Internationalisering in het VO: bevraagd en bespiegeld onderzoeksrapport, drs. E.H.J. Maaskant Internationalisering in het VO: bevraagd en bespiegeld onderzoeksrapport Een onderzoek naar de vraag: Op welke manier geven de scholen voor het voortgezet onderwijs vorm aan hun internationaliseringsbeleid en wat wordt door de coördinatoren of docenten internationalisering of het management in het VO, stakeholders en experts in internationalisering, gezien als de definitie, het doel en de opbrengst van internationalisering? drs. E.H.J. Maaskant mogelijk gemaakt door Europees Platform augustus 2014 Voorwoord “Bereid leerlingen voor op de (internationale) arbeidsmarkt en bevorder interculturele competenties, die tot meer begrip leiden.” Dit is wat het ‘Europees Platform - internationaliseren in onderwijs’ stelt als de hoofddoelen van het internationaliseringsbeleid op de scholen in Nederland. Hoe wordt dit door de scholen voor voortgezet onderwijs gezien? Op welke manier geven de scholen voor voortgezet onderwijs vorm aan hun internationaliseringsbeleid en, heel belangrijk, wat zijn de opbrengsten van dit internationaliseringsbeleid? Ellen Maaskant, docent en coördinator internationalisering in het voortgezet onderwijs, deed daar onderzoek naar als voorzet voor een breder promotieonderzoek. Het Europees Platform is daarbij eind 2013 als facilitator opgetreden, maar is niet verantwoordelijk voor de vorm, inhoud of conclusies van dit onderzoek. Onze organisatie volgt wel met belangstelling de uitkomsten van het onderzoek die nu in dit rapport uiteen worden gezet. Door de resultaten van dit onderzoek te spiegelen aan dat wat er in de wetenschappelijke literatuur is verschenen over internationalisering, konden in het rapport aanbevelingen worden gedaan voor een verdere invulling van het internationaliseringsbeleid op scholen. Op welke manier kan expliciet en effectief gestuurd worden op het ontwikkelen en bereiken van de internationale en interculturele competenties? Het antwoord van docenten op die vraag kan voor zowel scholen als het Europees Platform van belang zijn voor de lijnen die in de toekomst worden uitgezet in het kader van internationalisering. Jindra Divis directeur Europees Platform - internationaliseren in onderwijs augustus 2014 |1 2| Samenvatting In dit rapport wordt antwoord gegeven op de vraag: Op welke manier geven de scholen voor het voortgezet onderwijs vorm aan hun internationaliseringsbeleid en wat wordt door de coördinatoren, docenten internationalisering of het management in het VO, stakeholders en experts in internationalisering, gezien als de definitie, het doel en de opbrengst van internationalisering? Er wordt er een link gelegd tussen onderzoeken met betrekking tot internationalisering in het hoger onderwijs en de praktijk in het voortgezet onderwijs. Zo’n 40% van de leerlingen stroomt tenslotte door naar het hoger onderwijs. In deze onderzoeken wordt gepleit voor een benadering van internationalisering die learner-centered en meer op outcome dan op activiteiten is gericht. Verder blijkt uit studies dat leerlingen niet vanzelf competenties ontwikkelen, maar dat hier gerichte interventies noodzakelijk zijn. De internationaliseringsratio op de scholen van de respondenten neemt toe met het opleidingsniveau dat op de scholen aangeboden wordt. Een belangrijk deel van de internationaliseringsactiviteiten heeft leerlingenmobiliteit als onderdeel, met bijna driekwart van de respondenten dat aangeeft gesubsidieerde leerlingenuitwisseling(en) voor leerlingen als activiteit te organiseren. Een andere belangrijke focus ligt op tweetalig onderwijs. Wat betreft de definitie van internationalisering liggen de antwoorden ver uiteen, net als bij de mate waarop gestuurd wordt op het bereiken van (interculturele) competenties en (internationaal) gedrag. Door de praktijk te spiegelen met de theorie, wordt de volgende definitie van internationalisering in het voortgezet onderwijs voorgesteld; Internationalisering in het voortgezet onderwijs is het proces waarin de internationale of interculturele dimensie wordt geïntegreerd in het onderwijs, waarbij expliciet gestuurd wordt op het bereiken van interculturele competenties met als doel de leerlingen voor te bereiden op een steeds internationaler wordend(e) vervolgonderwijs, arbeidsmarkt en samenleving. Omdat de respondenten het bijna unaniem eens waren met de stelling Het onderwijs dient leerlingen uit te rusten voor de internationale en interculturele samenleving en beroepspraktijk, biedt dit kansen voor het vaststellen van heldere doelstellingen voor internationalisering in het voortgezet onderwijs die werkelijk outcome georiënteerd zijn en die vervolgens door de scholen van het voortgezet onderwijs geaccepteerd en overgenomen kunnen worden in hun internationaliseringsbeleid. |3 Inhoudsopgave Voorwoord..............................................................................................................................................................................................1 Samenvatting........................................................................................................................................................................................3 Inleiding....................................................................................................................................................................................................6 Doel van dit onderzoek.............................................................................................................................................................6 Wat is de opbrengst van internationalisering voor onze leerlingen en scholen?......................................... 6 De context van het onderzoek.....................................................................................................................................................8 Internationalisering in het hoger onderwijs...................................................................................................................8 Internationalisering in het voortgezet onderwijs..................................................................................................... 10 Doelen van de Europese Unie t.a.v. internationalisering....................................................................................... 11 Aandacht voor Sleutelcompetenties............................................................................................................................... 12 Een zestal misvattingen........................................................................................................................................................ 13 Methode van onderzoek............................................................................................................................................................... 17 De aankondiging........................................................................................................................................................................ 17 De implicatie van de (non)respons................................................................................................................................... 17 Het aantal respondenten en het aantal geldige antwoorden............................................................................ 18 Het ontwerp van de vragenlijst......................................................................................................................................... 18 De kenmerken van de respondenten..................................................................................................................................... 22 De respondenten, de verdeling naar functie en de bereidheid tot deelname............................................. 22 Kenmerken van de school of afdeling/vestiging van de respondenten............................................................... 24 Aantal leerlingen....................................................................................................................................................................... 24 Herkomst leerlingenpopulatie............................................................................................................................................ 24 Internationaliseringsratio per opleidingsniveau........................................................................................................ 25 De vlag waaronder de internationaliseringsactiviteiten worden georganiseerd...................................... 26 Aantal leerlingen dat jaarlijks deelneemt aan internationaliseringsactiviteiten....................................... 27 Type internationaliseringsactiviteiten............................................................................................................................ 28 Het aantal partnerscholen waarmee wordt samengewerkt.............................................................................. 29 Resultaten van het onderzoek................................................................................................................................................... 30 Definitie internationalisering.............................................................................................................................................. 30 - De open vraag..................................................................................................................................................................... 30 - De mate waarin de formulering van de definitie van internationalisering op activiteiten, op output of op outcome gericht is......................................................................................................................... 32 - De stellingen met betrekking tot internationalisering in het VO.............................................................. 33 - De mate waarin internationalisering in het VO een aantal competenties als doel moet hebben en in hoeverre de school stuurt op het bereiken van dat doel.................... 34 - De mate waarin internationalisering in het VO een internationaal gedrag als doel moet hebben en in hoeverre de school stuurt op het bereiken van dat gedrag............... 39 4| Conclusie............................................................................................................................................................................................... 41 Algemeen...................................................................................................................................................................................... 41 De definitie van internationalisering............................................................................................................................... 41 De mate waarin internationalisering in het VO een aantal competenties als doel moet hebben en in hoeverre de school stuurt op het bereiken van dat doel............................ 42 De mate waarin internationalisering in het VO een internationaal gedrag als doel moet hebben en in hoeverre de school stuurt op het bereiken van dat gedrag...................... 42 Voorstel voor definitie internationalisering voortgezet onderwijs.................................................................. 42 Aanbevelingen................................................................................................................................................................................... 43 Beperkingen........................................................................................................................................................................................ 44 Suggesties voor verder onderzoek........................................................................................................................................... 45 Nawoord............................................................................................................................................................................................... 46 Literatuuroverzicht.......................................................................................................................................................................... 47 Lijst met tabellen en figuren.................................................................................................................................... 51 Annex (Vragenlijst)..................................................................................................................................................... 52 |5 Inleiding Bereid leerlingen voor op de (internationale) arbeidsmarkt en bevorder interculturele competenties, die tot meer begrip leiden. Dit is wat het Europees Platform stelt als de hoofddoelen van het internationaliseringsbeleid op de scholen in Nederland (Europees Platform, 2013, p.4). Hoe wordt dit door de scholen voor het voortgezet onderwijs gezien? Wat ligt er aan dit beleid ten grondslag? Wat zijn bijvoorbeeld de doelen die de Europese Unie stelt? Op welke manier geven de scholen voor het voortgezet onderwijs vorm aan hun internationaliseringsbeleid en, heel belangrijk, wat is de opbrengst (outcome) van dit internationaliseringsbeleid? Het Europees Platform, vooral geïnteresseerd in de opbrengst van internationalisering, heeft de onderzoeker gefaciliteerd door per mail aan alle geabonneerden op de nieuwsbrief internationalisering in het voortgezet onderwijs de elektronische vragenlijst te verzenden. Doel van dit onderzoek Er gebeurt veel op internationaliseringsgebied in het voortgezet onderwijs. Scholen werken via eTwinning1 internationaal samen aan gezamenlijke projecten, er vinden leerlingenuitwisselingen plaats, het aantal scholen dat tweetalig onderwijs aanbiedt groeit en Elos2 en tto3 standaarden zijn ontwikkeld en bekrachtigd. Tegelijkertijd zijn er grote verschillen tussen scholen te onderscheiden. Iedere school kan zijn internationaliseringsbeleid op geheel eigen wijze vorm geven. Wordt bij de ene school een buitenlandse reis als internationalisering aangemerkt, op een andere school maakt bijvoorbeeld de Europese en Internationale Oriëntatie (EIO) integraal deel uit van het schoolbeleid en het curriculum. Dit onderzoek is opgezet als voorbereiding op een promotieonderzoek naar wat er in het veld van internationalisering in het voortgezet onderwijs speelt en wat daarbij de opbrengst is voor de leerlingen. Door de resultaten van dit onderzoek te spiegelen met dat wat er over internationalisering in het voortgezet en hoger onderwijs in de wetenschappelijke literatuur is verschenen, kunnen aanbevelingen gedaan worden voor een verdere invulling van het internationaliseringsbeleid op scholen en suggesties voor nader onderzoek worden gegeven. Wat is de opbrengst van internationalisering voor onze leerlingen en scholen? Dit onderzoek dient als uitgangspunt voor een breder onderzoek naar opbrengst van internationalisering in het voortgezet onderwijs. Hiernaar is nog weinig onderzoek gedaan. Wel zijn er heel veel studies gedaan naar en artikelen geschreven over internationalisering in het hoger onderwijs. Onderhavig onderzoek is vooral exploratief. Er wordt er een link gelegd tussen onderzoeken met betrekking tot internationalisering in het voortgezet en hoger onderwijs en de praktijk in het voortgezet onderwijs. Zo’n 40% van de leerlingen stroomt tenslotte door naar het hoger onderwijs (MinOCW, 2013). Welke (interculturele) competenties hebben zij nodig als zij een internationale studie gaan doen of stage gaan lopen in het buitenland? Hoe kunnen de leerlingen in het voortgezet onderwijs het beste voorbereid worden op een zich steeds verder globaliserende wereld? 1 2 3 6| eTwinning is de online community voor Europese samenwerking tussen scholen Elos is een internationale leerroute voor scholen in het Nederlands voorgezet onderwijs die tot doel heeft leerlingen optimaal voor te bereiden op een internationaal georiënteerde toekomst. Tweetalig onderwijs. Tto heeft twee belangrijke doelen: het vergroten van de taalbeheersing van leerlingen en het verkrijgen van een internationale oriëntatie. Dit onderzoek levert een rapport op waarin antwoord wordt gegeven op de vraag: Op welke manier geven de scholen voor het voortgezet onderwijs vorm aan hun internationaliseringsbeleid en wat wordt door de coördinatoren of docenten internationalisering of het management in het VO, stakeholders en experts in internationalisering, gezien als de definitie, het doel en de opbrengst van internationalisering? Buiten de gemeten opbrengst in toegenomen taalvaardigheid en kennis over Europa, is daar eigenlijk nog weinig echt over bekend. Internationalisering verrijkt het onderwijs. Maar hoe? En in welke mate? |7 De context van het onderzoek Het begrip ‘internationalisering’ kent vele definities. ‘Een grotere oriëntatie op het buitenland’ is daarbinnen wel vaak de kern. Maar internationalisering van de economie of de politiek wordt vanuit een heel andere invalshoek benaderd dan internationalisering in het onderwijs. En internationalisering in het voortgezet onderwijs wordt weer op een andere manier benaderd dan internationalisering in het hoger onderwijs. De meeste gepubliceerde studies naar internationalisering in het onderwijs, hebben betrekking op het hoger onderwijs. Zonder uitputtend te zijn, worden hieronder een aantal van deze studies aangehaald. Internationalisering in het hoger onderwijs Jane Knight heeft vele publicaties op haar naam staan met betrekking tot internationalisering in het hoger onderwijs. In haar artikel Internationalization: Elements and checkpoints uit 1994 definieert zij internationalisering als: the “process of integrating an international or intercultural dimension into the teaching, research and service functions of the institution” (Knight, 1994, p.7). Zha Qiang (2003) vermeldt dat hier wel kritiek op is gekomen. In bovenstaande definitie is bijvoorbeeld geen doel van het proces van internationalisering opgenomen. This could suggest that internationalization is an aim itself, while in many countries and settings it is rather seen as a means to achieve a wider goal... (Qiang, 2003, p.249). In haar artikel Internationalization Remodeled: Definition, Approaches, and Rationales uit 2004 formuleert Knight de definitie die vervolgens door meerdere onderzoekers in meerdere publicaties wordt geciteerd; Internationalization at the national/sector/institutional levels is defined as the process of integrating an international, intercultural or global dimension into the purpose, functions or delivery of post-secondary education (Knight, 2004, p.11). Waarbij het begrip international wordt gebruikt in de zin van relaties tussen naties, culturen of landen, intercultural in relatie tot de verscheidenheid in culturen binnen landen, gemeenschappen en instituties en global om de wereldwijde omvang te benadrukken. In Higher Education in Turmoil (2008) benadrukt Knight dat deze drie begrippen niet los van elkaar staan, maar met opzet als een triade worden gebruikt. These three terms complement each other and together give richness both in breadth and depth to the process of internationalization (Knight, 2008, p.22). In hetzelfde artikel maakt zij ook onderscheid tussen internationalisation abroad, dat gekoppeld kan worden aan het begrip international en internationalisation at home dat in lijn is met het begrip intercultural (ibid., p.22) en geeft zij aan dat deze twee vormen van internationalisering, in lijn met het bovengestelde, wederzijds afhankelijk van elkaar zijn (ibid., p.24). 8| Samen met Altbach (2007) hanteert zij in Internationalization of Higher Education: Motivations and Realities de volgende omschrijving voor internationalisering: Internationalization includes the policies and practices undertaken by academic systems and institutions —and even individuals— to cope with the global academic environment (Altbach & Knight, 2007, p.290). Tot dan toe wordt internationalisering in of van het hoger onderwijs door Knight c.s. steeds gedefinieerd als inhoud en/of organisatie van het programma van de instellingen en blijven de opbrengsten voor studenten buiten beeld. Leask (2009) haalt Van de Wende aan als onderbouwing van haar definitie van internationalisering, door te benadrukken dat het noodzakelijk is dat een internationaal curriculum focust op het ontwikkelen van vaardigheden en kennis voor studenten, die voorbereid moeten worden om te leven en werken in een global setting. Internationalisation of the curriculum is the incorporation of an international and intercultural dimension into the content of the curriculum as well as the teaching and learning processes and support services of a program of study. An internationalised curriculum will engage students with internationally informed research and cultural and linguistic diversity. It will purposefully develop their international and intercultural perspectives as global professionals and citizens (Leask, 2009, p.209). In 2012 constateert Knight in haar artikel Concepts, Rationales, and Interpretive Frameworks in the Internationalization of Higher Education waarin zij het concept internationalisering definieert: For some people, it means a series of international activities such as academic mobility for students and teachers; international linkages, partnerships, and projects; ... To many, it means including an international, intercultural, or global dimension in the curriculum and teaching/learning process... (Knight, 2012, p.28). Coelen (2013) reageert hier in zijn inaugurele rede The Internationalisation of Higher Education, 2.0 als volgt op: The value of the definition by Knight is that from the perspective of university management it talks about a process of integrating certain dimensions into the normal functions of a university. The disadvantage of this definition is that it does not address the learner in the way that we think about them in respect of other elements of the learning process (Coelen, 2013, p.17). Eerder pleitten Deardorff en Van Gaalen (2012) al om zich meer te richten op de resultaten van internationalisering van het hoger onderwijs. Resultaten op micro-niveau, op student niveau. Zij hanteren het begrip outcome in tegenstelling tot output. Bij output worden aantallen gemeten. Aantallen uitwisselingsstudenten of aantallen partnerschappen of de economische waarde van buitenlandse studenten. Bij outcome gaat het om leerresultaten, de verbetering van het onderwijs of de uiteindelijke employability van studenten. Om deze output en outcome te bereiken, worden ook input (de investering in menskracht, tijd, geld etc.) en activities (ervaringen in het buitenland, internationale projecten) onderscheiden. In het artikel van Jones en Killick (2013) waarin zij een ongoing internationalization of the curriculum (IOC) proces op een universiteit in het Verenigd Koninkrijk beschouwen, richten zij expliciet hun aandacht op de learning outcomes van de modules die ontworpen zijn om studenten in staat te stellen to achieve the graduate attribute of a global outlook. Waarbij global outlook wordt gezien als effective and responsible engagement with a multicultural and globalizing world (ibid., p.171). In 2009 stellen Hudzik en Stohl in hun artikel Modelling assessment of the outcomes and impacts of internationalisation over de outcomes: It is these that are usually most closely associated with measuring achievement and the missions of institutions (ibid., p.14). De outcomes zouden dus al in de missie van de instellingen moeten zijn opgenomen met als doel om ze uiteindelijk ook te kunnen meten. |9 Omdat de meerderheid van de instellingen van hoger onderwijs nog steeds meer aandacht heeft voor de output dan voor de outcomes, zegt Coelen (2013) It is precisely for this reason why this paper focuses on developing a definition of internationalisation of higher education that is learner-centred. This is about the learner who enters higher education with the prior learning from secondary education and leaves us for the next phase in their life long learning quest (Coelen, 2013, p.18). Hier komen we ook tot de kern van het ‘waarom’ van internationalisering. Het antwoord op de vraag ‘waarom’ vormt de context waarbinnen internationalisering plaatsvindt en deze context bepaalt de zienswijze en daarmee de definitie van internationalisering. De Wit (2010, p.9) maakt onderscheid tussen vier beweegredenen, de rationales, van internationalisering. Hij noemt politieke, economische, sociale en culturele en academische rationales. Deze hoeven elkaar niet uit te sluiten en zullen in de tijd en per land, regio of instituut verschillen en ook veranderen. Knight (2008) beschouwt vervolgens deze rationales op twee analyseniveaus, namelijk op nationaal en institutioneel niveau. Omdat de resultaten en de outcomes in belangrijke mate worden bepaald door de rationales, is het noodzakelijk dat deze ook expliciet worden gemaakt. Without a clear set of rationales, accompanied by a set of objectives or policy statements, a plan, and a monitoring/evaluation system, the process of internationalization is often an ad hoc, reactive, and fragmented response to the overwhelming number of new international opportunities available. (Knight, 2008, p.25) In het verlengde hiervan kan de vraag gesteld worden in hoeverre de rationales van internationalisering in het voortgezet onderwijs helder zijn, wélke rationales eraan ten grondslag liggen en of ze gepaard gaan met duidelijke doelstellingen, een uitvoerings- en evaluatieplan. Internationalisering in het voortgezet onderwijs Vergeleken met het aantal studies en publicaties met betrekking tot internationalisering in het hoger onderwijs, is het aantal studies en publicaties met betrekking tot internationalisering in het voortgezet onderwijs minimaal. Na de dissertatie van Henk Oonk in 2004 De Europese integratie als bron van onderwijsinnovatie – een onderzoek naar de betekenis en de resultaten van internationalisering in het voortgezet onderwijs in Nederland – verschijnen er later meer publicaties van zijn hand, o.a. in 2006, 2009 (met Maslowski, Naayer & Van der Werf) en in 2011 (met Maslowski & Van der Werf). Wat al opvalt in de titel van zijn dissertatie, staat de ‘Europese integratie’ centraal in zijn benadering van internationalisering. Hier geeft Oonk de volgende definitie van internationalisering van het onderwijs: …het proces dat ertoe leidt dat op Europees, nationaal en school- of opleidingsniveau beleid wordt onderbouwd en vastgelegd en waarin inhoud en vorm wordt gegeven aan de Europese en internationale oriëntatie (Oonk, 2004, p.85). Oonk baseert overigens zijn concept op het tweede lid van onderwijsartikel 129 (later 149) in het Verdrag van Maastricht dat luidt: het optreden van de Gemeenschap is erop gericht de Europese dimensie in het onderwijs tot ontwikkeling te brengen, met name door onderricht in en verspreiding van de talen der lidstaten (Europese Commissie, 1997, p.244). Omdat de Europese dimensie voor de implementatie in het onderwijs sinds de opstelling steeds een vaag begrip is gebleven, concludeert Oonk dat de realisering van de Europese dimensie vooralsnog kan samenvallen met de vorming tot Europees burger en de realisering van de Europese en Internationale Oriëntatie (EIO), met name wat betreft de Europese aspecten….(Oonk, 2004, p. 84). 10 | Oonk benadrukt ook weer in 2006 de aandacht voor de Europese dimensie als hij aangeeft wat hij ziet als elementen van het internationaliseringsproces in het voortgezet onderwijs: - de Europese en internationale ontwikkelingen op politiek en economisch gebied - het internationaliseringsbeleid van overheden op Europees en nationaal niveau - de implementatie van de Europese en internationale oriëntatie (EIO), de gevolgen van het vergelijken van onderwijssystemen en -prestaties - de betekenis en de effecten van al deze activiteiten op de leerlingen, de leraren en de scholen - de resultaten van onderzoek en evaluatie (Oonk, 2006, p.6). In 2009 wordt in Effecten van internationalisering in het voortgezet onderwijs de definitie van internationalisering uit 2004 herhaald, maar wordt ook de definitie van Deckers en Mateusen (1994) geciteerd en wordt gesteld dat dit een vergelijkbare definitie van internationalisering in het voortgezet onderwijs is; Alle activiteiten die erop gericht zijn om, indien mogelijk, in samenwerking met partnerscholen, leerlingen en docenten met andere opvattingen, culturen en onderwijsstelsels in contact te brengen om tot beter begrijpen van en waardering voor elkaar en tot verrijking van de eigen cultuur te komen (Maslowski, Naayer, Oonk & van der Werf, 2009, p.6) Toch is de definitie van Oonk meer op activities en output georiënteerd terwijl Deckers en Mateusen wel de activities als vertrekpunt nemen, maar als resultaat veel dichterbij de outcome zitten. In 2011 definieert Oonk samen met Maslowski in Internationalisation in Secondary Education in Europe dat die studie …discusses an internationalisation model that pays attention to aspects such as European and international developments, internationalisation policies at different levels…, implementation within the school, shortand long-term effects, evaluation and research (Oonk &Maslowski, 2011, p.4). Alle publicaties van Oonk laten dus een sterke focus zien op de Europese oriëntatie aan de activities kant. Niet verwonderlijk gezien het feit dat Oonk in 2004 in zijn proefschrift het EIO-concept introduceert. De vele definities van internationalisering maken het hier moeilijk om eenduidig te kunnen zijn. Is het de meer algemene definitie ‘een grotere oriëntatie op het buitenland’? Of meent men dat internationalisering vooral aan de organisatorische kant zit? Of meent men, samen met Oonk, dat internationalisering vooral oriëntatie op Europa is? Doelen van de Europese Unie t.a.v. internationalisering In het jaar dat Oonk het EIO-concept introduceert, neemt Nederland het voorzitterschap van de Europese Unie over van België. Nederland benadrukt in de Priorities, als voorbereiding op het voorzitterschap, het belang van actie om de doelen van de Lissabon agenda te halen. Investeren in menselijk kapitaal wordt gezien als stimulans van de economische groei, maar tegelijkertijd ook van de sociale cohesie. The focus on modern foreign languages and the European dimension of education is also connected to promoting mobility. Another key issue is the contribution made by education to social cohesion through activities aimed at promoting active citizenship (Dutch Presidency, 2004, p.14). Op verzoek van het Nederlandse voorzitterschap start Eurydice4 een onderzoek naar hoe citizenship in het curriculum van scholen opgenomen is. Een van de doelen van Nederland tijdens het 4 The Eurydice Network provides information on and analyses of European education systems and policies. It is co-ordinated and managed by the EU Education, Audiovisual and Culture Executive Agency in Brussels, which drafts its studies and provides a range of online resources. | 11 voorzitterschap is namelijk een discussie met burgers en overheden op gang te brengen over ‘gemeenschappelijke Europese waarden’ en hoe volledige Europese integratie en samenwerking bewerkstelligd kan worden. Het blijkt dat in weinig landen de Europese dimensie expliciet binnen het onderwijs aan de orde komt. Het rapport stelt dat leren over Europees burgerschap enerzijds betekent formele kennis opdoen over sociale en politieke kwesties, maar anderzijds ook letterlijk deze zaken ervaren tijdens bijvoorbeeld culturele uitwisselingen. Deze expliciete focus op Europees burgerschap blijkt in Europa overigens van korte duur te zijn. Wordt tijdens het voorzitterschap van België in het half jaar hiervoor door de Europese Commissie (EC) in haar rapport Building our common Future. Policy challenges and Budgetary means of the Enlarged Union 2007-2013 gesproken over Europees burgerschap, dan gaat het voornamelijk om het voordeel van het ‘burger zijn’ van de Europese Unie. European citizenship must serve to guarantee concrete rights and duties, in particular, freedom, justice and security, and ensure access to basic public services at European level (EC, 2004, p.5). Onder het kopje Making citizenship work wordt er niet gesproken over de rol van het onderwijs om dit te bewerkstelligen, maar over het ‘koesteren’ van de Europese cultuur en verscheidenheid. De doelen die de Commissie dan voorstelt gaan over interculturele dialoog, culturele uitwisseling en mobiliteit. Voorgesteld wordt een aantal van 40.000 projecten waarin jongeren uitwisselen. Op het gebied van onderwijs stelt de Commissie dat the Union contribution takes two main forms: supporting individual mobility (such as students, teachers, academics or trainers): and promoting partnerships/networks between schools, universities and training providers in different countries (ibid., p.12). Uitwisseling is hier dus een belangrijk thema dat twee doelen kent; het verbeteren van het onderwijs in de Europese Unie als geheel en zorgen dat burgerschap ‘werkt’. Aandacht voor Sleutelcompetenties Wat Europa met het op internationalisering gerichte Programma Een Leven Lang Leren (2007-2013) wil bereiken is dat de Europese Unie een geavanceerde kennismaatschappij met duurzame economische groei, meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang wordt (…) en in het bijzonder de onderlinge uitwisseling, samenwerking en mobiliteit tussen de onderwijs- en opleidingsstelsels in de Gemeenschap (bevordert), zodat deze tot een kwaliteitsreferentie op wereldniveau worden gemaakt (EP, 2006b, p.48) In het programma wordt expliciet gesproken over het bevorderen van mobiliteit van (individuele) leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en het ontwikkelen van nieuwe mobiliteitsacties binnen het Comeniusprogramma. Specifiek voor het Comenius-programma worden de volgende doelstellingen geformuleerd: a) ontwikkelen bij jongeren en onderwijsgevenden van kennis en van begrip voor de culturele en taalkundige diversiteit in Europa en de waarde daarvan; b) hulp bieden aan jongeren bij de verwerving van de belangrijkste basisvaardigheden en competenties voor hun persoonlijke ontwikkeling, hun toekomstige werk en een actief Europees burgerschap (EP, 2006b, art. 17). Hierop volgend formuleert het Europees Parlement wat deze competenties omvatten. Het valt op dat er in het kader van kennisontwikkeling alleen gesproken wordt over de Europese culturele en 12 | taalkundige diversiteit en niet meer over kennis van bijvoorbeeld de Europese geschiedenis en -instellingen. De basisvaardigheden worden uitgewerkt op het terrein van taal (de moedertaal en vreemde talen), rekenen en ICT, en leercompetenties, alle noodzakelijk voor het kunnen leren. De competenties voor een actief Europees burgerschap worden geformuleerd als sociale- en burgerschapscompetenties, ondernemerschap en cultureel bewustzijn. In het geval van burgerschapscompetenties zijn de inwoners van de Europese Unie toegerust om volledig te kunnen participeren in civic life, based on knowledge of social and political concepts and structures and a commitment to active and democratic participation. De essentie van de formulering van alle sleutelcompetenties is terug te voeren op de doelstellingen van nog altijd de Lissabon strategie, die –en dat wordt keer op keer geconcludeerd–, met de dan geldende stand van zaken niet bereikt zullen worden. Het onderwijs in Europa zal zich moeten ontwikkelen tot onderwijs dat gericht is op de toekomst. Hiertoe is een aantal steeds terug kerende thema’s te herkennen: critical thinking, creativity, initiative, problem solving, risk assessment, decision taking, and constructive management of feelings (EP, 2006a, p.14). In Schools for the 21st century verklaart de Europese Commissie de nadruk op de sleutelcompetenties op twee niveaus; enerzijds vraagt een competitief Europa vanwege de snelle mondiale technologische ontwikkeling hoog gekwalificeerde vaardigheden en een voortdurende ontwikkeling van de bevolking. Anderzijds liggen de toenemende globalisering en de daarmee samenhangende veranderende organisatiestructuren van bedrijven ten grondslag aan een call for social, communicative, entrepreneurial and cultural competences that help people to adapt to changing environments (EC, 2007, p.6). Deze variëteit in definities en de verschillende facetten die deze definities in zich hebben, is de reden om te onderzoeken wat door het veld gezien wordt als definitie van internationalisering in het voortgezet onderwijs. Om daar een antwoord op te vinden is in de vragenlijst een open vraag hierover opgenomen, gevolgd door een aantal stellingen met betrekking tot internationalisering. Deze stellingen zijn onder andere ontleend aan de Wit (2011) die in De wet van de stimulerende achterstand? over internationalisering in het hoger onderwijs schrijft: Nog steeds is er sprake van een sterk op activiteiten gerichte of zelfs instrumentele benadering van internationalisering. Dit leidt tot grote misvattingen over wat internationalisering inhoudt (…) waarbij internationalisering wordt gezien als synoniem aan een specifiek programmatische of organisatorische strategie ter stimulering van internationalisering, met andere woorden: waarbij middel doel lijkt te zijn geworden (De Wit, 2011, p.9). Een zestal misvattingen Om te onderzoeken in welke mate deze misvattingen ook in het voortgezet onderwijs leven, is een zestal misvattingen met betrekking tot internationalisering overgenomen of, waar nodig geacht, aangepast aan de situatie van het voortgezet onderwijs; 1 Internationalisering is onderwijs in de Engelse taal In toenemende mate wordt onderwijs geven in de Engelse taal gezien als synoniem aan internationalisering… Daarmee wordt een instrument - het doceren in het Engels om op deze wijze communicatie en interactie tussen studenten en docenten van verschillende taalachtergronden te bevorderen - tot doel verheven (ibid., p.10). Voor het voortgezet onderwijs kan de vraag worden gesteld in hoeverre bijvoorbeeld tto gezien wordt als internationalisering. 2 Internationalisering is internationale uitwisseling van leerlingen Analoog als misvatting door De Wit geformuleerd als: Internationalisering is studeren of stage in het buitenland. Hij zegt hierover: | 13 Er kunnen vraagtekens worden gesteld bij de eenzijdige en ongenuanceerde benadering van mobiliteit als zijnde internationalisering. Ook hier geldt dat mobiliteit slechts een instrument is ter bevordering van internationalisering en niet een doel in zichzelf (ibid., p.11). Dat verondersteld wordt dat mobiliteit allerlei outcomes heeft, zoals persoonlijke ontwikkeling en employability hoeft niet onjuist te zijn, maar is vooralsnog niet als zodanig aangetoond. Er zijn wel studies die positieve effecten toekennen aan mobiliteit, maar tegelijkertijd ook studies die aantonen dat dit alleen onder bepaalde voorwaarden het geval is. Mobiliteit alleen geeft geen garantie op die outcomes. In het verlengde hiervan kan dan voor het voortgezet onderwijs de vraag gesteld worden of bijvoorbeeld het organiseren van internationale uitwisselingen internationalisering is. De organisatie van internationale uitwisseling is immers uitsluitend op activities gericht. 3 Internationalisering is synoniem aan het verzorgen van onderwijs met een internationale inhoud Analoog aan de misvatting: Internationalisering staat gelijk aan een internationaal onderwerp. De Wit stelt dat zonder dat er sprake is van een visie op internationalisering en op interculturele en internationale leerdoelstellingen, het een te simplistische benadering is om dit onderwijs internationaal te noemen (ibid., p.13). Hoe wordt dit binnen het voortgezet onderwijs gezien? 4 Internationalisering is het hebben van leerlingen met verschillende nationaliteiten De Wit heeft het over veel internationale studenten. Dat is voor het voortgezet onderwijs alleen het geval op internationale scholen die opleiden voor het International Baccalaureat. Maar volgens het oorspronkelijke concept van Internationalisation at Home (IaH), geïntroduceerd in 1999 was het doel van IaH to make students interculturally and internationally competent without leaving their own city for studyrelated purposes (Crowther et. al. (2001) geciteerd in Beelen, 2011). In the original setting in Malmö (Sweden), there was a marked emphasis on intercultural aspects of the teaching and learning process. This was facilitated through strong links with local cultural/ethnic groups (Beelen, 2011, p. 251). En daar liggen natuurlijk wel genoeg mogelijkheden voor het voortgezet onderwijs. Maar ook hier geldt: alleen het bij elkaar hebben van verschillende culturele/etnische groepen is geen internationalisering. Voor het bereiken van interculturele competenties bij deze basisvorm van IaH moet er een visie zijn over wat deze competenties dan zijn en hoe deze bereikt kunnen worden. Ook hier geldt wat De Wit ziet bij opleidingen met internationale studenten, dat de lokale en internationale studenten moeilijk integreren (De Wit, 2011, p.14). 5 Hoe meer internationaliseringsactiviteiten, hoe meer internationaal een afdeling is Analoog aan de misvatting Hoe meer samenwerkingsovereenkomsten, hoe meer internationaal. Bij een kleiner aantal, maar meer strategische partnerschappen kunnen meer omvattende programma’s en meer duurzame relaties bereikt worden, maar dat blijkt vaak wel lastig (ibid., p.17). Ook in het voortgezet onderwijs is het aangaan van internationale partnerschappen vaak trial and error, is het een gevolg van individuele interesse van de docenten en is de opbrengst vaak niet te voorspellen. (zie ook Knight, 2011, p.14) 6 Leerlingen verwerven automatisch internationale en interculturele competenties als ze deelnemen aan een internationale uitwisseling De Wit formuleert de stelling anders, namelijk: Interculturele en internationale competenties hoeven niet specifiek getoetst te worden, als afgeleide van de stelling dat er vaak van wordt uitgegaan dat studenten deze competenties vanzelf verwerven als zij in het buitenland studeren of bijvoorbeeld stage lopen. De Wit pleit ervoor dat er meer aandacht moet komen voor het expliciet omschrijven en meten van de interculturele en internationale leerdoelstellingen (De Wit, 2011, p.15). Bij internationalisering in het voortgezet onderwijs kan dezelfde redenering gevolgd worden. 14 | Voor wat betreft de Europese Unie worden de verschillende competenties, de outcomes, heel expliciet genoemd en gekoppeld aan mobiliteit en het Comeniusprogramma. De Europese Unie heeft laten onderzoeken wat de impact is van deelname aan het Comeniusprogramma waarbij ook onderzocht is in hoeverre deze compenties verbeteren als gevolg van deelname aan Comeniusprojecten. In november 2012 verscheen het eindrapport Etude d’impact des partenariats scolaires Comenius sur les établissements van het Directoraat Generaal van Onderwijs en Cultuur (DG EAC). Op pagina 41 staat de volgende uitkomst: Een grote meerderheid van de respondenten in bovengenoemd onderzoek geeft aan dat de genoemde sleutelcompetenties verbeterd zijn door deel te nemen aan de Comenius projecten. Dit kan een mooi resultaat genoemd worden, maar een bladzijde verder wordt dit resultaat op losse schroeven gezet. Hier staat namelijk de volgende analyse: (…) • l’évaluation en continu est très rarement issue d’outils élaborés en commun dans le cadre du partenariat; • le recours à l’auto-évaluation (portfolio ; carnet de bord) est marginal ; • les modalités d’évaluation des activités réalisées en dehors du curriculum sont décrites très sommairement; • les modalités d’évaluation des compétences transversales ou interculturelles n’ont pas de fondements théoriques solides ; elles relèvent davantage du jugement de valeur que de l’évaluation (DG EAC, 2012, p.42). In het verlengde van misvatting zes lijken de respondenten uit deze studie ervan uit te gaan dat leerlingen de competenties vanzelf verwerven als ze deelnemen aan een internationaal (Comenius) project. Deardorff (2011) haalt Allport (1954) aan als zij hier op wijst: development of intercultural competence does not unfortunately “just happen” through learning about another culture or because persons from differing backgrounds are in the vicinity of one another, or even interacting with each other (Allport (1954) in Deardorff, 2011, p.70). Ook Root en Ngampornchai (2013) komen tot dezelfde conclusie na bestudering van meerdere onderzoeken over dit onderwerp. These studies tend to conclude that full immersion without intervention does not effectively increase intercultural competence (Root & Ngampornchai , 2013, p.515). Als uit studies in het hoger onderwijs blijkt dat volledige onderdompeling in andere culturen zonder interventie niet automatisch leidt tot verbetering van de interculturele competenties, | 15 kan logischerwijs verwacht worden dat dit ook opgaat op het voortgezet onderwijs bij deelname aan Comenius projecten zonder interventie, of welke vorm van internationalisering dan ook zonder interventie. Door inzicht te krijgen in de wijze waarop internationalisering in het voortgezet onderwijs vorm wordt gegeven, welke competenties van belang worden geacht en op welke wijze men bij het internationaliseringsproces al dan niet stuurt op het ontwikkelen van die competenties, kan de uitgangssituatie bepaald worden. Van hieruit kunnen doelstellingen geformuleerd worden om uiteindelijk te bereiken wat, zoals boven is gesteld, volgens het Europees Platform de hoofddoelen zijn van het internationaliseringsbeleid op de scholen in Nederland; de leerlingen voorbereiden op de (internationale) arbeidsmarkt én interculturele competenties bevorderen. Hiertoe is een zevende stelling toegevoegd die afgeleid is van een onderdeel van het beleidsplan Internationalisering 2010-2014 van de Hogeschool van Amsterdam (HvA). Deze stelling voldoet aan de suggestie die De Wit doet: Wat benaderingen aangaat, zou een verschuiving van een meer op activiteiten en motiveringen gerichte benadering naar een combinatie van proces en competentie voor de hand liggen. Immers, de beschreven tendens naar mainstreaming van internationalisering veronderstelt een meer integrale procesmatige benadering van internationalisering gericht op het versterken van de kwaliteit van het hoger onderwijs en de competenties van staf en studenten (De Wit, 2011, p.9). De zevende stelling luidt derhalve: Het onderwijs dient leerlingen uit te rusten voor de internationale en interculturele samenleving en beroepspraktijk (Hogeschool van Amsterdam, 2010, p.6). 16 | Methode van onderzoek Vanuit het adressenbestand5 van het Europees Platform is een elektronische vragenlijst6 naar ruim 3300 mensen verstuurd, is de aankondiging daarvan op de website van het Europees Platform onder ‘Nieuws’ geplaatst en ook vanuit het Europees Platform via Twitter de wereld in gestuurd. Van 13 november 2013 tot en met 9 december 2013 is de mogelijkheid geboden om de vragenlijst in te vullen, waarbij er op 26 november nog een reminder is verzonden naar alle oorspronkelijke e-mail adressen. De reden om dit deel van het onderzoek op deze manier vorm te geven was om zoveel mogelijk personen uit het voortgezet onderwijs te kunnen bereiken die open staan voor informatie omtrent internationalisering vanuit het Europees Platform, aangezien zij zich hebben aangemeld voor een of meer van de Nieuwsbrieven). De aankondiging De tekst in de aankondigingmail luidde als volgt: Wat is de opbrengst van internationalisering voor onze leerlingen en scholen? Interessante vraag! Ongetwijfeld heeft u uw eigen ideeën over de opbrengst van internationalisering, maar buiten de gemeten opbrengst in toegenomen taalvaardigheid en kennis over Europa, is daar eigenlijk nog weinig echt over bekend. Internationalisering verrijkt het onderwijs. Maar hoe? En in welke mate? En wat is uw rol als bevlogen docent? U kunt antwoord geven op deze belangrijke vraag. U wordt daarom uitgenodigd mee te werken aan een onderzoek onder coördinatoren internationalisering en andere betrokkenen in het Voortgezet Onderwijs. (Bent u niet degene die deze activiteiten organiseert, verzoek ik u vriendelijk deze mail door te sturen aan de juiste persoon of personen op uw school.) Nadat de eerste twee vragen waren ingevuld over de rol van de invuller en onder welke vlag de internationaliseringsactiviteiten worden georganiseerd, volgde meer informatie over de onderzoeker, het onderzoek, de rol van het Europees Platform en het vervolg van het onderzoek. De reden om de vragen op deze getrapte wijze te stellen was om in eerste instantie de drempel voor het beantwoorden van de vragen zo laag mogelijk te houden door het aantal vragen beperkt te houden om daarna de geadresseerde te motiveren de rest van de vragenlijst in te vullen door hem/haar meer informatie te geven over het onderzoek, de onderzoeker en de motieven. De implicatie van de (non)respons Als naar zo’n 3300 adressen de mail met de uitnodiging verstuurd wordt en de respons bedraagt 375, betekent dat een verhoudingsgewijze hoge nonresponsive rate. Welke bias dit betekent in de resultaten, daar kan geen exacte uitspraak over worden gedaan. Groves (2006) toont in zijn studie naar het verband tussen nonresponsive rate en nonresponsive bias aan dat nonresponse bias zeker bestaat, maar dat de nonresponsive rate alleen een zwakke voorspeller is van de bias (Groves, 2006, p.662). 5 alle mailadressen naar welke de Nieuwsbrieven VO, eTwinning tto en Elos van het Europees Platform worden verstuurd. 6 zie Annex | 17 Niettemin, gezien het profiel van de respondenten, moeten de kwantitatieve resultaten van dit onderzoek met voorzichtigheid bekeken worden. Dit vanwege drie redenen. Ten eerste betreft het geen aselecte steekproef. De respondenten zijn self-selecting en kunnen dus niet gezien worden als representatief voor de totale groep. Sommige schooltypen zijn bijvoorbeeld ook zwaarder vertegenwoordigd door de respondenten dan verwacht zou worden gezien de landelijke verdeling. Ten tweede kunnen meerdere vertegenwoordigers van één school ervoor gekozen hebben de vragenlijst in te vullen. In totaal telt Nederland 659 VO-scholen. Het is niet bekend hoeveel van de 375 respondenten met een of meerdere personen per school de vragenlijst hebben ingevuld. Ten derde kan het feit dat de respondenten bekend zijn met het onderwerp en de facilitator van het onderzoek de uitkomsten vertekenen (Peytchev, 2013, p.97). Alle respondenten hebben een relatie met het Europees Platform, zijn er in meer of mindere mate van afhankelijk gezien de subsidietoewijzing en dat kan van invloed zijn op de soort antwoorden die gegeven worden. Aan de andere kant zijn de respondenten wel de professionals met ervaring, waardoor zij voldoende kennis van zaken hebben. Het aantal respondenten en het aantal geldige antwoorden Het aantal respondenten dat gestart is met het invullen van de vragenlijst bedraagt 375. Hiervan is een aantal van 48 antwoordformulieren ongeldig verklaard. De belangrijkste reden hiervoor is het feit dat de respondenten niet tot de doelgroep behoorden, te weten respondenten die niet verbonden waren aan een middelbare school. De antwoordmogelijkheid ‘anders, namelijk…’ en de laatste vraag ‘Mocht u nog vragen of opmerkingen hebben, verwoord die dan alstublieft hieronder:’ gaf de mogelijkheid deze respondenten te herkennen. Een andere reden was een geconstateerde ‘dubbeling’. Dit waren respondenten die twee maal, kort achter elkaar gestart waren met de vragenlijst. Verder is een aantal antwoordformulieren ongeldig verklaard vanwege de opvallend identieke antwoorden op opeenvolgende vragen. Het ontwerp van de vragenlijst De vragen bestonden uit drie groepen, te weten: - vragen naar de functie van de respondent en de gegevens van de school of afdeling/vestiging - een aantal open en gesloten vragen betreffende de definitie en doelen van internationalisering - een aantal gesloten vragen in de vorm van stellingen over de mate van sturing op het bereiken van interculturele competenties en ‘internationaal gedrag’. Bij de vragen naar de functie van de respondent en de gegevens van de school of afdeling/vestiging kon de respondent aangeven in welke functie hij/zij de vragen beantwoordde, onder welke vlag de internationaliseringsactiviteiten werden georganiseerd , voor welke vestiging(en)/afdeling(en) de vragen werden beantwoord, het aantal leerlingen van de school of vestiging/afdeling, de denominatie van de school, de herkomst van de leerlingenpopulatie, welk(e) opleidingsniveau(s) de school bevatte, op welk(e) opleidingsniveau(s) de internationaliseringsactiviteiten georganiseerd werden, het aantal leerlingen dat jaarlijks deelnam aan de internationaliseringsactiviteiten, het aantal partnerscholen waarmee samengewerkt werd en welk type internationaliseringsactiviteiten er georganiseerd werden. Bij de vragen naar de definitie en doelen van internationalisering werd eerst een open vraag gesteld om de respondent de gelegenheid te geven zijn/haar eigen interpretatie weer te geven. De vraag naar de definitie van internationalisering luidde als volgt: ‘Er volgt nu een erg open vraag, waarbij het echt de bedoeling is dat u opschrijft wat het eerste bij u opkomt. Wilt u de volgende zin aanvullen: De definitie van ‘Internationalisering in het voortgezet onderwijs’ is voor mij:’ 18 | Om de antwoorden statistisch te verwerken, zijn deze vervolgens gecodeerd. De codering is door twee personen onafhankelijk gedaan, waarna bij de interpretatieverschillen overlegd is welke code uiteindelijk toegekend zou worden. Er is gekozen voor acht hoofdgroepen, namelijk codering antwoordvoorbeelden 1 internationale competenties internationale competenties verwerven / voorbereiding op studie / verwerven beroep in het buitenland internationaal project project internationaal / samenwerken met andere scholen / contact met 2 andere scholen 3 burgerschapvorming burgerschapsvorming / opvoeden tot wereldburger 4 Europa europa centraal in antwoord 5 horizonverbreding horizonverbreding / over grenzen kijken / de wereld de school binnen halen / bewustzijn dat de wereld groter is dan Nederland 6 begrip voor andere cultuur begrip voor / kennis maken met / contact met andere cultuur 7 taal een (moderne) vreemde taal (leren) (in de praktijk) / Engels leren / spreken 8 anders anders De antwoorden die als ‘anders’ gecodeerd werden liepen uiteen van Een kwestie van kiezen en heel veel tijd in logistiek steken; Kennis maken met jezelf door een ander tot Is inviting & inspiring our students to think & act globally by: learning about local actions that lead to global consequences; learning through their local environment to gain more awareness of international influences; and learning to take actions that may contribute to help solve global problems. Bij de gesloten vragen naar de definitie van internationalisering waren zes stellingen geformuleerd naar aanleiding van de misconcepties bij internationalisering in het hoger onderwijs, verwoord door De Wit (2011) en aangepast aan de situatie van het voortgezet onderwijs. De zevende stelling is afgeleid van een onderdeel van het beleidsplan Internationalisering 2010-2014 van de Hogeschool van Amsterdam (2010). De respondenten werd gevraagd op een schaal van 1-4 aan te geven in hoeverre zij het eens waren met de zeven stellingen, van helemaal mee eens tot helemaal mee oneens plus de mogelijkheid van geen mening. Er is bewust gekozen voor deze verdeling om te voorkomen dat respondenten gemakshalve de middenoptie zouden aanvinken. De stellingen waren als volgt geformuleerd: 1 2 3 4 5 6 7 Internationalisering is onderwijs in de Engelse taal Internationalisering is internationale uitwisseling van leerlingen Internationalisering is synoniem aan het verzorgen van onderwijs met een internationale inhoud Internationalisering is het hebben van leerlingen met verschillende nationaliteiten Hoe meer internationaliseringsactiviteiten, hoe meer internationaal een afdeling is Leerlingen verwerven automatisch internationale en interculturele competenties als ze deelnemen aan een internationale uitwisseling Het onderwijs dient leerlingen uit te rusten voor de internationale en interculturele samenleving en beroepspraktijk. | 19 Na dit gedeelte werd gevraagd naar in hoeverre de respondent van mening was dat internationalisering in het VO een aantal competenties als doel moet hebben, waarbij de eerste tien stellingen waren opgesteld naar aanleiding van de sleutelcompetenties die in december 2006 door de Raad en het Europees Parlement zijn vastgesteld in A European Framework for Key Competences for Lifelong Learning (EP, 2006a, pp.7-8). Hierna volgde een stelling afgeleid van de Intercultural learning T-kit van de Raad van Europa en de Europese Commissie (2000, p.33) en nog drie stellingen naar aanleiding van een publicatie van Hunter, White en Godbey (2006); What Does it Mean to Be Globally Competent? Zij citeren hier de uitkomst van een internationale conferentie waarbij onder andere HR managers van MNO’s, senior docenten uit het internationale hoger onderwijs en UN officials betrokken waren. De genoemde competenties hebben zij kunnen distilleren na gebruikmaking van de Delphi techniek (ibid., p.279). Ook bij de vragen over de competenties werd de respondenten gevraagd aan te geven op een schaal van 1-4 in hoeverre zij het eens waren met de veertien stellingen, van helemaal mee eens tot helemaal mee oneens plus geen mening en werden als volgt geformuleerd: Ik vind dat internationalisering in het VO onderstaande competenties als doel moeten hebben; Leerlingen 1 leren om in teamverband te werken 2 leren om zich aan te passen aan nieuwe situaties 3 vergroten hun kennis van vreemde talen 4 vergroten hun communicatievaardigheden 5 vergroten hun kennis van de EU (structuren, doelstellingen, gemeenschappelijk waardesysteem) 6 ontwikkelen (meer) tolerantie t.a.v. andere culturen 7 worden zich meer bewust van hun Nederlanderschap 8 ontwikkelen meer interesse in interculturele communicatie 9 begrijpen beter de algemene gedragscode van de maatschappij van de leerlingen met wie ze contact hebben 10 begrijpen beter dat ‘gelijkheid’ de basis is voor democratie 11 krijgen een meer flexibele houding t.a.v. de culturele diversiteit in de samenleving (in Nederland of daarbuiten) 12 worden zich meer bewust van hun eigen normen en waarden 13 worden zich meer bewust van de verbondenheid van mensen en systemen in internationaal verband 14 begrijpen beter het concept ‘globalisering’ Behalve het bevorderen van (interculturele) competenties kan internationalisering ook als doel hebben om ‘internationaal gedrag’ te bevorderen. Met ‘internationaal gedrag’ wordt hier bedoeld de keuze van een opleiding met een internationaal karakter, een opleiding of stage in het buitenland of het kiezen voor een tussenjaar in het buitenland. Het aantal studenten in het hoger onderwijs als percentage van de bevolking van 18-25 jaar is ongeveer 40%. Dit betekent dat een aanzienlijk aantal leerlingen uit het voortgezet onderwijs direct of indirect doorstroomt naar het hoger onderwijs. Het hoger onderwijs is sinds de Bolognaverklaring van 1999 steeds internationaler geworden (Egron en Hudson, 2014). In de Bolognaverklaring hebben de ondertekenaars verklaard hun onderwijsbeleid te richten op onder andere (internationale) samenwerking tussen de onderwijsinstellingen en het bevorderen van de mobiliteit van studenten en leerkrachten (European Higher Education Area, 1999). In 2000, tijdens de Europese Raad van Lissabon, stelt de Europese Unie een aantal doelen vast voor de tien jaar die gaan volgen. Europa moet de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie in de wereld worden, in staat zijn tot duurzame economische groei en zorgen voor meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang (www.europa.nu.nl). Zowel de Bolognaverklaring van 1999 als de Lissabonstrategieën van 2000 vormen de motor achter de steeds verdergaande internationalisering van het hoger onderwijs. 20 | In 2009 roepen de 48 landen verenigd in The European Higher Education Area de Europese instellingen voor hoger onderwijs op om hun activiteiten verder te internationaliseren (European Higher Education Area, 2009). En in een persbericht van de Europese Commissie(2013b) wordt het volgende benadrukt: Europese universiteiten moeten internationaal gaan denken. Zij moeten strategisch handelen en gebruikmaken van de reputatie van Europa als aanbieder van hoger onderwijs van topkwaliteit. Zij moeten de internationale mobiliteit van studenten en personeel bevorderen, innovatieve leerprogramma’s van wereldklasse aanbieden evenals topkwaliteit in onderwijs en onderzoek. (EC, 2013b) In het onderliggende communiqué, getiteld European higher education in the world, onderkent de Europese Commissie dat internationalisering a rising phenomenon with a global dimension is. Was eerder de aandacht meer gericht op intra-Europese internationalisering, nu onderkent de EU de kansen van de bredere internationale context, die van de global audience. Omdat Europa zo’n 45% van de internationaal mobiele studentenpopulatie aantrekt en deze populatie met zo’n 7% per jaar groeit, is het zaak aantrekkelijk te blijven. Gericht op de eigen studentenpopulatie zegt de EC over de internationalisering van het hoger onderwijs The internationalisation of higher education will help prepare our learners, whether going abroad or staying in Europe, to live in a global world, increasing their experience and knowledge, employability, productivity and earning power (EC, 2013a, p.3). De pijlers waarop een comprehensive internationalisation strategy gebouwd zou moeten worden zijn 1) het promoten van internationale mobiliteit van studenten en staf, 2) het promoten van internationalisation at home en digitaal leren en 3) het versterken van strategische samenwerkingsverbanden/partnerschappen en de opbouw van capaciteit (EC, 2013a, p.4-9). In het advies Naar hogere leerprestaties in het voortgezet onderwijs stelt de Onderwijsraad (2011): Goed onderwijs is volgens de raad onderwijs dat leerlingen en studenten een optimale voorbereiding biedt op vervolgonderwijs, arbeidsmarkt en samenleving (Onderwijsraad, 2011, p.10). Het vervolgonderwijs wordt steeds internationaler, evenals de arbeidsmarkt en samenleving. Een optimale voorbereiding in het voortgezet onderwijs zou hiermee ook een voorbereiding zijn op de internationalisering in het hoger onderwijs en internationale mobiliteit. Dit is de achterliggende reden voor de formulering van de laatste vier stellingen: Leerlingen die deelgenomen hebben aan onze internationaliseringsactiviteiten 1 kiezen vaker voor een tussenjaar (met een reis) in het buitenland. 2 kiezen vaker een vervolgopleiding met een internationaal karakter 3 kiezen vaker voor een studie in het buitenland. 4 kiezen in hun vervolgopleiding vaker voor een stage in het buitenland Omdat lang niet alle scholen deze gegevens bijhouden, zijn voor deze laatste vier stellingen de volgende antwoordmogelijkheden gekozen: zeker weten niet - ik denk het niet - ik denk het wel - zeker weten wel - weet ik echt niet. Het laatste deel van de vragenlijst had als doel te meten in hoeverre de respondenten stuurden op het bereiken van de veertien (interculturele) competenties en de vier voorbeelden van internationaal gedrag. Hier werden exact dezelfde stellingen gebruikt. De antwoordmogelijkheden die de respondenten hier konden kiezen waren: helemaal niet-wel, maar niet voldoende - voldoende - expliciet en weet ik niet. | 21 De kenmerken van de respondenten De respondenten, de verdeling naar functie en de bereidheid tot deelname De valide geachte 327 respondenten geven een volgende verdeling naar functie te zien: Coördinator internationalisering 41,9% Docent die internationaliseringsactiviteiten uitvoert 38,5% Lid van het managementteam 15,0% Anders, namelijk: docent 4,6% Figuur 1 Functie respondent (N=327) Ruim 80% van de respondenten zijn dus professionals met directe ervaring met internationaliseringsactiviteiten. Onbekend is wat de verdeling van de functies is onder het totaal aantal geadresseerden van de Nieuwsbrief voor het VO van het Europees Platform. Na de introductie van het onderzoek en de onderzoeker werd de respondent de gelegenheid geboden aan te geven of deze de vragenlijst wilde vervolgen. In de vragenlijst bestond de keuze uit ja of nee, maar later is ook gekeken naar de mate van consequentie van handelen van de respondent. In figuur 2 is de verdeling te zien van het percentage respondenten dat aangeeft de vragenlijst verder te vervolgen en de vragenlijst ook werkelijk afrondt (ja>ja), het percentage dat ja aangeeft, maar binnen tien vragen toch nog stopt (ja>nee), het percentage dat de vragenlijst uiteindelijk niet helemaal afmaakt (ja>ja>nee) en het percentage dat direct nee (nee) als antwoord geeft. 22 | Figuur 2 Functie respondent en bereidheid tot deelname (N=327) Hierbij is te zien dat de respondenten met meer verantwoordelijkheden in hun takenpakket (coördinatoren en leden van het managementteam) consequenter handelen naar hun bevestigend antwoord dan de docenten. Het absoluut aantal docenten (overigens allen tto) dat gestart is met de vragenlijst is sowieso heel laag en zij geven ook eerder aan de vragenlijst niet te wensen te vervolgen. | 23 Kenmerken van de school of afdeling/vestiging van de respondenten Aantal leerlingen Omdat de respondent de mogelijkheid had de antwoorden te geven voor de hele school of alleen voor de vestiging of afdeling van de school, kan hier geen conclusie worden getrokken met betrekking tot de verdeling van de grootte van de school ten aanzien van de deelname aan internationaliseringsactiviteiten. Wat wel hieruit blijkt is dat rond de 45% van de respondenten de vragen beantwoordt voor scholen met meer dan 1000 leerlingen. De middelgrote tot grote scholen. Figuur 3 Aantal leerlingen van de school/vestiging waarover de vragen worden beantwoord (N=244) Herkomst leerlingenpopulatie Figuur 4 Herkomst leerlingenpopulatie (N=244) 24 | Meer dan driekwart van de leerlingen van de respondenten is afkomstig uit regioscholen, waarbij iets minder dan de helft deels uit de stad en deels uit de regio komt en iets meer dan een kwart voornamelijk uit de regio komt. Hoewel niet een op een vergelijkbaar, is de verdeling van de scholen naar herkomstgebied wel enigszins vergelijkbaar met de verdeling over de ‘Mate van stedelijkheid’ van de scholen die internationaliseren uit het onderzoek van Oonk (2004). Scholen die in zijn onderzoek in de voorhoedegroep en de startersgroep onderzocht zijn, zijn relatief minder sterk vertegenwoordigd in zeer stedelijke gebieden en meer in gemeenten met een sterke c.q. matig sterke stedelijkheid. In de verdeling naar herkomst van de leerlingen van de respondenten uit dit onderzoek zien we eenzelfde beeld. Oonk maakt ook onderscheid in ‘weinig stedelijk’ en ‘niet stedelijk’, waarbij ‘weinig stedelijk’ eenzelfde verdeling laat zien als ‘matig sterke stedelijkheid’. Bij de scholen waarvan de leerlingen voornamelijk wonen in de regio is in voor dit onderzoek niet bekend of die scholen in een ‘weinig stedelijk’ of ‘niet stedelijk’ gebied staan. Internationaliseringsratio per opleidingsniveau aantal maal genoemd aanwezig¹ aantal maal genoemd bij internationalisering¹ internationaliseringsratio VMBO BB 54 31 57,4% VMBO KB 55 31 56,4% VMBO GL 52 32 61,5% VMBO TL 142 98 69,0% HAVO 196 159 81,1% Atheneum 195 190 97,4% Gymnasium 125 116 92,8% N=244 N=244 landelijke verdeling aantal VO leerlingen² 10,7% 15,9% 16,1% 17,3% N=949.000 Tabel 1 Internationaliseringsratio per opleidingsniveau (N=244) 1 meerdere antwoorden mogelijk Bron: CBS (2012) Tabel 3.2.1 Kerncijfers leerlingen, instellingen en personeelsleden voortgezet onderwijs 2 Om de internationaliseringsratio per opleidingsniveau te bepalen is gevraagd welke opleidingsniveaus er op de school/vestiging/afdeling van de respondent (N=244) aanwezig was of waren (meerdere antwoorden mogelijk). Deze aantallen staan vermeld in de tabel ‘aantal maal genoemd aanwezig’. Hierop volgde de vraag naar ‘Opleidingniveaus waarbinnen de internationaliseringsactiviteiten georganiseerd worden: (meerdere antwoorden mogelijk)’. Deze resultaten staan bij ‘aantal maal genoemd bij internationalisering’. Hieruit blijkt dat de internationaliseringsratio toeneemt met het niveau van de opleiding (met uitzondering van het gymnasium) op de scholen van de respondenten. Zo’n 60% van de respondenten op een school/ vestiging/afdeling met een VMBO geeft aan dat voor deze niveaus ook internationaliseringsactiviteiten worden georganiseerd, terwijl dit bij meer dan 95% van de respondenten op een school/vestiging/afdeling met een VWOopleiding van toepassing is. | 25 Figuur 5 Internationaliseringsratio per opleidingsniveau(N=244) De vlag waaronder de internationaliseringsactiviteiten worden georganiseerd Figuur 6 De vlag waaronder internationaliseringsactiviteiten worden georganiseerd (N=327) (meerdere antwoorden mogelijk) Het totaal aantal scholen betreft in 2012 6597. Het aantal Elos-scholen bedraagt op dit moment 398 (5,9% van het totaal aantal scholen), het aantal scholen dat aangesloten is bij het tto netwerk 1239 (18,7% van het totaal). Het aantal respondenten dat aangeeft onder de Elos-vlag en onder de ttovlag de internationaliseringsactiviteiten te organiseren (17,1% resp. 47,1%) is in dit onderzoek dus ruim oververtegenwoordigd. 7 CBS (2012). Jaarboek onderwijs in cijfers 2012 8 http://www.europeesplatform.nl/elos/ 9 http://www.europeesplatform.nl/tto/scholen/ 26 | Aantal leerlingen dat jaarlijks deelneemt aan internationaliseringsactiviteiten Ruim 57% van de respondenten geeft aan dat het aantal leerlingen dat jaarlijks deelneemt aan internationaliseringsactiviteiten meer dan 100 is. Bij ruim 25% van de respondenten neemt minder dan 50 leerlingen jaarlijks deel. Figuur 7 Aantal leerlingen dat jaarlijks deelneemt aan internationaliseringsactiviteiten (N=244) | 27 Type internationaliseringsactiviteiten De internationaliseringsactiviteiten die georganiseerd worden betreffen dan bij 74,1 % van de respondenten gesubsidieerde fysieke uitwisselingen voor leerlingen, gevolgd door bij 59,4% van de respondenten digitale contacten/eTwinning. Ondanks het feit dat gesubsidieerde fysieke uitwisselingen vaker genoemd wordt, valt te verwachten dat bij de fysieke uitwisselingen het absoluut aantal leerlingen dat per jaar hierbij betrokken is, lager zal zijn dan bij de digitale contacten. Bij deze laatste activiteit is namelijk het betrekken van meer leerlingen makkelijker te realiseren. Een opvallend hoog percentage respondenten (55,3%) geeft ‘reis naar het buitenland zonder fysieke uitwisseling voor leerlingen’ aan als internationaliseringactiviteit. De vraag is gerechtvaardigd of de respondenten dit antwoord ook zouden hebben gegeven als de vraag was geweest: welke activiteiten vallen volgens u onder internationalisering? Figuur 8 Type internationaliseringsactiviteiten (N=244) (meerdere antwoorden mogelijk) 28 | Het aantal partnerscholen waarmee wordt samengewerkt Figuur 9 Aantal partnerscholen waarmee wordt samengewerkt (N=244) Een klein gedeelte van de respondenten (7%) geeft aan geen partnerscholen te hebben waarmee wordt samengewerkt. Verder is het percentage respondenten dat aangeeft met een of twee partnerscholen samen te werken ongeveer gelijk aan het deel dat samenwerkt met drie of vier, vijf of zes of met zeven of meer partnerscholen, waarbij de laatste groep het grootst is, namelijk 24,6%. | 29 Resultaten van het onderzoek Nu de kenmerken van de respondenten en hun school/vestiging/afdeling bekend zijn, volgt het gedeelte waarin de resultaten met betrekking tot de definitie van internationalisering, de doelen van internationalisering, in hoeverre de respondent van mening was dat internationalisering in het VO een veertiental competenties en een viertal vormen van (internationaal) gedrag als doel moet hebben en in hoeverre de respondenten stuurden op het bereiken van de (interculturele) competenties en de voorbeelden van internationaal gedrag. Definitie internationalisering De open vraag Na de eerste set vragen naar de functie van de respondent en de gegevens van de school of afdeling/vestiging volgde een zeer open vraag, waarin verzocht werd de volgende zin aan te vullen: De definitie van ‘Internationalisering in het voortgezet onderwijs’ is voor mij… De antwoorden die door de respondenten werden gegeven waren natuurlijk heel divers, maar konden gegroepeerd worden in acht categorieën: codering codering begrip voor andere cultuur 32,2% taal 4,4% horizonverbreding 21,5% burgerschapvorming 3,9% internationaal project 20,0% internationale competenties verwerven 2,4% Europa 4,9% anders Figuur 10 Gecodeerd antwoord op de vraag: De definitie van ‘internationalisering in het voortgezet onderwijs ‘is voor mij… (N=205) 30 | 10,7% Het antwoord dat het meeste werd gegeven, door 32,2% van de respondenten, valt onder ‘begrip voor / kennis maken met / contact met andere cultuur’. Antwoordvoorbeelden zijn: ‘School en leerlingen kennis laten maken met voor hen onbekende cultuur’, ‘Een bewustwording van (een venster) en ervaring met (een geopende deur) andere landen en met je eigen cultuur.’ Hierna volgde het antwoord waarin ‘horizonverbreding’ de nadruk kreeg (21,5% van de respondenten) en 20% van de respondenten gaf een antwoord waarin (de organisatie van) een internationaal project centraal stond. Figuur 11 Gecodeerd antwoord op de vraag: De definitie van ‘internationalisering in het voortgezet onderwijs’ is voor mij… uitgesplitst naar de functie van de respondent (N=205) In figuur 11 wordt helder dat er duidelijke verschillen in ideeën bestaan tussen de verschillende respondenten. De antwoorden van de docenten (allen tto) worden buiten beschouwing gelaten omdat hun aantal erg beperkt is. Het valt op dat geen van de leden van het managementteam de nadruk op ‘Europa’ legt in hun antwoord. De docenten die internationaliseringsactiviteiten uitvoeren noemen veel vaker ‘begrip voor andere cultuur’ in hun definitie van internationalisering (44,9%) dan de coördinatoren (29,0%) en de leden van het managementteam (23,1%). De coördinatoren internationalisering benoemen het vaakst ‘horizonverbreding’ in hun definitie (27,5%). De leden van het managementteam benoemen ook het vaakst ‘begrip voor andere cultuur’ in hun definitie (29,0%), maar geven ook vaker antwoorden die als ‘anders’ gecodeerd werden (22,6%). | 31 De mate waarin de formulering van de definitie van internationalisering op activiteiten, op output of op outcome gericht is Als de antwoorden van de respondenten worden gecodeerd naar de mate waarin de definitie van internationalisering die door de respondenten wordt gegeven vooral op activities/activiteiten, op output of op outcome gericht is, blijkt dat eigenlijk geen van de antwoorden op output gericht is. Iets meer dan de helft van de definities (52%) is op activiteiten gericht en 40% is op outcome gericht. De overige respondenten hanteren definities die of niet volgens deze methode te coderen zijn (8%). Voorbeelden van antwoorden die zijn gecodeerd als ‘op activiteiten gericht’: Leerlingen een mogelijkheid bieden om over hun grenzen te kijken; Contact met andere scholen buiten NL; Verder kijken dan alleen je eigen straatje; Alle contacten met of lesmomenten waarop er aandacht besteed wordt aan andere dan de Nederlandse cultuur/maatschappij/ politiek etc.; School en leerlingen kennis laten maken met voor hen onbekende cultuur; Dat leerlingen digitaal contact hebben met leerlingen in het buitenland en vervolgens hen ook bezoeken en zelf ook gasten ontvangen. Als in de definitie een doel staat vermeld waarbij er iets met de leerling gebeurt, bijvoorbeeld dat de leerling zich ontwikkelt of iets leert, is de definitie als ‘op outcome gericht’ gecodeerd. Voorbeelden hiervan zijn: Leerlingen opleiden tot wereldburger; Kennismaken met andere Europeanen en je Europese blik verruimen; Een rijker mens worden; Leerlingen (en gezin), docenten ( school en gemeenschap) kennis laten maken met, onder laten dompelen in maatschappelijk, cultureel en talig verschillende situaties opdat met begrip en respect leert opbrengen voor elkaar en met begrip en kennis zelfstandig in de wereld kan opereren, vergroting van referentiekaders; Een kans om mijn leerlingen te laten groeien; De leerling leert andere culturen en gewoonten kennen door eigen ervaring en met eigen ogen. Figuur 12 Het percentage van de respondenten dat een op activiteiten gerichte of op outcome gerichte geformuleerde definitie van internationalisering geeft (N=205) 32 | De stellingen met betrekking tot internationalisering in het VO Na deze eerste open vraag, volgde een zevental stellingen met betrekking tot internationalisering in het voortgezet onderwijs. De respondent werd gevraagd aan te geven in hoeverre hij/zij het eens was met de stellingen die volgden. Figuur 13: Antwoord op de vraag: Wilt u aangeven in hoeverre u het eens bent met elk van de volgende stellingen? (N=206) Met de stellingen Internationalisering is onderwijs in de Engelse taal en Internationalisering is het hebben van leerlingen met verschillende nationaliteiten was meer dan de helft van de respondenten het oneens. Bij de eerste stelling waren de respondenten met Elos op hun school, evenals hun collega’s met tto hierin absoluter; 66,7% van beide groepen was het hiermee helemaal mee oneens of meer oneens dan eens. | 33 De twee stellingen waarmee een ruime meerderheid van de respondenten het eens was, luiden: 6 Leerlingen verwerven automatisch internationale en interculturele competenties als ze deelnemen aan een internationale uitwisseling. Met deze stelling was 61,7% het helemaal eens. Nog geen 10% was het hiermee oneens. De respondenten met Elos en tto op hun school waren hierin minder stellig; 43,6% van de respondenten met Elos was het helemaal eens met deze stelling en van de respondenten met tto was 52,7% helemaal eens met deze stelling. Toch is, als er gekeken wordt naar het totaal aantal respondenten dat het eens is (helemaal eens en meer eens dan oneens), 89,4% van alle respondenten het eens met deze stelling, terwijl dit percentage hoger is (92,3%) voor de respondenten met Elos en iets lager (82,2%) voor de respondenten met tto. 7 Het onderwijs dient leerlingen uit te rusten voor de internationale en interculturele samenleving en beroepspraktijk. Een vrij algemene stelling naar de opdracht van het onderwijs de leerlingen uit te rusten voor de internationale in interculturele samenleving en beroepspraktijk. Een verwaarloosbaar aantal respondenten was het hier niet mee eens. Helemaal mee eens en meer eens dan oneens scoorde 96,6%. Als de groep respondenten het bijna unaniem eens is met het feit dat het onderwijs dit als doel heeft, is het interessant deze uitkomst te vergelijken met de mate waarin men ook stuurt op het bereiken van deze competenties. Eerder zijn namelijk al studies aangehaald die als conclusie hadden that full immersion without intervention does not effectively increase intercultural competence (Root & Ngampornchai , 2013, p.515). De mate waarin internationalisering in het VO een aantal competenties als doel moet hebben en in hoeverre de school stuurt op het bereiken van dat doel De stellingen hadden de volgende basis: 34 | Ik vind dat internationalisering in het voortgezet onder- Op mijn school/vestiging/afdeling sturen wij op wijs onderstaande competenties als doel moet hebben: het bereiken van onderstaande competenties: Helemaal mee oneens Helemaal niet Meer oneens dan eens Wel, maar niet voldoende Meer eens dan oneens Voldoende Helemaal mee eens Expliciet Weet ik niet Weet ik niet Figuur 14 Mening bij: Ik vind dat internationalisering in het voortgezet onderwijs onderstaande competenties als doel moet hebben: (N=191) | 35 Figuur 15 Antwoord op de vraag: Op mijn school/vestiging/afdeling sturen wij op het bereiken van onderstaande competenties: (N=191) Voor alle bevraagde competenties geldt dat meer dan 50% van de respondenten het helemaal eens was met het feit dat internationalisering deze als doel zou moeten hebben, uitgezonderd de competentie leerlingen begrijpen beter dat ‘gelijkheid’ de basis is voor democratie. Bij de vraag of er op de school/vestiging/afdeling van de respondenten expliciet gestuurd wordt op het ontwikkelen van de competenties, gold dat voor 16-36% van de respondenten. 36 | Bij de competenties waarbij meer dan 75% van de respondenten het helemaal eens was met het feit dat internationalisering deze als doel zou moeten hebben, was ook de mate van sturing hoger. Dit betreft dan de volgende competenties: Helemaal mee eens Expliciete sturing 4. Leerlingen vergroten hun communicatievaardigheden 89,5% 49,7% 2. Leerlingen leren om zich aan te passen aan nieuwe situaties 83,3% 36,5% 3. Leerlingen vergroten hun kennis van vreemde talen. 79,6% 55,0% 6. Leerlingen ontwikkelen (meer) tolerantie t.a.v. andere culturen 78,5% 32,5% Omdat Elos - scholen volgens de informatie op de website van het Europees Platform een goed gefundeerde en gestructureerde mogelijkheid bieden om op onderscheidende wijze internationalisering op school vorm te geven, is gekeken in hoeverre er een verschil te onderscheiden was tussen de antwoorden van de respondenten die onder de vlag van Elos internationaliseringsactiviteiten uitvoeren (n=36) en de respondenten die niet onder de vlag van Elos internationaliseringsactiviteiten uitvoeren (n=155) in de mate waarin aangegeven wordt expliciet te sturen op bovenstaande competenties. Bij de het expliciet sturen op het bereiken van competentie 3 Leerlingen vergroten hun kennis van vreemde talen en competentie 5 Leerlingen vergroten hun kennis van de EU (structuren, doelstellingen, gemeenschappelijk waardesysteem) is het verschil relatief groot. Bij het expliciet sturen op de overige competenties liggen de scores veel dichter bij elkaar. kennis van vreemde talen kennis van de EU Elos 69,4% 44,4% Niet-Elos 51,6% 28,4% | 37 Figuur 16 De respondenten die niet onder de vlag van Elos internationaliseringsactiviteiten uitvoeren (n=155) t.o.v. de respondenten die wel onder de vlag van Elos internationaliseringsactiviteiten uitvoeren (n=36) en de mate waarin zij aangeven expliciet te sturen. 38 | De mate waarin internationalisering in het VO een internationaal gedrag als doel moet hebben en in hoeverre de school stuurt op het bereiken van dat gedrag Hier hadden de vragen de volgende structuur: Leerlingen die deelgenomen hebben aan Op mijn school/vestiging/afdeling sturen wij onze internationaliseringsactiviteiten vertonen het op het bereiken van onderstaand gedrag: volgende internationale gedrag: Zeker weten niet Helemaal niet Ik denk het niet Wel, maar niet voldoende Ik denk het wel Voldoende Zeker weten wel Expliciet Weet ik echt niet Weet ik niet Figuur 17 ‘Internationaal gedrag’ van leerlingen die deelgenomen hebben aan de internationaliseringsactiviteiten (N=191) | 39 Figuur 18 Wijze waarop de school/vestiging/afdeling stuurt op het bereiken van ‘internationaal gedrag’ (N=191) Minder dan 20% van de respondenten weet zeker of de leerlingen die deelgenomen hebben aan de internationaliseringsactiviteiten ook deze vormen van internationaal gedrag vertonen na het voortgezet onderwijs. Ongeveer de helft van de respondenten geeft aan dat er wel gestuurd wordt op het bereiken van het internationaal gedrag, maar dit gebeurt bij minder dan 10% van de respondenten expliciet. 40 | Conclusie Zoals bij zoveel onderzoeken het geval is, zal ook dit onderzoek weer tot net zoveel vragen leiden als er antwoorden gegeven kunnen worden. Waar dit onderzoek toe geleid heeft is een beschrijving van meningen van de respondenten over wat zij onder de definitie van internationalisering verstaan, over de mate waarin internationalisering in het VO een aantal competenties en gedrag tot doel moet hebben en in hoeverre er op de scholen van de respondenten gestuurd wordt op het bereiken van die doelen. Algemeen De internationaliseringsratio op de scholen van de respondenten neemt toe met het opleidingsniveau dat op de scholen aangeboden wordt. Op zo’n 60% van de scholen met een VMBO-opleiding worden voor deze niveaus ook internationaliseringsactiviteiten uitgevoerd, terwijl dit voor de HAVO ruim 80% is en voor het VWO rond de 95%. Tegen de 50% van de respondenten geeft aan onder de vlag van Comenius schoolpartnerschappen de internationaliseringsactiviteiten te organiseren. Rond de 30% van de respondenten noemt Bios leerlingenuitwisseling. Dat betekent dat een belangrijk deel van de internationaliseringsactiviteiten leerlingenmobiliteit als onderdeel heeft, met bijna driekwart van de respondenten dat aangeeft gesubsidieerde leerlingenuitwisseling(en) voor leerlingen als activiteit te organiseren. Een andere belangrijke focus ligt op tweetalig onderwijs. Misschien wel de belangrijkste conclusie uit dit onderzoek is de noodzaak om tot meer bewustzijn te komen dat leerlingen niet automatisch internationale en interculturele competenties verwerven als ze deelnemen aan een internationale uitwisseling. Rond de 90% van de respondenten geeft aan de mening te hebben dat dit wel het geval is. Deze wordt ten stelligste ontkracht in de recentere studies die hierover verschenen zijn. De definitie van internationalisering Bijna een derde van de respondenten (32,6%) geeft op de vraag wat de definitie van internationalisering voor hem of haar is een antwoord waarin ‘begrip voor/ kennis maken met/contact met een andere cultuur’ voorkomt. Dit is daarmee het antwoord dat het meest wordt gegeven. Hierna volgt een antwoord waarin ‘horizonverbreding’ voorkomt. Dit antwoord wordt door ruim 20% van de respondenten gegeven. Dat maakt dat ruim de helft van de respondenten een antwoord geeft waarin een doel voor de leerlingen aanwezig is. Worden de definities gecodeerd naar activity/activiteit, output en outcome, dan blijkt dat iets meer dan de helft van de respondenten (52%) definities formuleert die gericht zijn op activities en dat 42% definities formuleert die op outcome gericht zijn. Het meest opvallende dat uit de reactie op de stellingen met betrekking tot internationalisering naar voren komt is dat de respondenten het bijna unaniem eens zijn met de stelling: Met betrekking tot internationalisering in het voortgezet onderwijs dient het onderwijs leerlingen uit te rusten voor de internationale en interculturele samenleving en beroepspraktijk. Deze stelling komt voor een belangrijk deel overeen met dat wat het Europees Platform stelt als de hoofddoelen van het internationaliseringsbeleid op de scholen in Nederland: Bereid leerlingen voor op de (internationale) arbeidsmarkt en bevorder interculturele competenties, die tot meer begrip leiden. | 41 De mate waarin internationalisering in het VO een aantal competenties als doel moet hebben en in hoeverre de school stuurt op het bereiken van dat doel De respondenten zijn het bijna unaniem eens met de stelling: Met betrekking tot internationalisering in het voortgezet onderwijs dient het onderwijs leerlingen uit te rusten voor de internationale en interculturele samenleving en beroepspraktijk. Bij de competenties waarbij meer dan 75% van de respondenten het helemaal eens was met het feit dat internationalisering deze als doel zou moeten hebben, was ook de mate van sturing hoger. Dit betreft dan de volgende competenties: Helemaal mee eens Expliciete sturing Leerlingen vergroten hun communicatievaardigheden 89,5% 49,7% Leerlingen leren om zich aan te passen aan nieuwe situaties 83,3% 36,5% Leerlingen vergroten hun kennis van vreemde talen. 79,6% 55,0% Leerlingen ontwikkelen (meer) tolerantie t.a.v. andere culturen 78,5% 32,5% Dat het meest expliciet gestuurd wordt op het vergroten van de communicatievaardigheden en het vergroten van kennis van vreemde talen is te verwachten, gezien het feit dat bijna de helft van de respondenten (47,1%) aangeeft onder de vlag van tto internationaliseringsactiviteiten te organiseren. De mate waarin internationalisering in het VO een internationaal gedrag als doel moet hebben en in hoeverre de school stuurt op het bereiken van dat gedrag Minder dan 20% van de respondenten geeft aan zeker te weten dat leerlingen die deelgenomen hebben aan internationaliseringsactiviteiten vaker een vervolgopleiding met een internationaal karakter, een studie in het buitenland te kiezen of in hun vervolgopleiding te kiezen voor een stage in het buitenland. Het percentage respondenten dat aangeeft expliciet te sturen op dit internationaal gedrag ligt onder de 10%. Voorstel voor definitie internationalisering voortgezet onderwijs Als conclusie uit dit onderzoek wordt de volgende definitie van internationalisering in het voortgezet onderwijs voorgesteld, waarin definities van Knight (2004), de oproep van De Wit (2011) en Coelen (2013) en de bevindingen van Deardorff samenkomen: Internationalisering in het voortgezet onderwijs is het proces waarin de internationale of interculturele dimensie wordt geïntegreerd in het onderwijs, waarbij expliciet gestuurd wordt op het bereiken van interculturele competenties met als doel de leerlingen voor te bereiden op een steeds internationaler wordend(e) vervolgonderwijs, arbeidsmarkt en samenleving. 42 | Aanbevelingen Omdat de respondenten het bijna unaniem eens zijn met de stelling: Met betrekking tot internationalisering in het voortgezet onderwijs dient het onderwijs leerlingen uit te rusten voor de internationale en interculturele samenleving en beroepspraktijk, geeft dit kansen voor het vaststellen van heldere resultaatgerichte doelstellingen voor internationalisering in het voortgezet onderwijs die werkelijk outcome georiënteerd zijn. Deze bijna unanimiteit vergroot de kans dat deze doelstellingen vervolgens door een meerderheid van de scholen van het voortgezet onderwijs geaccepteerd en overgenomen zullen worden in hun internationaliseringsbeleid. Bij outcome-georiënteerde definities kunnen learner-centered resultaten als doel worden vastgesteld, die ook meetbaar zijn. Deze vorm van definiëren geeft daarmee een grotere kans op het werkelijk bereiken van deze resultaten. De aanbeveling die hieruit voortvloeit is: meetbare learner-centered resultaten definiëren en meetinstrumenten ontwikkelen, met als doel de meetresultaten te gebruiken om het internationaliseringsbeleid te kunnen optimaliseren. Hiermee kan toegewerkt worden naar de door De Wit bepleite verschuiving van een meer op activiteiten en motiveringen gerichte benadering naar een combinatie van proces en competentie (De Wit, 2011, p.9) gerichte benadering en komt hiermee ook een mogelijke ontwikkeling van een doorlopende leerlijn internationalisering VO-HO in beeld. Want, op het moment dat de doelstellingen outcome georiënteerd zijn, kan men resultaatgerichte programma’s opstellen die, als bekend is wat de door het hoger onderwijs als gewenst niveau van competenties wordt gezien bij instroom, kunnen leiden tot een doorgaande leerlijn internationalisering voortgezet onderwijs - hoger onderwijs. Misschien wel de belangrijkste aanbeveling die voortvloeit uit dit onderzoek is de noodzaak van het ontwikkelen van beleid om bewustwording te creëren dat leerlingen niet automatisch internationale en interculturele competenties verwerven als ze deelnemen aan een internationale uitwisseling, maar dat gerichte interventies nodig zijn die ingebed zijn in het curriculum van de leerling. Een laatste aanbeveling is dan ook het ontwikkelen van een interventiemethode voor het voortgezet onderwijs, die ingebed kan worden in het curriculum van de leerling, met als doel het verwerven van internationale en interculturele competenties. | 43 Beperkingen Dit onderzoek is exploratief en geeft daarmee een beschrijving van de internationaliseringspraktijk van een deel van de scholen voor voortgezet onderwijs in Nederland. De kwantitatieve resultaten van dit onderzoek moeten met voorzichtigheid bekeken worden. De groep respondenten betreft geen aselecte steekproef en de antwoorden van de respondenten kunnen dus niet gezien worden als representatief voor de situatie in het gehele voortgezet onderwijs. Omdat noch bekend is hoe de ruim 3300 geadresseerden verdeeld zijn over het totaal aantal scholen voor voortgezet onderwijs, noch hoeveel verschillende scholen vertegenwoordigd worden door de 375 initieel gestarte respondenten of de uiteindelijk 191 respondenten die de vragenlijst hebben gecomplementeerd, is dat nog een reden om de resultaten niet als representatief te mogen zien. Een volgend punt van aandacht betreft het type internationaliseringsactiviteiten en de vlag waaronder de internationaliseringsactiviteiten worden georganiseerd. Als 48% van de respondenten aangeeft onder de vlag van Comenius Schoolpartnerschappen activiteiten te organiseren, zegt dat nog niets over het aantal klassen of leerlingen dat daarbij betrokken wordt, welk leerjaar of welke opleiding. In de vraagstelling over het type activiteiten is ook geen onderscheid gemaakt tussen short-term (minder dan drie weken) of long-term uitwisselingen. Er is niet bekend in hoeverre leerlingen ‘ondergedompeld’ worden in een andere cultuur, een of twee maal per jaar met ‘de ander’ via internet communiceren of misschien met hun klas op een dag de kerstmarkt in Duitsland bezoeken. De vergelijking die gemaakt wordt tussen de situatie van internationalisering in het voortgezet onderwijs en die in het hoger onderwijs, is door de praktijk gestuurd. Omdat er maar heel weinig onderzoek gedaan is naar internationalisering in het voortgezet onderwijs, is gebruik gemaakt van onderzoek naar definitie, doel en opbrengst van internationalisering in het hoger onderwijs. Er is echter geen wetenschappelijke onderbouwing voor de legitimiteit van deze vergelijking. 44 | Suggesties voor verder onderzoek De bovenstaande beperkingen, de hiaten die er bestaan in het onderzoek naar internationalisering in het voortgezet onderwijs en de resultaten van studies naar internationalisering in het hoger onderwijs, vragen om nader onderzoek. Ik doe hieronder enkele suggesties: - Op welke competenties dient het voortgezet onderwijs te sturen om de leerlingen voor te bereiden op een steeds internationaler wordende arbeidsmarkt en samenleving en een steeds verder internationaliserend hoger onderwijs? Daarbij zou kunnen worden gekeken of er ten aanzien van deze internationale en interculturele competenties onderscheid gemaakt dient te worden naar het niveau van het voortgezet onderwijs en tussen regulier voortgezet onderwijs en speciale op internationalisering gerichte vormen als tto en Elos. - Op welke manier kan het meest effectief expliciet gestuurd worden op het ontwikkelen en bereiken van de vastgestelde internationale en interculturele competenties? Welke interventies zijn effectief? - Op welke manier kunnen de te bereiken internationale en interculturele competenties van leerlingen gemeten en getoetst worden? - Op welke manier kan effectief het bewustzijn gecreëerd worden dat leerlingen niet automatisch internationale en interculturele competenties verwerven als ze deelnemen aan een internationale uitwisseling, waarbij de interventies ingebed moeten zijn in het curriculum van de leerling? - Op welke manier kan het voortgezet onderwijs en het hoger onderwijs samenwerken om tot een doorgaande leerlijn internationalisering te komen, zodanig dat de daarin beoogde internationale en interculturele competenties elkaar aanvullen en versterken? | 45 Nawoord Dit rapport is het resultaat van een onderzoek met een tweeledig belang. Enerzijds is het de start van mijn carrière als onderzoeker, als coördinator internationalisering op een middelbare school met oprechte belangstelling voor wat de opbrengst is en zou kunnen zijn van de internationaliseringsactiviteiten in het voortgezet onderwijs. Anderzijds voldoet het onderzoek aan de wens van het Europees Platform om deze informatie te verkrijgen. Zoals duidelijk zal worden in het rapport, zijn daar nog heel weinig studies naar gedaan en is vervolgonderzoek daarom wenselijk. Mijn intentie is dan ook om, in samenwerking met het Europees Platform, een promotieonderzoek te doen naar de competentieontwikkeling bij leerlingen die deelnemen aan internationaliseringsactiviteiten en daarmee bij te dragen aan een internationalisering van het voortgezet onderwijs dat werkelijk in staat is zijn leerlingen uit te rusten voor de internationale en interculturele samenleving en beroepspraktijk. Een dankwoord is op zijn plaats. Ten eerste wil ik het Europees Platform, in de persoon van Jindra Divis, bedanken voor het bieden van deze kans en het openen van deuren. Hans de Wit voor zijn vertrouwen in mij, zijn directe aanbod mij te adviseren, zijn waardevolle suggesties, zijn geduld en mijn introductie bij het CHEI in Milaan. Jos Beelen, Jos Walenkamp en Robert Coelen voor hun adviezen en hun aanbod om deze rol ook te blijven vervullen. En verder natuurlijk dank aan allen die de moeite hebben genomen de vragenlijst in te vullen die zij als mail hebben ontvangen van het Europees Platform. Ellen Maaskant ([email protected]) Utrecht, augustus 2014 46 | Literatuuroverzicht Altbach, Ph.G. & Knight, J. (2007). The Internationalization of Higher Education: Motivations and Realities. Journal of Studies in International Education 2007 11: 290. Verkregen van http://jsi.sagepub.com Narodna Univ Knjiznica 06-04-2011 Beelen, J. (2011). Internationalisation at Home in a Global Perspective: A Critical Survey of the 3rd Global Survey Report of IAU. In: “Globalisation and Internationalisation of Higher Education” [online monograph]. Revista de Universidad y Sociedad del Conocimiento (RUSC). Vol. 8, No 2, pp. 249-264. UOC. CBS (2012). Jaarboek onderwijs in cijfers 2012. Verkregen van http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/3036B4E1-A671-4C9E-95BF-90C0493B4CD9/0/2012f162pub.pdf op 08-03-20140 Coelen, R.J. (2013). The Internationalisation of Higher Education, 2.0. Inaugural Lecture. Stenden University of Applied Sciences, Leeuwarden, Nederland. Verkregen van http://www.stenden.com/nl op 16-02-2014 Council of Europe and European Commission. (2000) Intercultural Learning T-KIT No.4, November 2000. Verkregen van http://youth-partnership-eu.coe.int/youth-partnership/documents/Publications/T_kits/4/tkit4. pdf op 27-03-2013 Deardorff, D. K. (2011). Assessing intercultural competence. New Directions for Institutional Research, 2011: 65–79. doi: 10.1002/ir.381 Deardorff, D.K. & Gaalen, van A. (2012). Outcomes Assessment in the Internationalization of Higher Education. In Darla K. Deardorff et al (Eds.), The SAGE Handbook of International Higher Education, 167-189. Los Angeles, USA: Association of International Education Administrators. DG EAC (2012). L’Etude d’impact des partenariats scolaires Comenius sur les établissements – changements institutionnels et dimension européenne (EAC/18/2009) Direction générale de l’éducation et de la culture (DG EAC), Luxembourg: Office des publications de l’Union européenne. Dutch Presidency of the Council of the European Union (2004). Priorities. The Hague/Brussels. Verkregen van http://www.europarl.europa.eu/meetdocs/2004_2009/documents/autres/priorities%20dutch% 20presidency_/priorities%20dutch%20presidency_en.pdf op 29-12-2013 Egron, E. & Hudson, R. (2014). Internationalization of Higher Education: Growing expectations, fundamental values. Executive summary of the IAU 4th Global Survey, IAU, April 2014. Verkregen van http://www.iau-aiu.net/sites/all/files/IAU-4th-GLOBAL-SURVEY-EXECUTIVE-SUMMARY.pdf op 16-06-2014 European Commission (2004). Building our common Future. Policy challenges and Budgetary means of the Enlarged Union 2007-2013, Brussels, 26.2.2004 COM(2004) 101 final/2 | 47 European Commission (2007). Schools for the 21st century. COMMISSION STAFF WORKING PAPER. SEC(2007)1009 Brussels, 11.07.07 European Higher Education Area (1999). The Bologna Declaration of 19 June 1999. Joint declaration of the European Ministers of Education THE EUROPEAN HIGHER EDUCATION AREA. Verkregen van http://www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/bologna/documents/MDC/BOLOGNA_DECLARATION1.pdf op 23-03-2014 European Higher Education Area (2009). The Bologna Process 2020 - The European Higher Education Area in the new decade. Communiqué van Leuven en Louvain-la-Neuve van 28 en 29 april 2009. Verkregen van http://www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/bologna/conference/documents/ Leuven_Louvain-la-Neuve_Communiqu%C3%A9_April_2009.pdf op 23-03-2014 European Parliament (2006a). Recommendation of the European Parliament and of the Council 18 December 2006 on key competences for lifelong learning (2006/962/EC) Official Journal of the European Union L 394/10 Europees Parlement (2006b). Besluit nr. 1720/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot vaststelling van een actieprogramma op het gebied van een leven lang leren, Publicatieblad van de Europese Unie, L 327/45 Europees Platform (2013). Internationaliseren geeft meer dimensie aan onderwijs, Jaaroverzicht 2012. Haarlem 2013 Europese Commissie (1997). Verdrag van Amsterdam houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende akten. In het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, 97/C 340/03: 244 Europese Commissie (2013a). European higher education in the world, Communication from the Commission to the European Parliament, the Council, the European Economic and Social Committee and the Committee of Regions, Brussels, COM(2013) 499 final. Verkregen van http://www.nuffic.nl/bibliotheek/European-higher-education-in-the-world.pdf op 16-06-2014 Europese Commissie (2013b). Europese universiteiten moeten internationaal gaan denken. Persbericht Europese Commisie, Brussel, 11 juli 2013. Verkregen van http://europa.eu/rapid/press-release_IP-13-678_nl.htm op 23-03-14 Groves, R.M. (2006) Nonresponse rates and nonresponse bias in household surveys. Public Opinion Quarterly, 2006, Vol.70(5), pp.646-675. Verkregen van http://poq.oxfordjournals.org/ at Universiteit van Amsterdam op 05-01-2014 Hogeschool van Amsterdam (2010). Strategisch Beleidsplan Internationalisering, 2010-2014 Hogeschool van Amsterdam, Amsterdam. http://www.europa-nu.nl/id/vh7dotpnvfze/lissabonstrategie benaderd op 17-12-2013 Hudzik, J.K. & Stohl, M. (2009). Modelling Assessment of Outcomes and Impacts from internationalization. Measuring Success in the Internationalisation of Higher Education, EAIE Occasional Paper 22, ed. De Wit, H. Amsterdam: European Association for International Education. Verkregen van http://aplicaciones2.colombiaaprende.edu.co/mesas_dialogo/documentos/mesa80/2057Measurin ginternasionalisationEAIE.pdf 16-02-14 48 | Hunter, B., White, G.P. & Godbey, G.C. (2006). What does it mean to be globally competent? Journal of Studies in International Education, 10, 267-285. DOI: 10.1177/1028315306286930 Verkregen van http://jsi.sagepub.com/content/10/3/267.full.pdf+html op 09-09-2013 Jones, E. & D. Killick (2013). Graduate Attributes and the Internationalized Curriculum: Embedding a Global Outlook in Disciplinary Learning Outcomes. Journal of Studies in International Education 17(2): 165-182. Verkregen van http://jsi.sagepub.com UVA Universiteitsbibliotheek 16-03-2014 Knight, J. (1994). Internationalization: Elements and checkpoints (Research Monograph, No. 7). Ottawa, Canada: Canadian Bureau for International Education. Knight, J. (2004). Internationalization Remodeled: Definition, Approaches, and Rationales. Journal for Studies in International Education, 8(1), 5-31. Verkregen van http://jsi.sagepub.com/content/8/1/5.full.pdf+html 22-11-2012 Knight, J. (2008). Higher Education in Turmoil. The Changing World of Internationalisation. Rotterdam, the Netherlands: Sense Publishers. Verkregen van https://www.sensepublishers.com/media/475-higher-education-in-turmoil.pdf 01-06-2014 Knight, J. (2011). Five Myths about Internationalization. In International Higher Education. Boston, Centre for International Higher Education Boston College, Volume 62, Winter 2011 Knight, J. (2012). Concepts, Rationales, and Interpretive Frameworks in the Internationalization of Higher Education. In Darla K. Deardorff et al. (Eds.), The SAGE Handbook of International Higher Education, 27-42. Los Angeles, USA: Association of International Education Administrators. Leask, B. (2009). Using Formal and Informal Curricula to Improve Interactions Between Home and International Students. Journal of Studies in International Education 13(2): 205-221. Verkregen van http://jsi.sagepub.com UVA Universiteitsbibliotheek 16-03-2014 Maslowski, R., Naayer, H., Oonk, G.H., Werf, M.P.C. van der (2009). Effecten van internationalisering in het voortgezet onderwijs. Een analyse van de implementatie en effecten van een Europese en internationale oriëntatie. Gronings Instituut voor Onderzoek van Onderwijs, Groningen. Ministerie van OC&W.( 2013). Monitor Trends in Beeld, www.trendsinbeeld.minocw.nl/grafieken/3_1_1_3.php. Benaderd op 17-03-14 Onderwijsraad (2011). Advies Naar hogere leerprestaties in het voortgezet onderwijs, uitgebracht aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Nr. 20110054/1002, februari 2011 Uitgave van de Onderwijsraad, Den Haag, 2011. Verkregen van http://www.onderwijsraad.nl/upload/documents/publicaties/volledig/nieuw-naar-hogereleerprestaties-in-het-voortgezet-onderwijs.pdf op 23-03-2014 Oonk, G.H. (2004). De Europese integratie als bron van onderwijsinnovatie -een onderzoek naar de betekenis en de resultaten van internationalisering in het voortgezet onderwijs in Nederland(Proefschrift Universiteit van Amsterdam). Europees Platform voor het Nederlandse Onderwijs, Alkmaar. Oonk, G.H. (2006). Internationalisering in het basis- en voortgezet onderwijs. Een theoretische exploratie van beleid, implementatie, effecten en onderzoek. Europees Platform voor het Nederlandse Onderwijs, Alkmaar. | 49 Oonk, G.H. & Maslowski, R. (2011). Internationalisation in secondary education. An introduction. In: Internationalisation in Secondary Education in Europe. A European and international Orientation in Schools: Policies, Theories and Research. Oonk, H et al. (eds) Charlotte, NC, USA; Information age publishing, inc. Peytchev, A. (2013). Consequences of Survey Nonresponse. The ANNALS of the American Academy of Political and Social Science 2013 645: 88 Sage 2010. Verkregen van ann.sagepub.com at UVA Universiteitsbibliotheek op 05-01-2014 Qiang, Z. (2003). Internationalization of higher education: Towards a conceptual framework. Policy Futures in Education, 1(2), 248-270. Verkregen van http://dx.doi.org/10.2304/pfie.2003.1.2.5 09-03-2014 Root, E. & Ngampornchai A. (2013). “I Came Back as a New Human Being”: Student Descriptions of Intercultural Competence Acquired Through Education Abroad Experiences. Journal of Studies in International Education November 2013 17: 513-532, first published on December 6, 2012 doi:10.1177/1028315312468008 Verkregen van jsi.sagepub.com at UVA Universiteitsbibliotheek 17-03-2014 Wit , H. de (2011). De wet van de stimulerende achterstand? Internationalisering van het hbo-onderwijs: misvattingen en uitdagingen. Openbare Les. HVA Publicaties, Amsterdam, 6 april 2011 Wit, H. de (2010). Internationalisation of Higher Education in Europe and its assessment trends and issues, Accreditation Organisation of the Netherlands and Flanders, Colophon. Verkregen van http://www.nvao.net/page/downloads/Internationalisation_of_Higher_Education_in_Europe_ DEF_december_2010.pdf op 13-06-2014 50 | Lijst met tabellen en figuren Figuur 1 Functie respondent (N=244) Figuur 2 Functie respondent en bereidheid tot deelname (N=244) Figuur 3 Aantal leerlingen van de school/vestiging waarover de vragen worden beantwoord (N=244) Figuur 4 Herkomst leerlingenpopulatie( N=244) Figuur 5 Internationaliseringsratio per opleidingsniveau (N=244) Figuur 6 De vlag waaronder internationaliseringsactiviteiten worden georganiseerd (N=327) (meerdere antwoorden mogelijk) Figuur 7 Aantal leerlingen dat jaarlijks deelneemt aan internationaliseringsactiviteiten (N=244) Figuur 8 Type internationaliseringsactiviteiten (N=244 ) (meerdere antwoorden mogelijk) Figuur 12 Het percentage van de respondenten dat een op activiteiten gerichte of op outcome gerichte geformuleerde definitie van internationaliseringgeeft (N=205) Figuur 13 Antwoord op de vraag: Wilt u aangeven in hoeverre u het eens bent met elk van de volgende stellingen? (N=206) Figuur 14 Mening bij: Ik vind dat internationalisering in het voortgezet onderwijs onderstaande competenties als doel moet hebben: (N=191) Figuur 15 Antwoord op de vraag: Op mijn school/ vestiging/afdeling sturen wij op het bereiken van onderstaande competenties: (N=191) Figuur 16 De respondenten die niet onder de vlag van Elos internationaliseringsactiviteiten uitvoeren (n=155) t.o.v. de respondenten die wel onder de vlag van Elos internationaliseringsactiviteiten uitvoeren (n=36) en de mate waarin zij aangeven expliciet te sturen. Figuur 9 Aantal partnerscholen waarmee wordt samengewerkt (N=244 ) Figuur 17 ‘Internationaal gedrag’ van leerlingen die deelgenomen hebben aan de internationaliserings-activiteiten(N=191) Figuur 10 Gecodeerd antwoord op de vraag: De definitie van ‘internationalisering in het voortgezet onderwijs’ is voor mij… (N=205) Figuur 18 Wijze waarop de school/vestiging/afdeling stuurt op het bereiken van ‘internationaal gedrag’ (N=191) Figuur 11 Gecodeerd antwoord op de vraag: De definitie van ‘internationalisering in het voortgezet onderwijs’ is voor mij… uitgesplitst naar de functie van de respondent (N=205) Tabel 1 Internationaliseringsratio per opleidingsniveau (N=244) | 51 52 | Annex (Vragenlijst) | 53 54 | | 55 56 | | 57 Foto: Peter Flohr Grafisch ontwerp: Bureau Gurk
© Copyright 2024 ExpyDoc