen uitgemeten en begrensde plek, het is geen land
dat je moet bereiken : het is een staat van bewustzijn. God schiep nooit een hemel voor de mens, Hij schiep nooit een hel : wij zelf zijn de scheppers, en wij maken onze eigen hemel en onze eigen hel. Nu moet u ophouden met de hemel te
zoeken in de lucht : open alleen de vensters van uw hart, en als een stroom van
licht zal de hemel komen en een oneindige vreugde in u brengen. En dan zal arbeid niet zulk een moeilijke taak voor u zijn'.
Het volk was verbaasd en kwam dichterbij om deze vreemde jonge meester te horen spreken. En zij smeekten hem om hun meer over die Vader-God te vertellen,
en over de hemel die door de mensen op aarde gemaakt kan worden, en over die
oneindige vreugde. En Jezus vertelde een gelijkenis, en zei : 'Een zeker iemand
bezat een veld waarvan de bodem hard en arm was. Met constante zware arbeid
leverde het veld nauwelijks genoeg voedsel om zijn gezin voor honger te bewaren.
Op een dag kwam een mijnwerker, die onder de oppervlakte van de bodem kon
zien, voorbij, en zag de arme man en zijn onvruchtbare veld. Hij riep de vermoeide zwoeger en zei : mijn broeder, weet gij niet dat vlak onder de oppervlakte van
uw dorre veld rijke schatten verborgen liggen ? Gij ploegt en zaait en haalt slechts
een schrale oogst binnen, maar dag aan dag wandel je over een goudmijn en kostbare gesteenten. Deze schat ligt niet aan de oppervlakte van de grond, maar indien ge slechts die rotsige bodem zult weggraven en diep in de aarde gaat delven,
zult ge niet langer de grond voor niets bewerken. De man geloofde : die mijnwerker kon het weten, en hij wilde die schatten vinden die in zijn veld verborgen lagen. En toen groef hij de rotsgrond weg, en heel diep onder de aarde vond hij een
goudmijn'. En Jezus vervolgde : 'De mensenkinderen zwoegen hard op verlaten
vlakten en op brandend hete zanderige en rotsige gronden. Zij doen wat hun vaders deden, niet dromende dat zij ook wel iets anders konden doen. Maar ziet, nu
komt een meester en vertelt hun van een verborgen schat, vertelt hun dat onder
de rotsige bodem van stoffelijke dingen onnoemelijke schatten verborgen liggen,
dat in het hart de schoonste juwelen in overvloed aanwezig zijn, dat hij die het
wenst, de deur kan openen en ze kan vinden'. En toen zei het volk : 'Maak ons de
weg bekend opdat wij de weelde die in ons hart verborgen ligt, mogen vinden'. En
Jezus opende die weg : de zwoegers zagen een andere zijde van het leven, en arbeid werd vreugde voor hen.
Hoofdstuk 34.
Het was een galadag in heilig Kapavistu ; een groot aantal boedhistische tempelgangers waren bijeen gekomen om een herdenking te vieren. Priesters en meesters
uit alle delen van India waren aanwezig, en zij onderwezen ; maar zij verfraaiden
weinig waarheid met vele woorden. En Jezus ging naar een oud plein alwaar hij
onderwees : hij sprak over de Vader-God en vertelde over de broederschap van al
wat leeft. De priesters en het volk stonden versteld over zijn woorden en zeiden :
'Is deze niet Boeddha die in vlees is teruggekomen ? Niemand anders zou zo eenvoudig en met zoveel macht kunnen spreken'. En Jezus vertelde een gelijkenis, en
zei : 'Er was eens een geheel verwaarloosde wijngaard : de wijnstokken waren
hoog, de groei van bladeren en takken groot. De bladeren waren breed en sloten
de wijnstokken voor het zonlicht af ; de weinige druiven waren zuur en klein. De
snoeier kwam, en met zijn mes sneed hij alle takken weg en geen blad bleef er
over, alleen wortel en stok, niets meer. De bezige buren kwamen kijken en waren
verbaasd en zeiden tot de snoeier : gij dwaas, de wijngaard is geplunderd ! Daar is
nu niets moois overgebleven, en als straks de oogsttijd komt, zullen de oogsters
geen vruchten vinden. De snoeier zei : denk maar wat jullie willen, komt terug
met de oogsttijd en kijk dan ! En toen de oogsttijd begon, kwamen de bezige buren terug en waren verwonderd : de naakte staken hadden tak en blad gekregen,
en zware trossen heerlijke druiven bogen iedere tak ter aarde. De oogsters verheugden zich en elke dag droegen zij de rijke voorraad vruchten naar de
pers. Aanschouw nu de wijngaard van God, waar menselijke wijnstokken verspreid
staan over de aarde. De prachtige vormen en riten van de mensen zijn de takken,
en hun woorden de bladeren. En deze zijn zo groot geworden dat het zonlicht het
hart niet meer kan bereiken ; er zijn geen vruchten. Maar de snoeier komt en met
een scherp mes snijdt hij de takken en bladeren van woorden weg. En niets blijft
over dan de naakte stokken van menselijk leven. De priesters en allen die van
hoogdravend vertoon houden, geven de snoeier verwijten en zouden hem de arbeid
willen beletten. Zij zien geen schoonheid in de staken van menselijk leven, geen
beloften van vruchten. De oogsttijd zal komen en zij die de snoeier bespot hebben, zullen komen kijken en verwonderd staan, want ze zullen zien dat de menselijke staken, die zo levenloos schenen, zwaar hangen van kostbare vruchten. En ze
zullen horen hoe de oogsters zich verheugen omdat die oogst zo overdadig is'. De
priesters waren niet erg tevreden over de woorden van Jezus, maar zij maakten
hem geen verwijten : ze vreesden de menigte.
Hoofdstuk 35.
De Indische wijzen en Jezus ontmoetten elkaar dikwijls en bespraken dan de noden
van de mensen. Ze wisselden van gedachten over de heilige leerstellingen en vormen en riten die voor de komende eeuw het meest geschikt zouden zijn. Op een
dag zaten ze samen in een bergpas, en Jezus zei : 'De komende eeuw zal zeker
geen priesters en altaren met levende offergaven nodig hebben. Van de offeranden van dieren en vogels gaat geen kracht uit die de mens helpt een heilig leven te
leiden'. En Vidyapati zei : 'Alle vormen en riten zijn symbolen van alles wat men
moet doen in de tempel van de ziel. De Eénheilige vrlangt dat de mens zijn leven
geeft in vrijwillige offerande voor de mensheid, en al de zogenaamde offeranden
op altaren en in heiligdommen die vanaf de aanvang der tijden opgericht zijn, waren gemaakt om de mens te leren hoe hij zichzelf moet inzetten om zijn broeder te
redden, want de mens kan nooit zichzelf redden tenzij hij zijn leven verliest in het
redden van anderen. De volmaakte eeuw zal geen vormen en riten en vleesoffers
verlangen. De komende eeuw is echter niet de volmaakte eeuw, en de mensen
zullen vragen naar doeltreffende lessen en symbolische tempelgebruiken. En in de
grote godsdienst die ge bij de mensen zult invoeren, zullen enkele eenvoudige riten
van wassingen en riten die de opwekking der herinnering beogen, nodig zijn. Maar
het wrede offeren van dieren en vogels eisen de goden niet'.
En Jezus zei : 'Onze God moet walgen van het klatergouden vertoon van priesters
en hun voorwerpen. Wanneer de mensen zich uitdossen in mooie gewaden om te
laten zien dat zij dienaren van God zijn, en deftig rondlopen als bonte vogels om
door de mensen bewonderd te worden uit eerbied of iets anders, dan is het zeker
dat de Eénheilige zich in volslagen walging afwendt. Alle mensen zijn gelijk as
dienaren van onze Vader-God. Zal de komende eeuw niet de algehele verdwijning
van de priesterkaste vragen, als wel van iedere andere kaste en van de ongelijkheid onder de mensenkinderen ?'. En Vidyapati zei : 'De komende eeuw is niet de
eeuw van geestelijk leven, en de mensen zullen prat gaan op het dragen van priesterlijke gewaden en vrome liederen zingen om zichzelf als heiligen bekend te maken. De eenvoudige riten die gij wilt invoeren, zullen door uw volgelingen aangeprezen worden totdat de heilige dienst van de eeuw de priesterlijke dienst van de
brahmaanse eeuw ver in glans zal overtreffen. Dit is het probleem dat de mensen
moeten oplossen. De volmaakte eeuw zal komen wanneer ieder mens een priester
zal zijn, en de mensen zich niet meer in speciale kleding willen uitdossen om met
hun vroomheid te koop te lopen'.
Deel VII : Zain
Hoofdstuk 36.
In Lassa in Tibet was een tempel van meesters, rijk aan manuscripten over antieke
kennis. De wijze van India had deze manuscripten gelezen en hij openbaarde aan
Jezus vele van de geheime lessen die zij bevatten, maar Jezus wilde ze zelf lezen.
De grootste wijze van het hele verre oosten, Meng-ste, was in deze tempel van Tibet. Het pad dwars door de hoogten van Emodus was moeilijk, maar Jezus ging op
weg en Vidyapati gaf hem een betrouwbare gids mee. En Vidyapati zond ook een
bode naar Meng-ste die hem alles over de hebreeuwse wijze vertelde, en voor hem
een welkome ontvangst bij de tempelpriesters verzocht.
Na vele dagen reizen en aan grote gevaren te hebben bloot gestaan, bereikten de
gids en Jezus de Lassatempel in Tibet. En Meng-ste opende wijd de tempeldeuren
en alle priesters en meesters verwelkomden de hebreeuwse wijze. En Jezus kreeg
toegang tot alle heilige manuscripten, en las ze alle, met de hulp van Meng-ste. En
deze sprak dikwijls met Jezus over de komende eeuw en over de gewijde dienst,
die het beste bij de mensen van die eeuw zou passen.
In Lassa onderwees Jezus niet. Toen hij al zijn studies in de tempelscholen beëindigd had, reisde hij naar het westen. Ten slotte bereikte hij de pas, en in Leh stad van Ladak - werd hij met genegenheid door de monniken, koolieden, en men-
sen van nederige afkomst, ontvangen. En hij verbleef in het klooster en onderwees. En toen zocht hij contact met het gewone volk op de handelsmarkten, en
daar onderwees hij. Niet ver daar vandaan woonde een vrouw wier zoon doodziek
was. De dokters hadden verklaard dat er geen hoop meer was en het kind moest
sterven. De vrouw hoorde dat Jezus een leraar was door God gezonden, en zij was
ervan overtuigd dat hij de macht had haar zoon te genezen. En zo nam zij het
stervende kind in de armen, rende weg, en vroeg de man van God te spreken.
Toen Jezus haar geloof zag, hief hij zijn ogen ten hemel en zei : 'Mijn Vader-God,
laat goddelijke macht mij overschaduwen en laat de goddelijke adem dit kind geheel en al vervullen, opdat het leven moge'. En in de aanwezigheid van de menigte
legde hij zijn hand op het kind en zei : 'Goede vrouw, gij zijt gezegend : uw geloof
heeft uw kind gered'. En toen was het kind gezond.
(nota : dit illustreert min of meer de werkwijze van het 'verrichten van wonderen',
dat meestal verkeerd geïnterpreteerd wordt : Jezus geneest niet het kind omwille
vàn dat kind of diens ziekte, maar omwille van het onwrikbare geloof van de
vrouw ! Jezus vraagt de macht aan God om het karma van de vrouw te kunnen
wegnemen. De genezing is dus slechts een gevolg van de karmavermindering van
de vrouw. <marcus>).
De mensen waren verbaasd en zeiden : 'Deze is beslist de Eénheilige die vlees geworden is, want een gewoon mens kan niet op deze wijze een koorts verdrijven en
een kind van de dood redden'. Toen brachten velen uit het volk hun zieken, en
Jezus sprak het woord, en zij werden genezen. Jezus bleef vele dagen bij de
Ladaks, en hij leerde hen hoe zij konden genezen, en hoe zonden uitgewist konden
worden, en hoe op aarde een hemel vol vreugde kon gemaakt worden. De mensen
hielden van hem door zijn woorden en werken, en toen hij moest vertrekken hadden zij veel verdriet, net zoals kinderen verdriet hebben als hun moeder heengaat. En op de morgen van zijn vertrek waren er ontelbaren om hem de hand te
drukken. Hij sprak hen toe met een gelijkenis : 'Een koning hield zoveel van zijn
onderdanen dat hij zijn enige zoon zond met kostbare gaven voor allen. De zoon
ging overal heen en strooide de gaven met gulle hand uit. Maar daar waren priesters die in tempels van vreemde goden regeerden, en zij waren niet verheugd omdat de koning deze gaven niet door hùn bemiddeling geschonken had. En daarom
trachtten zij te bewerken dat iedereen de zoon ging haten. Ze zeiden : deze geschenken hebben geen enkele waarde : ze zijn nagemaakt. En zo wierpen de mensen de kostbare edelstenen, het goud en zilver op straat. Zij grepen de zoon, sloegen hem, bespuwden hem, en verdreven hem uit hun midden. De zoon nam hun de
beledigingen en wreedheden niet kwalijk, maar bad aldus : mijn Vader-God, vergeef deze schepsels , zij zijn slechts slaven en weten niet wat ze doen. En terwijl
zij nog bezig waren hem te slaan, zegende hij hen met oneindige liefde'. En Jezus
vervolgde : 'Mijn Vader-God is koning over de gehele mensheid, en hij heeft mij
gezonden met alle overvloed van zijn mateloze liefde en onbegrensde rijkdom.
Ziet, aan alle mensen van alle landen moet ik deze gaven - dit water en dit brood
ten leven - brengen. Ik vervolg nu mijn weg, maar wij zullen elkaar weer ontmoeten, want in mijn Vaderland is plaats voor allen, en ik zal een plaats voor u bereiden'. En Jezus hief zijn hand op in stille zegening, en ging op weg.
Hoofdstuk 37.
Een karavaan van kooplieden trok door het dal van Kashmar en ontmoette Jezus.
Zij waren op weg naar Lahore, een stad van Hand, het vijfstromenland. De kooplieden hadden de profeet horen spreken, hadden zijn machtige werken in Leh ge-
zien en zij waren verheugd hem weer te ontmoeten. En toen zij vernamen dat hij
onderweg was naar Lahore en dat hij over de Sind en verder westwaarts ging, en
dat hij geen rijdier had, gaven ze hem een sterke kameel, gezadeld en toegerust.
Jezus reisde met de karavaan mee.
En toen zij Lahore bereikten, onvingen Ajainin en enkele andere brahmaanse priesters hem met vreugde. Ajainin was de priester die vele maanden eerder in Benares
's nachts tot Jezus gekomen was en diens woorden van waarheid hoorde. En Jezus
was de gast van Ajainin, en leerde hem vele dingen, onthulde hem de geheimen
der geneeskunde. Hij leerde hem hoe hij macht kon hebben over de geesten van
de lucht, van het vuur, het water en de aarde. En hij verklaarde hem de geheime
leer van vergeving, en van het uitwissen van zonden. Eens zaten Ajainin en Jezus
in het portaal van de tempel. Een korps rondtrekkende zangers en muzikanten
bleven voor het plein zingen en spelen. Hun muziek was bijzonder klankrijk en gevoelig en Jezus zei : 'Bij de hoogbeschaafden van het land horen wij geen liefelijker muziek dan wat deze ruige kinderen van de wildernis ons nu brengen. Van
waar komen dit talent en deze kunde ? In één kort leven hebben zij beslist niet
zulk een liefelijke stem, zoveel kennis van de wetten van harmonie en klank kunnen ontwikkelen. Men noemt hen wondermensen. Maar er zijn geen wondermensen. Alles is het resultaat van een natuurlijke wet. Deze mensen zijn niet jong :
duizend jaren zijn niet voldoende om hun zulk een goddelijke wijze van uitdrukking
en zulk een zuiverheid van stem en aanslag te geven. Tienduizend jaren terug,
waren deze mensen reeds meesters in de harmonie. In de oude dagen bewandelden zij de drukke verkeerswegen van het leven en vingen de melodie op van de
vogels, en speelden op perfect gevormde harpen. en ze zijn teruggekomen om nog
andere lessen uit het zo gevarieerde programma van openbaringen te leren. Deze
rondtrekkende mensen maken del uit van het hemelse orkest en in het land van
volmaaktheid zullen de engelen zelf hen met vreugde horen spelen en zingen'.
En Jezus onderwees het gewone volk van Lahore, hij genas hun zieken en wees hun
de weg om door behulpzaamheid tot betere toestanden op te stijgen. Hij zei : 'We
zijn niet rijk door hetgeen we ontvangen en vasthouden ; de enige dingen die we
behouden zijn die welke we geven. Indien je het volmaakte leven wil geven, geef
dan uw leven in dienst van uw medemens, en voor die levensvormen die de mens
als de lagere levensvormen beschouwen'. Maar Jezus kon niet langer in Lahore
blijven, en zei de priesters en anderen vaarwel, nam toen zijn kameel, en ging op
weg naar de Sind.