onbewaakte kopie Protocollenboek Voorbehouden en Risicovolle en Overige handelingen Hoofdstuk Puncties Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen onbewaakte kopie Puncties 1 Inhoudsopgave Bloedglucosewaarden meten ............................................................................................................................ 1 INR meten met een zelfmeetapparaat............................................................................................................... 5 Ascitespunctie.................................................................................................................................................... 7 Venapunctie voor bloedafname....................................................................................................................... 12 Bloedglucosemeters ........................................................................................................................................ 15 Prikpennen....................................................................................................................................................... 17 Meterbeschrijving: Accutrend GC.................................................................................................................... 19 Meterbeschrijving:Bayers Breeze 2................................................................................................................. 21 Meterbeschrijving: Precision Xceed ................................................................................................................ 23 Meterbeschrijving Securject Pro...................................................................................................................... 25 © Vilans 11-03-2014 onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen Puncties 1 Bloedglucosewaarden meten Inleiding Om de bloedglucosewaarde te meten, wordt een druppel bloed (capillair volbloed) uit de vinger op een teststrip opgevangen of opgezogen. Met een bloedglucosemeter wordt de bloedglucosewaarde gemeten. Ook bloed uit een ader (veneus plasma) kan gebruikt worden om de bloedglucosewaarde te meten. Dit gebeurt in het laboratorium. Indicaties Het meten van de bloedglucosewaarde is belangrijk voor de behandeling van cliënten met diabetes mellitus. De hoogte van de bloedglucosewaarde geeft informatie over hoe de cliënt reageert op de behandeling, op het dieet en op lichamelijke activiteit. Daarnaast helpt het controleren en registreren van de bloedglucosewaarde het tijdig zien aankomen of voorkomen van hypo- en hyperglykemie 1 . Het meten van de bloedglucosewaarde wordt ook gedaan om de diagnose diabetes mellitus vast te stellen. Glucosedagcurve Een glucosedagcurve bestaat uit een reeks van bloedglucosewaarden die op verschillende vaste momenten op de dag worden gemeten. Dagcurven kunnen uit één tot acht metingen per dag bestaan. Dit kunnen tijdstippen voor de hoofdmaaltijden (preprandiaal ), na de hoofdmaaltijden ( postprandiaal), voor het slapen gaan en ’s nachts zijn. De waarde van bloedglucose wanneer de cliënt acht uur niet gegeten heeft wordt de nuchtere waarde genoemd. Zelfmanagement Cliënten met diabetes mellitus leren over het algemeen zelf de bloedglucosewaarde te meten (zelfcontrole). Cliënten dienen jaarlijks instructie te krijgen. Zelfcontrole is een belangrijk onderdeel van diabetes educatie en kan een bijdrage leveren aan zelfmanagement van de aandoening 2 . Frequentie en tijdstippen van (zelf)controle Hoe vaak controle nodig is en op welke tijdstippen moet in overleg met de arts / de diabetesverpleegkundige en de cliënt worden vastgesteld en geëvalueerd. De frequentie van controle is afhankelijk van het type diabetes en van de behandeling die de cliënt daarvoor heeft. Tot slot spelen leeftijd en leefstijl van de cliënt een rol. Cliënten met diabetes type 2 die geen insuline gebruiken 1 2 © Vilans 18-04-2013 De kunst van het bloedglucose meten, Medisch Contact, april 2010. NDF-richtlijn Zelfcontrole van het bloedglucosegehalte bij diabetes mellitus, 2003 (ingezien augustus 2012). Achtergrondinformatie Bloedglucosewaarden meten: 1 (van 4) onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen Puncties 2 Controle van de bloedglucosewaarde bij cliënten die geen insuline gebruiken is alleen in speciale omstandigheden zinvol: bij verdenking van ontregeling, evaluatie na een met de arts afgesproken periode (bijvoorbeeld maximaal drie maanden); bij zwangerschapswens; bij het gebruik van andere bloedglucose beïnvloedende medicatie zoals corticosteroïden 1 , voor zolang de ontregeling duurt; als voorbereiding op behandeling met insuline; bij zwangerschap en eerder meegemaakte zwangerschapsdiabetes. Cliënten met diabetes type 2 die één of twee maal daags insuline gebruiken Bepaal bij aanvang van de één of twee maal daagse therapie: dagelijks de nuchtere bloedglucose, tot de waarden stabiel zijn; eenmaal per week of eens per twee weken een vierpuntscurve: vóór de drie hoofdmaaltijden en vóór het slapen; op indicatie eenmaal per week of eens per twee weken een zeven/achtpuntscurve: voorafgaand aan en na elke hoofdmaaltijd, voor het slapen en, bij twijfel aan nachtelijke ontregeling, controle in de nacht. Cliënten met diabetes met een intensief insulineschema Dit zijn cliënten die drie of meer keren insuline per dag gebruiken of cliënten die een insulinepomp gebruiken: controle van gemiddeld vier of vijf keer per dag; in incidentele gevallen en/of bij behoefte aan meer inzicht kan een groter aantal metingen per dag noodzakelijk zijn. Bijvoorbeeld eenmaal per week of eenmaal per twee weken een zeven- of achtpuntscurve (voor en na de hoofdmaaltijden en indien gewenst ’s nachts). Werkwijze bloedafname voor bloedglucose Capillair volbloed bloed wordt bij volwassenen afgenomen uit de vinger. Geschikte vingers om in te prikken zijn voor volwassenen de ring- en middelvingers en pinken. Ontzie de wijsvinger en de duim, deze worden het meest gebruikt en zijn gevoeliger. De zijkant van de vingertop is het minst pijnlijk, aangezien daar minder (tast)zenuwen zitten. Er bestaat een verband tussen dieper prikken en pijn beleving van de cliënt. Bij baby’s wordt bij voorkeur in de zijkanten van de hiel geprikt. Bij hoge uitzondering in de oorlel (is lastiger). Het ligt aan de grootte van het kind, maar pas vanaf een leeftijd van 6-12 maanden wordt de vinger als prikplaats gebruikt 2 . Hygiëne Was en droog of desinfecteer de handen met handalcohol vóór het prikken van de cliënt. Dit voorkomt onjuiste meetuitslagen. Laat de cliënt de handen wassen met (bij voorkeur warm) water en zeep. Laat de cliënt de handen goed drogen. Dit voorkomt onjuiste meetuitslagen. Desinfectie van de vinger is niet noodzakelijk als de handen goed gewassen en gedroogd worden. Eerste of tweede druppel bloed Als de zorgverlener de test uitvoert geldt het advies om, na het op juiste wijze reinigen van de handen door de cliënt en de zorgverlener, de eerste druppel weg te vegen en de tweede druppel te gebruiken. 1 2 © Vilans 18-04-2013 Zie ook bloedglucose beïnvloedende medicijnen, KNMP-Richtlijn Diabetes mellitus concept 2011, blz. 36 en 37 (ingezien augustus 2012). A. Geluk; kinder diabetesverpleegkundige UMCG Groningen, 2009. Achtergrondinformatie Bloedglucosewaarden meten: 2 (van 4) onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen Puncties 3 Als de cliënt zelf de test uitvoert kan de eerste bloeddruppel voor de meting gebruikt worden, mits de cliënt de handen gewassen heeft met (bij voorkeur warm) water en zeep en de cliënt de handen goed droogt. Lukt het de cliënt niet om de handen goed te wassen, laat de cliënt dan ook de eerste druppel wegvegen en de tweede druppel te gebruiken voor de meting. Voorkom stuwing bij het verkrijgen van een bloeddruppel. Stuwing kan de meetuitslag beïnvloeden. Bloed uit de vinger of de ader (volbloed of plasma) Bloedglucosewaarden kunnen gemeten worden in volbloed of in plasma. Bij het meten in plasma zijn de bloedglucosewaarden iets hoger dan bij het meten in volbloed (zie tabel 1 en 2, verderop). Het is daarom van belang alleen bloedglucosewaarden te vergelijken die op dezelfde wijze zijn gemeten. Bloedglucosewaarden die met de vingerprik (volbloed) zijn gemeten zijn geschikt om een behandeling te evalueren. Ze zijn vanwege de afwijkende waarden niet geschikt om de diagnose diabetes mellitus te stellen. Kalibratie De draagbare bloedglucosemeters, waar bloed meestal verkregen wordt door middel van een vingerprik, zijn gekalibreerd op bepaling van de glucosewaarde in capillair volbloed uit de vinger (volbloed gekalibreerd) of de waarde wordt omgerekend in plasma uit de ader (plasma gekalibreerd). Hoe de kalibratie is afgesteld staat vermeld in de bijsluiter die door de fabrikant wordt meegeleverd. Laboratoria meten de bloedglucosewaarde in veneus plasma. Op plasma gekalibreerde teststrips staat een internationaal symbool dat staat voor plasmakalibratie. Tekening: internationaal symbool voor plasmakalibratie. Bloedglucosewaarden In tabel 1 staan de bloedglucosewaarden die als richtlijn dienen bij het vaststellen of een cliënt diabetes mellitus heeft. Als een bloedglucosewaarde daar op wijst, wordt een aantal dagen erna opnieuw gecontroleerd om tot een definitieve diagnose te komen. Evaluatie Capillair volbloed (vinger) < 5,6 mmol/l < 7,8 mmol/l Veneus plasma (ader) < 6,1 mmol/l < 7,8 mmol/l Normaal glucose nuchter glucose niet nuchter Gestoord glucose nuchter ≥ 5,6 en ≤ 6,0 mmol/l ≥ 6,1 en ≤ 6,9 mmol/l Diabetes mellitus glucose nuchter glucose niet nuchter > 6,0 mmol/l > 11,0 mmol/l > 6,9 mmol/l > 11,0 mmol/l Tabel 1: Waarden voor het stellen van de diagnose diabetes mellitus en gestoord nuchtere glucose. Een doel van de behandeling van cliënten met diabetes mellitus is dat de bloedglucosewaarden binnen bepaalde grenzen blijven. Deze streefwaarden staan in tabel 2. © Vilans 18-04-2013 Achtergrondinformatie Bloedglucosewaarden meten: 3 (van 4) onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen nuchter glucose (mmol/l) glucose 2 uur na de maaltijd (mmol/l) Puncties 4 Capillair volbloed (vinger) 4-7 mmol/l <9 mmol/l Veneus plasma (ader) 4,5-8 mmol/l <9 mmol/l Tabel 2: Streefwaarden van de bloedglucose voor cliënten met diabetes mellitus. Bron Multidisciplinaire richtlijn over zelfcontrole van bloedglucosewaarden door mensen met diabetes; EADV/NAD, 2012. NHG-standaard diabetes mellitus type 2, 2006 (ingezien augustus 2012). © Vilans 18-04-2013 Achtergrondinformatie Bloedglucosewaarden meten: 4 (van 4) Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen onbewaakte kopie Puncties 5 INR meten met een zelfmeetapparaat De stollingstijd van het bloed kan gemeten worden met een zelfmeetapparaat. In deze achtergrondinformatie staat uitleg over stollingstijd, zelfmeetapparaten en de rol van trombosediensten. De stollingstijd (INR) De meest gangbare meeteenheid voor de stollingstijd is INR (International Normalized Ratio). Deze geeft de snelheid weer waarmee het bloed stolt. Het gebruik van antistollingsmedicijnen beïnvloedt de snelheid waarmee het bloed stolt. Met antistollingsmedicijnen beoogt men de stolbaarheid van het bloed binnen bepaalde grenzen te houden. Doel is de risico’s van het ontstaan van stollingen in het bloed (zonder dat daar een verwonding aan voorafgaat) tot een minimum te beperken. Tegelijkertijd probeert men het risico van bloeding door een te geringe stolbaarheid (hoge INR) te vermijden. Een INR van 1.0 is de normale waarde voor mensen die geen antistollingsmedicijnen gebruiken. Afhankelijk van het soort aandoening waarvoor de cliënt antistollingsmedicijnen slikt wordt gestreefd naar een INR tussen de 2.0 en de 4.0 1 . De arts bepaalt binnen welk streefgebied de waarde van de cliënt moet vallen. Stollingstijd meten met zelfmeetapparatuur Op dit moment is zelfmeetapparatuur zo betrouwbaar en zo eenvoudig te bedienen, dat deze op steeds grotere schaal uitgegeven wordt aan cliënten die daarmee hun eigen metingen doen. Het voordeel van (zelf)meetapparaten is dat cliënten niet meer naar de trombosedienst toe hoeven voor het afnemen van bloed. Voorbeelden van zelfmeetapparaten zijn de Coaguchek XS, de Coaguchek XS Plus en de INRatio 2. Werking van een zelfmeetapparaat Er wordt een druppel bloed op een teststrip aangebracht. Op de teststrip bevinden zich een aantal chemicaliën die zich vermengen met de druppel opgebracht bloed. Door de chemicaliën wordt een versnelde stolling teweeggebracht en het stollingsproduct zorgt voor een elektrochemisch signaal welke door het instrument gemeten wordt. Dit is het moment waarop het apparaat de tijdtelling stopzet en de INR berekent. Na de meting wordt het resultaat automatisch in het geheugen opgeslagen. Het is ook mogelijk de INR-streefwaarden van de cliënt vast te leggen in het geheugen. Leren meten met een zelfmeetapparaat Trombosediensten geven zelfmeetapparaten in bruikleen. Zij instrueren cliënten een juiste afnametechniek en het op de juiste wijze omgaan met het meetapparaat. Wanneer cliënten de afnametechniek beheersen, leren ze om de antistollingsmedicijnen zelf te doseren. Ter controle van het apparaat, de doseringen en de wijze van prikken wordt de cliënt 1 keer per 3-5 maanden terugverwacht op de trombosedienst. De CoaguChek-XS en de CoaguChek-XS Plus 1 © Vilans 12-09-2012 Digitale nederlands trombosedienst. Achtergrondinformatie INR meten met een zelfmeetapparaat: 1 (van 2) Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen onbewaakte kopie Puncties 6 De CoaguChek-XS De CoaguChek-XS werkt op (oplaadbare) batterijen. Om energie te sparen schakelt de CoaguChek-XS-meter zichzelf na 3 minuten uit als er binnen deze tijd geen toets is ingedrukt of er geen nieuwe teststrook is geplaatst. Bij het vervangen van de batterijen moeten de nieuwe batterijen binnen een 1 minuut zijn geplaatst, om de instellingen van tijd en datum te behouden. Als deze tijd wordt overschreden, dan moeten de datum en de tijd opnieuw worden ingesteld. De testuitslagen blijven in het geheugen staan. Om metingen uit te kunnen voeren, moeten de datum en de tijd voor de eerste ingebruikname (d.w.z. nadat er voor het eerst batterijen in de meter zijn geplaatst) juist worden ingesteld. Na iedere vervanging van de batterijen moeten de datum en de tijd worden gecontroleerd en, indien noodzakelijk, worden gecorrigeerd. De CoaguChek-XS Plus De Coaguchek XS Plus is een meetapparaat dat bedoeld is voor professioneel gebruik. Dit meetapparaat lijkt veel op de CoaguChek XS, maar heeft uitgebreidere functies voor kwaliteitscontrole en gegevensbeheer. Bij de Coaguchek XS Plus zitten de (oplaadbare) batterijen in een unit die aan het apparaat is gekoppeld. In de Coaguchek XS Plus kunnen geen streefwaarden vastgelegd, zoals in de Coaguchek XS. Reiniging van de CoaguChek-XS (Plus) Reinigen van de buitenkant van de meter: Schakel de meter uit voor het schoonmaken. Zorg ervoor dat de klep van de teststrokengeleider tijdens het schoonmaken goed gesloten blijft. Zorg ervoor dat er zich geen vloeistof rond een van de openingen kan verzamelen. Verwijder na het reinigen van de buitenkant achtergebleven vocht en vloeistof met een schone, droge doek. Laat de schoongemaakte delen ten minste 10 minuten drogen voordat een volgende meting wordt uitgevoerd. Reinig de teststrokengeleider volgens de gebruiksaanwijzing. Bron Trombosezelfmeten.nl (ingezien mei 2012). http://www.coaguchek.nl/?page=coaguchek_xs (ingezien mei 2012). CoaguChek-XS Gebruiksaanwijzing; Roche Diagnostics GmbH; maart 2010. Deze gebruiksinstructie kan ook gebruikt worden voor de Coagu Chek-XS Plus (ingezien mei 2012). © Vilans 12-09-2012 Achtergrondinformatie INR meten met een zelfmeetapparaat: 2 (van 2) onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen Puncties 7 Ascites en ascitespunctie Ascites Ascites is een pathologische vochtophoping in de vrije buikholte (de peritoneaalholte). Als er sprake is van ascites als gevolg van kanker wordt van maligne ascites gesproken. Ascites ontstaat ten gevolge van de combinatie van verhoogde toevoer en een verminderde afvoer van vocht. Ascitesvocht is meestal heldergeel. Bij maligne-oorzaken kan het vocht ook troebel of bloedering zijn. Een hoog eiwitgehalte maakt het ascitesvocht troebel. Oorzaken van ascites Ascites kan niet-maligne of maligne-oorzaken hebben. Niet-maligne-oorzaken: levercirrose; ontsteking van het hartzakje (pericarditis); hartfalen (decompensatio cordis); infecties (peritonitis, tuberculose en parasitair); trombose van de leverader (vena hepatica); verlaagd eiwitgehalte in het bloed (serumalbumine). Maligne-oorzaken: peritoneale metastasen; uitgebreide levermetastasen; obstructie onderste holle ader (vena cava inferior) of leverader (vena hepatica) door tumorgroei; beschadiging van lymfvaten door tumorgroei. Verschijnselen van ascites Verschijnselen die kunnen wijzen op ascites zijn: geleidelijk toenemende buikomvang; buikpijn; gewichtstoename; weinig eetlust / snel vol gevoel, soms zuurbranden, misselijkheid of braken; kortademigheid (dyspnoe); enkeloedeem; vermoeidheid en verminderde mobiliteit. Cliënten die eenmaal bekend zijn met ascites kunnen vaak heel goed de klachten die passen bij (een toename van) ascites herkennen. Ascites leidt in wisselende mate tot klachten bij de cliënt. Volgens de Landelijke Richtlijn Ascites is in de eerste en tweede lijn een proefpunctie met een 10-ml-spuit met een lange naald (diameter 0,8 mm) de eerst aangewezen methode om ascites vast te stellen. Een echografie kan de diagnose bevestigen. Analyse van het ascitesvocht kan informatie geven over de oorzaak van de ascites. Behandeling ascites Behandeling van ascites is gebaseerd op: behandeling van het onderliggende lijden (chemotherapie of chirurgische resectie van metastasen); symptomatische behandeling, bijvoorbeeld: © Vilans 12-09-2012 Achtergrondinformatie Ascitespunctie: 1 (van 5) onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen Puncties 8 – ontlastende ascitespunctie of continue drainage; – een peritoneoveneuze shunt (bij levensverwachting van enkele maanden); – medicamenteuze behandeling, o.a. diuretica (het effect van diuretica bij maligne ascites is beperkt); – peritoneale toediening van radioactief fosfor (bij levensverwachting van enkele maanden). Goede verzorging van de buikhuid (met name als er sprake is van een sterk opgezette buik) en adviezen ten aanzien van houding en kleding zijn van belang. In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op de ascitespunctie, -drainage, bijwerkingen en complicaties en de peritoneoveneuze shunt. Ascitespunctie en drainage Een ontlastende ascitespunctie en drainage zijn geïndiceerd als zich klachten voordoen zoals een volle gespannen buik, onvoldoende voedselinname door een vol gevoel, dyspnoe en/of belemmeringen van de ADL. Cliënten die al eerder een ontlastende punctie hebben ondergaan, kunnen meestal heel goed zelf aangeven wanneer een volgende punctie noodzakelijk is. In 90% van de gevallen treedt een tijdelijke verlichting van de symptomen op, meestal gedurende 1-2 weken. Een ascitespunctie is een weinig belastende ingreep die ook heel goed in de thuissituatie verricht kan worden. Herhaalde puncties zijn vaak noodzakelijk. De klachtenvrije periodes worden vaak steeds korter. Techniek Er wordt bij voorkeur aan de linkerkant van de buik aangeprikt omdat rechts de inhoud van de buikholte minder vrij beweegt; kans op het aanprikken van de darm is rechts groter. Voordat de ascitespunctie wordt uitgevoerd, wordt eerst een proefpunctie gedaan. Proefpunctie De punctieplaats wordt bepaald door een vinger op het uitsteeksel van het bekken links te leggen en van daaruit een denkbeeldige lijn naar de navel te trekken. Leg de middelvinger van een hand gestrekt op de buik bij de navel en klop met een vinger van de andere hand op de gestrekte middelvinger, volg al kloppend de denkbeeldig getrokken lijn. Het geluid klink eerst hol en vervolgens gedempt, op deze overgang ligt de beste punctieplaats. Dit punt (het contralaterale punt van McBurney) ligt op ongeveer tweederde afstand van lijn tussen navel het uitsteeksel van het bekken, de spina iliaca anterior superior (zie tekening). Controleer nogmaals of het uitgerekende punt gedempt klinkt bij kloppen. Markeer het punt met een viltstift. Door palpatie wordt bepaald of er lokaal geen tumorgroei aanwezig is. © Vilans 12-09-2012 Achtergrondinformatie Ascitespunctie: 2 (van 5) onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen Puncties 9 Na het markeren van de punctieplaats wordt deze ontsmet en verdoofd. Tijdens de ingreep hoeven geen steriele handschoenen gedragen te worden indien de no-touch-methode wordt gehanteerd. Dit houdt in dat de naald van de canule en de overige naalden niet aangeraakt worden. Vervolgens wordt de proefpunctie uitgevoerd. Bij de toediening van lokale anesthesie wordt geprobeerd of ascitesvocht kan worden opgezogen. De naald wordt loodrecht op de huid ingebracht, de lokale verdoving wordt toegediend en er wordt verder geprikt tot weerstand (het buikvlies) gevoeld wordt. De naald wordt zachtjes door de weerstand heen gedrukt, terwijl de zuiger teruggetrokken wordt. Er verschijnt na het doorprikken van het buikvlies ascitesvocht in de spuit. Het komt sporadisch voor dat darminhoud/lucht wordt opgezogen. Dit is niet te voorkomen en geeft zelden complicaties omdat het kleine gaatje in de darmwand zich als regel spontaan sluit. Indien de darm wordt aangeprikt wordt met nieuw materiaal opnieuw gepuncteerd. Bij twijfel of bij een negatieve proefpunctie kan de beste plaats voor een ascitespunctie worden bepaald via een echogram. Punctie Voor de ascitespunctie maakt men gebruik van een kunstofcanule met mandrijn of een Pleurocathnaald die men loodrecht op de huid op de gemarkeerde plek inbrengt. Wanneer geen weerstand meer gevoeld wordt, bevindt de naald zich in de buikholte. Hierdoor/-over voert men de drain op tot in de peritoneale ruimte. De kunststofcanule moet ongeveer een centimeter dieper worden ingebracht dan de naald waarmee de verdoving en proefpunctie zijn gedaan, zodat deze zich niet door de ademhalingsbeweging terugtrekt door het buikvlies. Als er geen ascitesvocht komt is het mogelijk dat de canule te kort is. De punctie moet dan met een langerer naald of op een andere plaats herhaald worden. Hierna wordt de mandrijn/voernaald verwijderd. Aan de drain wordt een infuusslang gekoppeld waarvan de spike en de luchtkamer is afgeknipt. Het uiteinde wordt in een opvangsysteem gehangen op een lager niveau. Dit opvangsysteem kan een willekeurige bak of emmer zijn. Er is ook een speciaal ascitesdrainagesysteem op de markt met opvangzak en aftapkraan. Men kan tot vijf liter vrij laten aflopen bij niet-maligne-ascites. Te veel en te snel af laten lopen van ascitesvocht kan leiden tot metabole problemen, eiwitverlies en circulatieproblemen. Het tempo wordt bepaald in overleg met de arts. De duur van het aflopen van ascitesvocht bedraagt maximaal 4 uur. Bij voortijdig stoppen van de drainage (door verstopping of aanzuigen van een darm) kan de drain iets teruggetrokken worden. Het vocht kan soms ook weer gaan aflopen wanneer de cliënt door te draaien van houding verandert. Wanneer geen vocht meer afloopt, kan de drain verwijderd worden. De punctieplaats wordt afgeplakt met een pleister. Bij lekkage kan de opening afgeplakt worden met een stomazakje. Het is aan te raden dat de cliënt na afloop van de behandeling ongeveer een half uur rustig blijft liggen. Permanente ascitesdrainage Indien vaak ontlastende puncties nodig zijn en de levensverwachting langer is dan enkele weken, kan besloten worden tot permanente ascitesdrainage. Er wordt dan in het ziekenhuis (al dan niet onder echografische controle) een drain met een zogenaamde ‘pigtail’ in de buik geplaatst. Aan de drain kan een zakje worden gekoppeld waardoor het ascitesvocht permanent kan aflopen. Maar ook kan ervoor gekozen worden de drain meerdere malen per week te laten aflopen en de drain daarna te sluiten. Over het algemeen zal in eerste instantie begonnen worden met het vocht intermitterend te laten aflopen. De hoeveelheid vocht die de cliënt per keer laat aflopen kan door de cliënt zelf bepaald worden. Er is geen medische reden om niet meer dan een bepaalde hoeveelheid af te laten lopen; wel kunnen er praktische redenen zijn om niet alles te laten aflopen. De belangrijkste reden om de hoeveelheid te beperken is de tijdsduur die het aflopen in beslag kan nemen. © Vilans 12-09-2012 Achtergrondinformatie Ascitespunctie: 3 (van 5) onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen Puncties 10 De frequentie van het aflopen wordt eveneens door de cliënt zelf bepaald. Vanuit het oogpunt van hygiëne en materiaalkosten wordt echter geadviseerd niet vaker dan 2 keer per dag het vocht te laten aflopen. Er kan voor gekozen worden om het ascitesvocht gedurende enkele uren te laten aflopen, bijvoorbeeld gedurende de nacht. Is dit onvoldoende dan kan worden overgegaan op continue drainage. Toepassing van intermitterende en permanente drainage vindt in de praktijk steeds vaker plaats. Het is van belang dat de cliënt en mantelzorgers goed geïnformeerd zijn. Complicaties en bijwerkingen De belangrijkste complicaties van intermitterende of permanente ascitesdrainage zijn: infecties: huidinfecties bij de insteekplaats, buikvliesontsteking (bacteriële peritonitis) en bloedvergiftiging (sepsis); verstopping van de drain; lekkage bij de insteekplaats; pijn; darmperforatie (zelden). Getunnelde drains geven minder kans op infectie dan ongetunnelde drains. Bij troebele en bloederige ascites is de kans op verstopping groter. De volgende bijwerkingen kunnen optreden tijdens of als gevolg van de ascitesdrainage: voorbijgaande bloeddrukdaling, vooral in staande houding; voorbijgaande pijn en/of darmkrampen, eiwitverlies en daling van serumalbumine. Als de cliënt zich duizelig voelt, kan met de rollerklem de afvoerslang worden dichtgezet. Eventueel kan de arts geraadpleegd worden. Als er bloed zichtbaar is in het ascitesvocht is dit meestal niet erg. Als het ascitesvocht helemaal donkerrood is raadpleegt men de arts. Bij lichte pijn kan een pijnstiller worden toegediend. Als de cliënt pijn krijgt tijdens de drainage moet eerst gekeken worden of de drain nog loopt. Sluit de drain af als veel vocht is afgelopen en er duidelijk minder spanning op de buik staat. De pijn kan ontstaan als de smerende werking van het vocht tussen de vliezen wegvalt. Dit trekt vanzelf weg als er weer nieuw vocht wordt geproduceerd. Peritoneoveneuze shunt Bij cliënten met een te verwachten levensduur van meer dan enkele maanden is ascitesdrainage door middel van de peritoneoveneuze shunt te overwegen. De shunt is een verbinding tussen de peritoneaalholte en een grote ader. Een klepmechanisme zorgt ervoor dat het vocht alleen van de peritoneaalholte naar de ader loopt. Door drukverschil wordt het vocht uit de peritoneaalholte afgevoerd in het veneuze stelsel. Inbrengen van een shunt betekent een chirurgische ingreep waarvoor de cliënt moet worden opgenomen in het ziekenhuis. In de praktijk wordt weinig gebruik gemaakt van deze behandeling omdat veel cliënten met maligne ascites een korte levensverwachting hebben en omdat de behandeling veel risico geeft op complicaties. Ook is er niet in alle centra voldoende deskundigheid om deze behandeling toe te passen. Verzorgen van een permanente drain Verzorgen van de insteekopening Door het tijdig en op de juiste wijze verzorgen van de insteekopening kunnen infecties worden voorkomen. De insteekopening dient 2 maal per week verzorgd te worden. Inspecteer bij de verzorging de insteekplaats op roodheid en lekkage. De drain zit weliswaar niet vast met een © Vilans 12-09-2012 Achtergrondinformatie Ascitespunctie: 4 (van 5) onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen Puncties 11 hechting, maar kan er niet zo maar uitvallen door de stugge krul die er aan het uiteinde in ziet en die hem de naam ‘pigtail’ heeft gegeven. De huidfolie over de insteekopening fixeert de drain. Soms wordt de drain vastgehecht. Deze hechting mag niet verwijderd worden. Het gebruik van gazen rond de insteekopening onder de huidfolie wordt sterk afgeraden in verband met de broedplaats van bacteriën in vochtige gazen. Hetzelfde geldt voor betadinezalf. Plaatsen en verwisselen van een fixatiepleister Wanneer ascitesvocht langs de insteekopening lekt, fixeert de huidfolie de drain niet goed meer. Er kan dan een fixatiepleister (bijv. Statlock) worden gebruikt. Over de insteekopening kan dan een gaas geplaatst worden om het vocht op te vangen; deze gazen dienen regelmatig verschoond te worden. De gazen en fixatiepleister worden niet afgeplakt met huidfolie. Verwisselen van het kraantje, tussenstuk, stopje en drainzak Op de drain zit een kraantje en een tussenstuk, dat afgesloten wordt met een stopje. Alle worden in verband met de hygiëne 1 x per week vervangen. Geadviseerd wordt om deze handeling te combineren met het aansluiten van de drainzak voor de drainage. Eenmalig laten aflopen van de ascitesvocht De cliënt kan enkele malen per week het ascitesvocht laten aflopen door een drainzak op het kraantje aan te sluiten. Vanuit hygiënisch oogpunt wordt geadviseerd om niet vaker dan 2x per dag het vocht af te laten aflopen. De drainzak mag gedurende 1 week gebruikt worden. Tussendoor kan deze doorgespoeld worden met leidingwater uit een flink stromende kraan. Wanneer de drainzak niet op de drain is aangesloten dient het aansluitpunt met de bijbehorende afsluitdopje beschermd te worden. Doorspuiten van de drain Ascitesvocht kan dik en stroperig zijn, waardoor de drain kan verstoppen. Om de drain doorgankelijk te houden is het in geval van intermitterende drainage noodzakelijk om de drain dagelijks door te spuiten en in ieder geval bij het afkoppelen van de drainzak. Bij continue drainage is doorspuiten niet standaard nodig. Als de drain niet goed meer doorloopt is het doorspuiten wel aan te raden. Bronnen Landelijke Richtlijn Ascites, Versie 2.0; 19-01-2010; www.pallialine.nl. Permanente ascitesdrainage in de thuissituatie, Handelingsprotocol voor wijkverpleegkundige en de patiënt, Erasmus MC Rotterdam, Maart 2009. © Vilans 12-09-2012 Achtergrondinformatie Ascitespunctie: 5 (van 5) onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen Puncties 12 Bloedafname via venapunctie of infuus Een venapunctie is het aanprikken van een ader (vene) met als doel bloed afnemen voor onderzoek. De oppervlakkige venen van de elleboog, onderarm, handrug en ook de enkels zijn daarvoor geschikt. De elleboog is gemakkelijk en het minst pijnlijk en dus het meest geschikt voor bloedafname. Neem bij voorkeur bloed af door middel van een venapunctie en niet uit een infuus. Vacuümsysteem voor bloedafname Neem bloed af met een gesloten systeem: via een dubbelzijdige naald (voor venapunctie); via een vleugelnaald en een adapter (voor venapunctie); via een adapter (voor bloedafname uit infuus). Alle gekoppeld aan een (naald)houder voor een vacuümsysteem. Bloed kan ook afgenomen worden met een open systeem zoals een vleugelnaald met spuit of een spuit met een naald. Een open systeem geeft meer risico op bloedcontact en infectie en is minder wenselijk. Gebruik altijd naalden met een veiligheidsmechanisme. Met een vacuümsysteem kunnen meerdere buisjes bloed worden afgenomen op een veilige en hygiënische manier. De werking van het systeem berust op de onderdruk in de bloedbuizen. Wanneer het uiteinde van de naald of de conus van de adapter in verbinding met de bloedbaan staat en met de naald in de houder een bloedbuis wordt aangeprikt, vult deze buis zich vanzelf met de juiste hoeveelheid bloed. Venapunctie Neem geen bloed af in de arm: aan de kant waar een borstamputatie is gedaan, vanwege infectierisico; waar een infuus is ingebracht; met een arterioveneuze shunt (nierdialysepatiënten); vlakbij een geïnfecteerde plek; in ledematen waarin trombose is geconstateerd. Houd bij de keuze van het bloedvat rekening met de voorkeur en de ervaring van de cliënt. Maak een zorgvuldige afweging voor een tweede keer prikken wanneer het de eerste keer niet lukt. Overleg zo nodig met een collega. Doe niet meer dan twee pogingen. Werkwijze Observeer de arm op goed bruikbare aders om aan te prikken. Leg een stuwband ongeveer een handbreedte boven de aan te prikken plaats aan. Stuw niet te hard, de polsslag moet voelbaar blijven. De aders worden zo voelbaar en de ligging en het verloop worden zichtbaar. Betast met de toppen van je vingers de aders. Een gevulde ader voelt elastisch aan en is zo van andere lichaamsstructuren te onderscheiden. Neem de vleugelnaald of de naaldhouder in de prikkende hand. Desinfecteer de punctieplaats wanneer de cliënt een verminderde weerstand heeft 1 .Trek de huid met de vingers van de andere hand over de punctieplaats strak en steek de naald in hoek van 15-30 graden (afhankelijk van de dikte van de arm van de cliënt) door de huid. Prik in de richting van het 1 © Vilans 13-11-2013 WIP Richtlijn Puncties Ziekenhuizen, vastgesteld december 2009. Achtergrondinformatie Venapunctie voor bloedafname: 1 (van 3) onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen Puncties 13 verloop van de vene. Breng de eerste buis in de houder van het vacuümsysteem en maak de stuwband los als de buis volloopt. Neem de volgende maatregelen om de doorbloeding te laten toenemen en de venen meer voelbaar en zichtbaar te maken wanneer het met een stuwband niet lukt: de cliënt verschillende keren na elkaar een vuist laten maken; de arm goed masseren van de pols tot aan de elleboog; verschillende (mogelijke) punctieplaatsen bekloppen; de arm verwarmen met een warme doek. Aandachtspunten venapunctie Stuw niet te lang, het kan een onaangenaam gevoel geven. Geef de arm minimaal 2 minuten rust, voordat eventueel opnieuw gestuwd wordt 1 . Raak de prikplaats na desinfecteren van de huid alleen aan met gedesinfecteerde (handschoen)vingertoppen. Wanneer bloed afgenomen wordt met een gesloten systeem en de cliënt zelf de punctieplaats afdrukt, hoeven er geen handschoenen worden gedragen 2 . Druk bij cliënten met stollingsstoornissen of bij cliënten die antistolling krijgen, de punctieplaats ten minste 5 minuten af, nadat de naald is verwijderd. Leg zo nodig een drukverband aan. Problemen en oplossingen De vene kan collaberen (dichtslaan) doordat de opening van de naald tegen de wand van de vene ligt, draai de naald voorzichtig zodat de opening vrij komt. De punt van de naald ligt niet volledig in de vene, breng de naald iets verder in. De naald is te diep ingebracht en heeft de vene geperforeerd, trek de naald voorzichtig terug tot net onder de huid en probeer de vene opnieuw aan te prikken. Maak de stuwband direct los als snel een zwelling ontstaat doordat bloed uit de geperforeerde vene stroomt. De naald zit naast de vene, voel met de vrije hand hoe de naald ten opzichte van de vene ligt; de ligging van de naald kan eventueel gecorrigeerd worden. Beweeg de naald in ieder geval niet van links naar rechts en omgekeerd als de naald in de cliënt zit, je snijdt dan in het onderhuidse bindweefsel. Er is te veel stuwing: verminder de stuwing door het losser maken van de stuwband; Het vacuüm is uit de buis: neem een andere buis. Bloedafname uit een infuus Het aantal manipulaties aan een infuus, om risico op infectie en ‘sneuvelen’ (door subcutaan lopen of verstopping) van het infuus te beperken 3 , moet zo minimaal mogelijk zijn. Verdunning van het af te nemen bloed met de infuusvloeistof beïnvloedt bovendien de uitslag van het bloedonderzoek. Kies daarom alleen voor bloedafname uit een perifeer of centraal infuus (centraal veneuze katheter of poortsysteem) wanneer bloedafname uit een vene onmogelijk is. Werkwijze Neem bloed af via een driewegkraantje en/of naaldloos afsluitdopje (connector) met een vacuümsysteem. Stop wanneer het infuus in gebruik is de toediening door het sluiten van het driewegkraantje of het afklemmen van het lumen van de katheter via welke de toediening plaatsvindt. Desinfecteer het naaldloze afsluitdopje (connector) op het driewegkraantje of lumen waaruit bloed wordt afgenomen. Draai de adapter, gekoppeld aan de houder van het vacuümsysteem, op het naaldloze afsluitdopje (connector) op het driewegkraantje of het lumen van de katheter. Breng de buis in de houder en laat de buis vollopen. 1 2 3 © Vilans 13-11-2013 Reader inbrengen perifeer veneuze katheter, LUMC, 2010. WIP Richtlijn Puncties Ziekenhuizen, vastgesteld december 2009. WIP Richtlijn Intraveneuze toedieningen Verpleeghuizen, woonzorgcentra en thuiszorg (April 2013). Achtergrondinformatie Venapunctie voor bloedafname: 2 (van 3) onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen Puncties 14 Aandachtspunten bloedafname infuus Combineer handelingen om het aantal manipulaties aan het infuus te beperken (neem bijvoorbeeld bloed af voor het starten of na het beëindigen van een toediening of combineer bloedafname met het moment waarop het infuus geflusht moet worden). Flush na bloedafname de infuusslang, de katheter of de poortsysteemnaald met 10 ml NaCl 0,9%. Controleer bij bloedafname uit een poortsysteem dat niet in gebruik is, de doorgankelijkheid door eerst bloed op te zuigen en daarna met NaCl 0,9% te flushen. Gebruik bij een cvk een ander lumen voor bloedafname dan het lumen voor de toediening. Vul eerst een bloedbuis met 10 ml stolbloed (afvalbloed) en gooi deze weg om bijmenging van infuusvloeistof (of heparineoplossing bij een infuus dat niet in gebruik is) te voorkomen 1 2 . Hygiëne bij bloedafname Gebruik de no touch-techniek; raak de aansluitpunten van de materialen niet aan met nietsteriele handschoenen of niet-steriele materialen. Gebruik handschoenen wanneer er risico is op bloedcontact. Houd zowel bij venapunctie als bij bloedafname uit een infuus rekening met de volgorde van afname van de bloedbuizen. 1 2 © Vilans 13-11-2013 Reader LUMC, Het aanprikken, bloedafname en verwijderen van een naald, 2011. Skillslab handleiding venapunctie, Universiteit Gent, 2013-2014. Achtergrondinformatie Venapunctie voor bloedafname: 3 (van 3) Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen onbewaakte kopie Puncties 15 Bloedglucosemeters Bloedglucosemeters meten de bloedglucosewaarde van een bloeddruppel uit capillair volbloed (vingerprik). Het meten van de bloedglucosewaarde met een bloedglucosemeter kan via 2 verschillende technieken: methode via elektrische geleiding; deze methode wordt het meest gehanteerd; methode via fotoreflectie (fotometrische kleurbepaling). Er zijn bloedglucosemeters op de markt: voor individueel gebruik; voor professioneel gebruik; bijvoorbeeld de StatStrip Xpress van Menarini. Deze meter meet op laboratoriumniveau en wordt standaard jaarlijks door de fabrikant gecontroleerd. Er zijn veel verschillende bloedglucosemeters in de handel. Bloedglucosemeters werken op batterijen. Werkwijze De bij de bloedglucosemeter behorende teststrip wordt tegen de bloeddruppel gehouden waardoor deze zich kan vullen met bloed. De meeste teststrips zuigen zich vanzelf vol. De bloedglucosemeter telt af en de bloedglucosewaarde verschijnt op het afleesvenster. De teststrips zijn voor éénmalig gebruik en worden na gebruik in de naaldenbeker gedaan. Bij veel bloedglucosemeters is er de mogelijkheid om de bloedglucosewaarden in het geheugen op te slaan. Ook is het bij een aantal meters mogelijk om met software de bloedglucosemeter aan te sluiten op een computer en de waarden te printen. Ieder merk bloedglucosemeter heeft specifieke bijbehorende teststrips en gebruiksaanwijzing. Controle van de bloedglucosemeter De meeste bloedglucosemeters hebben een controlestrip of controlevloeistof, waarmee de betrouwbaarheid van de meter en/of teststrips gecontroleerd kan worden. Controleer de bloedglucosemeters van cliënten jaarlijks. In plaats van ‘controleren’ wordt de term ‘kalibreren’ gebruikt om te laten zien dat het een vergelijking betreft van de bloedglucosemeter met een standaard om de eigenschappen vast te stellen. Bij voorkeur vindt controle plaats door een CCKL-geaccrediteerd laboratorium. Gezien de hoge kosten die hiermee gepaard gaan en de belasting voor de cliënt kan dit ook door een zorgverlener gedaan worden onder supervisie van een CCKL-geaccrediteerd laboratorium. Supervisie kan bestaan uit scholing met certificatie 1 . Zie voor een geschikt laboratorium in de buurt: www.CCKL.nl. Algemene aandachtspunten gebruik bloedglucosemeters 1 KNMP Richtlijn Diabetes mellitus concept 2011 (ingezien augustus 2012) en Multidisciplinaire richtlijn over zelfcontrole van bloedglucosewaarden door mensen met diabetes; EADV/NAD, 2012. © Vilans 10-09-2012 Materiaalbeschrijving Bloedglucosemeters: 1 (van 2) onbewaakte kopie Puncties 16 Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen De Inspectie geeft in een brief 1 aan dat bij twijfel over de uitslag de volgende stappen moeten worden ondernomen. – De test herhalen met bloed van een vinger van de andere hand. – Bij blijvende twijfel de test herhalen met behulp van een laboratoriumtest die gebaseerd is op een andere techniek (met veneus plasma, dat is bloed uit de ader). – Bij cliënten die niet voldoende aanspreekbaar zijn moet de bloedglucosewaarde regelmatig gecontroleerd worden in het laboratorium, via een venapunctie. – In geval van aanhoudende afwijkingen van de bloedglucosemeter, onderzoek de oorzaak en informeer de fabrikant. Neem kennis van de gebruiksaanwijzing van de de bloedglucosemeter. Voor een goede meting met een bloedglucosemeter is een goede techniek vereist. Dit geldt voor het – uitvoeren van de vingerprik; – het gebruik van de bloedglucosemeter; – het juist noteren van de gevonden waarden. Bewaar de test strips op kamertemperatuur (10-30 ºC). Zorg ervoor dat de bloedglucosemeter gecodeerd is. Bij sommige meters moet de meter bij iedere nieuwe verpakking teststrips opnieuw gecodeerd worden. De meeteenheid die gehanteerd wordt bij het meten van de bloedglucosewaarde is in Nederland mmol/liter. Let er op dat de bloedglucosemeter hierop is ingesteld. Controleer de houdbaarheid van de teststrips. Teststrips zijn houdbaar tot 6 maanden na openen van de koker. Noteer zo nodig de datum van openen op de koker. De omgevingstemperatuur bij het gebruik van een bloedglucosemeter heeft invloed op het testresultaat. Over het algemeen wordt een temperatuur tussen 8 ºC en 35 ºC aangeraden. Het verdient de voorkeur als de meter én de teststrips voor gebruik ongeveer gelijk van temperatuur zijn. De nauwkeurigheid van de bloedglucosemeter neemt af als er sprake is van erg lage of juist erg hoge bloedglucosewaarden. De levensduur van bloedglucosemeters is verschillend, het varieert van 480-1000 tests. 1 © Vilans 10-09-2012 Brief Inspectie voor de Volksgezondheid; Point-of-Care bloedglucosemeters, april en juli 2008. Materiaalbeschrijving Bloedglucosemeters: 2 (van 2) onbewaakte kopie Puncties 17 Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen Prikpennen en lancetten voor het meten van de bloed(glucose)waarden Voor het meten van de bloedglucosewaarde, de cholesterolwaarde of de INR-waarde is een druppel bloed nodig. Wanneer de bloedwaarde uit capillair volbloed (vingerprik) wordt gemeten, wordt deze druppel verkregen met een prikpen en een lancet. Prikpennen Een prikpen is een hulpmiddel dat gebruikt wordt bij het verkrijgen van bloed om bloedglucosewaarde te kunnen meten. Er wordt een lancet of lancettenhouder in de prikpen geplaatst, de pen wordt gespannen en het lancet gaat vaak na een druk op de knop door de huid met een snelle rechtlijnige beweging. Huidbeschadigingen, doorgaans veroorzaakt door een zijdelingse beweging, worden door gebruik van een prikpen vermeden. Wanneer het lancet zijn prikdiepte heeft bereikt trekt het zich onmiddellijk volledig terug, gecontroleerd en in een rechte lijn. Veel prikpennen bieden de mogelijkheid om dieper of ondieper te prikken, afhankelijk van de huiddikte van de cliënt. Voor iedere bloedprik wordt een nieuw lancet gebruikt. Er zijn prikpennen op de markt: voor individueel gebruik 1 ; voor professioneel gebruik; bijvoorbeeld de Glucojet 2 van Bayer. Bij gebruik van deze pen kan geen kruisbesmetting voorkomen. Deze kan bij meerdere cliënten gebruikt worden. Vingerprikkers voor eenmalig gebruik Naast lancetten die in een prikpen worden geplaatst zijn er ook kant-en-klare eenmalige priksystemen (vingerprikkers) op de markt waarmee een vingerprik gegeven kan worden om capillair bloed af te nemen. Er wordt hierbij geen gebruik gemaakt van een prikpen of -apparaat. Voorbeelden van deze systemen zijn de Haemolance plus en de Unistik (comfort) 3 (normal). Afbeelding: Haemolance plus 2 Afbeelding: Unistik (comfort) 3 3 Haemolance plus De Haemolance plus is een vingerprikker voor eenmalig gebruik. De naald wordt, om een bloeddruppel te verkrijgen, door een huls in de vinger gedrukt. Er zijn verschillende maten verkrijgbaar; de Haemolance plus low flow is speciaal geschikt voor diabetici en kinderen. Als men na gebruik de vingerprikker nogmaals wil gebruiken, blokkeert het systeem. 1 2 3 © Vilans 10-09-2012 Inspectie Gezondheidszorg, Waarschuwing; prikpennen voor zelfcontrole uitsluitend bedoeld voor gebruik door één persoon , Nieuwsbericht 18-12-2007. Afbeelding uit: Thaly; Medicael en Safety shop; www.thaly.eu ; 2011. Afbeelding uit: Brochure: Kant-en-klaar éénmalig priksysteem met Comfort Zone Technologie; Owen Mumford; Unistik 3; niet gedateerd; ontvangen juni 2011. Materiaalbeschrijving Prikpennen en lancetten voor het meten van de bloedglucosewaarde: 1 (van 2) Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen onbewaakte kopie Puncties 18 Na gebruik wordt de vingerprikker in de naaldenbeker gegooid. Unistik (comfort) 3 (normal) De Unistik (comfort) 3 (normal) is een vingerprikker voor eenmalig gebruik. Er zijn 2 leveranciers die hetzelfde product op de markt brengen onder een verschillende naam. Lifescan heeft de vingerprikker in het assortiment onder de naam Unistik 3. MSH (Owen Mumford) heeft de vingerprikker in het assortiment onder de naam Unistik comfort 3. De punt van de naald van deUnistik (comfort) 3 (normal) is voor het gebruik afgeschermd in het systeem en trekt na gebruik automatisch terug om prikongevallen en kruisinfecties te vermijden. De Unistik (comfort) 3 (normal) blokkeert als men na gebruik probeert het systeem nogmaals te gebruiken.Na gebruik wordt de vingerprikker in de naaldenbeker gegooid. Lancetten Een bloeddruppel uit capillair volbloed (vingerprik) wordt verkregen door een prik in de huid met een lancet die in de prikpen geplaatst is of met een vingerprikker voor eenmalig gebruik. Een gebruikt lancet wordt direct na de vingerprik in de naaldenbeker geworpen. Bij gebruik van een prikpen gaat dit met behulp van een uitwerpmechanisme. Men houdt de pen boven de naaldenbeker en werpt het gebruikte lancet met behulp van het uitwerpmechanisme in de naaldenbeker (bijvoorbeeld bij de Accu-Chek Softclix). De vingerprikker voor eenmalig gebruik wordt na de vingerprik in z’n geheel weggegooid in de naaldenbeker. Sommige prikpennen hebben een lancettenhouder met meerdere lancetten. Er wordt voor iedere bloedglucoseprik een nieuw lancet gebruikt; echter de hele lancettenhouder wordt na een aantal keren prikken vervangen. Uitzondering hierop is de Accu-Chek Multiclix. Bij deze prikpen is geen direct contact met de lancetten. Een gebruikt lancet verdwijnt in de lancettenhouder. De lancetten worden weergegeven met cijfers. Men kan goed zien hoeveel ongebruikte lancetten er nog over zijn. Als de lancettenhouder leeg is verschijnt er een rode streep. De gehele lancettenhouder wordt dan vervangen door een nieuwe. De gebruikte lancettenhouder hoeft niet via een naaldenbeker te worden afgevoerd, maar kan ‘in zijn geheel’ (dus met de gebruikte lancetten) in de afvalbak weggegooid worden en met het huisvuil worden afgevoerd. De houder biedt voldoende bescherming om prikaccidenten te voorkomen 1 . 1 © Vilans 10-09-2012 Accu-Chek-Multiclix; Roch Diagnostics, 2010. Materiaalbeschrijving Prikpennen en lancetten voor het meten van de bloedglucosewaarde: 2 (van 2) Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen onbewaakte kopie Puncties 19 Meterbeschrijving: Accutrend GC De Accutrend GC is een meter voor de bepaling van bloedsuiker- en cholesterolwaarden in het bloed. Het is tevens mogelijk om met het apparaat triglyceriden en lactaat te meten. Dit wordt niet beschreven in de geprotocolleerde werkinstructie. Aan de voorzijde zitten de insteltoetsen en het display. De meter werkt op batterijen. De metingen worden uitgevoerd met twee soorten teststrips. Teststrips speciaal voor het meten van de bloedsuikerwaarden én teststrips speciaal voor het meten van de cholesterolwaarden. De teststrips worden aan de onderkant van de meter ingebracht. Afmetingen en gewicht Afmetingen van de meter: Gewicht zonder batterijen: 115 x 62 x 18,5 mm. 90 gram. Meettijd De meettijd voor het meten van een bloedsuikerwaardebepaling is 12 seconden. De meettijd voor het meten van een cholesterolwaardebepaling is 180 seconden. Gebruik De Accutrend GC is geschikt voor het meten van bloedsuikerwaarden én het meten van cholesterolwaarden. De meter is geschikt voor het uitvoeren van zelfcontrole. Om er zeker van te zijn dat de resultaten betrouwbaar zijn dient de werking van de meter regelmatig te worden gecontroleerd. Bij een normale meting alleen wordt er een controleoplossing gebruikt in plaats van bloed. In ieder geval dient dit te gebeuren: bij regelmatig gebruik (eens per week); wanneer een nieuwe verpakking teststrips wordt gebruikt (nieuw codenummer); als de batterijen vervangen worden; als de meter wordt schoongemaakt; als het resultaat twijfels geeft. De meter moet ten minste eens per maand worden schoongemaakt. In ieder geval direct nadat de meter vuil geworden is. En vaker als: de meter vuil is (vooral het klepje en de teststripgeleider); de controlewaarde buiten het toegestane gebied ligt; een nieuwe verpakking teststrips wordt aangebroken; de meter door een ander gebruikt is. Schoonmaken gebeurt als de meter is uitgeschakeld met een vochtig, niet pluizend, katoenen doekje en een milde zeepsop. Ook kunnen desinfecterende doekje gebruikt worden.. Om nauwkeurige metingen te verkrijgen dient men zich aan het volgende temperatuurbereik te houden: Bloedsuikerwaarde meten: +18 ºC tot +32 ºC. Cholesterolwaarde meten: +18 ºC tot +30 ºC. Als de temperatuur van het apparaat of de omgeving te hoog of te laag is verschijnt de aanduiding ‘temperatuur’ op het afleesvenster. De meter is uitgerust met een geheugen; de meetresultaten kunnen worden opgeslagen. Eveneens kunnen de gegevens worden geëxporteerd naar een externe computer. © Vilans 12-09-2012 Materiaalbeschrijving Meterbeschrijving: Accutrend GC: 1 (van 2) Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen onbewaakte kopie Puncties 20 Plaatsen/vervangen batterijen De meter wordt geleverd met 3 batterijen die altijd gelijktijdig dienen te worden vervangen. Als het batterijsymbool verschijnt op het scherm kunnen nog maar enkele metingen uitgevoerd worden. De batterijen moeten worden geplaatst voordat het apparaat in gebruik wordt genomen. Werkwijze vervangen batterijen Eerst dient de meter te worden uitgezet. De meter wordt met beide handen vastgehouden en het klepje aan de achterzijde moet worden verwijderd. Druk hiervoor op het klepje en schuif het vervolgens naar boven waarna het klepje kan worden opgetild. Verwijder de oude en plaats de nieuwe batterijen. Let op bij het plaatsen van de batterijen dat de met een + gemerkte pool van de batterij tegen het met een + gemerkte contact van de batterijhouder wordt geplaatst. Schuif het klepje weer over de batterijhouder totdat een klik wordt gehoord. Door op de ON/OFF-toets te drukken verschijnt, indien de batterijen goed geplaatst zijn, de functietest op het afleesvenster. De meter is gereed voor gebruik. Fabrikant Roche Diagnostics Nederland BV Markerkant 13-10 1314 AN Almere tel. 0800-0220585 © Vilans 12-09-2012 Materiaalbeschrijving Meterbeschrijving: Accutrend GC: 2 (van 2) onbewaakte kopie Puncties 21 Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen Meterbeschrijving: Bayers Breeze 2 De Bayers Breeze 2 (voorheen Ascensia Breeze 2) is een meter voor de bepaling van bloedsuikerwaarden in het bloed. Aan de voorzijde zitten de insteltoetsen en de display. De meter werkt op batterijen. De metingen worden uitgevoerd met Bayers-Breeze-2-teststrips, verpakt per 10 teststrips in een schijf. Deze schijf wordt in de meter aangebracht. De meter wordt automatisch gecodeerd als er een nieuwe testschijf wordt ingebracht. Afmetingen en gewicht Afmetingen van de meter: Gewicht zonder batterij: 80 x 60 x 20 mm (l x b x h). 65 gram. Meettijd De tijd voor het meten van een bloedsuikerwaarde bedraagt 5 seconden. Gebruik De meter is geschikt voor het uitvoeren van zelfcontroles van de bloedsuikerwaarden. Schoonmaken gebeurt als de meter is uitgeschakeld, met een vochtig, niet pluizend, katoenen doekje met een mild schoonmaak- of ontsmettingsmiddel (1 deel bleekmiddel op 9 delen water). Let Op: Gebruik geen alcohol. Om nauwkeurige metingen te verkrijgen dient men zich aan het volgende temperatuurbereik te houden: +10 tot +45 ºC. De meter is uitgerust met een geheugen; de meetresultaten (maximaal 420) kunnen worden opgeslagen. Eveneens kunnen de gegevens worden uitgelezen vanaf een PC/laptop. Plaatsen/vervangen batterijen De meter wordt geleverd met een lithiumbatterij van 3 volt (CR2032). Bij de aanschaf is er al een batterij in de meter geplaatst. Als een knipperende batterij op het scherm wordt gezien, moet er een nieuwe batterij worden geplaatst. Werkwijze: Eerst dient de meter te worden uitgezet. De meter wordt met beide handen vastgehouden met het scherm naar beneden gericht. Druk op het ontgrendelingsmechanisme en trek de achterkant omhoog om de meter te openen. Trek het batterijvakje naar buiten. Verwijder de oude batterij door deze er aan de achterkant met de duimen uit te drukken en klik de nieuwe batterij stevig vast met de +-kant naar boven gericht. Schuif het batterijvakje voorzichtig terug in de batterijhouder. Zorg ervoor dat de batterij helemaal naar binnen is geduwd. Sluit de meter. Controleer de tijdsaanduiding op de meter en stel deze zo nodig opnieuw in. © Vilans 12-09-2012 Materiaalbeschrijving Meterbeschrijving:Bayers Breeze 2: 1 (van 2) onbewaakte kopie Puncties 22 Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen Fabrikant Bayer Healthcare Diabetes Care Postbus 80 3640 AB Mijdrecht Tel. Helpdesk 0800 – 235 22 937 www.bayerdiabetes.nl Bron Verkorte gebruiksaanwijzing Ascensia Breeze 2; Bayer HealthCare; 2007. © Vilans 12-09-2012 Materiaalbeschrijving Meterbeschrijving:Bayers Breeze 2: 2 (van 2) Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen onbewaakte kopie Puncties 23 Precision Xceed Het Precision-Xceed-diabetescontrolesysteem is een meter voor de bepaling van bloedsuikeren ß-ketonen in het bloed. Aan de voorzijde van de meter bevinden zich de insteltoetsen en het afleesvenster (display). De meter werkt op batterijen. De metingen worden uitgevoerd met twee verschillende soorten teststrips: teststrips speciaal voor het meten van de bloedsuikerwaarden; teststrips speciaal voor het meten van de ß-ketonenwaarden. De teststrips worden aan de onderkant van de meter in de teststrip-insteekopening ingebracht. Afmetingen en gewicht Afmetingen van de meter: Lengte: 7,47 cm breedte bovenkant: 5,33 cm breedte onderkant: 4,32 cm dikte: 1,63 cm Gewicht: 42 gram Meettijd De meettijd voor het meten van een bloedsuikerwaardebepaling is 20 seconden. De meettijd voor het meten van een ß-ketonenwaardebepaling is 30 seconden. Gebruik De Precision Xceed is geschikt voor het meten van bloedsuikerwaarden én het meten van ßketonenwaarden. De meter is geschikt voor het uitvoeren van zelfcontrole. Om er zeker van te zijn dat de resultaten betrouwbaar zijn dient de werking van de meter regelmatig te worden geijkt / gecodeerd. In ieder geval dient dit te gebeuren: wanneer een nieuwe verpakking teststrips wordt gebruikt (nieuw codenummer); als de batterijen vervangen worden; als de meter wordt schoongemaakt; als het resultaat twijfels geeft. De meter wordt alleen schoongemaakt als deze aan de buitenkant vuil is. Schoonmaken van de buitenkant van de meter gebeurt als de meter is uitgeschakeld met een vochtige doek en een beetje zachte zeep. LET OP: de insteekopening mag niet worden gereinigd; er mag geen vloeistof over de knoppen of in de insteekopening lopen; De meter niet in water of een andere vloeistof leggen. Om nauwkeurige metingen te verkrijgen dient men zich aan het volgende temperatuurbereik te houden: Dit is voor het meten van de bloedsuikerwaarde én van de ß-ketonen waarde:+10ºC tot +50ºC De meter is uitgerust met een geheugen; de meetresultaten kunnen worden opgeslagen. Eveneens kunnen de gegevens worden geëxporteerd naar een externe computer. Plaatsen/vervangen batterijen © Vilans 12-09-2012 Materiaalbeschrijving Meterbeschrijving: Precision Xceed: 1 (van 2) Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen onbewaakte kopie Puncties 24 De meter is werkzaam met behulp van een CR-2032-lithiumbatterij (knoopcel). De batterij moet worden vervangen als dat op het afleesvenster wordt aangegeven. Eerst verschijnt een symbool dat aangeeft dat de batterijspanning laag is. De meter kan dan nog wel gebruikt worden; de resultaten zijn nauwkeurig. Alleen de achtergrondverlichting van het alfeesvenster doet het niet meer. Het is raadzaam om de batterij te vervangen. Zo niet, dan verschijnt op den duur een symbool dat de batterij vervangen moet worden. De meter functioneert niet meer. Werkwijze: Druk met de duim het klepje van het batterijcompartiment naar beneden en naar voren. Verwijder het klepje van de meter. Trek een het plastic lipje dat uit de meter steekt om de oude batterij te verwijderen. Plaats een nieuwe knoopcel met het + teken naar boven. Schuif de inkepingen op het klepje in de daarvoor bestemde gedeelten en duw het klepje voorzichtig naar voren en naar beneden tot het vastklikt. Zet de meter aan om te controleren of de batterij goed geplaatst is. De meter is gereed voor gebruik. Fabrikant Abbott Diabetes Care BV 3821 BS Amersfoort tel. klantenservice: 0800-0228828 www.abbottdiabetescare.nl © Vilans 12-09-2012 Materiaalbeschrijving Meterbeschrijving: Precision Xceed: 2 (van 2) Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen onbewaakte kopie Puncties 25 Vingerprikapparaat: Securject® Pro Voor het aanprikken van capillair bloed (uit de haarvaten) uit de vinger zijn verschillende vingerprikapparaten (prikpennen) beschikbaar. De Securject Pro is een voorbeeld van een professioneel vingerprikapparaat. Dit betekent dat genoemd apparaat ontwikkeld is voor hulpverleners in de zorg. Het is zo ontwikkeld dat op veilige en hygiënische manier bij verschillende cliënten met hetzelfde vingerprikapparaat bloedsuiker kan worden geprikt. Gebruik Iedere keer als er een naaldje (lancet) wordt vervangen, wordt eveneens het geïntegreerde platform verwijderd. Alle delen van het vingerprikapparaat die in contact komen met de huid en het bloed van de cliënt worden na gebruik iedere keer vervangen. Tevens wordt bij de Securject Pro de naald uit het apparaat automatisch uitgeworpen door een druk op de knop bovenaan het apparaat. Hierdoor ontstaat minder risico op prikincidenten en onderlinge besmetting van de hulpverleners. De Securject Pro is eveneens uitgerust met Comfort Zone Technologie. Dit houdt in dat er acht puntjes zijn aangebracht aan de onderkant van het apparaat. Deze puntjes maskeren de priksensatie naar de hersenen zodat prikken als minder pijnlijk wordt ervaren door de cliënt. Prikken in de vinger kan op verschillende dieptes. Dit kan met dit vingerprikapparaat ingesteld worden op de individuele wensen van de cliënt en op de grootte van de te verkrijgen bloeddruppel. © Vilans 12-09-2012 Materiaalbeschrijving Meterbeschrijving Securject Pro: 1 (van 2) Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen onbewaakte kopie Puncties 26 Fabrikant A.Menarini Diagnostics Valkenswaard tel. nr. 040 = 208 20 00 Helpdesk tel. nr. 0800 022 54 22 (gratis) © Vilans 12-09-2012 Materiaalbeschrijving Meterbeschrijving Securject Pro: 2 (van 2)
© Copyright 2024 ExpyDoc