De waarbeleefde droom Sultan, mijn vriend de gips-orang utan hoog aan de muur van het Apenhuis in Artis, was de eerste die me miste. Hij hield liever geheim dat er meer in hem omging dan je van een gipsafgietsel zou verwachten. Uiteindelijk dreef de verschrikkelijke dorst me van mijn stapel jute zakken. Honger had ik absoluut niet. De dieren legden nog steeds iets van hun schrale rantsoenen voor mij opzij. Vreemd eigenlijk dat niemand wist dat ik in Artis ondergedoken zat. Hoe kon ik toch mijn familie laten weten, dat ik zo ziek was? De volgende avond, doodziek, koortsig en hoestend, steun zoekend bij de stoffige, met spinnenwebben beklede muren strompelde ik het trapje van de stookkelder onder het Apenhuis op en liep de grote hal in. Sultan keek vanaf de muur erg bezorgd en voor hem – met zijn jarenlange ervaring met zieke apen – was het duidelijk, dat ik met de grootste spoed medische hulp nodig had. Het hele Apenhuis leefde mee, want ondanks het feit dat de bijzondere aandacht en genegenheid van Sultan voor mij hier en daar jaloezie opwekte, begreep inmiddels iedereen wel dat ik hier niet voor mijn lol woonde. Er volgde rumoerig en betrokken overleg, want nu ik al zo lang deel uitmaakte van deze grote en warme familie wilde niemand dat hun joodse onderduikertje iets overkwam. Op een gegeven ogenblik vond Sultan als zaaloudste het welletjes en maande vanuit zijn verheven positie tot stilte. Iedereen zweeg. Vanuit het verblijf van de mandrils werd met enige nadruk het woord gevraagd. Het oude mandril vrouwtje, lijdend aan een ernstige longontsteking en haar einde nabij, had besloten – zo meldde de fokman van de groep - haar medicijnen aan mij te geven. Steun zoekend aan de tralies lichte ze haar beslissing toe: haar laatste kind stond op eigen benen en had haar hulp niet meer nodig. En op mij wijzend, sprak ze zwakjes, ‘jij hebt nog een hele toekomst voor je, als de Duitsers je tenminste niet te pakken krijgen, zoals dierenhandelaar Fokkelman mijn moeder ooit gevangen nam’. En, voegde ze er nauwelijks hoorbaar aan toe, als ik later directeur van Artis zou worden, dan moest ik beloven dat in ieder geval de verblijven van de apen zouden worden vergroot. Sultan knikte instemmend in mijn richting. Ik beloofde plechtig niet alleen hún behuizing te zullen verbeteren, ook die van de andere Artisdieren. Luid applaus en te horen aan het krijsen van de ara’s en de luidruchtige roep van de Australische ijsvogels was mijn toezegging zelfs tot achterin in het Vogelhuis doorgedrongen. De eerste pillen werden aangereikt. Een bijzonder gebaar. In de daarop volgende dagen deed de oude mandrildame alsof ze haar medicijnen gewoon innam. Als de oppassers dan even niet keken, nam ze de pillen uit haar mond, vouwde die in een blad, verborg het pakketje achter de drinkbak en wachtte tot ik het ’s avonds afhaalde. In de daarop volgende dagen takelde ze zienderogen af en overleed de week na de tumultueuze bijeenkomst vredig in de armen van haar oudste dochter, berustend in de vrome wetenschap, dat ze het eind van haar vruchtbare leven nog zo’n zinvolle invulling heeft gegeven. Nog ben ik haar dankbaar. De droom is van de beginnende adolescentie niet van mijn zijde geweken. Maarten Th. Frankenhuis Aansluitend een korte — doch zeer persoonlijke toelichting. Ik hecht eraan, de laatste zin van mijn bijdrage — ‘De droom is van de beginnende adolescentie niet van mijn zijde geweken’ — nader toe te lichten. Deze droom ligt namelijk ten grondslag aan een bijzondere gebeurtenis. “In de strenge winter van 1942-1943 werd het onderduikadres van een zes maanden oud joods jongetje overrompeld door een razzia. De onderduikouders, boer en boerin Ter Mors, zagen nog net kans de kleine naar de oude schuur te brengen en hem in het natte stro in de loopgang achter de varkens te verbergen onder een jute zak. Een extra emmer slobber maakte dat het krijsen van het kind ruimschoots werd overstemt door de luidruchtige tafelmanieren van de varkens. Pas na enkele uren kon de ernstig onderkoelde baby uit zijn benarde positie worden bevrijd; geheel verstijfd, blauw en zorgwekkend stil. De volgende ochtend kwam het mannetje — opgewarmd in het echtelijk bed van de boerenfamilie — weer min of meer tot leven. Benauwd rochelen deed het ergste vermoeden, etter stroomde uit zijn neus. Op zo’n zware longontsteking stond toen de dood. Dokter Klaas de Jong, huisarts in Boekelo bij Enschede, die ook het verzet bediende, bezat een recent door de Royal Air Force afgeworpen portie penicilline, net in productie en nog niet op het vaste land verkrijgbaar. Het nieuwe antibioticum was bedoeld voor een inmiddels overleden — verongelukte geallieerde piloot met een geïnfecteerde open beenbreuk. Dokter de Jong besloot de penicilline toen maar voor de doodzieke baby te gebruiken. Bij alle Röntgencontroles in mijn studenten tijd en militaire dienst periode verbaasden artsen zich over het merkwaardige litteken op mijn rechter long. Tuberculose misschien? Het zal inmiddels duidelijk zijn, wie dat joodse jongetje was. Het litteken en het steeds weer opborrelende verhaal van mijn redding vormen ‘De droom die sinds de beginnende adolescentie niet van mijn zijde is geweken’.” (*) En: ik ben inderdaad directeur van Artis Amsterdam geworden en heb de verblijven van het Apenhuis aanzienlijk laten vergroten én de meeste andere verblijven van Artisdieren grondig laten opknappen of moderniseren. (*) Uit: Maarten Th. Frankenhuis, ‘Droomonderduik’, een novelle over de fantasiewereld van een joods onderduikertje tussen de behulpzame dieren en beelden in dierentuin Artis.
© Copyright 2024 ExpyDoc