AR-Chatlein etc-Het Land doc

zaaknummer: 65349/2013
vonnisdatum: 3 november 2014
HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Vonnis in de zaak van:
1. Cornelis P. de Graaf,
wonend in Curaçao,
gemachtigde: mr. S.N.E. Inderson,
2. Bruna Balinge,
wonend in Curaçao,
gemachtigde : mr. S.N. E. Inderson,
3. Allan A. Chatlein,
wonend in Curaçao,
gemachtigde: mr. O. Saleh-Kostrzewski,
4. Joyce H. Chatlein- Wasker,
wonend in Curaçao,
gemachtigde: mr. O. Saleh-Kostrzewski,
allen eiser,
tegen
de openbare rechtspersoon het Land Curaçao,
zetelend te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. G.H.E. Camelia.
Eisers zullen hierna gezamenlijk eisers respectievelijk afzonderlijk De Graaf, Balinge,
Chatlein en Wasker worden genoemd en gedaagde wordt aangeduid als het Land.
1. Verloop van de procedure
1.1 Bij ter griffie van dit Gerecht op 25 oktober 2013 ingekomen verzoekschrift met producties
hebben eisers middels een spoedeisende bodemzaak een vordering tegen het Land ingesteld.
1.2 Het Land heeft bij akte van 9 december 2013 bezwaar gemaakt tegen het verzoek de repliek
en dupliek achterwege te laten.
1.3 Bij beschikking van 16 december 2013 is dit bezwaar gegrond verklaard.
1.4 Het Land heeft vervolgens op 10 februari 2014 een conclusie van antwoord genomen.
1.5 De hierop bepaalde comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 3 april 2014. Eisers zijn
daar allen in persoon verschenen, bijgestaan door hun respectieve gemachtigden.
1.6 Op de rolzitting van 28 april 2014 hebben beide gemachtigden van eisers een conclusie van
repliek tevens akte eiswijziging genomen.
1.7 Na verleend uitstel heeft het Land op 23 juni 2014 een conclusie van antwoord in
eiswijziging tevens conclusie van dupliek met producties genomen.
1.8 De gemachtigden van eisers hebben ter rolzitting van 25 augustus 2014 elk een akte uitlating
producties genomen.
1.9 Vonnis is nader bepaald op heden.
2. De feiten
2.1 Op 1 februari 2013 is in werking getreden de Landsverordening Basisverzekering
Ziektekosten (P.B. 2013, no.3; hierna: Landsverordening BVZ) met bijbehorende
Landsbesluiten, waaronder het Landsbesluit vaststelling premie, premie-inkomensgrenzen,
1
zaaknummer: 65349/2013
vonnisdatum: 3 november 2014
eigen bijdrage en toeslag basisverzekering, ziektekosten en premie ziekteverzekering - ter
uitvoering van de artikelen 3.1, derde lid, 6.2, tweede en derde lid, en 6.8, vijfde lid, van de
Landsverordening Basisverzekering Ziektekosten alsmede ter uitvoering van artikel 8, zesde
lid, van de Landsverordening Ziekteverzekering - (P.B. 2013, no. 4; hierna: Landsbesluit
Premies). Blijkens de considerans van de landsverordening heeft het Land met de invoering
van deze wet beoogd een uniforme toegang tot en het behoud en zo mogelijk verbetering van
de kwaliteit van de gezondheidszorg, tegen de achtergrond van kostenbeheersing daarvan te
bewerkstelligen.
2.2 Eisers zijn allen gewezen ambtenaren en inmiddels gepensioneerd. De Graaf is op 27 april
2013 gepensioneerd, Balinge op 2 augustus 2009, Chatlein op 7 maart 2009 en Wasker is op 1
augustus 2004 met V.U.T gegaan en op 15 juli 2009 gepensioneerd. Op Balinge, Chatlein en
Wasker was voorheen nadat zij gepensioneerd werden, de Landsverordening Regeling
tegemoetkoming ziektekosten overheidsgepensioneerden van toepassing (P.B. 1975, no. 249;
hierna: RZOG), bij welke regeling in artikel 7 het Fonds ziektekosten
overheidsgepensioneerden (hierna: FZOG) in het leven is geroepen.
2.3 De premies die voor eisers thans onder de BVZ maandelijks worden ingehouden zijn voor
de Graaf NAf. 685,70, zou onder de RZOG NAf. 188,70 zijn geweest, voor Balinge NAf.
502,81, was onder de RZOG Naf. 129,58, voor Chatlein NAf. 814,40, was onder de RZOG
meeverzekerd met zijn echtgenote Wasker, voor Wasker NAf. 431,55, was onder de RZOG
NAf. 400,31 voor haarzelf en Chatlein samen.
3. Toepasselijke regelgeving
De in dit geding van belang zijnde bepalingen luiden als volgt.
Artikel 3.1, leden 3 en 4 van de Landsverordening BVZ:
3. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan als voorwaarde voor het tot gelding
brengen van aanspraken worden bepaald dat de verzekerde aan de zorgaanbieder een bijdrage
in de kosten betaalt. Bij bedoeld landsbesluit kan tevens worden bepaald dat bij wijze van
eigen risico, een bij dat landsbesluit te bepalen bedrag aan kosten van verstrekkingen bij de
verzekerde in rekening wordt gebracht, in welk geval in het landsbesluit ook wordt geregeld
de wijze waarop het eigen risico in rekening wordt gebracht en de wijze waarop met
betrekking tot het eigen risico administratie wordt gevoerd.
4. De in het derde lid bedoelde bijdrage en het in dat lid bedoelde eigen risico kunnen
verschillen naar gelang de op grond van leeftijd of financiële draagkracht af te bakenen groep
waartoe een verzekerde behoort en de verstrekking waarop die bijdrage en dat eigen risico
betrekking hebben.
Artikel 5.4 lid 1 van de Landsverordening BVZ:
De aanspraak op verstrekkingen kan slechts hier te lande tot gelding worden gebracht.
Artikel 6.2 van de Landsverordening BVZ:
1.De middelen van het Fonds worden verkregen uit:
a. een inkomensafhankelijke premie te betalen door verzekerden;
b. een nominale premie te betalen door verzekerden;
c. jaarlijks door het Land te verstrekken bijdragen;
d. overige inkomsten.
2. De hoogte van de jaarlijks verschuldigde inkomensafhankelijke premie wordt als
percentage vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen. In dat landsbesluit
worden in elk geval voor wat betreft het inkomen onder- en bovengrenzen vastgesteld ter
bepaling van de premie die verschuldigd is.
2
zaaknummer: 65349/2013
vonnisdatum: 3 november 2014
3. De hoogte van de jaarlijks verschuldigde nominale premie bestaat uit een vast bedrag
waarvan de hoogte wordt vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen. In dat
landsbesluit kan voor verschillende, op grond van leeftijd of financiële draagkracht af te
bakenen groepen van verzekerden het bedrag van de nominale premie op een andere hoogte
worden vastgesteld. Ook kunnen één of meer, op grond van leeftijd of financiële draagkracht
af te bakenen groepen van verzekerden worden uitgezonderd van het betalen van de nominale
premie. (…).
4. De hoogte van de landsbijdrage, bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt vastgesteld in de
jaarlijkse landsbegroting. (…).
5. (…).
Artikel 6.8, vijfde lid van de Landsverordening BVZ:
De inhoudingsplichtige die onder de werking van artikel 4, eerste lid, onder a, van de
Landsverordening op de Loonbelasting 1976 valt, betaalt aan elke verzekerde die tot de
inhoudingsplichtige in dienstbetrekking staat, een toeslag ter compensatie van de door die
verzekerde verschuldigde inkomensafhankelijke premie. De hoogte van die toeslag komt ten
minste overeen met een bij landsbesluit, houdende algemenen maatregelen, vast te stellen deel
van die verschuldigde inkomensafhankelijke premie.
Artikel 2 van het Landsbesluit Premies:
1. Behoudens het tweede en derde lid, bedraagt het percentage van de inkomensafhankelijke
premie: 12.
2. In afwijking van het eerste lid bedraagt voor de verzekerde, bedoeld in artikel 2.1, eerste
lid, onder a, die ouder is dan 15 jaar en niet verzekerd is in de zin van de Landsverordening
Algemenen Ouderdomsverzekering, het percentage van de inkomensafhankelijke premie: 10.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid is de verzekerde van wie het inkomen in enig jaar
NAf. 12.000,00 of minder bedraagt, over dat jaar geen inkomensafhankelijke premie
verschuldigd.
Artikel 6 van het Landsbesluit Premies:
De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, derde lid, van de landsverordening bedraagt: NAf.
1,00 per receptregel, te betalen aan de apotheek bij aflevering van medicijnen op recept.
Artikel 7 van het Landsbesluit Premies (zoals hersteld bij PB 2013 no.94, 7 oktober 2013):
De toeslag, bedoeld in artikel 6.8, vijfde lid, van de landsverordening, komt ten minste
overeen met het ¾ deel van de verschuldigde inkomensafhankelijke premie.
Artikel 101 van de Staatregeling Curaçao (hierna: Streg-C):
De rechter treedt niet in de beoordeling van de verenigbaarheid van landsverordeningen met
de Staatsregeling, behoudens de toetsing aan de grondrechten genoemd in de artikelen 3 tot en
met 21. Landsverordeningen vinden geen toepassing indien deze toepassing niet verenigbaar
is met een of meer van deze bepalingen.
Artikel 3 Streg-C:
Allen die zich in Curaçao bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld.
Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op
welke grond dan ook, is niet toegestaan.
Artikel 25, eerste lid Streg-C:
De overheid treft maatregelen ter bevordering van de volksgezondheid.
Artikel 14 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de
fundamentele vrijheden (hierna: EVRM; Rome, 4 november 1950):
Het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd
zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst,
3
zaaknummer: 65349/2013
vonnisdatum: 3 november 2014
politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een
nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
Artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM (Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de
rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Parijs, 20-03-1952):
Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom.
Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder
de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.
De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat
heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom
te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen
of andere heffingen of boeten te verzekeren.
Artikel 2, leden 2 en 3 van het Vierde Protocol EVRM (tot het waarborgen van bepaalde
rechten en vrijheden die niet reeds in het Verdrag en in het Eerste Protocol daarbij zijn
opgenomen, Straatsburg, 16.IX.1963):
2. Een ieder heeft het recht welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten.
3. De uitoefening van deze rechten mag aan geen andere beperkingen worden gebonden dan
die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het
belang van de nationale veiligheid of van de openbare veiligheid, voor de handhaving van de
openbare orde, voor de voorkoming van strafbare feiten, voor de bescherming van de
gezondheid of van de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van
anderen.
Artikel 12, leden 2 en 3 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en politieke
rechten (hierna: IVBPR):
2. Een ieder heeft het recht welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten.
3. De bovengenoemde rechten kunnen aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan
die welke bij de wet zijn voorzien, nodig zijn ter bescherming van de nationale veiligheid, de
openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden of van de rechten en vrijheden van
anderen en verenigbaar zijn met de andere in dit Verdrag erkende rechten.
Artikel 26 van het IVBPR
Allen zijn gelijk voor de wet en hebben zonder discriminatie aanspraak op gelijke
bescherming door deze wet. In dit verband verbiedt de wet discriminatie van welke aard ook
en garandeert een ieder gelijke en doelmatige bescherming tegen discriminatie op welke
grond ook, zoals ras, huidsleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging,
nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status.
Artikel 12 Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten
(New York, 19 december 1966; hierna: IVESCR):
1. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag erkennen het recht van een ieder op een zo goed
mogelijke lichamelijke en geestelijke gezondheid.
2. De door de Staten die partij zijn bij dit Verdrag te nemen maatregelen ter volledige
verwezenlijking van dit recht omvatten onder meer die welke nodig zijn om te komen tot:
(…);
d. Het scheppen van omstandigheden die een ieder in geval van ziekte geneeskundige
bijstand en verzorging waarborgen.
4.
Het geschil
4.1 Chatlein en Wasker hebben - na wijziging van eis - gevorderd om bij vonnis uitvoerbaar
bij voorraad, (i) voor recht te verklaren dat het Land door het uitvaardigen c.q. handhaven c.q.
uitvoeren van de artikelen 3.1, lid 3 en/of 5.1, lid 1 en/of 5.4, lid 1 van de Landsverordening
4
zaaknummer: 65349/2013
vonnisdatum: 3 november 2014
BVZ, en/of de artikelen 2, lid 2 en/of 6 van het Landbesluit Premies onrechtmatig jegens hen
handelt c.q. heeft gehandeld en dat zij daardoor onevenredig in hun belangen worden
geschaad; (ii) de voornoemde artikelen onverbindend te verklaren c.q. buiten toepassing te
laten; (iii) te verklaren voor recht dat het Land aansprakelijk is voor de door hen ten gevolge
van de uitvaardiging c.q. de handhaving c.q. de uitvoering van die artikelen geleden schade,
nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; (iv) te verklaren voor recht dat de
artikelen 3.1, lid 3 en/of 5.1, lid 1 en/of 5.4, lid 1 van de Landsverordening BVZ, en/of de
artikelen 2, lid 2 en/of 6 van het Landsbesluit Premies strijdig zijn met in ieder geval, althans
onder meer artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM, artikel 12 IVBPR, artikel 14 EVRM,
alsmede de artikelen 2.3 en 25, lid 1 van Streg-C, en/of dat artikel 2, lid 2 van het
Landsbesluit Premies strijdig is met artikel 6.2, lid 3 van de Landsverordening BVZ, met
veroordeling van het Land in de kosten van deze procedure.
4.2 De Graaf en Balinge hebben - na wijziging van eis - gevorderd om bij vonnis uitvoerbaar
bij voorraad, (i) voor recht te verklaren dat het Land door het uitvaardigen c.q. handhaven c.q.
uitvoeren van de artikelen 3.1, lid 3 van de Landsverordening BVZ, en/of de artikelen 2, lid 2
en/of 6 van het Landbesluit Premies en/of 5.1, lid 1 van de Landsverordening BVZ,
onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld en dat zij daardoor onevenredig in hun belangen zijn
geschaad; (ii) de voornoemde artikelen onverbindend te verklaren, althans buiten toepassing
te laten; (iii) te verklaren voor recht dat het Land aansprakelijk is voor de door hen ten
gevolge van de uitvaardiging c.q. de handhaving c.q. de uitvoering van die artikelen geleden
schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; (iv) te verklaren voor
recht dat de artikelen 3.1, lid 3 en/of 5.1, lid 1 van de Landsverordening BVZ, en/of de
artikelen 2, lid 2 en/of 6 van het Landsbesluit Premies strijd oplevert met onder meer artikel 6
en/of 8 en/of 14 EVRM en/of artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM en/of artikel 12 IVBPR
op het punt, artikel 14 EVRM, alsmede de artikelen 2.3 en 25, lid 1 van Streg-C, en/of artikel
2 van het Vierde Protocol bij het EVRM op het punt van het recht op vrije verplaatsing, met
veroordeling van het Land in de kosten van deze procedure.
4.3 Eisers hebben ter onderbouwing van hun vorderingen – kort samengevat en voor zover
van belang – het volgende aangevoerd.
Voor de inwerkingtreding van de Landsverordening BVZ konden eisers aanspraak maken op
een veel ruimere dekking tegen aanzienlijk minder premie. Het betreft hier een verworven
recht (op basis van het FZOG) dat onlosmakelijk deel uitmaakt van de voor hen geldende
pensioenregeling, dat als een vermogensrecht in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol
EVRM is aan te merken en waarop het Land inbreuk pleegt door het uitvaardigen en
uitvoeren van deze regeling. Daar komt bij dat deze met onmiddellijke ingang is ingevoerd
zonder afbouwregeling of enige compensatie of schadevergoeding. Het is uiterst betwijfelbaar
of het algemeen belang dat gediend is met invoering van de Landsverordening BVZ in
redelijke verhouding staat tot de individuele belangen van eisers. De onevenredige ingreep
brengt voor eisers een excessieve last met zich mee. Zij betalen in tegenstelling tot
verzekerden die in loondienst zijn, geen 3% premie over hun inkomsten maar 10%, waardoor
zij ernstig beknot worden in de besteding van hun pensioen. Daarenboven beklagen eisers
zich:
- over de ingevolgde art 6 Landsbesluit Premies NAfl. 1.00,= per “receptregel”, te betalen
aan de Botica bij de aflevering van medicijnen op recept, hetgeen volgens hen strijdig is met
het “non-regressiebeginsel” en een ontoelaatbare inperking van het in het internationaal recht
algemeen erkende fundamentele mensenrecht op gelijke toegang tot de gezondheidszorgvoorzieningen meebrengt en
- over art. 5.4 lid 1 Landsverordening BVZ (naar het Gerecht aanneemt bij vergissing ook wel
artikel 5.1 lid 1 genoemd), inhoudende dat de aanspraak op verstrekkingen slechts hier te
lande tot gelding worden gebracht, op grond waarvan eisers naar zij stellen geen aanspraak
(meer) hebben op vergoeding van in het buitenland gemaakte ziektekosten waardoor zij naar
zij menen territoriaal zijn beperkt in hun recht op zorg en niet in het buitenland zijn verzekerd, hetgeen een verslechtering van hun verzekeringspositie inhoudt nu zij indertijd inge-
5
zaaknummer: 65349/2013
vonnisdatum: 3 november 2014
volge art. 9 RZOG wel aanspraak konden maken op in het buitenland gemaakte ziektekosten.
Dit zou volgens eisers ook een ontoelaatbare inbreuk zijn op hun recht om zich vrijelijk te
mogen verplaatsen, zoals omschreven in artikel 12 IVBPR en artikel 2 Vierde Protocol
EVRM. Er zou volgens eisers sprake zijn van een verkapt reisverbod. Eisers concluderen dat
sprake is van een ernstige achteruitgang van hun zorgaanspraken, waardoor het Land in strijd
handelt met “het principe van progressive realisation van zorgaanspraken”.
De door het Land middels invoering van de artikelen 3.1, lid 3 en 5.4, lid 1 Landsverordening
BVZ en de artikelen 2, lid 2 en 6 Landsbesluit Premies, eenzijdig opgelegde disproportionele
premiebetaling, bijdrage per receptregel en uitsluiting dekking buitenland, brengen een
ontoelaatbare inbreuk op de verworven rechten van eisers mee. Zij hebben naar zij stellen een
levenslange aanspraak op hetgeen aan hen ook tijdens hun dienstverband in het vooruitzicht is
gesteld.
De gewraakte bepalingen leveren voorts strijd op met het gelijkheidsbeginsel en nondiscriminatieverbod zoals opgenomen in artikel 14 EVRM, 26 IVBPR en 2.3 Streg-C omdat
belangrijke categorieën burgers van de werkingssfeer van de basisverzekering zijn uitgesloten
c.q. zijn vrijgesteld en dus ook vrijgesteld “van de gewraakte bepalingen van de BVZ”. Ook
het in artikel 25, lid 1 Streg-C neergelegde grondrecht van eisers wordt met voeten getreden.
waarin is overwogen: “De staat handelt onrechtmatig en is, wanneer aan de overige vereisten
van art. 1401 BW is voldaan, aansprakelijk wanneer hij (een) met een hogere regeling strijdig,
en mitsdien onverbindend voorschrift uitvaardigt en op grond van dat voorschrift belasting
heft”). Gelet hierop moeten de gewraakte bepalingen volgens eisers onverbindend althans
buiten toepassing worden verklaard en is vanwege voornoemde strijdigheid de
onrechtmatigheid daarvan een gegeven. Eisers hebben in dit verband verwezen naar HR 24
januari 1969, NJ 1969, 316 (Pocketbook II) en HR 9 mei 1986, NJ 1987, 252 (Staat/Van
Gelder).
4.4 Het verweer van het Land komt erop neer dat het met de invoering van de nieuwe regeling
heeft beoogd de ziektekostenverzekering te behouden en daarbij de toegankelijkheid uit te
breiden (tot o.a. tot dan toe onverzekerde ingezetenen). Een verzekering moet in beginsel
kostendekkend zijn en bij ongewijzigde handhaving van de oude ziektekostenregelingen
BZV, SVB en FZOG zou de – uit de algemene middelen te betalen – landsbijdrage oplopen
tot NAfl. 235 miljoen in 2013 en NAfl. 263 miljoen in 2015. Handhaving van de FZOG was
niet mogelijk, het betrof in feite een failliete boedel en vanwege de ondanks de bijdragen van
het Land enorme dekkingstekorten - waardoor reeds feitelijk sprake was van beperkingen in
het verstrekkingenpakket - diende sanering plaats te vinden. Bovendien is aan het Land op
grond van de Rijkswet Financieel Toezicht Curaçao en Sint Maarten (Stb. 2010, no. 334) door
de Rijksministerraad een aanwijzing gegeven inhoudende dat de overheidskosten in de
gezondheidzorg moeten worden teruggebracht tot de door het College financieel toezicht
(Cft) aangegeven norm en de begroting niet zal worden goedgekeurd zolang dat niet is
gebeurd. Dit kan op zich reeds worden aangemerkt als een objectieve rechtvaardigingsgrond
voor invoering van een ander systeem.
Op grond van art. 101 Streg-C kunnen landsverordeningen slechts worden getoetst aan de
klassieke grondrechten en niet aan het door eisers genoemde artikel 25 Streg-C.
Er is volgens het Land geen strijdigheid met artikel 3 Streg-C en er bestaat een objectieve en
redelijke rechtvaardiging voor invoering van de gewraakte bepalingen in de
Landsverordening BVZ en het Landsbesluit Premies, waarbij het land heeft verwezen naar
GHvJ 24 oktober 1998, TAR Justicia 1999/4, p. 159-168 Matos e.a./de Nederlandse Antillen.
De verdragsbepalingen waarnaar eisers verwijzen nopen het Land tot een
“inspanningsverplichting”. Van discriminatie als door eisers gesignaleerd is daarbij geen
sprake indien er een objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond aanwezig is, waarbij op het
gebied van sociale zekerheid een ruime beoordelingsvrijheid moet worden gehanteerd daar
waar het de rechtvaardigingsgrond betreft. Voor de onderbouwing van de stelling dat dit hier
het geval is, heeft het Land verwezen naar het eerdergenoemde doel dat het met de invoering
heeft beoogd en gesteld dat ook voor wat betreft het premiestelsel er bewust voor is gekozen
om via het solidariteits- en draagkrachtprincipe tegemoet te komen aan de zwakkeren in de
6
zaaknummer: 65349/2013
vonnisdatum: 3 november 2014
gemeenschap. Dit is volgens het Land een legitiem doel voor het bereiken waarvan het een
passend en proportioneel middel heeft gekozen.
Het Land heeft voorts aangevoerd dat een ziektekostenregeling niet kan worden gezien als
een eigendomsrecht zoals b.v. een pensioenrecht en derhalve niet valt onder art. 1 van het
eerste protocol bij het EVRM (ongestoord genot van eigendom). Overigens kan ook een
pensioenrecht worden aangetast indien het nadeel niet onevenredig is aan het algemeen
belang. Het Land heeft daarbij verwezen naar ECLI:NL:HR: 2004:AR2314 en HR 24 oktober
1997 (NJ 1999, 395). Met invoering van de Landsverordening BVZ blijft het recht op
vergoeding van ziektekosten voor eisers op zichzelf in stand. Aanpassing van de premie ter
dekking van de kosten van de verzekering kan niet worden aangemerkt als
ontneming/onteigening. De gepleegde inmenging was voorzienbaar en noodzakelijk gezien de
financiële situatie van het FZOG. Art. 12, lid 2 IVESCR - welk verdrag geen rechtstreekse
werking heeft - is verwoord als een inspanningsverplichting “… undertake to guarantee ”.
Met invoering van de BVZ streeft het Land juist naar het “progressively” (conform artikel 2,
lid 2 IVESCR) realiseren van gelijkheid, door zo groot mogelijke delen van de bevolking
toegang tot de zorg te verschaffen. Ook van ongelijke behandeling en discriminatie zoals
bedoeld in artikel 14 EVRM en 26 IVBPR is volgens het Land daarom geen sprake. Onder de
Landsverordening BVZ worden personen in gelijke gevallen immers gelijk behandeld. De
invoering van artikel 5.4, lid 1 Landsverordening BVZ is ingegeven door het behoud van de
zorg. De bepaling in artikel 2 van het Vierde Protocol EVRM ziet slechts op fysieke
beperkingen en die worden door het Land niet opgelegd. Evenmin is volgens het Land sprake
van opgelegde beperkingen als omschreven in artikel 12, tweede lid IVBPR nu het de daar
bedoelde reisrestricties evenmin oplegt.
Ten aanzien van de wijze waarop de procedure wordt gevoerd heeft het Land gesteld dat
eisers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, nu er meerdere eisers met meerdere
gemachtigden zijn en zij geen voeging van hun zaken hebben verzocht. Het Land heeft
geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van eisers en het verzet zich tegen de
uitvoerbaar verklaring bij voorraad van het vonnis.
5.
De beoordeling
5.1 Eisers zijn ontvankelijk in hun vorderingen. Het wetboek van Burgerlijke rechtsvordering
(Rv.) stelt geen beperkingen aan de zogenoemde subjectieve cumulatie van eisers. Dat
betekent dat eisers tezamen het Land als gedaagde in een geding mogen betrekken en daarbij
elk voor zich vorderingen kunnen indienen. Een en ander kan wel gevolgen hebben voor de
hoogte van een proceskostenveroordeling.
5.2 In dit geding is aan de orde of het Land onrechtmatig jegens eisers heeft gehandeld. Dat is
het geval indien:
- (een bepaling in) de Landsverordening BVZ zich niet verdraagt met één van de in artikelen
3 t/m 21 Streg-C opgesomde grondrechten, dan wel met een verdragsbepaling met
rechtstreekse werking waaraan eisers rechten kunnen ontlenen of
- (een bepaling in) het Landsbesluit Premies strijdig is met hogere regelgeving of een
algemeen rechtsbeginsel,
waardoor de betreffende bepalingen onverbindend zijn.
5.3 Ten aanzien van de bepalingen in de artikelen 3.1, lid 3 en 5.4, lid 1 van de
Landsverordening BVZ en de artikelen 2, lid 2 en 6 Landsbesluit Premies hebben eisers
betoogd dat deze in strijd zijn met een aantal nader genoemde wetsartikelen en
verdragsbepalingen, waaronder de artikelen 25 en 3 van de Streg-C. Een rechterlijke toetsing
aan artikel 25 Streg-C dient wegens het bepaalde in artikel 101 Streg-C achterwege te blijven.
Ten aanzien van de gestelde strijd met het bepaalde in artikel 3 Streg-C wordt het volgende
overwogen. Eisers hebben niet expliciet vermeld op welke grond zij worden gediscrimineerd.
Niet kan worden ingezien dat het bepaalde in artikel 3.1, lid 3 Landsverordening BVZ op
7
zaaknummer: 65349/2013
vonnisdatum: 3 november 2014
zichzelf discriminerend is, nu daarin wordt bepaald dat als voorwaarde voor het tot gelding
brengen van aanspraken kan worden bepaald dat een verzekerde aan de zorgaanbieder een
bijdrage in de kosten betaalt. In artikel 3.1, lid 4 wordt bepaald dat de bijdrage kan verschillen
“naar gelang de op grond van leeftijd of financiële draagkracht af te bakenen groep waartoe
een verzekerde behoort”. Dit wordt uitgewerkt in het bepaalde in artikel 2 van het
Landsbesluit. Hierin wordt voor elke verzekerde hetzelfde systeem gehanteerd waarin de
premie inkomensafhankelijk is, zoals bepaald in artikel 6.2, lid 2 Landsverordening BVZ. Het
algemeen te hanteren premiepercentage wordt in artikel 2, lid 1 Landsbesluit Premies
vastgesteld op 12. Ten aanzien van de groep waartoe eisers behoren is daarop in het tweede
lid een uitzondering gemaakt en is het percentage vastgesteld op 10%. Dit is een onderscheid
in gunstige zin en niet valt in te zien dat daardoor sprake is van disproportionaliteit voor
eisers. Indien eisers eigenlijk hebben beoogd aan te voeren dat het bepaalde in artikel 6.8, lid
5 Landsverordening BVZ juncto artikel 7 Landsbesluit Premies, discriminerend uitwerkt nu
voor hen geen regeling is opgenomen op grond waarvan aan hen een toeslag op de premie
wordt toegekend, treft dit evenmin doel. Dit is namelijk ook het geval voor andere onder de
werking van de Landsverordening BVZ vallende (groepen van) verzekerden zoals
zelfstandigen. Ook voor hen bestaat geen regeling waarin is bepaald dat aan hen als
verzekerde een toeslag ter compensatie van de door die verzekerde verschuldigde
inkomensafhankelijke premie wordt betaald. Het onderscheidend criterium daarbij is niet
leeftijd, maar het (niet) in loondienst zijn. Uit vorenstaande blijkt tevens dat voor het bepaalde
in artikel 2.2, lid 2 Landsbesluit Premies een wettelijke grondslag aanwezig is in artikel 3.1,
lid 4 Landsverordening BVZ, zodat ook in dat opzicht geen sprake is van strijd met hogere
regelgeving.
5.4 Eisers hebben voorts aangevoerd dat hen door afschaffing van de FZOG en verplichte
verzekering ingevolge de Landsverordening BVZ een “eigendomsrecht” is ontnomen en zich
daarbij gebaseerd op artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM. Allereerst moet worden
beoordeeld of de aanspraken die eisers ingevolge de FZOG hadden, moeten worden
aangemerkt als een in dit artikel bedoelde “possession”. Onder de FZOG konden eisers (met
uitzondering van De Graaf op wie na pensionering direct de Landsverordening BVZ van
toepassing was) onder voorwaarde van premiebetaling aanspraak maken op vergoeding in het
geval dat de verzekerde situatie zich zou voordoen. Eisers hebben niet betoogd dat aanspraken
uit de FZOG die voor invoering van de Landsverordening BVZ zijn ontstaan doordat de
verzekerde situatie zich voordeed, en die zeker als “possession” zijn aan te merken, na 1
februari 2013 zijn vervallen. Hun bezwaren richten zich op het na die datum ontstaan van
andere vooruitzichten, die beperkter zijn dan onder de FZOG. De mogelijkheid van het
ontstaan van toekomstige aanspraken op grond van een verzekering betekent niet
noodzakelijkerwijs dat het systeem of de voorwaarden van de verzekering niet tussentijds
kunnen worden gewijzigd, zelfs niet indien dat gebeurt door onderbrenging in een andere
verzekering (vergelijk in dit verband de uitspraak van het EHRM 23 oktober 2012,
Application no. 34880/12, in de zaak Ramaer en Van Willigen versus Nederland). Het is
inherent aan het systeem van verzekeringen dat de premies en de omvang van verstrekkingen
kunnen variëren afhankelijk van het beroep dat er op wordt gedaan, mede daar zij in beginsel
kostendekkend moeten worden uitgevoerd. In dit verband is voorts van belang dat het al
jarenlang een algemeen bekend feit is dat het systeem van de FZOG aan verandering toe was.
Daarover werd ook in de politiek al diverse jaren gesproken, zodat eisers hebben kunnen
voorzien dat de FZOG niet ongewijzigd zou kunnen voortbestaan. Het Gerecht is dan ook van
oordeel dat de toekomstige nog te ontstane aanspraken onder de FZOG niet als een
‘possession” in de zin van artikel 1 van het Eerste protocol EVRM kunnen worden
aangemerkt (in dit verband wordt verder verwezen naar EHRM 24 oktober 2013, Application
no. 52943/10, Damjanac versus Kroatië). Zelfs indien dat het geval zou zijn, is in absolute zin
geen sprake van ontneming daarvan. De FZOG regeling is gewijzigd in die zin dat er een
andere regeling voor in de plaats is gekomen. Ook als sprake is van inbreuk doordat het
verstrekkingenpakket anders is, er een bijdrage per receptregel moet worden voldaan en eisers
8
zaaknummer: 65349/2013
vonnisdatum: 3 november 2014
hogere premies moeten betalen, is dat in objectieve zin gerechtvaardigd omdat de wijziging
door het Land bij wet is geschied, waarbij zij een legitiem doel heeft nagestreefd en in het
algemeen belang heeft gehandeld. De FZOG regeling, die ten gunste van een relatief beperkte
groep in de samenleving kwam, kon niet zonder onevenredig grote bijdragen uit de algemene
middelen worden voortgezet, terwijl die middelen in verband met de aanwijzing van het Cft
niet meer konden worden gegarandeerd en het Land ook voor andere groepen toegang tot de
ziektekostenregeling wilde behouden. Dat eisers door deze wijziging meer premies moeten
betalen dan onder de oude regeling, houdt niet automatisch in dat daardoor sprake is van een
“individual excessive burden”. Daarbij is ook van belang wat de gemiddelde jaarlijkse kosten
per verzekerde zijn en gesteld noch gebleken is dat er een wanverhouding bestaat tussen de
door eisers te betalen premie en die gemiddelde kosten. Het gaat om een “fair balance” tussen
het met de ingevoerde wetgeving gediende algemeen belang tegenover het individuele belang
van eisers.
5.5 Dat de gewraakte artikelen strijdig zijn met het bepaalde in de artikelen 6 en 8 EVRM,
zoals door eisers gesteld, is door hen niet onderbouwd, terwijl ook onduidelijk is gebleven
wat zij hiermee hebben kunnen bedoelen.
5.6 Het bepaalde in artikel 14 EVRM levert geen zelfstandige toetsingsgrond op, maar kan
eerst aan de orde komen indien een van de andere bepalingen van het EVRM van toepassing
zijn, hetgeen hier niet het geval is.
5.7 Ten aanzien van de gestelde strijd met het bepaalde in artikel 26 IVBP wordt verwezen
naar hetgeen onder rov. 5.3 is overwogen over de strijdigheid met het bepaalde in artikel 3
Streg-C. Daaraan wordt toegevoegd dat niet elk onderscheid verboden is en dat het maken
daarvan gerechtvaardigd is als daarmee een legitiem doel wordt gediend en als passend
middel kan worden aangemerkt om dat doel te bereiken. Zoals overwogen onder rov. 5.4 is
dat in casu het geval.
5.8 Voor wat betreft de gestelde strijdigheid van het bepaalde in artikel 5.4, lid 1
Landsverordening BVZ met de verdragsbepalingen van artikel 12, leden 2 en 3 IVBPR en
artikel 2, leden 2 en 3 van het Vierde Protocol EVRM wordt overwogen als volgt.
Dat het in de betreffende artikelen alleen om fysieke belemmeringen gaat, zoals het Land
stelt, valt niet in te zien. Ook het Land zelf noemt andersoortige belemmeringen zoals het niet
verschaffen of afnemen van reisdocumenten of het vergen van bijkomende vergunningen.
Artikel 5.4, lid 1 Landsverordening BVZ houdt in dat uitsluitend hier te lande verleende
medische zorg en verstrekkingen worden vergoed. Ook al laat het Land hiermee eisers zelf de
keuze om Curaçao al dan niet te verlaten, indirect worden aan eisers als verzekerden door
deze uitsluiting beperkingen opgelegd, die het hen feitelijk onmogelijk maken Curaçao te
verlaten. Daardoor lopen zij immers een onaanvaardbaar risico omdat medische kosten die zij
onverhoopt in het buitenland moeten maken voor hun eigen rekening komen. Dit geldt temeer
nu door eisers onweersproken is gesteld dat reisverzekeringen voor het verlenen van
(aanvullende) dekking van medische kosten verlangen dat er een primaire verzekering voor
dergelijke kosten bestaat. Het Land heeft volstaan met de mededeling dat de bepaling is
ingegeven door het behoud van de zorg. Zonder nadere motivering is dit onbegrijpelijk. Het
Land kan het door haar beoogde doel (behoud van zorg) op andere wijze nastreven,
bijvoorbeeld door aan de aanspraak op verstrekkingen in het buitenland grenzen te stellen en
maximaal te vergoeden wat de betreffende verstrekking in eigen land kost. Van een objectieve
rechtvaardiging voor de uitsluiting is niet gebleken.
Wegens strijdigheid met voornoemde verdragsbepalingen is artikel 5.4, lid 1
Landsverordening BVZ onverbindend. Door dit artikel uit te vaardigen en jegens eisers te
handhaven heeft het Land onrechtmatig gehandeld. Bepaald zal daarom worden dat dit
artikel(lid) buiten toepassing moet worden gelaten.
9
zaaknummer: 65349/2013
vonnisdatum: 3 november 2014
5.9 De overige door eisers aangevoerde strijdigheden hebben geen betrekking op ieder
verbindende verdragsbepalingen en behoeven reeds om die reden niet te worden besproken.
5.10 De vordering voor recht te verklaren dat het Land aansprakelijk is voor schade als gevolg
van de uitvoering van artikel 5.4, lid 1 Landsverordening BVZ, op te maken bij staat, wordt
afgewezen. Eisers hebben niet gesteld dat zij reeds schade hebben geleden doordat zij na 1
februari 2013 tijdens een reis naar het buitenland medische kosten hebben moeten maken, die
voor hun eigen rekening zijn gebleven.
5.11 Eisers hebben een uitvoerbaarverklaring bij voorraad verzocht, welke zal worden
toegewezen. Eisers hebben er belang bij te voorkomen dat door verder onrechtmatig handelen
van het Land hun risico op schade bij verblijf in het buitenland voortduurt.
5.12 Gezien de uitkomst van het geding, waarbij partijen over en weer in het ongelijk worden
gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen
kosten draagt.
Beslissing
Het Gerecht:
-
verklaart voor recht dat het Land door het uitvaardigen, handhaven en uitvoeren van
artikel 5.4, lid 1 Landsverordening BVZ onrechtmatig jegens eisers heeft gehandeld
en handelt en dat eisers daardoor onevenredig in hun belangen worden geschaad;
-
beveelt het Land artikel 5.4, lid 1 Landsverordening BVZ jegens eisers buiten
toepassing te laten;
-
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-
compenseert de proceskosten;
-
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P. van Gastel en in aanwezigheid van de griffier in het
openbaar uitgesproken op 3 november 2014.
10