Bô Yin Râ HET BOEK VAN GENE ZIJDE Oorspronkelijke titel: Das Buch vom Jenseits HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ INHOUD Inleiding De kunst van het sterven Van de tempel der eeuwigheid en de wereld van de geest Het enig werkelijke Wat er moet worden gedaan 1 HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 2 INLEIDING DE drie hier volgende verhandelingen willen u - voorzover het in woorden mogelijk is - een voorstelling geven van hetgeen u wacht wanneer het afsterven van uw aardse lichamelijke leven u van deze fysiek-zintuigelijke verschijningswereld losmaakt. Zoals een reisgids u van vreemde landen verhaalt die ge nooit hebt gezien, zo wordt hier nu het noodzakelijke gezegd over het u nog onbekende „land", waarin ge uzelf na de dood eenmaal levensvatbaar zult vinden, - om het even of ge nu aan de mogelijkheid van zulk een leven kunt geloven of niet. Maar ook wil dit boek u van zo menige dwaling verlossen, die u vooralsnog gevangen houdt wanneer ge aan de gestorvenen denkt die ge op aarde hebt liefgehad. KLEINMOEDIG geloof en verwaten bijgeloof van vroeger en nu hebben zóveel fantasievoorstellingen over het hiernamaals bijeengebracht, dat het nodig is de warwinkel te klaren, opdat uw voorstelling er niet langer door vertroebeld worde. De enigen die over het leven na de dood van het zichtbare aardse lichaam werkelijk authentieke mededeling hebben te doen, zijn enkele weinige aardse mensen, die het leven dat geen aards lichaam behoeft, uit eigen zekere ervaring kennen, ofschoon zij tegelijkertijd ook nog in hun aardse verschijning leed en vreugde van deze aarde smaken, zoals gij. Als één van deze weinige in het hiernamaals bewuste mensen, geef ik hier wat zich in woorden laat mededelen, omdat wij HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 3 het ongeduldig verlangen voelen van deze tijd, die terecht verwacht dat niet langer als „geheime wetenschap" wordt behoed wat aan geestelijk beleven waar en wanneer ook tot het bewustzijn van slechts weinig mensen is doorgedrongen. Moge dat wat ik zeggen kan u ten goede komen! Moge het mijn woorden gelukken uw innerlijkste gevoelsondervinden te wekken, zodat ge vanuit uzelf de zekerheid ontvangt, die alleen u werkelijk kan beschermen tegen steriel scepticisme en kritiekloze overgave aan allerlei fantasieën van misleide of overprikkelde menselijke hersenen. In uzelf moet ge de maatstaf vinden waarmede ge voortaan kunt peilen hoeveel waarheid en hoeveel waan de voorstellingen inhouden, die de aardse mens zich sedert de oudste tijden heeft gemaakt om het donker van het afgrondelijke raadsel te kunnen verdragen, dat telkens voor hem opdoemde wanneer hij voor een dode stond. NIET op uw voor-waar-houden komt het hier aan, want de dingen waarover ik spreek zijn niet afhankelijk van uw instemming of afkeuring; ik bied u hier geen geloofsleer, doch laat u een verschijningsvorm van de werkelijkheid zien, die u voorlopig nog niet anders kunt leren kennen dan door middel van het voorstellingsbeeld zoals dit door tussenkomst van de menselijke taal wordt gegeven. Vroeg genoeg zult ge het u toekomende gebied in deze verschijningswereld van de werkelijkheid ook zelf belevend leren kennen ... HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 4 In alle tijden hebben de in het hiernamaals bewuste mensen van de werkelijkheid getuigd, maar hun getuigenis werd buit van de willekeur van hen die niet geroepen waren en van onverantwoordelijke woordvervalsers, zodat ge thans hulp nodig hebt om te ontwarren wat ontward worden móét, wil niet ook de verkondiging van hen die waarlijk weten, tegelijk met de voortbrengselen van warhoofdige fantasten aan de verachting van allen, die eerlijk en zuiver voelen, worden uitgeleverd. Wilt ge weten wat u hier wordt gegeven, maak u dan vrij van alle vooroordeel, maar luister ook nu en dan in uw binnenste, want daar zult ge, wanneer ge maar bereid zijt te horen, antwoord vinden op alle vragen die mijn woorden nog open laten, omdat alleen gij zelf daarop antwoord moet leren geven. HET gaat er hier waarlijk niet om, aanhangers te werven voor een godsdienstfilosofische hypothese, of zelfs om een poging een nieuwe godsdienstvorm in het leven te roepen, maar om een getuigenis van de geestelijke oer-bele-ving (geestelijke: niet van de hersenen!), die aan de wieg van alle grote, oude, uit de geest Gods geboren religies stond ... Daarom verlangt een levend, doorvoeld in zich opnemen van wat hier wordt gegeven ook geenszins dat men zich afwendt van zijn overgeleverde en heiliggehouden godsdienst, maar zal het veeleer daar, waar eerbiedwaardige religieuze vormen en geloofsartikelen werkelijk nog levensbehoefte zijn, slechts verdieping en bevestiging van het geloof en vergemakkelijking van het kunnen geloven brengen. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 5 Voor diegenen echter, die reeds lang aan alle confessionele binding zijn ontgroeid, zullen mijn woorden opnieuw de toegang tot geestelijke gebieden open leggen, waarnaar het diepste verlangen van de aardse mens blijft uitgaan, ook wanneer de geloofswijze van zijn voorouders hem niet tot de met zijn aard overeenkomende, vurig verlangde vervulling voerde. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 6 DE KUNST VAV HET STERVEN GE denkt natuurlijk dat sterven geen „kunst" is, - dat het veeleer een kwalijk moeten is, en dat men het vanzelf wel leert. Zoals gij denken er ontelbaren, en iedere dag verlaten ontelbaren door het sterven hun aardse lichaam, zonder dat zij ooit de kunst van het sterven hebben geleerd. Voor velen komt de dood onverwachts „als een dief in de nacht", - voor anderen komt hij als een angstaanjagend spook, - voor weer anderen als de eindelijk komende verlosser uit hun lijden, - en nog anderen roepen hem zelf aan, omdat zij van hem bevrijding uit zorgen en noden van lijf en ziel verwachten. Maar zelden treft de dood iemand, die de kunst van het sterven verstaat. OM deze kunst te verstaan moet ge in het volle leven hebben geleerd wat de „dood" is, wat „sterven" betekent! Ge moet als het ware in het volle bezit van uw krachten „op proef" sterven, opdat ge weet te sterven wanneer de dood u verrast. Sterven is niet zo gemakkelijk als velen denken, maar het is ook niet al te moeilijk wanneer men het vooraf, gezond van lijf en leden, heeft geleerd. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 7 Elke kunst wil geoefend worden, en zonder oefening leert men ook het sterven niet. Desondanks moet men het eens doormaken, of men het nu kan of niet. De meeste mensen zijn bang om te sterven omdat zij niet goed weten wat daarbij gebeurt. Zij echter die zeggen niet bang te zijn, doen als kinderen die met een bootje in volle zee gaan varen zonder de gevaren van de zee te kennen. Gij echter moet als een stuurman zijn, die wind en stromingen kent en die weet welk land hem aan de overkant wacht. Gij moet leren de koers van uw welgetuigd schip te bepalen. „STERVEN" noemt men het moeten opgeven van het aardse lichaam en zijn zintuigen, wanneer dit opgeven voor altijd en onherroepelijk moet plaats vinden, omdat het lichaam om fysieke redenen niet meer in staat is zich te handhaven. Een gebeuren dat er veel op lijkt, voltrekt zich telkenmaal wanneer ge u te rusten legt en aan de slaap overgeeft, - alleen verliest ge daarbij slechts gedeeltelijk de macht over lijf en zintuigen, terwijl die u bij de dood geheel en onherroepelijk ontvalt. Ge ziet, hoe de natuur u als het ware zo zelf het sterven leert! Ge kunt het sterven ook op gelijke wijze vooraf ervaren bij een flauwte of bij kunstmatige verdringing van het bewustzijn uit uw lichaam. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 8 Alleen ondergaat ge bij dat alles slechts het allereerste gedeelte van het proces, - tenzij uw innerlijke geestelijke „zintuigen" reeds zover in u ontwaakt zouden zijn dat ge „aan de andere kant" van het bestaan tot uzelf kunt komen en ge u dan, tot uw verbazing, ook zonder het aardse lichaam in leven vindt. Hebt ge die ervaring echter nog niet, dan kunnen uw nachtelijke dromen ertoe dienen u tenminste enig begrip van het bewuste leven zonder fysiek lichaam bij te brengen, ofschoon het leven „generzijds" waarlijk iets anders is dan alleen maar een droom. Ik moet hier slechts aan het leven in de droom herinneren om u te helpen begrijpen. Zoals ge in de droom bewust zijt en kunt voelen, denken en handelen, - zoals ge ook in de droom in een „lichaam" leeft en het naar believen gebruikt, hoewel uw fysieke lichaam rustig op zijn bed in diepe slaap ligt, - evenzo bevindt ge u ook in de gestalte van een lichaam, bewust, voelend, denkend en handelend, wanneer ge aan de andere kant van het bestaan uw geestelijke zintuigen kunt gebruiken en daardoor ginds tot uzelf komt, zij het slechts voorbijgaand, of - zoals bij de dood van het aardse lichaam - voorgoed. Een wezenlijk onderscheid bestaat alleen daarin, dat ge in de droom niet meer dan de voortdurend vervloeiende beelden ziet van uw plastische fantasie, die door duizenden fysieke en psychische prikkels een schijnbaar eigen leven gaan leiden, terwijl ge, om wakker te worden in de objectief gegeven geestelijke wereld - om het even in welk gebied daarvan uw ontwaken kan plaats hebben, - het rijk der dromen evengoed HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 9 moet verlaten als ge het verlaat om wakker te worden in de fysiek-zintuigelijke verschijningswereld. ZIJT ge het rijk der dromen te boven gekomen, dan eerst betreedt ge het rijk des geestes, dat gemakkelijk ook van uw levendigste en „natuurlijkste" dromen is te onderscheiden, want daar zijt ge dankzij uw geestelijke zintuigen in een bewustzijnstoestand, waarbij vergeleken zelfs het klaarste dagleven op aarde niet meer dan een slaapwandeling lijkt. Ge ziet, hoort en voelt dezelfde oorzakelijke „wereld", die ge in het dagbewustzijn van uw fysiek bestaan als fysieke verschijningswereld waarneemt, - alleen neemt ge haar waar „van de andere kant". De voor u in het fysieke aardse lichaam onwaarneembare vorm der oorzakelijke, wezenlijke wereld is plotseling voor u waarneembaar geworden, en de slechts fysiek-zintuigelijk waarneembare dingen, die ge tot nu toe de „reële" wereld noemde, worden „lucht" voor u. Al zijn het ook betrekkelijk weinig mensen, die deze toestand in het aardse lichaam in zichzelf hebben ervaren en ook nu nog ervaren, toch zijn het er veel meer dan men denkt, want de meesten die het mochten beleven, verbergen het instinctief voor anderen, hetzij uit angst voor het ongeloof van hun medemensen en de van die kant te verwachten „vloek der belachelijkheid", hetzij omdat zij bang zijn dat de geestelijke ervaring die zij als bijzondere begenadiging ondervinden, hun zou kunnen worden ontnomen wanneer zij niet weten te zwijgen. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 10 VOORLOPIG zijn het nog geen hoge geestelijke regionen, die door mensen met zulk een innerlijke bewuste ervaring kunnen worden betreden, maar steeds is toch de „andere oever" reeds bereikt, ook al zijn de daar tot bewustzijn gekomenen nog lang niet in staat tot in het binnenste van het ontdekte „land" door te dringen of zelfs zijn hoog oprijzende „bergen" te beklimmen. Zóver komen gedurende het aardse leven slechts de heel weinigen, aan wie hier aan de fysieke kant van de oorzakelijke wereld het oeroude erfgoed van verborgen geestelijke ervaring werd toevertrouwd: de geboren „hogepriesters", de „meesters" van het verborgen geestelijke werken en hun als zodanig geboren legitieme opvolgers. Wat ons in het bewuste beleven van het „generzijds" tot zeker ervaringsweten is geworden, wordt hier aan u gegeven! WIJ zien dagelijks en ieder uur duizenden mensen „de andere oever" voorgoed betreden, zonder dat wij hen kunnen helpen, want zij hebben in hun aardse leven niet de kunst van het sterven geleerd, - en zo komen zij onvoorbereid op de andere oever aan als schipbreukelingen, door de storm aangespoeld. Radeloos dolen zij rond in de voor hen nieuwe bestaansvorm en zij zijn niet in staat de helpende handen te grijpen, die naar hen worden uitgestoken. Nog kunnen zij niet beoordelen of dat wat hun tegemoet komt, gevaar of hulp brengt, en angstig deinzen zij terug wanneer iemand die hen zou kunnen leiden, hen wil naderen. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 11 Zo dwalen zij alleen verder, steeds in de nabijheid van het „strand" van de zee, die hen - tenminste voor hun gevoel - nog met de verlaten fysieke kant van het bestaan verbindt, totdat zij, als het ware magnetisch aangetrokken, één dier kleine „strandrijken", één van die laagste regionen van de voor aardse zintuigen onvatbare geestelijke kant van de kosmos, ontdekken, die met hun voorstellingen en met hun in het fysieke aardse leven gekoesterde hoop en verlangens overeenstemt. Dan denken zij hun „hemel" te hebben gevonden, temeer waar zulks door alle anderen die zij daar aantreffen, evenzeer wordt geloofd. Wie daar eenmaal is terecht gekomen, is voor oneindig lange tijd aan zijn noodlot geketend. Slechts hoogst zelden, en dan alleen met de grootste moeite, gelukt het ons iemand die zo is verdoold, uit zijn zelfverkozen bedriegelijke „zaligheid" omhoog te trekken. Omdat wij echter omwegen willen leren vermijden, en omdat de eeuwige liefde ons gebiedt zo te handelen, leren wij u de kunst van het rechte sterven. HET wezenlijke van deze kunst bestaat hier uit, dat men te allen tijde - temidden van toekomstplannen en drukke bezigheden, bij blakende gezondheid en in het volle bezit van zijn krachten - blijmoedig en in vol vertrouwen bereid is de andere oever voorgoed te betreden, zonder de mogelijkheid van terugkeer. Het is een gemoedsgesteldheid die hier wordt vereist. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 12 En al lijkt zij ook niet voor iedereen gemakkelijk te bereiken, zo mag toch niemand vergeten, dat alleen deze gesteldheid voorwaarde voor het rechte sterven is. WIE de dingen van het fysieke aardse leven zodanig vermogen vast te houden dat hij meent ze niet te kunnen missen, - wie zich geen toestand voor kan stellen, waarin elk doel van aards begeren zonder betekenis wordt, - die zal moeilijk de kunst van het rechte sterven leren. Goed en blijmoedig op aarde te leven kan echter pas hij, die de toestand van bereidheid om te sterven dagelijks en van uur tot uur naar believen in zich vermag op te wekken, - vrij van iedere angst en van alle droefheid. Hij weet dat niets van alles wat hij hier zou moeten achterlaten - al zijn het ook de liefste mensen, de meest hulpbehoevende wezens - ooit van hem kan worden gescheiden, wanneer hij niet zelf de werkelijke scheiding wil en door zijn wil teweegbrengt. Hij weet dat hij „hier" blijft, op dezelfde kosmische „plaats", dichter nog bij de mensen van wie hij houdt, dan hij hun ooit in zijn aardse leven nabij kon zijn. Hij weet dat hij na het sterven bepaald niet als in een god veranderd en op aardse wijze „almachtig" zal zijn, maar dat hij diegenen die zijn hulp behoeven, verreweg méér in staat zal zijn te helpen, dan ooit in het fysieke leven mogelijk was. Wie de kunst van het sterven op deze wijze beoefent, die weet voortaan dat het hem gemakkelijk zal vallen wérkelijk en HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 13 onherroepelijk te sterven, ook wanneer de dood hem geheel onverwachts mocht treffen. DAT het fysieke proces van het sterven slechts voor de toeschouwer soms pijnlijk is, maar dat de stervende zelf er niet onder lijdt, doch de pijnen van zijn eventuele ziekte slechts nog voelt zolang hij niet is gestorven, is reeds lang door medische waarneming aangetoond. Wij hebben echter hier slechts weer te geven op welke wijze het bewustzijn van de stervende het stervensgebeuren overleeft. AL is de stervende ook tot op het laatste ogenblik bij bewustzijn, dan treedt toch in het moment dat het geestelijke organisme zich van het tot nu toe met hem verenigde dierlijke aardse lichaam begint los te maken, een soort sluimer in, waaruit het bewustzijn eerst weer tot zichzelf komt, wanneer het sterven reeds is voltooid. Op het ogenblik van dit ontwaken, dat enkele seconden of minuten na de uiterlijk te constateren dood intreedt, bevindt de mens zich reeds in zijn, hem nu alleen nog ervaring brengende, geestelijke organisme, aan de alleen geestelijk waarneembare, „andere kant" van de oorzakelijke wereld: van de eeuwige „werkelijkheid" die alle geestelijke, evenals alle fysieke bestaansvorm uitstraalt, al naar de daartoe aanleiding gevende aanschouwingswijze. Het tot nu toe door zijn fysieke zintuigen bepaalde waarnemingsvermogen van de gestorvene is verwisseld met een nieuwe, hem voordien gewoonlijk nog niet bekende wijze HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 14 van waarnemen, terwijl zijn vormgevende aanschouwingswijze voorlopig nog onveranderd blijft. Het is verre van hem zich voor gestorven te houden, want hij ontwaart zich nu van zichzelf bewust, willend en tot waarnemen in staat, al weet hij nog niet dat het nu alleen geestelijke organen zijn, die hem dienen. Hij voelt zich in het geheel niet „zonder gestalte", want zijn voormalige fysieke lichaam was immers een min of meer volmaakt evenbeeld van het door zijn eigen eeuwige wil - zij het ook voor de hersenen onbewust - gevormde geestelijke organisme, dat thans door het bewustzijn kan worden waargenomen, hoewel nog niet van het fysieke lichaam onderscheiden. Evenals fysieke pijn terstond ophoudt zodra door passende middelen het pijnlijke deel van het aardse lichaam ongevoelig wordt gemaakt, zo zijn ook de fysieke pijnen, die een stervende kort voor zijn dood lijdt, op het ogenblik van het ontwaken „aan gene zijde" volledig verdwenen, omdat het fysieke lichaam, waarin de oorzaak van de pijngevoelens lag, nu immers voorgoed van het thans alleen van zichzelf bewuste geestelijke organisme is gescheiden. MAAR nog steeds is er een zekere „fluïdische" binding door een onzichtbare, subtiele en ook voor het geestelijke organisme voelbare, fijn materiële uitstraling van het tot nu toe gebruikte fysieke lichaam voorhanden; en deze binding is er oorzaak van, dat hij die „aan de andere kant" is ontwaakt, nog allerlei gebeurtenissen in de omgeving van het lijk op HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 15 geestelijke wijze waarneemt, hoewel zij in de fysieke wereld voorvallen. Zo ondergaat hij „aan de andere kant" de fluïdische invloeden van de weerstraling der mensen die zijn verlaten aardse lichaam omringen, neemt hij de gevoelswaarde van hun aanrakingen waar en van hun woorden, en heeft hij, gelijk een blinde, nog een tamelijk nauwkeurig voorstellingsbeeld van de verlaten uiterlijke ruimte, al wordt ook de vergissing begaan dat deze plaats nog met de fysieke zintuigen wordt waargenomen. Deze laatste betrekkingen met de fysiek-zintuigelijke kant van de oorzakelijke wereld blijven nog enige tijd bestaan, ook al is het lijk reeds lang koud geworden; maar wat op deze wijze nog kan worden waargenomen, verliest van uur tot uur aan kracht, en de waarnemingsmogelijkheid ervoor houdt volledig op zodra de eerste ontbindingsverschijnselen optreden. Voor hen, die aan lijkverbranding aanstoot nemen, of die zelfs geloven dat de gestorvene in het leven hiernamaals daardoor „benadeeld" zou kunnen worden, moge hier worden gezegd, dat na afloop van de tijd, waaraan men zich in cultuurlanden houdt voordat een lijk ter aarde wordt besteld, iedere waarnemingsbetrekking tussen het geestelijk organisme van de gestorvene en zijn vroegere aardse lichaam reeds lang heeft opgehouden te bestaan. Waar echter het vuur de doodsoorzaak is, wordt de pijn, evenals bij iedere andere doodsoorzaak, slechts tot aan het verlies van het fysiek gebonden bewustzijn gevoeld, terwijl na het ontwaken aan de andere kant iedere betrekking tot het HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 16 vroegere aardse lichaam is verdwenen door de ontbinding die het vuur veroorzaakte. WAT niet ophoudt te bestaan is het thans door het geestelijke organisme ondervonden bewustzijn van de eigen aanwezigheid en het duidelijk zien en herkennen van alle fysiek aanwezige mensen in hun geestelijke vormen, die immers - afgezien van de fysieke belemmeringen in hun verschijning op aarde - geheel en al met de aardse vormen overeenkomen. Gestorvenen, wier bewustzijn gedurende hun aardse dagen slechts weinig boven het fysiek dierlijke bestaan was uitgegroeid, worden door de nieuwe toestand dikwijls zozeer misleid, dat zij ook nog geruime tijd na hun aardse dood niet merken dat zij niet meer in het fysieke lichaam zijn. Zij denken slechts te zijn „genezen", omdat immers de vroegere oorzaak van hun kwalen er niet meer is. Voorlopig nog aan een soort droomachtig voorstellen van het aardse beleven gebonden, wordt bij hen de waarneming van de geestelijke vorm van hun verwanten met de zelfgekweekte gestalten van hun eigen droomleven vermengd, en de gestorvenen begrijpen niet waarom men om hen treurt. Zij proberen dan dikwijls uit alle macht degenen, die in het fysieke bestaan werkelijk om hen treuren, ervan te overtuigen dat er geen reden tot droefheid is, maar deze pogingen worden in de aandoening van het verdriet door de in de fysieke wereld achtergeblevenen niet gevoeld. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 17 Eerst in de machteloosheid over zulk een vermeende dwaasheid van zijn verwanten en vrienden ontdekt de gestorvene dan plotseling dat hij niet meer met een fysiek lichaam behept is, en ontwaakt hij zo uit zijn zelfgeschapen droom. Dan eerst begint hij werkelijk te leren zien en gaan zijn geestelijke ogen open voor de nieuwe geestelijke kant van de oorzakelijke wereld, waarvan hij de fysiek-zintuigelijke aanschouwingsregio heeft verlaten zonder van kosmische „plaats" te veranderen. HIER begint dan voor diegenen, die niet „de kunst van het sterven" tijdens hun aardse dagen hebben geoefend, het geestelijke dolen; want het geestelijke organisme van de mens wordt door de dood geenszins tot boven de tot dan toe verworven zekerheid des onderscheids opgevoerd. Weliswaar zijn terstond hulpvaardige helpers nabij, maar die worden niet als zodanig herkend. In plaats daarvan worden zij door de in zijn fysiek-aardse meningen nog verstokte gestorvene zeer beslist en zelfbewust afgewezen, zodat alle hulpverlening wordt verijdeld. De zekerheid, het leven generzijds inderdaad te hebben bereikt, veroorzaakt ook niet zelden een grenzenloze hoogmoed, en wie daarvan is bevangen wordt dan eerst goed in zijn dwaasheden gesterkt. Wie geheel aan het aardse was geketend, of te veel met zijn zorgen aan dingen en mensen hing, tot wie hij nu niet meer fysiek daadwerkelijk kan terugkeren, wordt bij inzien van de HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 18 onmogelijkheid van een terugkeer door smartelijke vertwijfeling gegrepen, die eerst doorgeworsteld moet zijn, voordat hij in staat is zijn nieuwe werkingsmogelijkheden ten aanzien van de aardse wereld, die nu van zuiver geestelijke aard zijn, te leren kennen. Zij echter, die in het fysieke leven geheel en al met hun streven naar de verwezenlijking van een „idee", en met de door dit streven verwekte voorstellingen, waren vergroeid, verliezen al spoedig bijna alle belangstelling voor de verlaten fysieke wereld. Zij zoeken slechts naar een gelegenheid om hun idee nu op hun nieuwe levensterrein te kunnen verwezenlijken en zijn blind voor alle nieuwe belevensmogelijkheden. Weer anderen zoeken naar de hun beloofde en door hen gelovig verwachte „zaligheid" en zijn niet weinig verwonderd deze niet terstond, en in de vorm die zij zich op aarde toch zo mooi hadden gedroomd, in het hiernamaals te hebben gevonden. Voor al deze, van zichzelf en van hun eigen meegebrachte voorstellingsleven vervulde gestorvenen komt er tenslotte een soort verwezenlijking van hun wensen, doordat zij in één van de lagere geestelijke revieren belanden, waarvan zij op aarde reeds de onbewuste medescheppers waren. OOK deze overgang is geen verandering van plaats, want alle geestelijke werelden - en er zijn er ontelbare, omhoog tot de hoogste en zuiverste wereld van de God-voortbrengende geest - zijn, elkander doordringend, op dezelfde kosmische „plaats". HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 19 Het bewuste beleven van geestelijke werelden, en ook de overgang van de éne naar de andere, is telkens van een zekere waarnemingsverandering afhankelijk, die het geestelijke bewustzijn voor bepaalde verschijnselen als het ware „blind" en voor andere daarentegen „ziende" maakt. Maar juist deze waarnemingsverandering laat zich niet willekeurig teweegbrengen, behalve door de meesters van de eeuwige mensgestalte in het hoogste geestelijke rijk, of door hun gevolmachtigden, hun uitverkoren leerlingen, voor zover hun psycho-fysieke aanleg hen daartoe in staat stelt. Ieder mens echter, ook wanneer hij niet tot de weinigen behoort die hier zijn bedoeld, kan zich evenwel in de voorstelling met de gevoelens, gevoelsondervindingen en bewustzijnstoestanden vertrouwd trachten te maken, die hem volgens de hier door ons gegeven mededelingen na de dood van het aardse lichaam wachten. Ik geef gaarne toe, dat zulk een gewild prikkelen van het voorstellingsvermogen alleen maar voorstellings-„beelden" kan teweegbrengen en in geen geval tot het beleven van het werkelijke na-aardse kan leiden. Maar daarom verlang ik juist dat men zich bij de vorming van de hier nodige voorstellingsbeelden strikt aan de beschrijvingen houdt die ik in dit boek geef, want het is aan slechts zeer weinig mensen mogelijk reeds gedurende hun aardse bestaan de regionen van het na-aardse zijn bewust te leren kennen, terwijl alle mensen in staat zijn door het opwekken van werkelijkheidsgetrouwe voorstellingsbeelden, de gevoelens, gevoelsondervindingen en HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 20 bewustzijnstoestanden, die na de aardse dood zijn te verwachten, als het ware vooraf te doorleven. Zulk een meermalen vooraf beleven is echter nodig, wil men er zeker van zijn dat men zich na de afscheiding van het bewustzijn van de aards-zintuigelijke ervaringswijze terstond kan oriënteren, en vooral weet, wat te zoeken en wat te mijden is. Alleen wie deze zekerheid reeds gedurende zijn aardse bestaan verwierf, zal na de overgang naar de nieuwe zuiver geestelijk-zintuigelijke waarnemingswijze ook dadelijk de helpende handen ontdekken die hem daar worden toegestoken, en zal ze vol vertrouwen weten te grijpen. HEM kunnen wij helpen! Hij wist de kunst van het sterven reeds tijdens zijn aardse dagen te leren; en zijn vertrouwen in wat wij leren deed het vermogen des onderscheids in hem rijpen dat hij nu nodig heeft. Voor alle vergissing en teleurstelling zal hij , nu veilig zijn! Hem geleiden wij - voorbij aan de vele „strandrijken", die aardse illusie en waan zich door de krachten van de misleide wil hebben geschapen - terstond tot in het binnenste van het nu betreden land, waar liefdevolle leiding hem dan dichter en dichter bij zijn voleinding brengt. Hij is immers door het prijsgeven van zijn aardse lichaam in 't geheel geen „ander" geworden ! HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 21 Hem kan niet plotseling worden gegeven wat hem nog ontbreekt. Alleen wat hij op aarde reeds wist te verwerven, brengt hij mede, als bezit. Wat hij op aarde vermocht te binden, blijft ook in het geestelijk-zintuigelijke leven voor hem „gebonden", en wat hij in het aardse leven wist te ontbinden, blijft ook nu voor hem „ontbonden". Geleidelijk slechts kan men hem hoger leiden, totdat hij eens in staat zal zijn het verhevenste van alle geestelijke rijken binnen te gaan: de zuivere lichtwereld der zaligste en absolute vervulling. De „tijden" die voor deze opgang nodig zijn, worden bepaald door de op aarde reeds bereikte graad van relatieve voleinding en door de uit deze voleinding voortkomende klaarheid van de eeuwige wil, binnen zijn bewustzijnsondervinding. HET „sterven" uit de aardse ervaringswijze naar de geestelijk-zintuigelijke waarneming voltrekt zich ook zonder dat ge het wilt, en wat u aan de andere kant wacht, zal er ook zijn wanneer ge aan geen hiernamaals gelooft. Er is aan uw eeuwige wil een grote macht gegeven, want ge zijt in staat, door voorbereiding aan de fysiek waarneembare zijde van de wereld, heel uw verder lot zeer wezenlijk te bepalen. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 22 Voorwaarde is vanzelfsprekend een van zijn verantwoordelijkheid bewuste levenswandel, steeds georiënteerd op het hoge geestelijke doel, dat slechts in de onbaatzuchtige liefde voor alles wat leeft bereikbaar is. Aan de andere kant van de wereld - daar, waar slechts met geestelijke zintuigen wordt waargenomen - heerst niet alleen het „geluk der zaligen". Daar zijn werkelijk ook regionen van kwelling en vertwijfeling, van knagend berouw en van de wens tot zelfvernietiging, ofschoon aan deze wens nimmer gevolg kan worden gegeven ... Door deze regionen echter moeten allen onvermijdelijk heen, die hier op aarde niet voldoen aan de wet, die van iedere aardse mens liefde tot zichzelf en tot alle medeschepselen verlangt. Zulke liefde is echter verre van elke sentimentele dweperij en van alle gevoelsoverdrijving. De hier bedoelde, door de geestelijke wet vereiste liefde is veeleer de hoogste en sterkste zelf- en albevestiging, zodat de daarvan doordrongen mens zowel in zichzelf als in alle medebestaan slechts het positieve, het door de geest gewilde, voelt, ook dan wanneer hij zich genoodzaakt ziet zich scherp tegen de tegelijkertijd in dezelfde verschijning werkzame negatieve krachten teweer te stellen. Het zwaarste vergrijp tegen de geestelijke wet, waarvan hier sprake is, begaan allen, die op aarde de hand aan zichzelf HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 23 slaan om het aardse bestaan en zijn eisen lafhartig te ontvluchten. Zulk een handelwijze is bovendien zinloos en ondoelmatig, want in plaats van de gezochte bevrijding vindt hij, die zich met eigen hand van het aardse lichaam ontdoet, een duizendvoudig pijnlijker binding in waarlijk niet gewenste bewustzijnstoestanden, waaraan hij nu in aeonen niet meer kan ontkomen. Er ligt een zekere troost voor de achterblijvenden in het feit dat de allermeeste moorden aan eigen leven door mensen worden begaan, wier bewustzijn op het beslissende ogenblik ziekelijk is verduisterd, zodat de verschrikkelijke daad van ontkenning in een toestand plaats heeft, die men wel spontaan optredende waanzin kan noemen, ook wanneer die toestand sinds lange tijd werd voorbereid door een onverantwoordelijk spelen met de gedachte aan de mogelijkheid van lijfsvernietiging. Moordenaar en vermoorde zijn weliswaar in zulk een geval in één persoon belichaamd geweest, maar de moord is het werk van een oppermachtig geworden gedachte, die door het slachtoffer zolang met eigen krachten was gevoed dat zij het ten slotte verslond. In dit geval draagt de vernietiger van zijn aardse lichaam dan niet de verantwoording voor de daad van de moord; doch de geestelijke wet verlangt van hem vereffening van alle verkeerde denken en doen, waaruit ten slotte in waan de daad werd geboren. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 24 Deze vereffening is meestal slechts te verwezenlijken door het ondergaan van een tweede belichaming in een mensdier op aarde. Het gaat hier om één van de uitzonderingsgevallen, waarin alleen de zogenaamde reïncarnatie als mogelijkheid in aanmerking komt, terwijl zij bij een wetmatig verloop van het aardse menselijke leven, en wel juist door het voltooide verloop, eens en voor al onmogelijk wordt. HOEWEL het benutten van het aardse leven als voorbereiding op na-aardse bewustzijnstoestanden van het grootste belang is, moet ge toch bepaaldelijk niet denken dat ge op aarde nu het angstvallige en voortdurend om het zieleheil bekommerde leven van de kleingelovige „heilige" moet leiden, van één van die zelfzuchtigen van harte, die wel bang zijn voor elke „zonde", maar innerlijk juichend van de „verdoemenis der boze wereld" zeker menen te zijn. Zulk een levenshouding zou u eens heel zeker in één van die bedriegelijke „strandrijken" van de geest doen belanden, die menselijke waan, onwetend, heeft gevormd. Een leven van trouwe plichtsvervulling, vol liefde voor al wat leeft, vervuld van streven naar goedheid des harten en oprechtheid, naar orde in uw wilshuishouding en veredeling van uw vreugden, een leven vol blijmoedig geloof aan de uiteindelijke vervulling van uw hoogste en zuiverste verlangens, zal steeds hier op aarde voor u het beste zijn, vooral, wanneer ge tegelijkertijd tracht datgene te leren wat ik in dit hoofdstuk „de kunst van het sterven" noem. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 25 ER is weliswaar ook nog een bijzondere geestelijke weg naar omhoog, waarover ik elders reeds sprak, maar voordat ge uw leven zo hebt gevormd zoals ik u hier aanraad het te vormen, zult ge op zulk een weg nauwelijks vooruit kunnen komen. Wie deze weg wil gaan moet vrij zijn van alles wat ooit zijn vaste tred zou kunnen belemmeren. Schijnheilige kwezelarij is even verwerpelijk als de holle geste van „wereldverloochening". Niet voor allen zal de weg reeds begaanbaar lijken, waarop de mens zover kan komen dat zijn „God" in hem wordt geboren, maar eenieder zou althans van deze weg moeten weten, ieder zou zich erop moeten voorbereiden om hem hier op aarde reeds, indien enigszins mogelijk, te betreden. Velen mogen nog in de daarvoor nodige kracht en volharding tekort schieten, maar ook alle geestelijke krachten groeien door het gebruik; en volharding is ook hier alleen aan hen gegeven, die iets met hun gehele liefde doen. ALLES wat aan deze fysiek waarneembare kant van de wereld wordt gedacht, gevoeld en gedaan, oefent een durende werking uit in de wereld aan gene zijde. De vruchten van alle werken van de daad, die de mens hier in het aardse doet ontstaan, blijven voor hem behouden, ver over de dood heen, ook als zijn werken hier op aarde slechts een fysiek doel dienden. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 26 De mogelijkheid van morele verantwoording vooropgesteld, komt het er bij al uw doen hier in het aardse niet op aan wat ge doet, maar hóe ge het doet. De nederigste arbeid hier op aarde kan u onvermoede krachten voor uw later leven aan de geestelijke kant van de wereld doen toestromen, wanneer ge dat, wat u te doen staat, maar in de trouwste plichtsvervulling doet, blijmoedig en naar uw beste kunnen, zó alsof het behoud van het ganse heelal alleen van de deugdelijkheid van uw prestatie afhangt. Voor uzelf zijt enkel en alleen gijzelf verantwoordelijk! Bij alles wat ge denkt of doet, bij alles waarmee ge aan deze fysiek-zintuigelijke waarneembare kant van de wereld bezig zijt, zijt ge steeds de onbewuste schepper van uw later lot in de geestelijk-zintuigelijke waarnemingswereld. "WAT ge hier op aarde uw „lot" noemt is slechts een belachelijk klein deel van een onmetelijk geheel; en wanneer ge hier soms met uw lot ontevreden zijt, mag uw mismoedigheid menselijk zelfs zeer begrijpelijk en zeker ook te verontschuldigen zijn, maar toch lijkt ge dan op een kind dat dingen wil hebben, die het nu nog niet kunnen worden gegeven omdat ze het zouden schaden, terwijl het begeerde later in overvloed tot zijn beschikking zal staan. Eerst op een hoge trap in de geestelijke wereld zult ge eens uw lot kunnen begrijpen, en dan zult ge glimlachen als ge aan uw vroeger oordeel terugdenkt. Dan zult ge zien dat uw beste verstandsgronden die u vroeger tot uw oordeel verleidden, evenzovele dwaasheden waren, HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 27 omdat ge de schoonheid van de bloesem en de kostelijke zoetheid van de vrucht uit de vezels van de wortel wilde trekken, die uw handen uit de zwarte aarde hadden gewoeld. Alleen wie zichzelf van de benauwende voorstellingsbeelden weet vrij te maken, die noodgedwongen voor hem uit de fysiek-zintuigelijke aanschouwingsvorm zijn voortgekomen, die zal langzamerhand ook een weinig bevroeden van het grote geheel, waarin hij wortelt en dat hij nooit met de middelen van fysiek-zintuigelijke kennis kan benaderen. HET was geen lege frase toen eens een wetende, door de glans van het aanschouwde bijna overweldigd, de woorden vond: „Geen oog heeft gezien, geen oor gehoord, wat God hun heeft bereid, die hem liefhebben!'» Maar „God liefhebben" wil zeggen: alle moeite en pijn van de aarde zo liefhebben, zo gewillig aanvaarden, alsof men alles zó had gewild en gezocht, als het in ons leven komt. „God liefhebben" wil zeggen: de aarde liefhebben en alles wat op haar leeft, - zoals het is, - al gaat het ook tegen onze wensen in. „God liefhebben" wil zeggen: zichzelf liefhebben en ter liefde van zichzelf alle lasten blijmoedig op zich nemen die ons te dragen worden gegeven op de lange en moeilijke weg, die ons uit dwaling en verwarring ten laatste tot onszelve leidt, zoals wij eeuwig zijn in God! NA dit alles zult ge nu wel weten hoe ge het beste uw „afgestorvenen" kunt eren, - hen, die u vroeger hier in het aardse leven na stonden en die ook nu nog, als altijd, bestaan, HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 28 alleen voor uw fysiek-zintuigelijk waarnemingsvermogen voortaan onbereikbaar. Ge zult nu wel weten hoe ge hen ook verder kunt helpen, en hoe ge, wanneer ge zelf hulp nodig hebt, deze van hen ontvangt. Het is werkelijk een verkeerd beginnen, een „spiritistische kring" te vormen om met hen die van de aarde zijn afgestorven in verbinding te komen. De eerlijkheid van alle deelnemers en de beveiliging tegen ieder, ook onbewust bedrog vooropgesteld, hebt ge toch te weinig kennis van de krachten die zich op zulke „seances" manifesteren, en zijt ge ook niet in staat de werkelijke veroorzakers der verschijnselen vast te stellen. Ook dan niet wanneer ge elk vooropgezet geloof afwijst om eerst te onderzoeken wat er waar is aan het geval. De krachten, waarom het bij echte spiritistische manifestaties gaat, zijn vol leugen, grilligheid en bedrog, - steeds gereed om zich met behulp van uw eigen kracht te laten gelden, -maar verre van bereid om zich tot gewillige objekten van onderzoek te laten maken... (de vele mogelijkheden van bedrog door „media" en seance-deelnemers laat ik hier natuurlijk buiten beschouwing). De manifestaties, waarbij ge krachten van gene zijde aan het werk gelooft, zijn, wanneer ge aardse bedriegerijen uitschakelt, niets anders dan het spel van onzichtbare wezens van een nog zo goed als onbekende regio van de fysieke wereld. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 29 Voor hen die werkelijk in de geest zijn ontwaakt, - die, bewust als zij in het hiernamaals zijn, reeds tot degenen mogen worden gerekend die aan gene zijde leven, ook al leven zij nog in het aardse lichaam aan de fysiek waarneembare kant van de wereld, - is het wel mogelijk zich in een enkel geval van de hier bedoelde wezens te bedienen, zoals men zich ook anders van een binnen zijn bereik liggende kracht bedient, maar bepaaldelijk niemand van deze werkelijk in de geest ontwaakten zal op de gedachte komen om aan het vermaak van de deelnemers van een spiritistische seance een bijdrage te leveren of de pogingen van een experimenteerder interessant te willen maken. Ook waar men de indruk heeft het zonder twijfel met de entelechie van een voormalig aards wezen te doen te hebben, gaat het gevaar van bedrog door lemurenwezens alle waarschijnlijkheid van een echte communicatie zozeer te boven, dat niet uitdrukkelijk genoeg kan worden gewaarschuwd tegen het betreden van iedere weg die tot spiritistische verschijnselen voert, welke het ook zijn. Hij, die u hier waarschuwt, kent alle op spiritistisch gebied mogelijke manifestaties uit eigen beproefde veelvuldige ervaring. Evenzeer echter kent hij ook de onzichtbare fysieke tussenwereld, die het allereigenste levenselement van de spiritistische zogenaamde „geesten" is, en weet hij zich van deze wezens en hun krachten te bedienen, zoals men zich van een rijpaard of een speurhond bedient, al waar de omstandigheden het nodig maken. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 30 Hem, die geestelijk daartoe is gemachtigd, dienen deze wezens met hun krachten wanneer hij het verlangt, zonder dat hij eerst een „medium" behoeft te gebruiken en spiritistische seances te houden. Hij betreedt de regionen van deze tussenwezens met dezelfde zekerheid, waarmede hij bewust zich in de zuiver geestelijke werelden begeeft. PRETTIG is het zeker niet deze wezens te naderen, en niemand die zich van hen naar zijn wil vermag te bedienen, zal dat ooit zonder noodzaak doen, en altijd zal hij daarbij een gevoel van walging hebben te overwinnen. Met deze, ongeveer met de kwallen van zuidelijke zeeën vergelijkbare, maar normalerwijze niet gelijk deze fysiek waarneembare schepsels, evenals met hun desondanks zuiver fysieke krachten, komt ge meestal in aanraking, wanneer ge met uw „afgestorven dierbaren" meent om te gaan, - tenzij uw eigen onbewuste krachten uit dezelfde regio waartoe deze onzichtbare fysieke schepsels behoren, alle manifestaties alleen teweegbrengen en ge voor uzelf op deze wijze onwetend een geestentheater opvoert. Voor uw welzijn naar ziel en lichaam is zulk een ongeweten zelfbedrog echter altijd nog minder noodlottig dan de echte connectie met de hier beschreven lemurenwezens, die uw krachten uitzuigen als bloedzuigers en alleen met behulp van aan u onttrokken energie de zogenaamde wonderen van uw spiritistische seances teweeg vermogen te brengen. Ook de meest onbevooroordeelde onderzoeker, die deze verschijnselen alleen als waarnemer gadeslaat, is geenszins HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 31 gevrijwaard tegen de kracht der poliepenvangarmen die hem vanuit de onzichtbaarheid omstrengelen. Hoezeer hij ook boven de situatie meent te staan, moet hij zich toch zijn eigen geheimste krachten laten onttrekken, zonder het misbruik ook maar te vermoeden dat de hem interesserende onzichtbare parasieten van zijn medium maken. DE werkelijke „omgang", het enige contact met hen die ons naar gene zijde zijn voorgegaan, speelt zich alleen in het innerlijk, in de ziel af, en is van zuiver geestelijke aard. Uw eigen geestelijke „lichaam" is voor u het orgaan voor het vernemen van de afgestorvenen. Iedere doorvoelde gedachte, ieder u geheel en al doordringend gevoel, wordt aan de andere kant vernomen als hier in de fysiek-zintuigelijke wereld het gesproken woord. Evenzo echter verneemt ook gij, - wanneer ge stil zijt, en fijngevoelig genoeg ervoor, - de uitingen van hen, die reeds aan de geestelijke zijde van de wereld leven, als zachte gedachten en als van buitenaf in u binnendringende gevoelens, die bij enige oefening van het onderscheidingsvermogen zeer stellig van de eigen gedachten en gevoelens zijn te onderscheiden. Maar ook afgezien van wat u bewust mag worden, bestaat er een blijvende onderbewuste beïnvloeding, en ge zijt op deze wijze veel méér het „medium" van een afgestorvene dan ooit een zogenaamd „spiritistisch medium" het zou kunnen zijn, HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 32 ook zelfs wanneer de afgestorvenen zich daarvan zouden willen bedienen. Waart ge gewoon, de alledaagse gebeurtenissen van uw leven nuchter, maar toch met oog voor het geheimnisvolle, waar te nemen, dan zoudt ge uzelf heel dikwijls in de zin van een dierbare afgestorvene zien handelen, ook al hadt ge niet de minste bewuste bedoeling zo te handelen als de overledene het zou hebben gewenst toen hij nog in fysiek waarneembare verschijningsvorm leefde. Ook zou het u stellig te denken geven, dat heel vaak door geheel vreemden iets wordt gedaan wat men juist als de uiteindelijke vervulling van een wens kan zien, die een afgestorvene tijdens zijn aardse leven innig koesterde maar die toen onvervuld was gebleven. WELISWAAR is dit alles veel minder effectvol dan een dansende of zwevende tafel, waarvan de poten „boodschappen" kloppen, of zelfs dan de „gematerialiseerde" gedaante, waarin men, gehypnotiseerd zonder zich daarvan bewust te zijn, met alle zekerheid een afgestorvene herkent en hoort spreken, hoewel dat, waarvoor men staat, niet meer is dan een soort „astrale" panopticumsfiguur. Wel zijn de uiterlijke trekken aan de voormalige aardse verschijning van de gestorvene ontleend, en zelfs zijn kleren vieren hun schijnbare verrijzenis, maar uit zulk een spookverschijning spreekt een wezen dat u met ontzetting zou vervullen indien ge het in zijn ware, van alle vermomming ontblote gedaante plotseling voor u kon zien staan. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 33 Mensen, die nooit echte en werkelijk opmerkelijke spiritistische fenomenen beleefden, zullen weliswaar nauwelijks kunnen begrijpen dat zulke dingen ernstig moeten worden genomen, maar dat belet helaas niet, dat het zogenaamde spiritisme miljoenen heimelijke en openlijke aanhangers telt en steeds nieuwe „bekeerlingen" in zijn ban trekt. Een ontzaglijke, deels fantastische, deels pseudowetenschappelijke literatuur over spiritistische theorie en praktijk vindt nog steeds huiverende lezers; en wat de gelovigen betreft, beschermt ook hier de wetenschappelijke naam die men op ander gebied mag hebben verworven, geenszins tegen het grofste bedrog, in het bijzonder dan niet wanneer een sterfgeval het vurig verlangen wekt met de dierbare afgestorvene op een of andere manier weer in contact te komen. De doctorstitel vormt geen afdoende isolatie tegen de hypnotische beïnvloeding vanuit het onzichtbare, en de toga der academische waardigheid is helaas doordringbaar als spinrag voor de zuigsprieten van onzichtbare fysieke mollusken. Om al deze redenen zal mijn waarschuwing wel nauwelijks overbodig zijn. DE gehele fysieke en geestelijke kosmos is een ondeelbaar geheel, ook wanneer dit geheel zich in zeer uiteenlopende aspekten voordoet. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 34 De eigenlijke werkelijkheid die achter de aspekten staat, was en is altijd maar voor zeer weinige aardse mensen toegankelijk. Zij onttrekt zich zowel aan het experiment als aan het speculatieve denken. Aan de fysiek-zintuigelijke en aan de geestelijke kant van het al zijn er telkens weer de meest verscheiden variaties in de aanschouwingsvorm, en alles wat op deze wijze tot het bewustzijn komt, treedt met dezelfde aanspraak op: „het werkelijke" te zijn. De wezens die in het al leven, zien bijna allen slechts delen van het werkelijke, en zelfs deze delen slechts in onbewuste zelfherschepping. Zo wordt ook het. leven na de dood van het fysieke lichaam bepaald door een verandering van aanschouwingsvorm. Hetzelfde werkelijke wordt gevoeld en beleefd, - alleen in geestelijke aanschouwingsvorm, - omdat de fysieke zintuigen, met het uitdoven van de daarbij behorende levensfuncties van het aardse lichaam, ophouden voor het beleven bruikbare overbrengingsorganen te zijn. Zintuigelijk waarneembaar echter is het leven in al zijn regionen, ook al is de aard der zintuigen zeer verscheiden. „Sterven" is voor de aardse mens slechts een gebeuren dat ertoe dwingt, dat men de tot nog toe in het onderbewuste verborgen zintuigen leert gebruiken. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 35 Ook gedurende het aardse leven zijn deze geestelijke zintuigen reeds voorhanden, - ja, zij alleen zijn er de oorzaak van dat de mens uit de zintuigelijke waarneming van zijn dierlijk lichaam indrukken kan overhouden, die door het dier, ook op zijn hoogste ontwikkelingstrap, niet beleefd kunnen worden, hoezeer ook de scherpte van zijn fysieke zintuigen die van de mens mag overtreffen. Slechts in relatief weinig bijzondere gevallen is het mogelijk dat de zintuigen van het geestelijke lichaam in de mens reeds tijdens het aardse leven opengaan; en dit gebeurt dan nimmer in de vorm van een plotseling optredend vermogen om de geestelijke zintuigen te kunnen gebruiken, doch altijd als een langzaam wakker worden, dat wel behoedzaam kan worden bevorderd, maar in geen geval door willekeurige middelen afgedwongen. WIE nu reeds in het fysiek-zintuigelijke leven ook tot het gebruik van zijn geestelijke zintuigen geraakte, ziet de verschillende, voor hem reeds bereikbare lagere werelden van de ene en enige oorzakelijke wereld der werkelijkheid als in elkander verstrengeld, zodat het dikwijls moeilijk voor hem kan zijn terstond te onderscheiden wat tot de regionen van de fysieke, en wat tot die van de geestelijke, zintuigelijk waarneembare werelden behoort. Alleen de zeer weinige mensen, voor wie ook de wereld der oorzaken: het „Ding an sich", van binnen uit is opengegaan, ondervinden tevens de éne al-grondelijke werkelijkheid, die zowel in iedere geestelijke als in iedere fysiek-zintuigelijk waarneembare wereld tot uitwerking komt. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 36 Deze werkelijkheid is de oergrond van alle leven, of het nu op geestelijke of op fysieke wijze tot zintuigelijk ervaren en zelf beleven komt. De mens echter, of hij zichzelf nu in geestelijke verschijningsvorm dan wel in het aardse dierlichaam beleeft, is, in eeuwige werkelijkheid gezien: eeuwig leven in de vorm van individueel, bewust belevensvermogen. BEPAALD door de fysiek-zintuigelijke aanschouwingswijze hier op aarde, is het stellig heel moeilijk voor het op een dierlijke gestalte alleen aangewezen, eeuwige leven, zich individueel gevormd en toch als concentratiepunt van een onmetelijk geheel te voelen: van een geheel dat in zichzelf geen leemte of afscheiding kent, ofschoon het zichzelf in oneindigvoudige aspekten bevat. Al te zeer hangt de aards gebonden voorstelling van het ogenschijnlijke af, dat het individuele slechts als iets van een ander afgescheidens kent. In de geestelijke aanschouwingswijze echter is individualiteit: eeuwige uitdrukkingsfunctie binnen het ondeelbare geheel; niet deling in zichzelf, maar uitdrukking van eigen veeleenheid. Altijd is het het gehele ondeelbare leven, dat, in elke van zijn oneindig vele individuele zelfvormingen, zich in een bepaald eenmalig aspekt beleeft. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 37 VAN DE TEMPEL DER EEUWIGHEID EN DE WERELD VAN DE GEEST WIJ, die hier op aarde met u het leven dezer aarde delen en u toch ook de geest verkondigen, wij leven waarlijk in een andere wereld dan gij, ofschoon ook wij stevig met onze voeten op de grond staan. Misschien schijnt het u toe, dat wij al te ver van u zouden zijn verwijderd; en toch kan niemand u meer nabij zijn dan wij. Wel leven wij zowel in uw wereld als ook in de wereld van de zuivere, wezenlijke geest, maar ook uw wereld wordt door de eeuwige wereld des geestes doordrongen, gelijk een spons, die in de zee groeit, door het water van de zee wordt doordrongen. Stellig kunt ge de zuivere, wezenlijke wereld van de geest, waarin wij geestelijk leven, niet met aardse zintuigen bevatten. Ge moet eerst geestelijk tot waarnemen in staat zijn, wanneer ge het geestelijke wilt ervaren. En zelfs dan nog zult ge eerst alle lagere geestelijke werelden achter u moeten laten, voordat ge het binnenste rijk kunt binnengaan, vanwaaruit de verkondiging tot u wordt gezonden, die u hier bereikt. Velen van u zoeken ons, en denken dat zij terstond geestelijk met ons zullen zijn verenigd wanneer zij maar onze menselijke woonplaatsen op aarde zouden opzoeken... Maar ook dan HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 38 wanneer zij ons daar werkelijk vinden, zijn zij ons nog in het geheel niet nader gekomen. Zij zien slechts ons aardse lichaam, horen onze stem, en ontwaren ten hoogste het aller-buitenste van ons uiterlijke aardse leven. Onze tempel kunnen zij evenwel niet betreden, want die ligt aan de geestelijke kant van de oorzakelijke wereld, en niet ergens „op de hellingen van de Himalaya". Daar, in de verborgen eenzaamheid van het hoogste gebergte der aarde, leven sedert de dagen van de oertijd, uit elke generatie steeds enigen van onze broeders: mannen, die iedere op aarde mogelijke grootheid achter zich hebben gelaten en nu in ontoegankelijke afzondering verblijven, teneinde het pad voor versperring te behoeden, dat voor de anderen van ons, die in het wereldse leven werken, begaanbaar moet blijven, opdat wij de taak kunnen vervullen, die ons is opgedragen. DUIZENDEN jaren hebben wij aan onze geestelijke tempel gebouwd, en steeds bouwen wij verder zonder de tempel ooit te voltooien. Elke eeuw ziet ons er nieuwe kapellen en altaren, nieuwe zuilen en kolommen aan toevoegen, volgens het geestelijk bepaalde ritme en het voorbestemmende wijze plan, dat in de fundamenten van de tempel rust. Al uw tempels en altaren op aarde zijn slechts spiegelbeelden van deze door de geest gevormde tempel. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 39 Min of meer duidelijk, min of meer misvormd, is aan al zijn aardse weerspiegelingen te zien, wat de oude bouwmeesters bevroedden en, voorzover zij ware kunstenaars waren, in hoge intuïtie aanschouwden van de verhoudingen en de sier van onze verheven tempel der eeuwigheid. Maar deze tempel is niet een bouwwerk van gedachten, en ik spreek hier bepaald niet in symbolen! Hij bestaat als een geestelijk-zintuigelijk, blijvend waarneembaar bouwwerk van geestelijke substantie en wordt door geestelijk waarnemende wezens evengoed als een hechte constructie gezien als door u de aardse tempels en de aardse hemelhoge domkerken. IN de geestelijke wereld wordt alles evenzeer grijpbaar en reëel ondervonden als in uw wereld der fysieke zintuigen, en ge begaat een grote vergissing wanneer ge meent dat hier slechts vage droombeelden te vinden zouden zijn! Het gaat hier niet om visioenen, hallucinaties of andere zelfgeschapen voorstellingsbeelden, en ook niet om het aan de dag treden van in beelden gevormd ervaringsgoed uit onderbewuste regionen. Wat door de geestelijke zintuigen wordt waargenomen is in dezelfde mate „objectief" aanwezig als datgene wat de fysieke zintuigen van het aardse lichaam vermogen waar te nemen, en daarom komt het geestelijk-zintuigelijk waargenomene ook tot op de hoogste trap van geestelijke zelf uitbeelding „objectief" geheel en al met de vormen der fysiek-zintuigelijke aanschouwingswereld overeen, zij het ook in een door de geest bepaalde modificatie. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 40 Ook in de geestelijke wereld zijn er landen en zeeën, diepe ravijnen en hoge bergen, toppen met eeuwige sneeuw, en wijde stille dalen vol lieflijkheid en vrede ... Wie dit al te aards in de oren mag klinken, die bedenke dat ook zijn fysiek-zintuigelijke waarnemingen hier op aarde slechts uit bepaalde indrukken ontstaan, die door uitwendige middelen worden teweeggebracht. Dan houde hij in het oog, dat daarbij zekere energieën in aanmerking komen, zodat wij met alle benamingen die wij de dingen geven, strikt genomen altijd slechts zekere complexen van stereotyp waar te nemen afzonderlijke indrukken fixeren. Zo ontvangt bijvoorbeeld het oog de indruk: wit, de hand voelt koude en een zekere consistentie van de aangeraakte massa, het oor ontvangt de indruk van een krakend geluid zodra die massa wordt betreden, waarna wij het complex van deze waarnemingen (waarbij nog tal van andere komen, als bijv. de waarneming van gemakkelijke smeltbaarheid of de kristalvorm van de afzonderlijke vlokken) „sneeuw" noemen. Om de fysiek-zintuigelijke waarneming van dit complex van indrukken tot stand te brengen zijn stellig fysiologische indrukverwekkers nodig, maar hetzelfde complex van indrukken wordt slechts dan voor geestelijke zintuigen waarneembaar, wanneer geestelijke energieën zich voor het verwekken van dezelfde indruk verenigen. Ook aan de geestelijke kant van de oorzakelijke wereld is er „ruimte en tijd", „oorzaak en gevolg", al staan wij dan ook tot dat alles in een wezenlijk andere betrekking dan wij op aarde en in het fysiek-zintuigelijke leven gewoon zijn. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 41 Alles wat hier in de geestelijke wereld wordt beleefd is van eenzelfde realiteit als de dingen van de met fysieke zintuigen waarneembare wereld, doch kan slechts op geestelijke wijze tot bewustzijn komen. Wat zo wordt waargenomen is ook geenszins ver van de fysieke wereld gelegen, doch het is niet meer onderhevig aan de in de fysieke verschijningswereld heersende wetten. Daadwerkelijke wil doet in de geestelijke wereld groeien wat ons in het geestelijke lichaam moet dienen, en dezelfde wil laat de rijpe vruchten zonder moeite geoogst zijn. Wij kennen alleen geen dieren in het gebied van de geestelijke wereld, waarvan hier sprake is, hoewel de zuivere vormenwereld der dierlijke verschijning ook hier niet ontbreekt. Alles echter wat aan de mens op aarde „dierlijk" is, heeft hier zijn macht over ons evenzeer verloren als al het vijandige, dat op aarde in de verschijningsvorm van het dier tegenover ons staat. Wat in de geestelijke wereld zich aan ons in vormen openbaart, die met die van de dieren op aarde in hun hoogste schoonheid overeenkomen, heeft niet in het minst te maken met de dierlijke natuur, zoals deze zich aan ons op aarde in dierlijke vormen toont. OP aarde mogen de mensen, om zich te voeden het vlees van dieren tot zich nemen dan wel zich ervan onthouden, - hier echter in het geestelijk-zintuigelijke leven is er geen andere „spijs" dan het geestelijke equivalent van aardse HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 42 plantenvruchten en van de aardse verschijningsvorm van wijn en brood. (Het zal wel nauwelijks nodig zijn erop te wijzen dat het hier om „brood" gaat dat zonder oven is ontstaan, en om wijn die waarlijk niet bedwelmt.) Maar spijs en drank zijn ook aan de geestelijke zijde van de oorzakelijke wereld de geestelijk-zintuigelijke vormen van vernieuwing van krachten, evenals er een toestand van verkwikking is in het geestelijke leven, die zich op aarde met de gezonde slaap van een vermoeid mens laat vergelijken. Omdat spijs en drank in de geest echter voortbrengselen van de kracht van de wil zijn, daarom is ook hun werking slechts omzetting van dezelfde kracht in geestelijk-lichamelijke elementen, en bijgevolg heeft het geestelijke lichaam ook geen secretie zoals die op aarde voor het dier-lichaam noodzakelijk is. DAT alles zal velen onder u wel veel te „zinnelijk" voorkomen, en te zeer overeenkomstig het leven op aarde, dan dat het gewillig begrip bij u zou vinden. Maar ge vergeet daarbij, dat immers ook op aarde alle zintuigelijk waarneembare gebeuren altijd symbool van een proces is, dat aan de zintuigen ontgaat. Alle leven in de fysiek-zintuigelijke en in de geestelijke kosmos komt als beweging tot uiting. Alle beweging echter verwekt vorm. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 43 Omdat alle leven altijd hetzelfde éne leven is, daarom is ook alle vorm: symbool, dat met dezelfde beweging overeenkomt in alle aanschouwingsregionen van het al. Een rijk van de geest zoals gij het u droomt en zoals men het u sinds duizenden jaren steeds opnieuw leerde dromen: zonder vormen en zonder symbolen, bestaat nergens, tenzij men zich tevreden stelt met de verwaaide nevelrijken die in sommige hoofden voor „werkelijkheid" doorgaan. De „vormeloze zee der ongevormde godheid", waarvan de mystici spreken is bóven alle bestaan, maar eenmaal in deze zee verloren, zoudt ge uzelf nimmermeer terugvinden. Uit haar zijt ge voortgekomen om gestalte en uitdrukking van uw wil te worden; maar dat wat u nu eenmaal aan individuele vorming overgaf, zou eeuwiglijk een ieder moeten afstoten en steeds weer in het heelal naar buiten moeten slingeren, wanneer hij ooit in de onbegrensde oerstroom zou kunnen terugkeren. Heel ver van deze oerstroom verwijderd zijn de arme dromers, die in hun onderbewustzijn het verborgen ervaringsgoed hunner eerste voorouders vonden en hun onvermogen om tot individueel zelfbeleven te komen in zichzelf opnieuw ondergingen, als vermeend „godheidsbeleven". DE binnenste lichtwereld van geestelijke aanschouwing van waaruit wij u tijding brengen, is weliswaar als vorming het werk van allen die deze geestelijke wereld vermogen te beleven, maar toch blijft ieder individu de vormer van zijn eigen beleven. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 44 In de gezamenlijke wilswerking streeft elke afzonderlijke wil hier naar dezelfde vorming. Voor zichzelf echter schept de afzonderlijke wil binnen deze gezamenlijkheid niettemin zijn eigen beleven, dat op zijn beurt geen andere afzonderlijke wil hindert, evenals hij door deze nooit zou kunnen worden beleefd, tenzij door wederzijdse doordringing. Maar al wordt nu ook de gehele geestelijk-zintuigelijke wereld even „reëel" ondervonden als de wereld der fysiek-zintuigelijke waarneming, dan staan onze wil in de geestelijke wereld toch niet de weerstanden in de weg, die hem op aarde belemmeren en beperken. Willen wij dat er iets is, dan volstaat onze wil opdat het worde. Het wordt, al naar de kracht van onze wil, vroeger of later maar het wordt zó als wij het willen. De scheppende krachten van de wil alléén doen in de geestelijke wereld ontstaan wat wordt gewild, en anderzijds verdwijnt het tot dusver gewilde spoorloos zodra de wil het ontkent, zodat hier dan in waarheid de macht van de wil het begrip „almacht" zeer nabijkomt. Alleen de door allen die het hier beschreven beleven kennen, gezamenlijk gewilde geestelijke wereld - als resultaat van de gemeenschappelijke geestelijk-zintuigelijke aanschouwingsvorm - kan evenmin veranderd of vernietigd worden als de wereld van de fysieke zintuigen. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 45 ER zijn echter ook nog andere werelden van geestelijk-zintuigelijke aanschouwing: werelden van vertroebelde kennis en misleide wil. Dat zijn de werelden van hen, die in de geest belandden zonder zich te kunnen bevrijden van de knellende banden van aardse hersenschimmen en ketens van gedachten. Niet in staat zich geheel bewust tot de wetensheldere hoogten van de scheppende geest te verheffen, schept ieder der dusdanig geboeiden zich een lagere geestelijk-zintuigelijke schijnwereld, die overeenkomt met de voorstellingen waaraan hij op aarde was gebonden, doch het voortbrengsel van zijn wil is niet bestendig. Omdat iedereen anders wil dan de ander, doet de één het werk van de ander telkens teniet. Maar toch blijven ook deze drogwerelden vele duizenden jaren in stand, voorzover zij hun bestaan aan gemeenschappelijke voorstellingen danken, die op aarde gedurende lange tijd met grote geloofskracht werden gekoesterd en gevoed. De onbewuste scheppers van deze werelden zijn echter voortdurend in strijd met hun tegenstanders: met alle wilskrachten die een ander doel nastreven. Ge weet niet hoeveel religieuze onverdraagzaamheid, hoeveel nationale twisten en hoeveel andere onmin op aarde niets dan terugwerking is, tevoorschijn geroepen door verwoede verdedigingsgevechten in de drugwerelden die de mens zich HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 46 in de lagere regionen van geestelijk-zintuigelijke aanschouwingsvorm sinds oertijden heeft geschapen. Alles wat hier op aarde ernstig wordt geloofd of gewild, veroorzaakt in de lagere regionen van geestelijk-zintuigelijke waarneming een met datzelfde geloven en willen overeenkomende „wereld", die zolang blijft bestaan als dat geloof of die wil op aarde bestaat en gelovenden en willenden naar die gebieden uitzendt. Alles wat elkander op aarde bestrijdt, is ook vijand in de wereld der schijnbare vervulling, die het in onwetendheid in deze geestelijk-zintuigelijke gebieden doet ontstaan; en wat daar geestelijk tegen elkander tekeer gaat, werkt met zijn vijandige krachten terug in de mensheid op aarde. Door wisselwerking worden vijandschap en haat aan beide zijden gevoed. Doch al deze werelden - al deze geestelijke „strandrijken" gaan eenmaal te gronde, al mag hun voortbestaan ook voor aeonen verzekerd lijken! Eeuwig bestendig is in de geest slechts die geesteswereldvorm, welke uit een door kennis doorlichte, eeuwig ééngeworden collectieve wil voortkomt, die door niets kan worden veranderd, omdat daarin de zelfbevestigingswil van alle individuen identiek is met de eeuwige liefde, als de oergrond van het onvergankelijke zijn. WIJ, die in het eeuwige leven zijn, zeker van onze eeuwigheid, wij staan tegenover geen enkele wilsrichting vijandig en HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 47 tegenover geen enkel geloof, al mogen ze ons ook nog zo absurd of verwerpelijk voorkomen. Wij behoeven onze geestelijke wereld tegen geen enkele vijand te beschermen, want wie ons vijandig zouden kunnen zijn, kunnen de wereld, waarin wij geestelijk leven, niet bereiken. Wat zij ook van ons gehoord mogen hebben, hoe hun waan en mening ons ook mogen beoordelen, zij weten niet waarvan wij getuigenis geven, en zij zullen het ook niet kunnen ervaren zolang hun geestelijke blindheid niet is opgeheven. Zo zou hun aan ons vijandige wil zich dan ook slechts tegen een beeld richten dat zij zichzelf hebben geschapen, - nimmer tegen onszelf en onze geestelijke wereld. Wij echter zien, onmetelijk diep beneden de ontoegankelijke hoogten, waar in de geest onze woonplaats is, de vergankelijke geestelijke werelden, die de aards gebonden wil zich heeft geschapen, en wij zijn te allen tijde bereid daaruit te bevrijden wie zich wil laten bevrijden. Niemand kunnen wij verlossen, die niet met zuivere wil, innerlijk waar voor zichzelf, het hoogste en lichtste van zichzelf verlangt en onwrikbaar aan de hulp van de eeuwige liefde gelooft. Zeldzaam genoeg is de wil die op deze wijze tot uiting komt, zeldzaam ook het inzicht, dat alleen uitputting van eigen kracht recht op hulp geeft. Toch is er zulk een wil en zulk inzicht. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 48 Al komt ook menig geroep tot ons dat zich als laf zelfbeklag verraadt op de vlucht voor eigen plichten, toch horen wij ook andere roependen, die waarlijk reeds alles deden wat uit eigen kracht gedaan kon worden. Hen alleen kunnen wij bevrijden uit de regionen van tijdgebonden waan! Vóór alles wat wij geestelijk vermogen te doen, is zulk bevrijdingswerk ons heilig. Wij kennen geen grotere vreugde dan hen, die trachten boven zichzelf uit te stijgen, uit de duisternis naar het licht te leiden. De anderen moeten een weg gaan, waarover hier niet zal worden gesproken. Ook zij erkennen vroeger of later, dat hun geestelijke zelfgeschapen drogwereld niet de wereld der duurzame vervulling is. Bitter en hard is dan zulk een erkenning, en doornig het pad dat dan alleen nog de belofte inhoudt dat zij eenmaal het licht zullen erlangen. Aeonen kunnen op aeonen volgen voordat de zoeker dan eindelijk de eerste van de treden weer bereikt, die hem omhoog naar het eeuwige licht zullen leiden, naar de blijvende vervulling van zijn verlangen, naar de oergrond van zijn wezen. ALLES wat ik hier verkondig zou men wel voor de zonderlinge waakdromen van een door zijn fantasieën geplaagde mysticus kunnen houden, en ik neem het geen HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 49 mens van deze eeuw kwalijk wanneer hij zich op zulk een wijze tegen mijn woorden tracht te verzetten. Maar ik raad u in uw eigen belang, deze mededelingen op te vatten als de woorden van een man, die u veel over verre landen heeft te zeggen welke ge zelf nog niet hebt kunnen leren kennen. Sommigen van u zullen er wellicht ook aanstoot aan nemen, dat zij hier iets anders horen dan zij tot nu toe hoorden van degenen die, door waan bevangen, van zichzelf beweerden dat zij de regionen der geestelijke werelden met open innerlijke ogen hadden betreden. Hier moet men bedenken dat het, met bijzondere aanleg en na bepaalde scholing, voor sommige mensen inderdaad mogelijk is de laagste en buitenste gebieden van het onmetelijke rijk der geestelijk-zintuigelijke waarneming te betreden, maar dat niemand het lichte binnenste rijk van de wezenlijke geest kan binnengaan, die niet tot de geroepen behoeders van het geheime geestelijke erfgoed der aardse mensheid behoort. Ook de weinigen, aan wie dit erfgoed is toevertrouwd en die met zulk een roeping reeds werden geboren, moesten zich telkens eerst onder hoge leiding een aanzienlijk geestelijk weten en praktisch kunnen eigen maken, voordat zij, na jarenlang op de proef te zijn gesteld, werkelijk beproefd werden bevonden. De „zieners" echter, die u onvervaard verslag menen te mogen uitbrengen van hun „onderzoekingen op hoger niveau", alsof het daar om gebieden zou gaan die voor wetenschappelijk onderzoek openstaan, zijn - zonder uitzondering - mensen, HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 50 voor wie in het beste geval één der lagere revieren toegankelijk was, die ik als de „strandrijken" der geestelijk-zintuigelijke waarnemingswijze heb aangeduid. Sommigen van deze bedrogenen kunnen stellig te goeder trouw van dingen spreken, die zij in zulk een „strandrijk" werkelijk hebben waargenomen of die zowaar door een hun als „meester" verschenen afgestorvene in de grenzenloze waan van door illusie bevangen zekerheid werden getoond. ZELDZAMER dan ge denkt is werkelijk authentiek bericht uit onze wereld in het geestelijke universum. Zij, wie zulk een bericht somtijds bereikte, hielden het meestal zeer geheim en vreesden het heilige te profaneren wanneer zij dat, wat zij mochten ervaren, aan de menigte zouden prijsgeven. Altijd is authentiek bericht alleen van ons weinigen gekomen, als van de enigen die het konden geven. De mededelingen werden in het geheim gedaan, en zij werden slechts aan enkelen gegeven, die dag en nacht ervoor offerden om verlichting te erlangen. Doch al te armzalig bleef bij deze wijze van zaaien de geoogste vrucht, zodat nu aan de gehele wereld zal worden gegeven wat in mensenwoorden van ons ervaringsweten kan worden medegedeeld. Ik sta echter niet als leraar voor u, om er aanspraak op te maken dat men mij een grotere mate van vertrouwen schenkt dan onder rechtschapen mensen algemeen gebruikelijk is. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 51 De tijding die ik u hier door mijn woorden breng, geef ik uit mijn eeuwige geestesnatuur, en ik geef hier getuigenis van een geestelijke wereld, waarin ik met mijn broeders in de geest leef, terwijl ik, tegelijkertijd, ook nog het leven op deze aarde met u deel, aan al het aardse verplicht en verre ervan mij eraan te willen onttrekken. Ik geef ook niet alleen maar getuigenis van eigen weten, maar ik schrijf elk van mijn woorden tevens in voortdurende geestelijke overeenstemming met het weten van hen, die mijn broeders in de geest zijn, als de met mij verenigde priesters in de tempel der eeuwigheid. MOGE eenieder die deze woorden leest, geheel afzien van de uiterlijke persoonlijkheid van de schrijver en zich slechts in eigen hart afvragen of daar overeenstemming is te vinden met wat hier wordt gegeven. De instemming des harten zal aanvankelijk slechts nauwelijks verneembaar zijn, wanneer de lezer nog in gedachten en voorstellingen leeft, die door de lagere grensgebieden der geestelijk - zintuigelijke aanschouwingswijze worden beïnvloed. Hoe hoger hij zich reeds boven deze invloedszone heeft verheven, des te duidelijker zal hij in eigen binnenste de waarheid van mijn woorden ondervinden. Wie echter, zij het onbewust, medeschepper is van de lagere werelden in het geestelijk-zintuigelijke grensgebied en daardoor in de ban is van de terugwerking van zijn zelfgeschapen voorstellingen, die zal bezwaarlijk de drang voelen zich uit zijn binding te bevrijden. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 52 Evenzo zullen allen, die het rijk van het abstracte denken voor het rijk van de geest houden, er slechts een glimlach voor over hebben dat er een wereld van eeuwige vervulling in de geest moet bestaan, die zoveel elementen van de fysieke verschijningswereld vertoont. Het inzicht dat de gehele fysiek-zintuigelijke verschijningswereld, in het grootste zowel als in het kleinste, na-vorming van geestelijk-zintuigelijke verschijningswerelden is, schijnt wel al te moeilijk te verwerven. Zo zal men zich dan ook gerechtigd voelen alles wat ik over deze dingen zeg, zonder onderzoek naar het rijk der fabelen en der menselijke wensdromen te verwijzen. En toch wordt door zulk een misvatting niet het geringste aan de gegeven structuur van de werkelijkheid veranderd. Wanneer het geen eeuwenoud bijgeloof was, dat geestelijke werkelijkheid zich door het mechanisme van logisch denken moet laten ontsluiten, dan zou de werkelijkheid waarvan ik hier getuig, reeds lang ontsloten en aan elke twijfel ontheven zijn! Veel dichter bij de waarheid komen de geloofsleren der oude godsdienststelsels, want in hun beeldenschat is veel tot op de huidige dag bewaard gebleven, wat duidelijk het kenmerk draagt van hen die werkelijk in het hiernamaals bewust zijn. Voor wie thans nog de taal van deze beeldenleer weet te verstaan, zeg ik stellig niets vreemds, als ik leer, dat er geen andere waarlijk eeuwige „zaligheid" voor de blijvende mensengeest is, dan in de binnenste, uit licht geboren wereld HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 53 van de geest, met haar oneindige rijkdom aan vorm en oersymbool, met haar oneindigvoudige mogelijkheden van vervulling van het hoogste en zuiverste willen ... ZIJ echter, volgens wier opvatting het zelfervaren van de mens met de dood van zijn aardse lichaam ophoudt, mogen eerst na deze dood hun noodlottige dwaling door ervaring laten corrigeren! Zij zullen nauwelijks enige waarde hechten aan de „instemming des harten", en ondanks al hun scherpzinnigheid zullen zij niet merken, hoe zij voor zichzelf de enige weg versperren, die hen reeds nu en hier in hun aardse leven tot helder inzicht had kunnen leiden. Het zijn bepaaldelijk niet de slechtsten, die op vermeende goede gronden de dood van het fysieke aardse lichaam voor identiek houden met onherroepelijke bewustzijnsvernietiging, maar zij zijn moeilijk uit hun dwaling los te rukken omdat het ogenschijnlijke hen bindt, zodat zij de onbetwistbare wetenschap der aardse vergankelijkheid ook nog in een sfeer, die geheel andere wetten gehoorzaamt, bewijskracht toekennen. Stellig is de aards-zintuigelijk waarneembare mens met de dood van zijn aardse lichaam voor altijd vernietigd. Wat voortbestaat, is de uit zichzelf gevormde eeuwige wil, zoals deze zich tot aan de dood van het lichaam, in dit lichaam en door de krachten ervan, tot uitdrukking heeft gebracht, en het zichzelf in deze wilsvorm kennende bewustzijn, gelijk het in de laatste ogenblikken van klaar ondervinden in het lichaam zich nog zintuigelijk heeft ondervonden. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 54 Deze twee zijn echter waarlijk voldoende om de daarna volgende toestand een voortleven te noemen, want ook het aardse leven is immers slechts tot de zinnen sprekende uiting van de door zijn eigenvorming bepaalde, en derhalve zijn zelfbewustzijn bepalende, eeuwige wil. MET recht verzet verstandig denken zich echter tegen de veronderstelling, dat deze wil, of het door de verworven wilsvorming bepaalde zelfbewustzijn, onmiddellijk na de dood van het aardse lichaam in een toestand van „eeuwige gelukzaligheid" zou worden verheven of tot „eeuwige hellepijn" verdoemd. Het onvergankelijke dat zich tot nu toe in het aardse lichaam tot uitdrukking heeft gebracht, ontvliedt ook geenszins ergens in de wolken of naar de sterren. Er treedt slechts een aanschouwingsverandering in, en het uit de aardse waarnemingswijze losgemaakte bewustzijn van de eeuwige wil kan nu waarnemen met de zintuigen van zijn geestelijke lichaam, door welke het immers uitsluitend ook reeds gedurende het aardse leven tot geestelijke ervaring is gekomen, of deze ervaring nu gering is geweest of groot. Wat echter vooreerst wordt waargenomen nadat de fysieke zintuigen aan het bewustzijn zijn onttrokken, heb ik reeds in het eerste hoofdstuk van dit boek uitvoerig beschreven. DE aanschouwingswijze is, niettegenstaande alle bijzondere vormen die zij omvat, dezelfde in de laagste der alleen geestelijk-zintuigelijk ervaarbare werelden, als in de hoogste, binnenste wereld van de geest. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 55 Verschillend zijn alleen de gestalten die worden waargenomen, - verschillend is de helderheid van het individueel kennen binnen het waarnemingsgebied. Hoe hoger dit kennen, des te zuiverder voelt zich de dan reeds kristalklaar gevormde eeuwige wil in het zelfbewustzijn als schepper van de verschijningsvormen uit geestelijke substantie, des te helderder openbaart zich de eeuwige, alle zijnsvorm dragende werkelijkheid aan het bewustzijn. Naar het vormeloze streeft slechts de onklaar gevormde, van zichzelf nog niet zekere wil. De klare, strak gevormd in zichzelf berustende, eeuwige wil echter, die orde naar maat en getal in zich bevat, moet op elke trap van zijn uitwerking tot schepping van verschijningsvormen leiden, en zijn hoogste geluk is de ontwikkeling van zijn eigen schepping tot de daarin gegronde volkomenheid. Wel kent iedere werkelijk scheppende kunstenaar, en ook menige andere „schepper", op aarde een verre weerspiegeling van dit geluk, maar eerst aan de geestelijke kant van het universum vindt vervulling wat op aarde voorgevoel was. Daarom is de opvoeding van de wil, door gebruikmaking van zijn eigen vormingsdrang, de eerste en noodzakelijkste geestelijke scholing en de eerste schrede op de weg, die naar de eeuwige wereld in het binnenste van de geest leidt. WIJ zijn waarlijk dichter bij u dan ge denkt - ja, wij zijn bij u, waar ge ook zijt, want wat in u des geestes is, heeft zijn eeuwige zijn in de ons toegankelijke geestelijke wereld, HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 56 ofschoon ge nog niet in staat zijt uw identiteit met deze, uw eeuwige geest te ondervinden. Tot dit identiteitsgevoel kunt ge niet eerder komen dan wanneer uw eeuwige wil zich zuiver en klaar van vorm, in orde en wetmatigheid, heeft voltooid. Alleen wie er onophoudelijk aan werkt zich aan de wazige schemernevels te onttrekken waarin de vage begrippen van wat geest is, hem laten ronddolen, kan eenmaal tot de klaarheid van het geestelijke licht komen, die voor ons levensadem is. Dan zal de zoeker ondervinden dat de duizend vragen, die hij tevergeefs reeds aan het begin van zijn weg zich stelde, eerst aan het einde van deze weg hun absoluut bevredigend antwoord kunnen krijgen. Dat is de reden dat alle leiders naar het geestelijke licht allereerst de eis van het „geloof" moeten stellen, dat als levende kracht de impuls tot voortgaan opwekt. AAN het begin van de weg naar de tempel der eeuwigheid moet het geloof staan, want „weten" is alleen voor hem weggelegd, die het einddoel van de weg in zichzelf heeft bereikt. Wie niet kan geloven dit einddoel eenmaal te bereiken, zal stellig niet de moeite op zich nemen die de weg van hem verlangt, en wie deze moeite schuwt kan in geen geval reeds hier op aarde tot zeker „weten" in geestelijke zaken komen. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 57 Zulk een „weten" echter kunt ge erlangen, ook al zijt ge niet in staat reeds gedurende uw aardse leven vrij in de hoogste regionen van de geest te leven. Wie echter een „wetende" in de dingen des geestes is geworden, die heeft waarlijk meer bereikt dan wanneer hem alle wetenschap der aarde eigen was. Hij zal zichzelf in ons kennen, en met ons verenigd zal het rijk van het licht zijn eeuwige woonstee worden. Maar men mag waarlijk niet geloven dat geestelijk weten slechts voor hen is weggelegd, die zich hoogmoedig boven alle wereldse schoolwijsheid verheven wanen. Weliswaar kan geestelijk weten niet door verstandelijk redeneren worden verkregen, maar wel kan het verstand erdoor tot veel nieuwe inzichten worden geleid. Het weten in de geest is niet op dezelfde wijze te erlangen als wereldse wetenschap, maar evenmin kan men verstandelijke kennis van aardse samenhangen anders dan door verstandelijke arbeid bereiken. Wat aards verstand uit aardse waarneming kent, kan nimmer voorwerp van geestelijk-zintuigelijke waarnemingswijze zijn, en nimmer kan er tegenspraak tussen beide kenwijzen blijven bestaan, tenzij alleen als gevolg van gebrekkig kenvermogen. Eerst daar, waar al het denkbare ophoudt, wordt weten uit geestelijke aanschouwing mogelijk: buiten alle aardsmenselijke wetenschap ! HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 58 HET ENIG WERKELIJKE GE zijt nu, naar ik hoop, reeds begonnen een weinigje te bevroeden van het geheim der eeuwig verwekkende, eeuwig voortbrengende wereld der oorzaken, die zich in alle aanschouwingsregionen openbaart, in oneindigvoudige overvloed van verschijningsvormen. Of is uw innerlijk voelen nog te bot, omdat ge niet gewend waart het te scherpen? Dan voelt ge wellicht nog nauwelijks iets van het mysterie dat voor u door mijn woorden moet worden onthuld, of ge legt mijn woorden uit zoals ze niet willen worden uitgelegd. Ik wil echter dat ge ziende zult worden, opdat ge later niet als een geblinddoekte het rijk des geestes zult betreden, wanneer de dag komt waarop ge het móét betreden. „Avidyâ", d.w.z. niet-weten, noemt oosterse wijsheid terecht een schuld, want alleen uw eigen wil is in staat de poort der kennis voor u gesloten te houden. GE hebt nu reeds meermalen gehoord dat er tussen uw wereld van fysiek-zintuigelijke waarneming en de wereld des geestes slechts een grens is, die twee verschillende soorten van waarnemingsmogelijkheid van elkander scheidt. Ik heb mijzelf met opzet dikwijls herhaald en zal mij ook in het vervolg nog moeten herhalen, opdat deze grondwaarheid u zo diep mogelijk tot bewustzijn komt. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 59 Zo moet ik u ook hier in herinnering brengen, dat het werkelijke altoos hetzelfde éne en oorzakelijke blijft, ook al wordt het op de meest uiteenlopende wijzen waargenomen in de fysieke of geestelijke verschijningswerelden. Filosofisch denken bespeurde dit éne werkelijke van verre, en noemde het „das Ding an sich". Tot daar echter door te dringen is ook voor de fijnste en scherpzinnigste filosofische speculatie absoluut onmogelijk. Alleen in praktische ervaring wordt het gekend, en alleen de beproefde meesters van de oeroude verborgen kenwijze zijn tot deze praktische ervaring werkelijk in staat. Zij alleen vermogen ook hun daartoe reeds geboren en uitgelezen opvolgers tot deze praktische ervaring te leiden. Zo heb ook ik eenmaal verkregen wat hier te erlangen was. Wie anders, dan wij, zou u derhalve het enig werkelijke, dat laatste oorzaak van alle en iedere verschijning is, tenminste door de aanduiding die woorden van een mensentaal kunnen geven, hier op aarde kunnen tonen? IK wil proberen of het mij gelukt - maar ik moet bij deze poging uw eigen innerlijke voelen dringend te hulp roepen, want alleen wanneer dat wat in u van de geest is, zich met mijn leerwoorden kan verenigen, zult ge de waarheid inzien. Uw ogen zijn tot nu toe nog verblind door de glans van een vergankelijk licht, dat inderdaad kan verblinden. Ge moet eerst leren zien! HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 60 Uw oog moet vrij worden, zodat het kan zien wat het wil zien, en niet meer is gedwongen slechts dat te moeten zien wat de allermeeste mensen alleen vermogen te zien. Uw oog moet naar binnen leren zien, zoals het tot nu toe alleen maar naar buiten ziet. Doch het gaat hier ook weer niet alleen maar om een ander „zien": uw ganse voelen moet vernieuwing ondergaan. Uw eigen „bestaansgevoel" moet zich van de banden vrijmaken die het tot nog toe gevangen houden, wanneer ge het enig werkelijke, dat oorzaak van alle verschijning is, met onbetwijfelbare zekerheid wilt voelen. MAGISCHE draden doortrekken ook deze uiterlijke fysieke wereld, en wanneer ge er volhardend naar streeft naar binnen te leren zien, zult ge spoedig de verschijningsvorm van deze uiterlijke wereld van het oorzakelijke, dat zich daarin openbaart, weten te onderscheiden. Ge zult de verrassende ontdekking doen, dat het enig werkelijke van alle verschijningswerelden ook in de fysiek-zintuigelijke verschijning ervaarbaar is in de vorm van verborgen geestelijke oerzijnskrachten, die wel dikwijls door mensen worden gevoeld, maar desondanks door velen worden ontkend omdat hun ervaring er niets van weet. Wie mocht ondervinden wat hier is bedoeld, kan niet meer door twijfel van anderen in de war worden gebracht, en zijn eigen ervaring zal hem ervoor behoeden deze krachten gelijk te stellen met die, welke tot de onzichtbare regio van de fysieke natuur behoren, ofschoon men gewoonlijk in beide HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 61 gevallen over „mystieke", „bovennatuurlijke" of ook wel „occulte" krachten pleegt te spreken. De gehele fysieke verschijningswereld die u omringt - met inbegrip van uw eigen lichaam - is opgebouwd op de uitwerking van de voor aardse zintuigen verborgen geestelijke krachten uit het Oerzijn, en alle geestelijke werelden zijn op dezelfde wijze de verschijningsvorm van deze oorzakelijke krachten. Het is de wijze van aanschouwing, die de uitwerking dezer krachten als fysieke of als geestelijke „wereld" doet ondervinden. GE zult nu begrijpen dat het „generzijds" geen oorzakelijk andere wereld is, maar alleen het resultaat van een nieuwe, voor u thans nog onbekende andere wijze van waarnemen van dezelfde oerzijnskrachten, welker uitwerking ge hier op aarde als het „dezerzijds" hebt leren zien. Uw bewustzijn is wel niet schepper van de werkelijkheid, want het is zelf een deel dezer werkelijkheid - het is zelf één der verborgen geestelijke oerzijnskrachten - maar het is zowel aan deze als aan gene zijde: schepper van de verschijningsvorm, die zich zowel hier als ginds opbouwt op de uitwerking van dezelfde krachten. Bij de verschijningsvorm van deze zijde behoort een gevolg van de uitwerking dezer krachten, dat u wel zeer vertrouwd is als de functie van uw fysieke zintuigen. Door deze, hier aan u gegeven zintuigen wordt al uw aanschouwen en erkennen van de werkelijkheid op aarde HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 62 nauwkeurig bepaald, en aldus neemt ge niets anders waar dan wat zij u laten waarnemen. Omdat ge echter zelf een „deel" van de eeuwige werkelijkheid zijt, evenals een waterdruppel in de zee een deel van de zee is, draagt ge ook potentieel in u alle mogelijkheden die de eeuwige werkelijkheid eigen zijn, gelijk de druppel in de zee alle eigenschappen van het zeewater vertoont. Zo zijt ge in staat niet alleen maar door de zintuigen van uw fysieke organisme waar te nemen, want gij zelf immers zijt van geestelijke natuur en de eeuwige eigenaar van uw geestelijke organisme. In uw geestelijke organisme bezit ge andere zintuigen, die ge tot nu toe nog niet kent, en deze komen aan de geestelijke zijde geheel met uw fysieke zintuigen hier in het aardse lichaam overeen. Door uw geestelijke zintuigen wordt ge aan gene zijde evenzeer tot schepper van uw geestelijke verschijningswereld, als ge hier op aarde schepper van de voor u waarneembaar wordende fysieke verschijningswereld zijt, zonder het te weten ... ZIE bijvoorbeeld, om uw begrip te hulp te komen, een mens onder hypnose. Hij ziet, hoort en voelt alles wat ge hem door uw suggestie wilt laten zien, horen of voelen, en het is hem als waarlijk voorhanden. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 63 Gij gelooft met alle zekerheid dat hij een door u gewilde misleiding ondergaat, maar gij zelf zijt het, die zich in deze veronderstelling vergist. Ge hebt de gehypnotiseerde slechts voor korte tijd van de dwang bevrijd alleen zijn fysieke zintuigen te moeten geloven, en nu ziet, hoort en voelt hij tijdelijk, en daar waar ge het hem beveelt, ook met zijn geestelijke zintuigen en wordt hij daardoor schepper van wat hem bevolen is waar te nemen. Niet gij toont hem wat hij ziet, en hij ziet bepaald ook nog niets van datgene wat in de geestelijke verschijningswerelden voor allen, die daar waarnemen, gemeenschappelijk zichtbaar is. Ge geeft slechts leiding aan zijn plastische fantasie, en omdat hij, bij afgeremd functioneren van zijn fysieke zintuigen, tegelijk ook met zijn geestelijke zintuigen vermag waar te nemen, vormt zijn wil tijdelijk in geestelijke substantie de equivalenten van de voorstellingsbeelden, die ge hem hebt laten opwekken. Niet het stokje waarmede ge zijn hand aanraakt, terwijl ge suggereert dat het een gloeiende pook is, veroorzaakt de blaar die onmiddellijk op zijn hand verschijnt, doch de geestelijk-zintuigelijke verschijningsvorm van een gloeiend ijzer heeft haar doen ontstaan, en dat kon hij doen omdat hij was opgebouwd op de uitwerking der verborgen krachten die in alle verschijningsvorm het enig werkelijke zijn. Geen ogenblik zal de gehypnotiseerde aan de objectiviteit van zijn schepping twijfelen, en als ge hem hebt bevolen zijn belevenissen ook nog na het ontwaken te herinneren, dan zal HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 64 hij in zijn waaktoestand nauwelijks kunnen begrijpen dat zijn waarnemingen niet in de fysiek-zintuigelijke wereld plaats hadden. Zo intensief kon hij echter alleen beleven, omdat zijn belevenis op de uitwerking van dezelfde werkelijkheid berustte als de hem vertrouwde fysieke verschijningswereld. AL is hier nu de hypnose ook omwille van een goed begrip aangehaald, en al blijft de blik, die zij in geestelijk-zintuigelijke regionen toelaat, ook zeer beperkt en oppervlakkig, toch kan dit voorbeeld u laten zien dat uw tegenwoordige fysiek-zintuigelijke aanschouwingsmogelijkheid niet de enige is die er bestaat. Wij, mensen hier op aarde, zijn allen als het ware onder massa-hypnose, zodat wij hier niet op andere wijze kunnen waarnemen dan onze „hypnotiseur", die hier onze eigen in-geboren wil is, ons wil laten waarnemen, en hij zou niet in de aardse regio zijn wanneer zijn streven niet gericht was op het zelfbeleven in fysiek-zintuigelijke verschijning. Zodra wij onze tijdelijk op het fysieke bestaan gerichte eeuwige wil weten om te keren, zullen wij andere wijzen van waarnemen en de wetten daarvan leren kennen. Zulks is tijdens het fysieke bestaan op aarde slechts aan zeer weinig mensen mogelijk, maar het wordt allen tot noodzaak, zodra de dood van het aardse lichaam aan het wilsbewustzijn de zintuigen onttrekt waarover het tot nu toe heeft beschikt. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 65 Alle vrees voor de dood komt voort uit het weerstreven van de op het fysieke gerichte wil tegen een omkeer op zijn, tijdens de „val" uit het Oerlicht ingeslagen richting. GE zult nu kunnen begrijpen, dat ieder, die hier op aarde nog niet geestelijk is „ontwaakt", aan gene zijde voorlopig een „grenswereld" betast, die met zijn voorstellingen en die van gelijkgezinden overeenkomt, dat hij echter eerst in zijn eigen wil volledig heer en meester over zichzelf moet zijn geworden, alvorens hij tot de eeuwige geestelijke lichtwereld der absolute vervulling omhoog kan worden gevoerd. Wij kunnen ook niemand gebruiken, die niet al zijn zelfzuchtige wensen heeft opgegeven, want alleen al zijn aanwezigheid in de ons omringende geestelijke regio zou gelijk staan met haar ondergang in wanorde en chaos, gesteld dat het mogelijk was dat zo iemand de hoogste lichtwereld in de geest kon bereiken. "Wellicht begrijpt ge nu waarom ik er de nadruk op heb gelegd, dat wij allen hier één van wil zijn, die in zijn gerichtheid niet kan veranderen. WIJ zijn in het rijk des geestes souvereine heersers over het enig werkelijke geworden, door de daarmede versmolten eenheid van onze wil, waarin elke individuele wil zich nog slechts als al-wil terugvindt. Zo zijn wij wetende vormers geworden van de hoogste en zuiverste verschijningswereld in de geest. Voorzover in een toestand, die begin noch einde kent omdat hij altoos beide tegelijk is, nochtans van voleinding kan HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 66 worden gesproken, weten wij, dat onze voleinding bepaald wordt door voortdurend bewust vormen en in stand houden van de hoogste en lichtste verschijningswereld in de geest, die ons zowel werkplaats als tempel der aanbidding is geworden. Wij „zijn" niets anders dan alleen dat, wat onze eengeworden eeuwige wil wil. WAT men op aarde en in de taal van alledag „wil" noemt, is slechts een wensen, een begeren, of uitdrukking van een neiging, bepaald door een hersenfunctie. Zou de werkelijke eeuwige wil van de mens op aarde de wens volgen, dan zou iedere wens en elk begeren vervuld moeten worden. Zulks is echter niet het geval, gelijk men weet, en men kan waarlijk de hemel danken, dat hier niet achter elke wens een wil staat. Op aarde „wil" onze eeuwige wil slechts in de beperking, die de gewilde fysieke aanschouwingswijze hem oplegt, ook al zou de wens deze beperking maar al te dikwijls en al te graag ontvluchten. Eerst in de geest - in de andere aanschouwingsvorm - kan onze wil ook anders willen. Daar is de ban van de „dezerzijdse" hypnose verbroken, en de andere in ons aanwezige mogelijkheden van aanschouwing kunnen zich openbaren. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 67 GE zult ook hier weer zien waarom het zo onzinnig is te geloven, dat de gestorvenen zich zouden kunnen „materialiseren" om met de stervelingen in contact te komen. Dat zou betekenen dat zij die eindelijk aan de hypnose van de fysieke aanschouwingsdwang zijn ontkomen, er opnieuw aan ten offer zouden kunnen vallen. Zelfs wanneer het „volgens de natuurwet" mogelijk zou zijn, zouden zij zulk een terugkeer niet meer kunnen willen, omdat de wil zichzelf reeds lang uit zijn hypnotische ban heeft bevrijd, er nog van afgezien dat de fysiek-zintuigelijke aanschouwingswijze door de functie der fysieke zintuigen wordt bepaald. Zoals ik hiervoor reeds zeide, is alles wat ooit in spiritistische seances voor de „materialisatie" van een afgestorvene wordt aangezien, evenals elke andere daar waargenomen manifestatie, alleen het werk van wezens, die weliswaar gewoonlijk voor menselijke fysieke zintuigen onwaarneembaar blijven, maar niettemin tot de fysieke natuur behoren. Hun onzichtbare organisme is geenszins geestelijk van natuur, en zij kunnen niets geestelijks waarnemen. Daarentegen beschikken zij over hoog ontwikkelde zintuigen in hun voor de aardse mens gewoonlijk onzichtbare fysieke lichaam, zintuigen die wel van fysieke aard zijn en alleen „dezerzijdse" aanschouwingswijze tot stand brengen, maar toch alle fysieke zintuigfuncties van de aardse mens verre overtreffen. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 68 Daar komt nog bij, dat deze wezens ook met zintuigen zijn behept, die de aardse mens niet bezit en slechts zo goed mogelijk door de functie van mechanische apparaten tracht te vervangen. DE voor aardse mensenogen onzichtbare wezens, waarover het hier gaat - die echter door vele dieren op aarde zeer scherp worden waargenomen - zijn in staat gedurende korte tijd en met gebruikmaking van menselijke krachten, vormen aan te nemen, die ook voor menselijke fysieke zintuigen waarneembaar worden. Het tijdelijke totstandbrengen en het benutten van zulke vormen geschiedt door een soort amalgamering met de wil van bepaalde mensen (de zogenaamde „mediums"), onder gelijktijdige gebruikmaking van hun dierziel. De bewoners van het voor menselijke zintuigen niet bewust waarneembare deel van de fysieke verschijningswereld lijken in zekere zin bepaald veel op de mens, maar het gaat hier niet om voormalige mensen, en evenmin kunnen deze wezens ooit mensen worden. Het gaat veeleer om schepsels, die even dicht bij het menselijke onzichtbare fysieke organisme staan als de aardse dierenwereld bij de uiterlijke waarneembare fysieke mens. Het van nature gegeven werkterrein van deze wezens ligt in de binnenste regionen van de organische bovenbouw van de fysieke wereld. De „gnomen", „kobolden", aarde- lucht- en watergeesten van oude sprookjes en sagen worden - afgezien van kennelijke HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 69 toegiften van de volksfantasie - meestal zo voorgesteld, dat de veronderstelling voor de hand ligt, dat men het hier niet met verdichtsels heeft te doen, maar met getuigenissen van reële aards-menselijke ervaring. Door de aanduiding „natuurgeest" mag men echter niet over het hoofd zien, dat het om fysiek-zintuigelijke wezens gaat, voor welke de geestelijke kant van de oorzakelijke wereld niet alleen ontoegankelijk is, maar ook niet eens voor hun bewustzijn bestaat. Alleen door onkunde van deze natuurlijke samenhang is het te verontschuldigen, als mensen vermoeden of zelfs geloven, dat zij op spiritistische zittingen met wezens uit de geestelijke wereld te doen hebben. WEL is het mogelijk, dat zuiver geestelijke wezens, en derhalve ook gestorvenen, zich onder bepaalde omstandigheden zichtbaar en hoorbaar kunnen maken alleen, ge ziet en hoort hen dan door uw geestelijke zintuigen, ook al gelooft ge hen met fysieke ogen te zien en met fysieke oren te horen. Nimmer echter zullen werkelijke geestes-wezens een fysiologische krachtuiting teweeg brengen. Om een werkelijk geesteswezen door uw geestelijke zintuigen te kunnen waarnemen, is het nodig, dat men u van geestelijke zijde tijdelijk van de hypnose der fysiek-zintuigelijke aanschouwingswijze verlost. Uw niet beïnvloede omgeving zal noch de gedaante waarnemen, die gij ziet, noch een woord horen, dat gij HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 70 verneemt, en toch behoeft het bij uw belevenis geenszins om een hallucinatie te gaan, die immers alleen maar een voortbrengsel van uw eigen plastische fantasie zou zijn ... Ontvangt ge een echte geestelijke belevenis, zonder haar te hebben gezocht, aanvaard haar dan vol eerbied en koester in uw hart wat ge mocht ondervinden! Maar het zou dom zijn voor uzelf zulk een belevenis te wensen, want er is een zeer hoog ontwikkeld kritisch vermogen voor nodig om echte waarnemingen door geestelijke zintuigen met zekerheid van levendige hallucinaties te onderscheiden, en ge zult immers niet verlangen een „geest" te zien van wie ge niet weet of hij misschien niet uw eigen, achter een masker optredende zelfprojectie is. Gevallen van echte geestelijk-zintuigelijke waarneming zijn zo zeldzaam, dat men er goed aan doet eerst dan aan inwerking van geestelijke zijde te geloven, wanneer de scherpste kritiek de mogelijkheid van een hallucinatie onder alle omstandigheden uitsluit. Om dat te kunnen beoordelen is echter rijke ervaring nodig, en een zéker oordeel komt slechts aan mensen toe, wier geestelijke zintuigen reeds blijvend zijn ontsloten. DE zogenaamde „helderziendheid" is evenwel niet het vermogen om geestelijke dingen waar te nemen. De „helderziende" is slechts in staat ruimtelijk of tijdelijk ver van hem verwijderde dingen der fysieke wereld waar te nemen, soms ook met inbegrip van haar onzichtbare regio en HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 71 de daarin levende lemurenwezens, die hem dan als „geesten" voorkomen. Al brengt de „helderziende" ook het verbluffendste bewijs van zijn waarnemingsvermogen in het verzien, terugzien of vooruitzien, dan gaat het toch altijd alleen maar om een zien in de fysiek-zintuigelijk kenbare verschijningswereld. Daar, waar hij meent iets geestelijks te zien, vertelt hij óf over het onzichtbare deel van de fysieke wereld, òf over dingen die zijn eigen plastische fantasie hem voortovert, waarbij hij goedgelovig alles wat hij ziet, voor een objectief bewijs van de geestenwereld houdt. Zijn gezichten zullen dan steeds duidelijk de kleur van de vooroordelen en meningen tonen, die hem in het dagelijks leven hier op aarde beheersen. Is hij een christen, dan zal hij van de heilige figuren uit de evangeliën of van gecanoniseerde heiligen weten te berichten; is hij met de voorstellingen van indische godsdienststelsels opgegroeid, dan zal hij de godheden van het Brahmanisme, in Tibet echter die van de mahâyânaschool menen te zien. Ontelbare waanvoorstellingen van het „hiernamaals" zijn door „helderzienden" onder gelovige lieden verbreid en vinden nog steeds aanhangers, omdat men naïevelijk uit de bevestiging van een ver- of vooruitzien de gevolgtrekking maakt, dat voor de „helderziende" ook geestelijke gebieden openstaan. Het orgaan van de „helderziendheid" is echter niets anders dan een rudimentair zintuig uit de dagen van de oertijd der mensheid op deze aarde. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 72 Als voorbeeld van atavisme komt dit zintuig soms ook in mensen van onze tijd tamelijk bruikbaar voor. Alle helderzien, heldervoelen en helderhoren berust op de mogelijkheid dit zintuig te gebruiken. Hiertoe behoort ook de zogenaamde psychometrie of het zien van de vroegere lotgevallen van een voorwerp bij blote aanraking, evenals menig soort waarzeggerij, ook al wordt daarbij een werkwijze gevolgd die de eigenlijke gang van zaken, met opzet of ongeweten, verdoezelt. OPDAT ge leert begrijpen wat het „hiernamaals" is, zult ge drie regionen in de kosmos moeten leren onderscheiden. Ten eerste het rijk van de fysiek-zintuigelijke aanschouwingswijze, ofwel de fysieke wereld. Dan het rijk van de geestelijk-zintuigelijke aanschouwing, ofwel de wereld des geestes. En ten derde het rijk van de verborgen, oorzaakscheppende krachten van het Oerzijn: het enig werkelijke, op welks uitwerking alle aanschouwingswijzen en hun verschijningswerelden, zowel aan de geestelijke als aan de fysieke kant van de kosmos, berusten. Deze verborgen, oorzaakscheppende krachten van het zijn werken in de aardse mens als zijn „zielskrachten". Eenmaal in een mensenleven tot tijdelijke verzamelvorm gekristalliseerd, nemen zij als het ware de individuele „kleur" van de mens aan en worden zij door de in hem zich manifesterende eeuwige wil voor alle komende tijd bepaald, HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 73 zodat zij de eenmaal ontvangen impuls voortaan moeten volgen totdat deze zijn vervulling vindt. Is de vervulling in het aardse leven van de mens, die de impuls gaf, niet te vinden, dan komen de nu eenmaal in een bepaalde richting strevende zielskrachten steeds weer in nieuwe mensenlevens tot uiting, totdat zij uiteindelijk vervulling vinden, door met de wil die zich in een mens manifesteert, te versmelten en daarmede een eenheid te vormen. Onjuiste verklaring van wat zij van dit gebeuren vermochten waar te nemen, verleidde de volkeren van het Oosten tot het geloof aan een herhaalde belichaming van de mens door geboorte op aarde. In waarheid is zulk een her-belichaming - zulk een terugvallen in de zelfhypnose van de fysiek-zintuigelijke aanschouwingswijze - slechts mogelijk bij mensen, die bewust en opzettelijk hun lichaam vernietigen (wat geenszins het werk van de eeuwige wil, maar altijd een uitbraakpoging van de wens is!); voorts: bij kinderen die sterven voordat de eeuwige wil vervulling van zijn drang naar fysiek-zintuigelijke ervaring heeft gevonden; en ten derde bij mensen in wie de drang tot zulke ervaring als het ware in hypertrofie is ontaard, zodat zelfs de dood van het aardse lichaam de zelfhypnose slechts voor korte tijd vermag te onderbreken. De leer der reïncarnatie komt derhalve evenmin met de normale gang van zaken overeen, als zelfmoord of vroegtijdige dood in de kinderjaren als de voor alle mensen HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 74 bestemde afsluiting van het aardse leven zouden zijn op te vatten. Wanneer „herinneringen" of ook maar vermoedens in u opduiken, die u willen doen geloven dat ge vroeger reeds een leven op aarde zoudt hebben doorleefd, dan is het wel mogelijk dat zulk een geloof u niet bedriegt en dat ge zelf een voorbeeld zijt van één der drie uitzonderingsgevallen die alleen herbelichaming toelaten, maar ge zult er beter aan doen deze vraag te laten rusten, totdat ge na het aardse bestaan eenmaal in de geest het enig juiste antwoord zult ontvangen. Het gevoel, ooit als een van uzelf onderscheiden individualiteit op aarde te hebben geleefd, is altoos en met alle zekerheid een dwaling, want in de genoemde drie uitzonderingsgevallen, die alleen een hernieuwde belichaming op aarde veroorloven, blijft ook in de herbelichaming altijd dezelfde individualiteit bereid zichzelf in het aardse bestaan te beleven. Daarentegen kan bijna van iedere innerlijk niet geheel gevoelsluie mens met zekerheid worden aangenomen, dat hij nu en dan zielskrachten in zichzelf werkzaam weet, die haar impuls van mensen van vroeger tijden ontvingen en deze nu tot vervulling trachten te brengen. Dan kan het gebeuren dat in de mens die zulks in zichzelf ervaart, zeer levendig gevormde herinneringsbeelden opkomen, die hun herkomst vinden in het leven van die mensen, welke destijds aan de thans in een nieuw mensenleven werkzame zielskrachten haar impuls hebben gegeven. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 75 De vergissing om dan te geloven, dat men zelf eens diegene is geweest, van wie deze herinneringsbeelden van wat men heeft beleefd afkomstig zijn, is weliswaar gemakkelijk te begrijpen, maar toch slechts door al te oppervlakkige ervaring te verdedigen. IEDERE individuele mens is een eenmalige en enige emanatie van de oer-wil, is voortgekomen uit de eeuwige „ongevormde zee der godheid", om zijn van alle andere mede-emanaties onderscheiden, individuele vormvoleinding te erlangen. Wie op deze aarde is geboren en nu de moeite, de beklemming en de pijn moet dulden die onverbrekelijk met het bestaan in het dierlijk lichaam zijn verbonden, die heeft zichzelf dit lot geschapen, want omwille van het bestaan in deze fysiek-zintuigelijke verschijningsvorm heeft hij de weg naar zijn vormvoleinding in de geest zelf onderbroken. Noodgedwongen moet hij vroeger of later terugkeren, om dan opnieuw naar zijn geestelijke vormvoleinding te streven. Hoe eerder hij reeds in zijn aardse bestaan deze enige manier om zijn nood te keren begrijpt, des te meer kracht kan hij uit zijn aardse leven voor het verdere verloop van zijn weg naar de voleinding putten, des te gemakkelijker wordt het om hier op aarde reeds de hindernissen te overwinnen, die anders ernstige belemmeringen op deze geestelijke weg kunnen worden. Maar al komt de mens in dit aardse bestaan ook nog niet tot eigen bewust beleven met zijn geestelijke zintuigen, dan is er toch al veel bereikt zodra hij door diegenen van zijn medemensen, die zulk beleven reeds kennen, met HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 76 mededelingen over de werkelijke structuur van het hiernamaals, dat hem na zijn aardse dood wacht, wordt georiënteerd. Evenals in de fysiek-zintuigelijk waarneembare wereld één en dezelfde aanschouwingswijze verschijningvormend werkt, maar de wereld van de mier of die van de vogel zich toch zeer wezenlijk van de uwe onderscheidt, zo is er ook veel onderscheid tussen de werelden van de geestelijk-zintuigelijk waarnemende wezens. Er zijn ontelbare geestelijke werelden, evenals er ontelbare werelden van de fysiek-zintuigelijke verschijningsvorm zijn! De hoogste vormvoleinding echter vindt de geïndividualiseerde eeuwige wil eerst dan, wanneer hij zijn individuele willen, zonder de minste rest van eigen streven, met de al-wil vermag te verenigen in het binnenste rijk des geestes: in het rijk van de oorzaakscheppende eeuwige werkingskrachten van het zijn, in de lichtwereld van het enig werkelijke. Daarboven is er voor de mensengeest niets, want deze verhevenste aller werelden is in tijd, in ruimte en in mogelijkheid van vervulling, oneindig. Voorzover het „onbegrensde" zijn, de „oeverloze, ondoorgrondelijke zee der godheid", voor het door de vorming van de wil bepaalde en daarom begrensde - ofschoon „oneindige" -bewustzijn toegankelijk is, wordt het alleen in deze hoogste lichtwereld, in iedere hier één-geworden eeuwige wil, van zichzelf bewust. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 77 WAT ik hier in deze drie verhandelingen getracht heb duidelijk te maken, houdt alles in wat de mens op aarde en gedurende dit aardse leven kan bevatten van het binnenste mysterie van zijn bestaan, hier en in de andere wereld die hem na de aardse dood wacht. Al het overige wat men u over het „hiernamaals" vertelt - hetzij fantastische uitvinding van oververhit geloof, hetzij speculatie van het denken - is grauwe theorie en wezenloze hersenschim. Ge moet echter niet aan een „wereldbeeld" geloven, alleen omdat er ook anderen aan geloven, want niet eerder zal uw ziel vrede vinden, dan wanneer zij zich heeft herkend als manifestatie van het enig werkelijke. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 78 WAT ER MOET WORDEN GEDAAN IN de drie boeken: „van de levende God", „van gene zijde" en „van de mens", heb ik de eerste uitvoerige beschrijving gegeven van de innerlijke weg die ieder moet gaan, wie het oprecht ernst is zijn geestesnatuur in zichzelf te willen vinden. Ik heb laten zien wat de mens, die deze weg bewandelt, heeft te doen en wat te laten. Desondanks is mij telkens weer gevraagd: „wat moeten wij nu doen? - waarmee moeten wij beginnen?" Uit de inkleding en de motivering van al deze vragen is duidelijk te zien dat men precieze voorschriften verwacht om een dagelijks te herhalen, zo mysterieus mogelijke oefening te doen, die tot een goed einde moet leiden wanneer men haar min of meer mechanisch uitvoert. Het gaat mij hier echter tegenover de vraagsteller als de dokter, die slechts de eenvoudigste natuurlijke geneesmiddelen voorschrijft en zijn patiënten onbevredigd laat omdat hij geen recept geeft. DE meesten van deze vraaglustigen waren vroeger op de door hen ingeslagen wegen in het labyrinth van de moderne „theosofische" of „occultistische" literatuur geraakt en er slechts dankzij hun gezond instinct, maar toch nog met moeite, weer uitgekomen. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 79 Toch had dat dwalen de zoekers in zekere zin geholpen, want er is geen dwaling, die niet langs omwegen toch tot de waarheid zou kunnen leiden. Daarom mag niemand de tijd, dat hij dwaalde, vervloeken, want hij heeft er vermoedelijk geen denkbeeld van, wat hij eraan te danken heeft. Zo is ook het doorploeteren van het labyrinth van „theosofische", „anthroposofische" of „occultistische" geloofsleren voor geen van hen die zich eruit wisten te bevrijden, helemaal nutteloos geweest. In velen vond door hun tastend zoeken de overtuiging grond, dat achter al de dwaling der gehoorde leer toch ergens een waarheid moest zijn verscholen. In anderen werd het vermoeden gewekt, dat de sage van de zogenaamde „mahatma's" - de mysterieuze, vermeende grondleggers der moderne „theosofie" - alleen had kunnen ontstaan, omdat de Oriënt van de existentie van in de geest ééngeworden mannen wist, die wel niet allerlei toverkunsten verrichten, zoals men die aan de genoemde uit de fantasie geboren fakirs toeschreef, maar die in plaats daarvan werkelijk in de geest bewust en thuis zijn, reeds gedurende hun aardse leven. Wel namen de meeste zoekers uit de dwaaltuinen van het labyrinth ook het dwaze geloof mede, dat er slechts de kennis van een geheim gehouden, stellig zeer mysterieuze techniek voor nodig zou zijn, om door het beoefenen ervan, van een alledaags mens op slag tot een „ziener van hogere orde", een HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 80 „ingewijde", ja, zelfs een „meester van geestelijk werken" te worden. ZO juist als de beide eerstgenoemde onderstellingen zijn, zo verkeerd is natuurlijk het laatstgenoemde geloof! Maar gewetenloze charlatans en sluwe zielenvangers maakten er gebruik van, en zij gaven hun leerlingen allerlei min of meer bedenkelijke aanwijzingen uit oude mystieke geschriften, waarbij de „geheimleraars" er meestal zelf geen idee van hadden, welke uitwerking het gehoorzaam opvolgen van deze voorschriften kan hebben. De leerling echter waant zich op de goede weg, want hij ziet immers dat door het nakomen van de hem gegeven aanwijzingen inderdaad zekere resultaten zijn te verkrijgen, waarvan de gewone zielkunde niet heeft gedroomd, ondanks alle psychologisch onderzoek en alle uithoren van het „onderbewuste" in de mens. Menig „geheimleraar" zal zich slechts aan zijn ijdelheid overgeven wanneer hij aanwijzingen voor de vermeende „ontsluiting van innerlijke zintuigen" doorgeeft, die hij uit een of andere oude perkamentband heeft opgedolven en die niets anders ontsluiten dan troebele modderkuilen, waarin een aktieve vorm van spiritistische medialiteit gedijt, die men gevoegelijk aan zeker soort Aziatische goochelaars zou kunnen overlaten. Mijnheer de „geheimleraar" behoeft helemaal niet zelf aan de werkzaamheid van zijn aanwijzingen te geloven. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 81 Gelijk een bacillendrager zelf gezond kan zijn en toch de verschrikkelijkste ziektekiemen verspreidt, zo is het ook niet nodig dat de verspreider van methoden tot vermeende „ontsluiting der innerlijke zintuigen" ervan op de hoogte is, dat hij slechts de ontwikkeling van aktieve spiritistische medialiteit in zijn arme slachtoffers bevordert. Voor de leerlingen van deze schadelijke individuen van verschillend niveau wordt het echter gemakkelijk gemaakt moderne wetenschappelijke kritiek te weerstaan, want zij kunnen uit ieder woord van de geleerde kritici horen hoe argeloos deze hoogst achtenswaardige onderzoekers op een gebied experimenteren, dat de ene fata morgana na de andere vertoont, om de zo zelfverzekerde experimenteerder steeds dieper in de woestijn te lokken, naarmate zijn geloof zekerder wordt, dat hij nu het definitieve antwoord op zijn vragen bijna heeft gevonden. MEN zou de poging van de nieuwere psychologie om zekere twijfelachtige, zogenaamd „bovenzinnelijke" verschijnselen definitief te willen ontluisteren stellig niet anders dan kunnen toejuichen, wanneer deze poging zichzelf niet zou ontluisteren door de aan kenners onmiddellijk opvallende onjuiste gevolgtrekkingen, die de onderzoekers uit ongetwijfeld goed waargenomen verschijnselen maken. Ook onaantastbaar zuivere drang naar waarheidskennis zal in dwaling eindigen, wanneer vooroordelen de zoeker naar waarheid gevangen houden. Het gevolg is, dat de tot kritiek onmachtige, in de nevelen van warrige voorstellingen rondtastende gemeente van de sluwe HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 82 zielenvangers reeds lang heeft verleerd waarheid in de resultaten der wetenschap te zoeken, en in plaats daarvan zich door elke Uilenspiegel graag laat imponeren, die weet hoe hij zijn bonte spullen als zogenaamde „geheime wetenschap" aan de man moet brengen. Blijkt dan bovendien nog zijn methode de genoemde mediale ontwikkeling tot stand te brengen, dan is zijn spel gewonnen, en gelooft men hem op zijn woord, wanneer hij met geheimzinnige toespelingen weet rond te strooien, dat hij de reïncarnatie van een of andere verheven mensengeest uit de voortijd is. VOOR ieder, die mijn waarschuwingen met enig begrip leest, zal het reeds lang duidelijk zijn, dat ik de daarbij gekarakteriseerde oude en nieuwe methoden alle nauwkeurig ken, maar ook dat het mij gemakkelijk zou vallen bovendien nog menige weg tot zogenaamde „bovenzinnelijke ontwikkeling" aan te duiden, waarvan geen dezer wonderlijke heiligen iets weet, die in de laatste tijd voor hun aanhangers als „ingewijde" of „kenner van geheime wetenschap" gelden. Er zijn mogelijkheden om resultaten te bereiken, die niet alleen de beste leerlingen van zulke „geheimleraars" onbereikbaar zouden voorkomen, maar die ook de scherpzinnigste psychologische kritiek iets te raden zouden geven. "Wanneer het niet een niet meer goed te maken misdaad zou zijn om de hier bedoelde gevaarlijke wegen ook maar aan te duiden, dan zou een enkele vingerwijzing wellicht ertoe kunnen leiden dat vele dingen werden opgehelderd, die HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 83 voorshands nog door geen psychologisch experiment en door geen metapsychisch onderzoek kunnen worden ontsluierd. Hoe van harte gaarne ik de wetenschap ook hierin van dienst zou willen zijn, zo ben ik daartoe toch niet in staat, en wel niet alleen om de hier reeds genoemde redenen en omwille van de verplichting die mij, evenals al mijn geestelijke „broeders", in tijd en eeuwigheid bindt, maar ook omdat het hier om een gebied gaat, dat voor een bevoegd betreden ervan méér van de mens vereist, dan alleen maar „wetenschappelijke drang tot onderzoek". Het is wel nauwelijks nodig erop te wijzen, dat het hier om iets anders gaat dan de reeds lang voldoend bekende „hata-yoga-oefeningen" en de daarvan afgeleide methoden om zekere fakirwonderen te verrichten. MAAR ook dan wanneer ik geen enkele verplichting zou hebben, zou ik er toch nooit toe kunnen komen te onthullen wat om zulke grondige redenen verborgen wordt gehouden, want ik weet maar al te goed welk onheil dan onvermijdelijk door de handen van machtsbegerige lieden zou worden aangericht. Ik heb immers helemaal geen behoefte aan een Prometheuslot, dat mij onvermijdelijk beschoren zou zijn wanneer ik de verantwoordelijke aanstichter van zulk onheil was. Voor het erlangen van geestelijke vereniging met het Oerlicht, voor het ontwaken van de geestelijke natuur des mensen uit haar slaap, voor datgene wat verheven kennis de „wedergeboorte" noemde, is het hier bedoelde weten nodig noch nuttig. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 84 Evenals alle kunsten, die op een mogelijkheid van toepassing van hooggespannen, gewoonlijk onbekende, psychofysieke krachten berusten, hebben ook die waarvan hier sprake is, niet in het minst te maken met de opwekking en ontplooiing van de eeuwige geestesmens. Wat voor deze opwekking en ontplooiing wordt vereist, is in eerste aanleg een continu volgehouden instelling van het ganse denken, voelen en aardse willen op het te bereiken doel. De gehele aardse mens moet zich uit eigen kracht eerst zélf langzamerhand om-vormen, alvorens hem geestelijke hulp ten deel kan vallen. HET baat weinig of niets deze instelling zo nu en dan te beoefenen, gelijk de vrome gelovige alle zeven dagen één dag gewoontegetrouw aan zijn god wijdt. Iedere minuut van het verdere leven, iedere alledaagse handeling, iedere opkomende gedachte, iedere wens en iedere impuls van de aardse door de hersenen geleide wil, moet voortaan onder de vormende invloed van de vereiste instelling staan, wanneer de mens, die deze weg eenmaal is ingeslagen, tot wérkelijke en niet alleen maar ingebeelde resultaten wil komen. Periodiek uit te voeren „oefeningen" zouden daarbij in het beste geval slechts uit een herhaalde inspanning tot een verdiept ondergaan van deze instelling kunnen bestaan. Alles wat in dit opzicht kan worden aanbevolen, heeft slechts één doel: de nieuwe instelling van alle denken en doen in het HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 85 bewustzijn wakker te houden, zodat zij geen moment meer kan worden vergeten. WORDT deze instelling werkelijk voortdurend vastgehouden, zodat zij het gehele leven van alledag daadwerkelijk bepaalt, om het even door welke aan de individuele geaardheid aangepaste middelen zulks wordt bereikt, dan volgt spoedig al het andere „vanzelf", d.w.z. zonder ons bewuste toedoen. Er vormt zich dan in de aldus gesterkte mens een krachtencentrum dat tot steeds grotere werking komt en tenslotte de geestelijke verbinding met de reeds voltooide gelijksoortige krachtencentra tot stand brengt, zonder dat daarvoor een bijzondere wilsdaad nodig is. Zodra deze verbinding mogelijk is, ontvangt de zoeker de geestelijke hulp van hen die reeds hebben gevonden en die dan geen hogere plicht kennen dan daar te helpen, waar men hun geestelijke hulp vermag op te nemen, of deze nu reeds in het bewustzijn kan worden ondervonden of nog niet. De zoeker is dan als het ware een „ontvangtoestel" geworden voor een bepaalde soort geestelijke instralingen, de zeker innerlijk zijn waar te nemen, doch niet door wetenschappelijk experiment kunnen worden aangetoond. De werking vanuit het rijk van de substantiële geest is alleen door bewustwording te ervaren en kan nooit door een daaraan vreemd wetenschappelijk onderzoek materiaal voor gedachtendefinities verschaffen, want het gaat hier om iets levends, dat zich terstond terugtrekt, waar ook maar de minste poging wordt ondernomen om het te betasten. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 86 MEN gelove echter niet, dat men in een handomdraai zulk een „ontvangtoestel" kan worden! Wie bij de eeuwigen in de leer wil worden aangenomen, die moet zichzelf met het schootsvel van het geduld weten te tooien. Ook de meest intensieve aardse wil - die als uiting van hersenfunctie zeer scherp van de zich in de mensengeest manifesterende substantiële eeuwige wil is te onderscheiden vermag de ontplooiing der geestelijke opnameorganen niet te bespoedigen. Een verbeten, eigenzinnig in de hersenen opgewekt „willen" stoort alleen maar het kristallisatieproces van de hier in aanmerking komende krachten, die tot een nieuw krachtencentrum aanéén moeten schieten, dat dan niet aan de hersenfuncties is onderworpen. Hoe consequenter echter de hier telkens weer bedoelde innerlijke instelling van de gehele mens wordt vastgehouden gelijk een verrekijker op het waarnemingsobject ingesteld moet blijven - des te eerder kan het tijdstip worden bereikt, waarop de zoeker ook in voelbaar contact met zijn geestelijke helpers komt. Het praktische gedrag van de zoeker in zijn dagelijks leven alleen is bepalend; niet het uitvoeren of niet uitvoeren van wat voor soort „oefening" ook. Daarmee wordt echter niet gezegd, dat men zich niet bijvoorbeeld aan een bijzondere vorm van periodiek weerkerende geestelijke inkeer zou mogen wijden, wanneer HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 87 men heeft bemerkt dat daardoor ook het doen en laten in het alledaagse leven de gewenste zekerheid van instelling op het geestelijke verkrijgt. IS de zoeker in voldoende contact met zijn geestelijke helpers gekomen, dan volgt eerst een soort beproeving van zijn krachten, en al naar gelang de uitkomst daarvan wordt de verdere geestelijke inwerking op hem afgestemd. De scala van mogelijke geestelijke instralingen begint met eenvoudige versterking van de eigen krachten van de zoeker en reikt omhoog tot persoonlijke geestelijke leiding. Bij de weinigen, die reeds voor hun aardse geboorte onder zulke leiding staan, omdat zij zich tot meesters van het geestelijke werken op aarde moeten voltooien, komt het tenslotte tot volledige geestelijke versmelting met de leider, ofschoon deze wellicht in een ver werelddeel leeft, zodat de leerling niet meer verstandelijke leer ontvangt, doch alles medebeleeft wat in de geest (en niet in het hersenbewustzijn!) van zijn leraar plaats vindt. Het oogmerk van de meester, bepaalde in hem levende geestelijke gebeurtenissen ook voor zijn leerling ervaarbaar te maken, is voldoende om de leerling deze gebeurtenissen zo te laten waarnemen, alsof zij in hemzelf plaats hadden, al weet hij ook zonder twijfel op welke wijze hij tot zulk een medebeleven komt. Omdat de meester voor zijn eigen individualiteit de eenwording met het Oerlicht reeds lang heeft bereikt, beleeft de leerling deze eenwording eerst in de versmelting met de doorlichte ziel van zijn leraar. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 88 Langzamerhand wordt de leerling dan rijp om de eenwording met het Oerlicht zelfstandig te bereiken. Bij dit doel aangekomen, leeft hij niet alleen in het bewustzijn van zijn eigen geestelijke en onverwoestbare individualiteit, maar ondervindt hij in zichzelf ook tegelijkertijd het bewustzijn van alle individualiteiten in de geest, die ooit tot openbaring in een mensenbewustzijn zijn gekomen. De aldus voltooide ziet zich met alle op gelijke wijze tot voltooiing gekomenen versmolten in een voor hem nieuw gezamenlijk bewustzijn, dat met niets op aarde is te vergelijken. Zijn eigen individuele bewustzijn is in dit gezamenlijke bewustzijn ingebed. Nooit echter kan het individuele bewustzijn van de voleindigde in het gezamenlijke bewustzijn worden „opgelost". Het enkele individu leeft in deze versmelting voor alle eeuwigheid het leven van het geheel, alle andere individualiteiten van dit geheel doordringend en zelf door hen doordrongen, zonder dat één van de aldus één-geworden individualiteiten van de geest ooit haar door zichzelf bepaalde eigenbestaan zou kunnen verliezen. ABSOLUTE zekerheid met betrekking tot het voortbestaan van het menselijk bewustzijn, dat zichzelf, over de dood van het aardse lijf heen, in geestelijke aanschouwingsvorm beleeft, is er natuurnoodzakelijk alleen voor de weinigen, die het hier omschreven doel in hun aardse bestaan reeds hebben bereikt. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 89 Alle andere mensen zijn slechts op vermoedens of op de geruststelling door een geloofsleer aangewezen, wanneer zij er niet de voorkeur aan geven toch liever de mededelingen van de weinigen onder hun medemensen te vertrouwen, die reeds tijdens hun leven op aarde ook het leven na de dood uit eigen ervaring kennen. Het echte getuigenis van degenen die werkelijk, en niet slechts in de roes van de extase of onder een of andere vorm van hypnose, dit doel hebben bereikt, is voor een onbevangen en door geen vooroordeel gebonden kritiek zeer wel te onderscheiden van de fantastische constructies van dolle dwepers of dichterlijk begaafde fantasten. Onder alle volkeren kan men de echte getuigenissen van hen, die aan gene zijde bewust zijn, vinden, en in alle tijden hebben er enkele mensen geleefd, die van het leven in de geest ware tijding hadden te brengen. Het kleed, waarin zulk een bericht is gehuld, kan naar de mode des tijds gesneden zijn en de kleur van het in die tijd alleen erkende geloof hebben, maar wie hier niet alleen met de ogenschijn tevreden is, die ziet in al deze gewaden altijd weer de mens en het allerdiepste leven van de mens: het ééngeworden zijn met de bron van alle zijn der eeuwigheid en van alle bestaan in alle regionen van ruimte en tijd. WIE eenmaal begrepen heeft, wat de hoge weg van hem wil, die mijn geschriften hem tonen, en tot welk doel ook de minder bekwame op deze weg reeds kan geraken in deze aardse dagen, die zal voortaan niet meer de vraag tot mij HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 90 richten wat hij moet „doen" en als antwoord het voorschrift van een zonderlinge „oefening" verwachten. Hij zal hebben begrepen dat het hier om iets gaat, dat onmetelijk veel hoger is dan wonderbare fakirkrachten, onmetelijk hoger dan de verbazingwekkendste „wonderen van het occulte", en onmetelijk hoger dan de met natuurwetenschappelijke franje potsierlijk omhangen „geheime leer" van hersengebonden gezelschappen. Al ben ik genoodzaakt - om tenminste door hen te worden verstaan, die het meest in gevaar zijn - aan reeds bekende zaken en soms ook aan de terminologie van de Oriënt aan te haken, zoals die door „theosofische" geschriften algemeen bekend is geworden, dan zal hij, die dieper speurt, toch spoedig ontdekken dat ik over dingen spreek, waarvan tot nu toe slechts door danig vertekende beelden werd getuigd. Ook de geleerde oriëntalist, die alle tot op heden toegankelijke teksten van de Oriënt kent, zal daarin slechts versluierde aanduidingen van het verborgene vinden, want de oude heilig gehouden schrifturen waren zonder uitzondering voor mensen geschreven die reeds „van mond tot oor" geheim onderricht hadden ontvangen. De scheppers der oude religieuze boeken mengden opzettelijk nuchtere mededelingen, kronieken en verhalen, die niet het geringste aan verborgen leer bevatten, onder het geschrevene, dat slechts voor de daartoe voorbereiden verstaanbaar moest zijn, terwijl de woordelijke betekenis alléén dikwijls het tegendeel is van wat kenners aan dezelfde tekst konden ontlenen. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 91 DE leer die ik hier vertolk, is bovendien, zelfs in bedekte vorm, slechts uiterst zelden, en dan altijd nog maar fragmentarisch, opgetekend. De handschriften echter, waarin deze fragmenten tesamen zijn te vinden, zullen ook nu en in komende tijden nimmer voor ongeroepenen toegankelijk zijn; en „ongeroepen" is hier eenieder, die nog niet op geestelijke wijze in zichzelf heeft ervaren wat lapidair, als canon gedacht, in deze handschriften als mogelijke ervaring staat beschreven. TOT voor kort namen de weinige mensen, die deze leer léven en hem daarom ook kunnen „leren", oeroude voorschriften streng in acht, die een openlijk doorgeven van ook maar de weinige aanduidingen, die ik verplicht ben te geven, onder alle omstandigheden verboden. Eerst een verzachting van de rigoureuze opvatting van die voorschriften kon de openbare bekendmaking van deze leer in de hier gegeven samenhang mogelijk maken, nadat de verheven richters der geestelijke hiërarchie, welker laagste trap door haar weinige leden op onze planeet wordt gevormd, deze mildere uitleg als in overeenstemming met het welzijn van de tijd hadden beschikt. Wie datgene wat ik nu in het openbaar leer, wil vatten, die zal de mening moeten prijsgeven dat het hier om een nieuwe verbastering van een of andere geloofsleer zou gaan, of zelfs om propaganda voor een der oosterse filosofische stelsels. Wie sporen van het weten, dat ik dien, in de mensheidsgeschiedenis wil ontdekken, die zal ze stellig kunnen vinden. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 92 Het zuiverste was dit weten levend in de mensen van de begintijd der antieke mysterie-erediensten. Maar voor geoefende oren spreken de stemmen van alle eeuwen een duidelijke taal, en het kost niet al te veel moeite om vast te stellen, dat de plaats van uitgang van het hier gegeven getuigenis van dit weten tot in deze tijd ver over de aarde werkzaam is als inspiratiebron voor iedere vereniging van mensen, welker verhevenste doel de hoogste mensenwaardigheid was of nu nog is. Er zou hier nog veel zijn te zeggen wat nu niet kan worden besproken, omdat het dingen betreft die door diegenen zelf moeten worden gevonden, wie het hier verzwegene aangaat. WIE de vruchten wil plukken, die in de tuin van de hier gegeven leer groeien, moet zijn gehele leven tot één voortdurende „oefening" maken! Het nieuwe leven dat hij wil vinden, ligt al in zijn dagelijkse leven besloten, alleen weet hij het voor hem nieuwe nog niet te onderscheiden ! Hij behoeft zich niet door „geheimleraars" kwalijk werkende „oefeningen" te laten voorschrijven, want zijn alledaagse leven zélf is de werkzaamste, werkelijk geestelijke oefening, die het eeuwige Oerlicht hem dagelijks opnieuw ter bewerking geeft. In het dagelijkse leven - in de allereenvoudigste vorm en zonder enige mysterieuze geste - zal hij in de loop van de tijd zijn voor hem bereikbare voleinding hier op aarde vinden; nooit echter in „esoterische scholen" en zelfgenoegzame gezelschappen van zogenaamde ingewijden, die met een HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 93 stalen gezicht de rol van geestelijk leraar spelen, en voor wie men slechts vergeving kan vragen omdat zij niet weten wat zij doen. DE geestelijke voleinding verlangt de gehele mens! Lijf en ziel mogen bij het streven naar deze voleinding nimmer gescheiden worden gevoeld. Er is niets lijfelijks dat niet tegelijk iets van de ziel is, en het gaat niet om „vergeestelijking" van het lichaam, maar om de aards mogelijke en aards ervaarbare belichaming van de eeuwige geest, door de krachten der ziel. Zij die het lichaam verachten en toch in het rijk van de wezenlijke eeuwige geest hopen te komen, vinden in plaats daarvan slechts een nieuw rijk van illusies. Van het lichaam echter wordt verlangd, dat het leert „geloven" aan het erin verborgen eeuwige, bovenpersoonlijke „ik", waarvan het uitdrukking moet worden. Het eeuwige, door de geest voortgebrachte „ik" is de zuivere bron der geestelijke krachten in de mens der aarde, maar het lichaam is de putemmer om deze krachten te scheppen en omhoog te brengen naar het aardse leven. In dit eeuwige „ik" vinden wij onszelf, zoals wij eeuwig zijn in het eeuwige. Alleen in dit innerlijks te „ik" vinden wij de alomvattende, eeuwige, substantiële geest. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 94 In uw, uzelf voortbrengende „ik" alleen, vindt ge uw levende God! „NIET door verstand en rijke schriftgeleerdheid" wordt het hoogste bereikt wat de mensen vermogen te erlangen. De geestelijke volmaking is een uitwerking van het leven, geen verworvenheid van vlijmscherp denken. Er is waarlijk iets, dat alleen met het verstand kan worden verkregen. Dat moet men trachten uit te denken, om het te weten. Maar dan verheft de wijze zich boven het weten, tot hij leert denken zoals kinderen denken. Niet kinderlijk moet ge leren denken, maar opnieuw tot de eenheid van denker en gedachte komen. In deze eenheid hebt ge eens, toen ge nog kind waart, uw eerste gedachten opgenomen, en slechts in dezelfde eenheid laten zich de laatste en hoogste gedachten denken. Evenals uw allereerste denken zijn materiaal niet uitdacht, maar in prille ervaring vond, zo moet tenslotte uw geestelijke ervaring u de bouwstenen leveren, waarmede ge de hoge dom van uw weten zult overwelven. Dan hebt ge uw aardse leven niet tevergeefs doorleefd en het leed ervan niet vruchteloos doorleden. HET BOEK VAN GENE ZIJDE Bô Yin Râ 95 Veilig aan „deze zijde" geborgen, zult ge „gene zijde" tegemoet kunnen zien, reeds nu zeker van uw eeuwige leven in het goddelijke licht.
© Copyright 2024 ExpyDoc