Rapport netwerkplannen in uitvoering

Netwerkplannen in uitvoering
Onderzoek naar de uitkomsten van het werken
met netwerkplannen bij drie Overijsselse
jeugdzorginstellingen
april 2014
R.M. Eenshuistra
M.Verdonk
Colofon
Duivendrecht, april 2014
Dit rapport is te bestellen bij:
PI Research
Postbus 366
1115 ZH Duivendrecht
Telefoon: 020 – 65 01 500
www.piresearch.nl
In opdracht van:
Provincie Overijssel
Met dank aan:
de collega's Jasmijn Rahder en Herma Rechterschot en de medewerkers van
Jarabee, Trias Jeugdhulp, en LSG-Rentray Commujon voor hun bijdrage aan het
verzamelen van gegevens.
Over de auteurs:
Mevr. drs. R.M. (Rena) Eenshuistra is senior onderzoeker bij PI Research te
Duivendrecht. Mevr. drs. M. (Minke) Verdonk is werkzaam als medior onderzoeker bij
PI Research. PI Research is een organisatie voor onderzoek, innovatie en opleiding,
gericht op de ontwikkeling, opvoeding en behandeling van kinderen en jongeren.
Overname, openbaarmaking en/of verspreiding van (gedeelten van) deze uitgave is
niet toegestaan zonder toestemming van de auteurs.
© 2014 PI Research, auteursrecht voorbehouden.
Inhoudsopgave
1 Inleiding
1
1.1 Eigen Kracht in Overijssel.................................................................................... 1
1.2 Netwerkplannen toegelicht .................................................................................. 2
1.3 Het onderzoek......................................................................................................3
2 De onderzoeksopzet
5
2.1 De onderzoeksvragen.......................................................................................... 5
2.2 Informatieverzameling ......................................................................................... 5
3 Resultaten
9
3.1 Inleiding ................................................................................................................ 9
3.2 Soort plannen.......................................................................................................9
3.3 Aanleiding voor het maken van een plan .......................................................... 10
3.4 Verwachtingen van het netwerkplan..................................................................11
3.5 Tevredenheid en regie bij het maken van een netwerkplan ............................. 11
3.6 Regie en ondersteuning tijdens het werken met het netwerkplan .................... 12
3.7 Afspraken nakomen ........................................................................................... 13
3.8 Thuissituatie zes maanden na het opstellen van het netwerkplan.................... 13
3.9 Zorgconsumptie .................................................................................................14
3.10 Draagkracht ....................................................................................................... 15
3.11 Risicofactoren ....................................................................................................16
4 Samenvatting en conclusie
21
4.1 Netwerkplannen in uitvoering ............................................................................ 21
4.2 Aantallen ............................................................................................................ 21
4.3 Opbrengsten en aandachtspunten ....................................................................22
4.3.1 Doelgroepkenmerken en soort netwerkplan ............................................... 22
4.3.2 Tevreden, maar lage verwachtingen .......................................................... 23
4.3.3 Thuissituatie, zorgconsumptie, draagkracht en risicofactoren ................... 23
4.3.4 Veranderingen in het netwerkplan .............................................................. 25
4.4 Conclusie en aanbevelingen.............................................................................. 25
Bijlage A
Tabellen
© PI Research 2014
31
III
Inhoudsopgave
IV
© PI Research 2014
© PI Research 2014
V
1
Inleiding
1.1
Eigen Kracht in Overijssel
Al in 2011 uitte de provincie Overijssel, als één van de eerste provincies, de ambitie
om meer vraaggerichte zorg te bieden en te sturen op de Eigen Kracht van jeugdigen
1
en ouders. Omdat het Eigen Kracht principe voor de provincie de rode draad vormt
binnen de gehele jeugdzorg, is het niet verwonderlijk dat zij in 2011 de projecten
Eigen Kracht in uivoering en Pleegzorg: Eigen Kracht in uitvoering mede mogelijk
hebben gemaakt. Drie jeugdzorginstellingen in Overijssel – Jarabee, Trias Jeugdhulp
en LSG-Rentray Commujon – zijn bij deze twee projecten betrokken. Beide projecten
2
zijn gericht op de implementatie van het werken op basis van Eigen Kracht . Het gaat
– naast het stimuleren en faciliteren van de zelfredzaamheid van cliënten – om het
laten van de regie waar hij hoort: zo veel als mogelijk bij jeugdigen en hun gezin. Dit
vraagt van hulpverleners een meer coachende en faciliterende houding daar waar zij
voorheen geneigd waren vooral zelf de hulp te bieden. Om de cultuuromslag te
maken die nodig is om deze nieuwe manier van werken te omarmen, hebben de drie
instellingen
een
gezamenlijk
traject
uitgezet.
Gedragswetenschappers
en
projectcoördinatoren zijn getraind en gecoacht en er is een werkinstructie opgesteld.
Ook is, samen met nog andere zorgaanbieders en partijen, een visiedocument
3
opgesteld waarin de houding en inzet van alle betrokken nader uitgewerkt is. Naast
een cultuuromslag beogen de instellingen met de Eigen Kracht projecten tevens een
4
zorgreductie te realiseren.
In het kader van bovengenoemde projecten zijn de drie jeugdzorginstellingen sinds
5
begin 2012 organisatiebreed gestart met het werken op basis van netwerkplannen.
Het netwerkplan is op tweeërlei wijze vernieuwend ten opzichte van het meer
reguliere plan van aanpak of hulpverleningsplan. In een netwerkplan is veel meer
ruimte voor eigen regie door de jeugdige of het gezin en de inbreng van het netwerk
heeft een cruciale rol. In een netwerkplan wordt samen met een gezin een plan
1
Bron: Beleidsprogramma Jeugdbeleid 2008-2011, Beleidskader Jeugdbeleid 2013-2014,
Provincie Overijssel.
2
Website Provincie Overijssel –project Eigen Kracht in uitvoering (12 juni 2013).
3
‘Gedeelde visie’. Succesvol ondersteunen van kinderen, gezinnen en families. (B.Benning
e.a.,2012).
4
Zie ‘Eindrapportage Eigen Kracht in uivoering 2011/2012.’ Integratie van Eigen Kracht in het
primair proces. Jarabee, LSG-Rentray Commujon en Trias Jeugdhulp. (M.Loeffen e.a. 2012).
5
Dit betekent dat er zowel binnen de ambulante hulp, dagbehandeling, crisisopvang, pleegzorg en
de 24-uurszorg gewerkt wordt aan de hand van netwerkplannen.
© PI Research 2014
1
Inleiding
gemaakt dat door hulpverleners wordt gefaciliteerd. Alle betrokken partijen, zowel
formeel als informeel, denken mee bij het maken van een plan en worden zo nodig
betrokken bij de uitvoering van het plan. Het uitgangspunt hierbij is steeds dat de
jeugdige en/of het gezin zelf de regie heeft (en houdt) over het eigen leven en de
(eventuele) hulpverlening. Het netwerkplan moet binnen de drie instellingen
uiteindelijk zoveel mogelijk de plaats innemen van het hulpverleningsplan dat
6
voorheen opgesteld werd door de hulpverlener.
1.2
Netwerkplannen toegelicht
In een netwerkplan wordt door het gezin én het netwerk aangegeven welke
problematiek aanwezig is, op welke manier het gezin (al dan niet samen met het
netwerk) aan de problematiek gaat werken én welke inbreng hierbij nodig is van de
hulpverleners en/of zorginstellingen. Iedereen – zowel
7
professionals – committeert zich aan het gemaakte plan.
netwerkleden
als
Bij het maken en uitvoeren van een netwerkplan zijn verschillende niveaus van regie
– door jeugdige of gezin, het netwerk en de hulpverlener(s) – mogelijk van ultieme
zelfsturing door de jeugdige, het gezin of het netwerk tot volledige sturing door de
hulpverlening (zie ook Figuur 1).
Figuur 1.
Het continuüm van regie: van zelfsturing tot sturing door professionals
De instellingen onderscheiden vier soorten netwerkplannen:
1. Het ‘doe-het-zelf’-initiatief. Dit houdt in dat het gezin en/of het netwerk de
gehele regie heeft bij het opstellen van een plan en daarin aangeeft welke
6
7
2
Zie ‘Memo Eigen Kracht in uitvoering. (M.Loeffen, 3 februari 2012).
Zie ‘Memo Eigen Kracht in uitvoering. (M.Loeffen, 3 februari 2012).
© PI Research 2014
Netwerkplannen in uitvoering
hulp/ondersteuning zij van het netwerk en/of hulpverleners wel of niet denken
nodig te hebben. .
2. Een tweede mogelijkheid is dat er tijdens een Eigen Kracht-conferentie
(EK-c) een plan wordt gemaakt. De afspraken die tijdens de bijeenkomst
door de aanwezigen gemaakt worden, worden vastgelegd in een schriftelijk
plan. De regie ligt bij het gezin, en de hulpverlener voegt in of stemt in met
het plan.
3. De
derde
variant
is
het
opstellen
van
een
plan
tijdens
een
rondetafelbijeenkomst. Ook hier wordt een plan gemaakt met het gezin en
diens netwerk maar hierbij ligt de regie meer bij de hulpverlener dan bij het
gezin of het netwerk. De hulpverlener ondersteunt de ouder en kan bij het
maken van het plan gebruik maken van bijvoorbeeld Signs of Safety of van
een familienetwerkberaad.
4. In geval van een acute crisissituatie ligt de regie voor het opstellen van een
plan geheel bij de hulpverlener.
1.3
Het onderzoek
PI Research is door de stuurgroep van de twee ‘Eigen Kracht in uitvoering’-projecten
gevraagd een evaluatieonderzoek uit te voeren naar de opbrengsten van het werken
met netwerkplannen. Naast het in kaart brengen van de tevredenheid en een aantal
doelgroepkenmerken, is gekeken voor welke varianten wanneer gekozen wordt en
wat de effecten zijn van het werken met de verschillende soorten plannen. In het
laatste geval is meer specifiek gekeken in welke mate de verschillende soorten
netwerkplannen bijdragen aan een veranderingen in zorgconsumptie, in (psychische)
draagkracht en in het aantal risicofactoren voor de ontwikkeling van het kind. Na de
beschrijving van de onderzoeksopzet in Hoofdstuk 2 worden in Hoofdstuk 3 de
resultaten van het onderzoek besproken. In Hoofdstuk 4 wordt afgesloten met een
conclusie en een samenvatting.
© PI Research 2014
3
2
De onderzoeksopzet
2.1
De onderzoeksvragen
Het onderzoek kende vijf onderzoeksvragen die allen onderverdeeld waren in één of
8
meerdere subvragen:
1. Hoe vaak wordt voor welk type netwerkplan gekozen?
2. Welke resultaten leveren de verschillende typen netwerkplannen op in termen
van zorgconsumptie, draagkracht en risicofactoren voor de ontwikkeling van
kinderen? Zijn er verschillen tussen de vier typen netwerkplannen waar te
nemen?
3. Is bij gezinnen 6 maanden nadat het netwerkplan is opgesteld een positieve
trend waarneembaar op de indicatoren zorgconsumptie, draagkracht en
risicofactoren voor de ontwikkeling van kinderen? Zijn er verschillen tussen de
vier typen netwerkplannen?
4. Zijn er doelgroepkenmerken (leeftijd kinderen, aard en complexiteit van de
problematiek, aard van de behandeling (ambulante, dag- of residentiële
behandeling) e.d.) die verband houden met het soort netwerkplan.
5. Zijn er verschillen in tevredenheid over de inhoud en uitvoering van de
verschillende typen netwerkplannen?
2.2
Informatieverzameling
9
Aan het onderzoek hebben ouders, jongeren en hulpverleners meegewerkt. De
ouders en jongeren zijn door trajectcoördinatoren van de verschillende instellingen
gevraagd aan het onderzoek mee te werken. Daarna zijn ze door PI Research
benaderd.
Bij ouders, jongeren en hulpverleners zijn telefonisch vragenlijsten afgenomen. Er is
onder meer gevraagd naar een aantal doelgroepkenmerken, de tevredenheid over
8
9
Aanvankelijk was het ook de bedoeling te onderzoeken of het werken met netwerkplannen
verschilde in de projecten Eigen Kracht in uivoering en Pleegzorg: Eigen Kracht in uitvoering.
Omdat vanuit het laatste project nauwelijks ouders of jongeren gevonden konden worden die
bereid waren mee te werken aan het onderzoek, hebben we deze vergelijking niet kunnen
maken.
In eerste instantie zouden ook gezinsinformanten geïnterviewd worden. Een gezinsinformant is
iemand uit het directe netwerk van de ouder of jongere. Helaas waren er nauwelijks
gezinsinformanten die bereid waren aan het onderzoek mee te werken.
© PI Research 2014
5
De onderzoeksopzet
het netwerkplan, de mate van eigen regie, het welbevinden na het maken van het
netwerkplan, de zorgconsumptie, de draagkracht en naar mogelijke risicofactoren die
de ontwikkeling van het kind kunnen beïnvloeden.
Om zorgconsumptie in kaart te brengen zijn 39 vragen geformuleerd die geënt zijn
op de vragenlijst TiC-P10. Om de psychische draagkracht van de bevraagde ouder of
jongere te kunnen beoordelen is de Positieve Uitkomstenlijst (PUL)11 afgenomen. De
PUL bestaat uit twee schalen: de schaal Autonomie en de schaal Sociaal Optimisme.
De schaal Autonomie is specifiek gerelateerd aan een actief probleemoplossende
copingstijl. Deze schaal geeft dus ook zicht op de mate van zelfregie die mensen in
staat zijn om uit te oefenen. De schaal Sociaal Optimisme is gerelateerd aan het
vermogen om steun bij moeilijkheden te zoeken. De PUL bestaat uit 10 items. Bij de
ouders en jongeren is de gehele PUL afgenomen. De PUL wordt doorgaans niet door
hulpverleners ingevuld. Om toch een beeld te krijgen hoe hulpverleners de
draagkracht van de ouders of jongeren inschatten zijn hen ook twee vragen uit de
PUL gesteld. Het gaat om de vragen: ‘De ouder/jongere beschikt over voldoende
draagkracht’ en ‘De ouder/jongere is tevreden over het aantal sociale contacten dat
hij/zij heeft’. Om risicofactoren voor de ontwikkeling van kinderen in kaart te brengen
zijn zestien geformuleerd die afgeleid zijn van de Veiligheidschecklist12. Bijna alle
vragen in de vragenlijst hadden gesloten antwoordcategorieën. Om te onderzoeken
of en welke risicofactoren voor de ontwikkeling van kinderen aanwezig zijn in het
gezin,
is een zestiental vragen geformuleerd die afgeleid zijn van de
Veiligheidschecklist
(Heinrich
e.a.,
2007).
De
Veiligheidschecklist
is
een
risicotaxatielijst die onder meer bij consultatiebureaus en BJZ’s wordt gebruikt door
professionals om een inschatting te maken van de fysieke en sociaal-emotionele
veiligheid van de leefomgeving van kinderen.
De vragenlijsten zijn op drie verschillende meetmomenten afgenomen. Deelnemers
aan het onderzoek zijn ongeveer één maand na het maken van het netwerkplan voor
de eerst keer benaderd. De vragen op dit moment hadden betrekking op de gsituatie
vóór het maken van het netwerkplan. Ongeveer vier maanden en zeven maanden na
het maken van het netwerkplan zijn de gezinnen opnieuw benaderd. Ouders en
jongeren kregen voor elke deelname €20 (dus elk maximaal €60).
In dit rapport zijn alleen de resultaten van het eerste en laatste meetmoment
weergegeven. De resultaten van het tweede meetmoment leverden – mede door het
10
11
12
6
De TiC-P is een gestandaardiseerde vragenlijst voor het meten van zorggebruik, gezondheidsproblemen
en participatie in werk en onderwijs (Hakkaart-van Roijen, 2007).
De PUL (Appelo & Harksema-Schouten, 2003, Appelo, 2005) is een korte gestandaardiseerde vragenlijst
waarmee aan sociale draagkracht gerelateerde kenmerken kunnen worden vastgesteld.
De Veiligheidschecklist is een risicotaxatielijst die onder meer bij consultatiebureaus en BJZ’s wordt
gebruikt door professionals om een inschatting te maken van de fysieke en sociaal-emotionele veiligheid
van de leefomgeving van kinderen (Heinrich e.a., 2007).
© PI Research 2014
Netwerkplannen in uitvoering
kleine aantal deelnemers – weinig extra informatie op. De interviews hebben plaats
gevonden tussen april 2012 en oktober 2013.
© PI Research 2014
7
3
Resultaten
3.1
Inleiding
Alle sleutelfiguren zijn ongeveer één maand na het opstellen van het netwerkplan
voor het eerst benaderd. Voor de eerste interviewronde is gesproken met 25 ouders,
vijf jongeren en 27 hulpverleners. Ongeveer drie maanden na de het eerste interview
zijn de sleutelfiguren opnieuw benaderd. Aan deze tweede interviewronde hebben
slechts acht ouders en zeven hulpverleners meegewerkt. De laatste meting vond
ongeveer zes maanden na het opgestelde netwerkplan plaats. Hieraan hebben 20
ouders, één jongere en 19 hulpverleners deelgenomen. De jongeren die zijn
geïnterviewd woonden niet meer thuis of bij pleegouders. Het ging in alle gevallen
om jongeren ouder dan 16 jaar.
De informatie uit de tweede interviewronde was te summier om uitspraken over te
doen, vandaar dat alleen de gegevens uit de eerste en tweede interviewronde zijn
geanalyseerd. Daarnaast zijn te weinig gegevens beschikbaar om, zoals bij aanvang
van het onderzoek het voornemen was, onderscheid te maken tussen gezinnen die
residentiële en/of ambulante hulp (hebben) ontvangen en de gezinnen die in het
kader van pleegzorg hulp krijgen of hebben gekregen. (In totaal hebben zeven
gezinnen vanuit de pleegzorg meegewerkt aan het onderzoek.) Voor de analyses zijn
– waar mogelijk – de gegevens van de ouders en de jongeren samengenomen. Van
de jongeren die zijn geïnterviewd zijn de ouders niet bevraagd, omdat de vragen in
dat geval over de situatie van de jongere gingen (zowel voor als na het opstellen van
het netwerkplan).
3.2
Soort plannen
Van de 25 ouders hadden zeven ouders zelf een plan opgesteld, bij 11 ouders is het
plan opgesteld na een EK-c en bij zeven ouders is het plan opgesteld na een
rondetafelbijeenkomst. Van de jongeren heeft één jongere zelf een plan opgesteld,
bij twee jongeren is het plan opgesteld na aanleiding van een EK-c en bij twee
jongeren is het plan opgesteld na een rondetafelbijeenkomst. In totaal waren er dus
acht ‘doe-het-zelf-initiatieven’, 13 netwerkplannen die na een EK-c zijn opgesteld en
acht plannen die zijn opgesteld na een rondetafelbijeenkomst.
© PI Research 2014
9
Resultaten
In
de
periode
van
het
onderzoek bij slechts vijf van de
30
geïnterviewden
het plan
aangepast. Het type plan is niet


om

(kleine) inhoudelijke verande-

aangepast.
ringen,
Het
omdat
gaan
er
verande-
Acht geïnterviewden hebben zelf een plan
gemaakt.
Dertien geïnterviewden hebben een plan n.a.v.
een EK-c gemaakt.
Acht geïnterviewden hebben een plan gemaakt
n.a.v. een rondetafelbijeenkomst.
Plannen zijn gedurende de onderzoeksperiode
niet of nauwelijks aangepast of afgerond.
ringen in de (thuis)situatie zijn
ontstaan. In de onderzoeksperiode is bij niemand de behandeling of hulp afgerond.
Er zijn dus ook geen plannen gemaakt die betrekking hebben op de periode na de
behandeling, zogenaamde uitstroomplannen.
3.3
Aanleiding voor het maken van een plan
De aanleiding voor de hulpvraag bij de instellingen – en dus ook voor het maken van
een plan – was erg divers. Geïnterviewden gaven aan dat gemiddeld iets meer dan
één probleem de aanleiding was om een plan te maken (1,3 problemen). Voor
degenen die een plan hadden gemaakt naar aanleiding van een EK-c was dit iets
lager dan voor degenen die een eigen plan of een plan na een rondetafelbijeenkomst
hadden gemaakt (respectievelijk 1,2, 1,5 en 1,5 problemen).
De meest genoemde problemen waarvoor een plan was gemaakt waren (1)
gedragsproblemen van het kind
(14
keer
genoemd),
(2)
geschikte woonomgeving voor
kind zoeken (thuis of elders; 6
keer
genoemd),
(3)
opvoedondersteuning
nodig

Gemiddeld 1 à 2 problemen aanleiding voor het
maken van een plan
Genoemde problemen zijn vooral:

Gedragsproblemen van het kind

Geschikte woonomgeving voor het kind vinden

Opvoedondersteuning nodig

Meer inzet van het netwerk
hebben (4 keer genoemd) en (4) meer gebruik maken van het netwerk (ook 4 keer
genoemd). Daarnaast werden (minder vaak) problemen rondom een scheiding,
rondom afspraken maken bij een uithuisplaatsing, rondom een fysieke beperking
van een kind, rondom een ouder, rondom opvang van kinderen en vragen hoe het
netwerk meer te betrekken bij het oplossen van problemen genoemd.
Vooral bij de geïnterviewden die zelf een plan van aanpak hebben gemaakt speelden
gedragsproblemen en problemen rond opvoeding de grootste rol. De plannen die na
een EK-c zijn gemaakt hadden vooral betrekking op het weer thuis kunnen laten
wonen van het kind of het meer ondersteuning van het netwerk krijgen. In de plannen
die naar aanleiding van een rondetafelbijeenkomst zijn gemaakt, werden het vaakst
gedragsproblemen en problemen rondom een scheiding genoemd.
10
© PI Research 2014
Netwerkplannen in uitvoering
3.4
Verwachtingen van het netwerkplan
Het merendeel van de geïnterviewde ouders en jongeren dat zelf een plan heeft
gemaakt, had niet echte verwachtingen of slechts enigszins de verwachting dat het
plan hen zou helpen. Twee geïnterviewden gaven aan dat zij verwachtten dat het
plan hen zou helpen. Hetzelfde patroon is zichtbaar bij de geïnterviewde ouders en
jongeren die na een EK-c of een rondetafelbijeenkomst een plan hebben gemaakt.
Het merendeel dacht dat het plan hen enigszins zou kunnen helpen (respectievelijk
10 van de 12 en 6 van de 8 geïnterviewden gaven aan te denken dat het plan hen
enigszins zou helpen of dat zij geen specifieke verwachtingen hadden.) Slechts één
geïnterviewde ouder gaf aan dat hij of zij verwachtte dat het plan – opgesteld na de
EK-c – het gezin veel zou helpen en eveneens één ouder gaf aan dat hij of zij weinig
verwachtte van het plan. Van de ouders en jongeren die een plan na een
rondetafelbijeenkomst hadden opgesteld hadden ook slechts twee ouders sterke
positieve verwachtingen van het plan.
Hulpverleners
hadden
algemeen
iets
over
het

hogere

verwachtingen over het gemaakte
plan.
Het
merendeel
van
Meeste geïnterviewde ouders en jongeren
hadden lage verwachting van het plan.
Hulpverleners
hadden
iets
hogere
verwachtingen, met name van plannen
die n.a.v. een rondetafelbijeenkomst
gemaakt waren.
de
hulpverleners dat betrokken was bij
de ‘doe-het-zelf’-plannen en bij de
EK-c plannen verwachtte dat het plan enigszins zou helpen (respectievelijk 5 en 7).
Drie
van
de hulpverleners die
betrokken
waren een
plan
dat na
een
rondetafelbijeenkomst tot stand kwam hadden dezelfde verwachting. Ten opzichte
van de ouders en jongeren waren er ook meer hulpverleners die hoge verwachtingen
van de plannen hadden (voor de ‘doe-het-zelf’-plannen, ‘EK-c’ plannen en de
rondetafelbijeenkomstplannen waren de aantallen respectievelijk 3, 4 en 5). Voor de
hulpverleners die betrokken waren bij een plan dat opgesteld was na een
rondetafelbijeenkomst was dit zelfs het merendeel van de hulpverleners.
3.5
Tevredenheid en regie bij het maken van een netwerkplan
De geïnterviewden die zelf hun plan
hadden
gemaakt,
waren
allen

tevreden over de totstandkoming van
het plan. Van de ouders en jongeren

die naar aanleiding van een EK-c was
niet
iedereen,
maar
wel
het
merendeel tevreden over het plan (9
geïnterviewden tevreden). Ook over

Het merendeel van de ouders, jongeren
en hulpverleners is tevreden over de
totstandkoming van het plan.
Het merendeel van ouders en jongeren is
tevreden over hun eigen regie bij het
maken van het plan.
Hulpverleners het meest positief over
plannen
die
gemaakt
zijn
n.a.v.
rondetafelbijeenkomst.
de plannen die na een rondetafelbijeenkomst zijn gemaakt, is men over het
algemeen tevreden (6 geïnterviewden tevreden).
© PI Research 2014
11
Resultaten
Ook aan hulpverleners is gevraagd hoe zij het maken van het plan tezamen met de
ouders of de jongere ervaren hebben. Het overgrote deel van hulpverleners was
positief tot zeer positief over het plan. Drie hulpverleners konden de vraag niet
beantwoorden. Het meest positief waren hulpverleners die betrokken waren bij een
plan dat tot stand kwam na een rondetafelbijeenkomst.
Aan ouders en jongeren is gevraagd of zij vonden dat zij voldoende regie kregen bij
het opstellen van hun netwerkplan. Alle acht ouders en jongeren die een eigen plan
hadden gemaakt, waren tevreden over de hoeveelheid regie die zij hadden gekregen
bij het opstellen van het plan. Ook het merendeel van de ouders en jongeren een
plan na een EK-c of een rondetafelbijeenkomst hadden gehad vond dat zij voldoende
eigen regie gekregen had. In beide laatste groepen was er één geïnterviewde die
aangaf meer sturing gehad te willen hebben.
3.6
Regie en ondersteuning tijdens het werken met het netwerkplan
Aan ouders en jongeren is een half jaar na het maken van het plan gevraagd in
hoeverre zij tevreden waren over hun regie tijdens de uitvoering van het plan. Ook
hier zien we dat alle acht ouders en jongeren die een eigen plan hadden gemaakt,
tevreden waren over de hoeveelheid regie die zij hadden gekregen bij het uitvoeren
van het plan. Voor de andere twee groepen lag dit enigszins anders. Het merendeel
van de ouders en jongeren die een plan na een EK-c of een rondetafelbijeenkomst
hadden gehad, vond dat zij voldoende eigen regie gekregen had. Maar bij de
geïnterviewden uit de EK-c groep waren ook respectievelijk vier en drie
geïnterviewden die meer eigen regie hadden willen hebben.
Aan ouders en jongeren is ook
gevraagd de ondersteuning van

hulpverleners en van het netwerk
tijdens het uitvoeren van het plan te
beoordelen. In de eerste maand na
het maken van het plan waren alle
ouders en jongeren die zelf een
plan
hebben
gemaakt
waren
tevreden tot zeer tevreden over

Merendeel
van
geïnterviewden
is
tevreden over de eigen regie tijdens de
uitvoering van het plan. Meeste
tevredenheid bij ouders en jongeren die
zelf een plan hebben gemaakt.
Merendeel van de geïnterviewden is
tevreden over de ondersteuning die men
van het netwerk en de hulpverleners heeft
gekregen. Ook hier meeste tevredenheid
bij ouders en jongeren die zelf een plan
hebben gemaakt.
beide vormen van hulp of ondersteuning die zij hadden ontvangen. Bij de ouders en
jongeren die na een EK-c of een rondetafelbijeenkomst een plan hadden gemaakt
was meer variatie te zien. Alhoewel de meeste ouders en jongeren uit beide groepen
zeiden dat ze tevreden tot zeer tevreden waren, gaven ook enkele ouders aan dat zij
tevreden noch ontevreden waren of dat zij zelfs ontevreden waren. Dit gold zowel
voor de hulp die men kreeg van professionals als van het netwerk.
Zes maanden na het opstellen van het plan is opnieuw gevraagd wat men van de
ondersteuning van de professionals en het netwerk vond. Ofschoon slechts ongeveer
12
© PI Research 2014
Netwerkplannen in uitvoering
de helft van de geïnterviewden hierop geantwoord heeft, valt één bevinding op. Bijna
alle geïnterviewden die een eigen plan hadden opgesteld of een plan na een
rondetafelbijeenkomst zijn tevreden tot zeer tevreden over de ontvangen hulp. Bij de
geïnterviewden die na een EK-c een plan gemaakt hadden was meer
ontevredenheid. Vooral over de hulp vanuit het netwerk was men ontevreden. Maar,
omdat het hier echter om een klein aantal geïnterviewden gaat, moeten deze
bevindingen wel met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden.
3.7
Afspraken nakomen
De meerderheid van de ouders en
jongeren geeft een maand na het
maken van het aan dat zijzelf, hun
netwerk
en
de
hulpverlener
de
afspraken die in het plan gemaakt zijn
geheel
of
gedeeltelijk
nakomen.
Slechts enkele geïnterviewden die na


Bij de start van het plan werden afspraken
over het algemeen goed nagekomen.
Een half jaar na het maken van het plan
worden afspraken over het algemeen iets
minder
goed
nagekomen.
Vooral
afspraken met het netwerk worden minder
goed nagekomen na een EK-c of een
rondetafelbijeenkomst.
een EK-c of een rondetafelbijeenkomst een plan hebben gemaakt, geven aan dat de
hulpverlener (één geïnterviewde in elke groep) en het netwerk (respectievelijk 1 en 2
geïnterviewden) de gemaakte afspraken niet nakomen. Alle hulpverleners geven
aan dat zij zich zelf deels of geheel aan de gemaakte afspraken houden. Ook de
meerderheid van de ouders en jongeren houdt zich volgens de hulpverleners aan de
afspraken. Slechts twee hulpverleners geven aan geen zicht te hebben het wel of
niet nakomen van afspraken door ouders of jongeren.
Ongeveer zes maanden na het opstellen van het netwerkplan is deze situatie op
enkele punten veranderd. Eén ouder (van de 6 geïnterviewden die de vraag had
beantwoord) die zelf een plan had opgesteld gaf aan dat hij of zij zich niet aan de
gemaakte afspraken hield. Drie ouders (van de 3 geïnterviewden die de vraag
hebben beantwoord) gaven aan dat hun netwerk zich na een EK-c plan niet meer
aan de afspraken hield en één ouder (van de 2 geïnterviewden die de vraag hebben
beantwoord) gaf aan dat dit het geval was na een rondetafelbijeenkomst plan. Ook
hier gaat het om een klein aantal geïnterviewden en dus moeten ook hier de
bevindingen met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden.
3.8
Thuissituatie zes maanden na het opstellen van het netwerkplan
Aan ouders en jongeren is zes maanden na het maken van het netwerkplan
gevraagd hoe het met hen gaat. Ook de hulpverleners is gevraagd hoe het met de
ouders en jongeren gaat. Het merendeel van de ouders, jongeren en hulpverleners
zegt dat het goed gaat en dat de situatie is verbeterd. In alle groepen geeft één
ouder aan dat het goed noch slecht gaat. Eén van de ouders die een EK-c plan
hebben opgesteld zegt dat het thuis heel slecht gaat. De hulpverleners vinden dat
© PI Research 2014
13
Resultaten
het bij ouders en jongeren die een EK-c plan hebben opgesteld tweemaal goed noch
slecht gaat en dat het in één geval slecht gaat. Ook bij de ouders en jongeren die
een eigen plan hebben gemaakt gaat het volgens hen in één geval slecht. Bij de
gezinnen die na een rondetafelbijeenkomst een plan hebben gemaakt gaat het
volgens de hulpverleners in twee gevallen goed noch slecht.
Op verschillende punten werd er
na zes maanden verbetering
gezien. Meerdere ouders en
jongeren
(uit
alle
groepen)
gaven aan dat er meer rust en
ruimte gekomen was, dat het
netwerk meer betrokken was,
dat er beter gecommuniceerd
werd
en
dat
er

Situatie is in de meeste gevallen verbeterd.
Ouders en jongeren:

Meer rust en ruimte

Netwerk meer betrokken

Communicatie is verbeterd

Duidelijker afspraken
Hulpverleners:

Meer rust en ruime

Netwerk meer betrokken

Meer inzicht in en begrip voor problematiek.
duidelijker
afspraken zijn gemaakt. Daarnaast werd incidenteel genoemd dat er betere
afspraken rondom de opvang van de kinderen gemaakt zijn, dat kinderen vrijer
geworden zijn, dat het fysiek beter gaat met het kind en dat er meer aandacht voor
de kinderen is gekomen. Ook door hulpverleners werd (voor alle groepen) meerdere
malen genoemd dat er meer rust en ruimte gekomen was en dat het netwerk meer
betrokken werd. Daarnaast noemden zij dat er in alle drie groepen bij meerdere
ouders en jongeren en hun omgeving meer inzicht in en begrip voor de problematiek
was ontstaan. Incidenteel werd genoemd dat er betere afspraken rondom opvang
gemaakt waren, dat afspraken beter nagekomen werden, dat de ouder beter grenzen
voor zichzelf kon bepalen, dat een kind weer thuis kon komen wonen en dat een kind
in een meer geschikte behandelgroep geplaatst was.
3.9
Zorgconsumptie
De zorgconsumptie is gemeten met behulp van vragen uit de TiC-P (zie ook Par.
2.2). De vragen zijn steeds gesteld over de hulp of steun die ouders en kinderen
hebben ontvangen om de problemen die in Paragraaf 3.3 genoemd werden op te
13
lossen. In Tabel A.1 in Bijlage A wordt de zorgconsumptie per type hulpverlening
weergegeven.
In deze tabel is te zien dat bij ouders en jongeren die een plan na een
rondetafelbijeenkomst hebben gemaakt gemiddeld iets meer hulpverleners betrokken
waren dan bij ouders en jongeren uit de andere twee groepen (Eigen plan: 1,7; EK-c
plan:1,6) ten tijde van het maken van het plan. Zes maanden na het maken van het
plan zien we dat bij ouders en jongeren die een EK-c plan hebben gemaakt het
aantal betrokken hulpverleners min of meer gelijk is gebleven. Bij ouders en jongeren
13
14
Routinecontacten bij bijvoorbeeld de huisarts of het consultatiebureau zijn buiten beschouwing
gelaten.
© PI Research 2014
Netwerkplannen in uitvoering
die zelf een plan hebben gemaakt is het gemiddeld aantal betrokken hulpverleners
iets gestegen, terwijl het gemiddeld aantal betrokken hulpverleners bij ouders en
jongeren die een plan na een rondetafelbijeenkomst hebben gemaakt iets is gedaald.
Wanneer in meer detail naar de
zorgconsumptie gekeken wordt, zien

we dat geïnterviewden die een eigen

plan hebben gemaakt hebben het

meest
hulp
hebben
gehad
van
Aantal zorgpunten iets gedaald na een
plan n.a.v. rondetafelbijeenkomst
Aantal zorgpunten gelijk gebleven na een
EK-c plan
Aantal zorgpunten iets gestegen na het
zelf maken van een plan
Stichting MEE. Ouders en jongeren
die een plan na een EK-c hebben gemaakt, hebben het meest hulp gehad van
Stichting MEE of van een gezinsvoogd. Geïnterviewden die een plan na een
rondetafelbijeenkomst hebben gemaakt hebben vooral hulp gehad van een
gezinsvoogd en een juridische instantie. Na zes maanden is een opvallende
toename (van 0 naar 3) te zien in het aantal geïnterviewden dat aangeeft dat zij aan
een dag- of deeltijdbehandeling deelnemen.
3.10
Draagkracht
De psychische draagkracht van ouders en jongeren is in kaart gebracht middels de
PUL (zie ook Par. 2.2). De PUL heeft twee schalen. Met de schaal ‘Autonomie’ wordt
een indruk verkregen in welke mate ouders en jongeren een actieve houding hebben
ten aanzien van het aanpakken van hun problemen. De schaal ‘Sociaal Optimisme’
geeft inzicht in de mate waarin ouders en jongeren gebruik weten te maken van de
sociale steun van hun netwerk. (De scores op de PUL worden weergegeven in Tabel
14
A.2 in Bijlage A.)
In alle drie groepen zien we dat de
scores
op
beide
schalen
iets
verbeteren. De scores zijn over het
algemeen iets hoger op de schaal
‘Sociaal
Optimisme’,
maar
het
verschil tussen de scores op de
beginmeting en de eindmeting is




Alle geïnterviewden maken beter gebruik
van hun netwerk
Alle geïnterviewden pakken problemen
actiever aan
Effecten zijn relatief klein
Effecten zijn het kleinst bij geïnterviewden
die een plan hebben gemaakt n.a.v. een
rondetafelbijeenkomst
vergelijkbaar voor de beide schalen.
Daarnaast zijn er nog twee interessante bevindingen. Alhoewel de verschillen tussen
de groepen klein zijn, lijken de geïnterviewden die een eigen plan of een plan na een
EK-c gemaakt hebben aan te geven dat zij een half jaar na het plan over meer
draagkracht beschikken dan de geïnterviewden die een plan hebben gemaakt na een
rondetafelbijeenkomst. Ook valt op dat in alle drie de groepen de helft of meer van de
14
De PUL is officieel niet genormeerd voor jongeren. Echter het gaat hier om een gering aantal
jongeren die allemaal al wat ouder (> 16 jaar) waren. Daarom zijn hun scores samengenomen
met die van de ouders.
© PI Research 2014
15
Resultaten
geïnterviewden een half jaar na het maken van het plan nog steeds laag scoort ten
opzichte van een normgroep.
Aan de hulpverleners zijn ook twee stellingen uit de PUL voorgelegd.
15
Uit de schaal
‘Autonomie’ is de stelling ‘De ouder is tevreden over het aantal sociale contacten dat
hij/zij heeft’ gekozen. Uit de schaal ‘Sociaal Optimisme’ is de stelling ‘De ouder
beschikt over voldoende draagkracht’ genomen. Er is gekeken naar de gemiddeld
scores op deze twee items. (Het gemiddelde oordeel is gebaseerd op de gemiddelde
itemscores die varieerden van 1 (helemaal niet) tot 4 (helemaal), met een
itemgemiddelde van 2,5). De hulpverleners geven aan dat beide groepen gezinnen
op beide vragen vooruit zijn gegaan een half jaar na het maken van het plan (zie
Tabel A.3 in Bijlage A). Ook hier zien we dat de verschillen relatief klein zijn en dat
op de vraag uit de schaal ‘Sociaal Optimisme’ de gemiddelden iets hoger liggen.
Tussen de verschillende groepen zijn niet hele grote verschillen.
3.11
Risicofactoren
Aan ouders, jongeren en hulpverleners zijn verschillende vragen gesteld die een
beeld moeten vormen van factoren die de ontwikkeling van kinderen en jongeren
mogelijk in gevaar kunnen brengen. Deze vragen zijn gebaseerd op de
Veiligheidschecklist (zie ook Par. 2.2) en de antwoorden geven zicht op zowel
risicofactoren als op beschermende factoren. In Bijlage A, in de tabellen A.4 en A.5
worden de volledige resultaten van de ouders, jongeren en hulpverleners
weergegeven.
Allereerst vertonen verschillende factoren in de drie verschillende groepen zowel
voor als na het maken van het netwerkplan geen verhoogd risico (i.e., er zijn alleen
beschermende factoren). Daarnaast zijn verschillende factoren te onderscheiden die
voorafgaand aan het maken van een netwerkplan een verhoogd risico laten zien,
maar die zes maanden na het maken van het plan een lager risico laten zien. Het
verminderd risico is gesignaleerd door ouders/jongeren, hulpverleners of beiden. Op
enkele factoren is zowel voor als na het maken van het plan een hoog of zelfs hoger
risico te zien. Tot slot zijn er ook nog verschillen tussen de verschillende soorten
netwerkplannen en tussen ouders/jongeren en hulpverleners.
Het zelfgemaakte netwerkplan
Zowel ouders/jongeren als hulpverleners noemen een aantal beschermende factoren
die voor en na het maken van het plan aanwezig waren. Zij geven aan dat er
voldoende steun van de omgeving was/is, dat ouders voldoende op de hoogte zijn
van de naschoolse activiteiten van het kind, dat ouders de vrienden van hun kind
15
16
De PUL is niet ontwikkeld om ingevuld te worden door hulpverleners en andere betrokkenen.
Om van hen toch een indruk te krijgen van de draagkracht van hun cliënten zoals gemeten met
de PUL, zijn, zijn twee vragen uit de PUL geselecteerd en geherformuleerd.
© PI Research 2014
Netwerkplannen in uitvoering
kennen, dat afspraken met hulpverleners nagekomen worden en dat het kind niet in
aanraking met politie is geweest. Daarnaast geven alleen hulpverleners – voor en na
het maken van het plan – aan dat zij het menen dat ouders en jongeren tevreden zijn
over contact tussen ouder(s) en kind.
Bij een aantal factoren was een risico aanwezig, maar dit risico bleek verminderd een
half jaar na het maken van het netwerkplan. Ouders en jongeren geven aan dat zij
meer tevreden zijn over het contact tussen ouder en kind. Zowel ouders, jongeren als
hulpverleners vinden dat het gezinsinkomen verbeterd is, dat het kind zich beter aan
de regels houdt, dat ouders meer aandacht voor het kind hebben gekregen en dat
het aantal stressvolle gebeurtenissen (iets) verminderd was.
Bij een aantal factoren
zagen
alleen
de
hulpverleners
verbetering. Zij vonden
zij dat ouders en de
omgeving
zorgen
zich
om
minder
het
kind
maakten, dat de ouder of
jongere beter in staat
was
zijn
of
Veranderingen zes maanden na het maken van een eigen
plan:
+ meer tevreden over contact tussen ouder en kind;
+ gezinsinkomen verbeterd;
+ kind houdt zich beter aan regels;
+ meer aandacht voor kind;
+ stressvolle gebeurtenissen verminderd;
± minder zorgen om kind;
± ouder/ jongere beter in staat problemen aan te pakken;
± meer openheid tussen ouder en kind;
± meer steun van partner;
minder vertrouwen in toekomst kind.
haar
problemen aan te pakken, dat er meer vertrouwen en openheid tussen ouder en kind
is ontstaan en dat er meer steun van de partner was. Ouders en jongeren noemden
deze ontwikkelingen niet.
Opvallend was dat één factor voorafgaand aan het netwerkplan geen verhoogd risico
liet zien, maar een half jaar na het maken van het plan wel. Hulpverleners vonden
namelijk dat volgens hen ouders en jongeren minder vertrouwen in de toekomst van
kind hadden.
Het plan na een EK-c
Ook de ouders/jongeren die een EK-c plan hadden gemaakt en de betrokken
hulpverleners noemden verschillende beschermende factoren die voor en na het
maken van het plan aanwezig waren. Zij gaven net als bovenstaande groep aan dat
er voldoende steun van de omgeving was/is, dat ouders voldoende op de hoogte zijn
van de naschoolse activiteiten van het kind, dat ouders de vrienden van hun kind
kennen, dat afspraken met hulpverleners nagekomen worden en dat het kind niet in
aanraking met politie is geweest.
Daarnaast geven alleen ouders en jongeren aan dat zij – voor en na het maken van
het plan – tevreden zijn over het contact tussen ouder(s) en kind, dat ouders
voldoende aandacht aan het kind konden schenken en dat kinderen zich over het
© PI Research 2014
17
Resultaten
algemeen goed aan de regels hielden. Hulpverleners gaven aan dat zij op deze drie
factoren bij een aantal ouders/jongeren een verhoogd risico zagen, maar dat dit een
half jaar na het maken van het plan verminderd was. De hulpverleners vonden
eveneens dat er – voor en na het maken van het plan – voldoende steun van de
partner was, terwijl ouders en jongeren dit aanvankelijk niet vonden.
Op verschillende factoren zagen
zowel ouders/ jongeren als
hulpverleners verbetering. Het
aantal
stressvolle
gebeurtenissen
verminderd,
was
ouders
(iets)
hadden
minder zorgen om het kind,
ouder(s) en jongeren waren
beter in staat hun problemen
aan te pakken, hadden meer
Veranderingen zes maanden na een EK-c:
+ meer tevreden over contact tussen ouder en
kind;
+ meer aandacht voor kind;
+ kind houdt zich beter aan regels;
+ stressvolle gebeurtenissen verminderd;
+ minder zorgen om kind;
+ ouder/ jongere beter in staat problemen aan te
pakken;
+ groter vertrouwen in toekomst kind;
+ meer openheid tussen ouder en kind;
± gezinsinkomen verbeterd;
omgeving maakt zich zorgen om kind.
vertrouwen in de toekomst van
het kind en er was meer openheid tussen ouder(s) en kind.
Opvallend was dat zowel ouders/jongeren als hulpverleners relatief vaak noemden
dat de omgeving zich zorgen maakte om het kind en dat dit beeld niet of nauwelijks
veranderd was een half jaar na het maken van het plan. Tenslotte vonden de meeste
ouders en jongeren dat er een half jaar na het maken van het plan voldoende
gezinsinkomen was, terwijl hulpverleners meenden dat dit bij de meeste gezinnen
niet het geval was.
Het plan na een rondetafelbijeenkomst
Net als bij de vorige twee groepen zien we ook hier dat ouders/jongeren en
hulpverleners verschillende beschermende factoren noemden die voor en na het
maken van het plan aanwezig waren. De meeste betrokkenen gaven aan dat er
voldoende steun van de omgeving was/is, dat men over het algemeen tevreden was
over het contact tussen ouder en kind, dat er voldoende inkomen was, dat ouders
voldoende op de hoogte zijn van de naschoolse activiteiten van het kind en dat er
voldoende steun van de partner was. Ouders en jongeren geven daarnaast aan dat –
voor en na het maken van het plan – afspraken met hulpverleners over het algemeen
goed nagekomen worden, dat zij in staat zijn om problemen aan te pakken, dat zij de
vrienden van hun kind kennen en dat zij vertrouwen in de toekomst van het kind
hebben. Hulpverleners zijn hier iets genuanceerder over. Zij zeggen dat afspraken –
een half jaar na het maken van het plan – niet door iedereen even goed worden
nagekomen en dat niet iedereen even goed in staat is problemen aan te pakken.
Daarnaast zeggen zij dat zij aanvankelijk bij meer ouders en jongeren het idee
hadden dat ouders en jongeren geen vertrouwen in de toekomst hadden en dat een
18
© PI Research 2014
Netwerkplannen in uitvoering
deel van de ouders de vrienden van hun kind niet kennen, maar dat dit een half jaar
na het maken van het plan bij meer ouders en jongeren wel het geval is.
Ouders,
jongeren
hulpverleners
eveneens
en
gaven
aan
dat
kinderen zich een half jaar
na het maken van het
plan
beter
aan
regels
hielden, dat volgens hen
de
omgeving
minder
zorgen om het kind had
Veranderingen zes maanden na een rondetafelbijeenkomst:
+ meer vertrouwen in toekomst
+ ouders kennen vrienden van kind
+ kind houdt zich beter aan regels
+ omgeving heeft minder zorgen om kind
+ stressvolle gebeurtenissen verminderd
± afspraken worden niet altijd goed nagekomen
± niet iedereen even goed in staat problemen aan te
pakken
± ouders hebben minder zorgen om kind
± minder aandacht voor kind
en dat er minder stressvolle gebeurtenissen in het gezin waren. Tot slot, valt op dat
een half jaar na het maken van het plan een deel van de ouders/jongeren en
hulpverleners rapporteert dat, ondanks dat de zorgen verminderd zijn, er nog relatief
veel zorgen om het kind waren en dat hulpverleners vonden dat er nog ouders waren
die door hun eigen problemen minder aandacht hadden voor de problemen van hun
kind. Terwijl in het laatste geval alle ouders rapporteerden dat zij inmiddels
voldoende aandacht voor de problemen van hun kind hebben.
© PI Research 2014
19
4
Samenvatting en conclusie
4.1
Netwerkplannen in uitvoering
Begin 2012 zijn de jeugdzorginstellingen Jarabee, Trias Jeugdhulp en LSG-Rentray
Commujon in het kader van de projecten Eigen Kracht in uivoering en Pleegzorg:
Eigen Kracht in uitvoering gestart met het werken met netwerkplannen. In een
netwerkplan wordt door de jongere of het gezin én hun netwerk aangegeven welke
problematiek aanwezig is, op welke manier het gezin (al dan niet samen met hun
netwerk) aan de problematiek wil gaan werken én welke inbreng hierbij nodig is van
hulpverleners of professionals. Het uitgangspunt hierbij is dat de jongere/het gezin
zelf de regie heeft (en houdt) over de hulp die gegeven wordt.
De projecten Eigen Kracht in uivoering en Pleegzorg: Eigen Kracht in uitvoering
worden ondersteund door de provincie Overijssel en passen goed in het
16
jeugdzorgbeleid van de provincie. Sinds 2008 streeft de provincie Overijssel er
naar om jeugdzorgprofessionals zoveel mogelijk te laten werken vanuit een Eigen
17
Kracht-visie.
Hiermee
heeft
de
provincie
Overijssel
in
Nederland
een
voortrekkersrol genomen.
4.2
Aantallen
De start en implementatie van de projecten Eigen Kracht in uivoering en Pleegzorg:
Eigen Kracht in uitvoering in 2011 en 2012 is begeleid en gemonitord door Seinpost
18
Adviesbureau. De onderzoekers van Seinpost Adviesbureau constateren dat in
2012 meer netwerkplannen dan verwacht bij aanvang van een nieuw traject zijn
gerealiseerd (bij ongeveer 40% i.p.v. 25% van de nieuw gestarte behandeltrajecten).
Tijdens een tussentijdse evaluatie bleek dat er medio 2012 zo’n 300 netwerkplannen
19
bij van een traject waren opgesteld. Opvallend is dat het merendeel van de
netwerkplannen plannen waren die zijn opgesteld naar aanleiding van een
rondetafelbijeenkomst.
16
Bron: Beleidsprogramma Jeugdbeleid 2008-2011, Beleidskader Jeugdbeleid 2013-2014,
Provincie Overijssel.
17
Zie ‘Vroege kracht’ Een evaluatie van de implementatie en de effecten van Eigen Kracht
conferenties in het preventieve domein (Eenshuistra & Verdonk, 2013).
18
Zie ‘Eindrapportage Eigen Kracht in uivoering 2011/2012.’ Integratie van Eigen Kracht in het
primair proces. Jarabee, LSG-Rentray Commujon en Trias Jeugdhulp. (M.Loeffen e.a., 2012).
19
Zie ‘Voortgangsrapportage III, Eigen Kracht in uitvoering. Jarabee, LSG-Rentray Commujon en
Trias Jeugdhulp. (M.Loeffen e.a., 2012).
© PI Research 2014
21
Samenvatting en conclusie
Ondanks vele inspanningen is het de instellingen slechts gelukt om 30
ouders/jongeren te vinden die bereid waren mee te werken aan het onderzoek.
Mogelijk hebben ook andere belemmeringen een rol gespeeld. Hulpverleners hadden
misschien te weinig tijd om deelnemers te benaderen, hulpverleners hebben niet
altijd goed gedocumenteerd om welk type netwerkplan het ging en hulpverleners
waren er niet altijd zeker van of hun cliënten wel wisten welk type plan – in termen
20
van regie – er gemaakt was.
Acht ouders/jongeren hadden zelf een plan gemaakt, 13 ouders/jongeren hadden
een plan na een EK-c opgesteld en acht plannen zijn opgesteld na een
rondetafelbijeenkomst. Het geringe (en teleurstellend) aantal deelnemers maakt het
moeilijk om statistisch gefundeerde uitspraken te doen. Toch geven de resultaten
van het onderzoek verschillende interessante inzichten in het werken met
netwerkplannen.
4.3
Opbrengsten en aandachtspunten
4.3.1
Doelgroepkenmerken en soort netwerkplan
Het
onderzoek
had
onder
andere
tot
doel
te
kijken
of
er
bepaalde
doelgroepkenmerken waren te onderscheiden die verband konden houden met de
keuze van het netwerkplan. Op basis van het geringe aantal deelnemers kon – zoals
eerder al opgemerkt – geen onderscheid gemaakt worden naar het type hulp
(ambulant, dagbehandeling, residentiële behandeling of pleegzorg) wat de ouders en
jongeren aangeboden hebben gekregen. Ook laat het onderzoek zien dat er
verschillende planonafhankelijke bevindingen zijn. Er waren weinig verschillen waar
te nemen in het aantal en soort problemen dat aanleiding vormde voor het maken
van het plan. Gemiddeld waren er 1 tot 2 problemen die de aanleiding vormden voor
het maken van een plan. Hulp bij gedragsproblemen van het kind, het zoeken naar
een geschikte woonruimte voor het kind, opvoedondersteuning en meer inzet van het
netwerk waren de meest genoemde hulpvragen. Daarnaast kwamen verschillende
andere hulpvragen zo weinig voor dat er geen conclusie ten aanzien van het soort
plan getrokken kon worden.
Naast overeenkomsten toont het
onderzoek
ook
enkele
doel-

groepkenmerken die mogelijk wel
afhankelijk zijn van het soort plan
wat gemaakt is. Het gaat vooral om

De soort en mate van zorgconsumptie lijkt
een indicator te kunnen zijn voor het type
plan wat opgesteld gaat worden.
Nader onderzoek is nodig om beter zicht te
krijgen op (meer) verklarende indicatoren.
verschillen in soort en hoeveelheid zorgconsumptie bij aanvang van het plan.
Geïnterviewden die een eigen plan hebben gemaakt hebben het meest hulp gehad
20
22
Deze redenen werden in de communicatie tussen PI Research en de instellingen meerdere
malen genoemd.
© PI Research 2014
Netwerkplannen in uitvoering
van Stichting MEE. Ouders en jongeren die een plan na een EK-c hebben gemaakt
hebben het meest hulp gehad van Stichting MEE en een gezinsvoogd.
Geïnterviewden die een plan na een rondetafelbijeenkomst hebben gemaakt hebben
vooral hulp gehad van een gezinsvoogd en een juridische instantie. De laatste groep
had gemiddeld ook meer zorgpunten (2,6 t.o.v. 1,6 en 1,7, zie ook Tabel A.1) dan de
andere twee groepen. De soort en mate van zorgconsumptie lijkt hiermee dus een
indicator te zijn voor het type plan wat opgesteld gaat worden.
4.3.2
Tevreden, maar lage verwachtingen
De meeste geïnterviewden verwachtten – ongeacht het type plan – niet echt dat het
plan hen zou gaan helpen de problemen op te lossen. Desondanks waren de meeste
geïnterviewden – ongeacht de mate van eigen regie die men had – tevreden over de
eigen regie bij de totstandkoming van het netwerkplan. Over de eigen regie bij de
uitvoering van het plan waren de meningen van ouders en jongeren minder unaniem.
De tevredenheid hierover was het grootst bij ouders en jongeren die zelf een plan
hadden gemaakt. Ook waren zij het meest tevreden over de hulp van professionals
en het netwerk die zij kregen bij het uitvoeren van het plan.
Hulpverleners
waren
over
het
algemeen iets meer tevreden over
plannen dan de ouders en jongeren.
De verwachting dat het plan zou

Meer regie tijdens de uitvoering van het
plan lijkt positief gerelateerd aan de
algehele tevredenheid over het verloop
van het hulptraject.
helpen was het hoogst bij plannen
die na een rondetafelbijeenkomst waren gemaakt en ook de tevredenheid over de
eigen regie die ouders of jongeren hadden bij de totstandkoming van het plan was
voor dit type plan het hoogst. Dit is een opmerkelijke, maar niet verwonderlijke
bevinding. Hulpverleners hebben bij het maken van dit type netwerkplan sowieso al
de meeste regie ten opzichte van de andere soorten plannen. Daarnaast zijn de
meeste hulpverleners vanuit hun ‘oude werkwijze’ gewend om zelf de meeste regie
uit te oefenen. Ondanks het feit dat er sinds begin 2012 begonnen is met het werken
aan de hand van netwerkplannen, wil dit niet zeggen dat alle hulpverleners dit al in
dezelfde mate doen. Eerder onderzoek toonde al aan dat het werken vanuit een
21
Eigen Kracht visie veel tijd – mogelijk zelfs enkele jaren – kost.
4.3.3
Thuissituatie, zorgconsumptie, draagkracht en risicofactoren
Eveneens een belangrijk doel van het onderzoek was te kijken of de situatie binnen
de gezinnen een half jaar na het maken van een plan verbeterd is en of
verbeteringen afhankelijk zijn van het type netwerkplan wat is opgesteld. Allereerst is
de betrokken ouders, jongeren en hulpverleners gevraagd de gezinsituatie te
21
Zie ‘Vroege kracht’ Een evaluatie van de implementatie en de effecten van Eigen Kracht
conferenties in het preventieve domein (Eenshuistra & Verdonk, 2013).
© PI Research 2014
23
Samenvatting en conclusie
beoordelen. Daarnaast is gekeken of er verbeteringen zijn opgetreden op de
indicatoren zorgconsumptie, maatschappelijke participatie en risicofactoren voor de
ontwikkeling van kinderen. Ook hier is gekeken of eventuele verbeteringen samen
hangen met een bepaald type plan.
Een half jaar na het maken van het plan zeggen de meeste geïnterviewden dat de
gezinssituatie verbeterd is. Zowel ouders, jongeren als hulpverleners zeggen dat er
meer rust en ruimte gekomen is en dat het netwerk meer betrokken is. Ouders en
jongeren geven
aan dat het netwerk meer betrokken is, dat er beter
gecommuniceerd wordt en dat er duidelijker afspraken gemaakt zijn. (In het laatste
geval wordt wel opgemerkt dat afspraken met het netwerk minder goed worden
nagekomen na een EK-c of rondetafelbijeenkomst). Hulpverleners zeggen bovendien
ook dat er meer probleeminzicht is ontstaan en dat de omgeving meer begrip toont.
De zorgconsumptie is niet in alle
gevallen afgenomen. Alleen bij

Meer zelfregie leidt niet per definitie tot een
vermindering van het aantal zorgpunten.
degenen die een plan hebben
gemaakt na een rondetafelbijeenkomst is het aantal zorgpunten gedaald. Dit wil
echter niet per definitie zeggen dat ouders en jongeren na een rondetafelbijeenkomst
minder hulp krijgen dan de andere groepen. Het kan ook zijn dat, doordat de
hulpverlener meer regie houdt,
de zorg efficiënter georganiseerd is of dat de
hulpverlener de zorg zelf meer in handen wil hebben en andere professionals minder
betrekt. Na een EK-c is het aantal zorgpunten ongeveer gelijk gebleven en na het
maken van een eigen plan is het aantal zorgpunten zelfs toegenomen. In het laatste
geval zien we dat er onder meer een toename is van dag- en deeltijdbehandelingen.
Deze resultaten lijken te impliceren dat het krijgen van meer regie en het zelf en met
het netwerk aan oplossingen werken niet in alle gevallen leidt tot het oplossen of
verminderen van de problemen, zodat extra of aanvullende hulp van professionals
toch nodig blijft.
Voor wat betreft de psychische draagkracht zien we een ander patroon dan bij de
zorgconsumptie. Bij de meeste geïnterviewden lijkt de psychische draagkracht –
meer gebruik maken van het netwerk en actiever problemen aanpakken – iets
toegenomen, maar dit effect lijkt hier het kleinst bij degenen die een plan hebben
gemaakt na een rondetafelbijeenkomst. Hiermee lijkt er een relatie te zijn tussen de
mate van zelfregie en de mate van psychische draagkracht
Deze laatste bevinding laat zien dat
wanneer de noodzaak om eigen
regie in te zetten klein is – doordat

Meer zelfregie lijkt positief gerelateerd te
zijn aan psychische draagkracht.
de regie min of meer in handen is van de hulpverlener – de noodzaak ook minder
gevoeld wordt om gebruik te maken van het netwerk en om zelf actiever naar
oplossen te gaan zoeken. Ouders en jongeren geven de hulp meer uit handen en
24
© PI Research 2014
Netwerkplannen in uitvoering
verkleinen daarmee mogelijk ook hun psychische draagkracht. Meer zelfregie lijkt
psychische draagkracht te kunnen vergroten
Tot slot is gekeken of en hoeveel
risicofactoren
er
zijn
voor

de
ontwikkeling van het kind en in
Veel variatie in effecten op risico- en
beschermende factoren, maar weinig
netwerkplan-specifieke effecten.
welke mate het aantal risicofactoren
verminderd is een half jaar na het maken van het plan. Ondanks dat de groepen
onderlinge verschillen lieten zien, waren er bij alle groepen bij aanvang verschillende
factoren die geen verhoogd risico lieten zien (beschermende factoren). Daarnaast
was er een groot aantal factoren dat verbetering (i.e., lager risico) liet zien, maar ook
enkele factoren die een half jaar na het maken van een plan (nog steeds) een
verhoogd risico lieten zien. Samengevat, zien we dat het maken en werken aan de
hand van elk soort plan lijkt te leiden tot een verlaging van verschillende
risicofactoren die de ontwikkeling van het kind beïnvloeden.
4.3.4
Veranderingen in het netwerkplan
Het onderzoek liet ook zien dat bij
het
merendeel
van
de
geïnterviewden (25 van de 30) het
plan in de onderzoeksperiode van
een half jaar niet was veranderd of

De aanpak van het werken met
netwerkplannen vergt dat regelmatig en
met kortere – dan nu het geval –
tussenpozen geëvalueerd wordt of meer of
minder zelfregie of regie van hulpverlener
nodig is.
was afgesloten. Wanneer het plan
wel veranderd was ging het slechts om kleine inhoudelijke aanpassingen. Dit
betekent dat er relatief lang hetzelfde plan van aanpak gehanteerd wordt. Wanneer
zoveel mogelijk uitgegaan wordt van de inzet van meer regie bij het gezin of het
netwerk, dan zou verwacht worden dat ook vaker geëvalueerd wordt of het vergroten
van de eigen regie ook tot de mogelijkheden behoort. Daarnaast zien we dat ouders
en jongeren die zelf een plan hebben gemaakt voor wat de zorgconsumptie na een
half jaar meer hulp of ondersteuning van een of meerdere professional(s) nodig
hebben. Ook hier zouden meerdere tussentijdse evaluaties van het plan mogelijk
hebben kunnen voorkomen dat (meer) hulp of ondersteuning nodig is.
4.4
Conclusie en aanbevelingen
Het onderzoek levert een drietal interessante conclusies op. (1) Allereerst zien we
dat het merendeel van de geïnterviewde sleutelfiguren tevreden is over de mate van
eigen regie die men had bij het opstellen van het plan. Hieruit blijkt dat hulpverleners
van betrokken instellingen bij de start van het hulptraject goed in staat zijn om met de
ouder(s) en/of de jongere(n) afspraken omtrent de verdeling van de regie te maken.
Dit geldt in ieder geval voor de ‘doe het zelf’ plannen en de plannen die naar
aanleiding
van
een
EK-c
zijn
gemaakt.
Voor
de
plannen
die
na
een
rondetafelbijeenkomst zijn gemaakt is dit minder duidelijk. Alhoewel het merendeel
© PI Research 2014
25
Samenvatting en conclusie
van de geïnterviewde ouders, jongeren en hulpverleners zeggen tevreden te zijn
over de mate van regie die men heeft gehad, schetst de relatief grote hoeveelheid
plannen die na een rondetafelbijeenkomst zijn gemaakt (t.o.v. de andere soorten
plannen, zie ook Par. 4.2) ook een ander beeld. In de plannen die tot stand zijn
gekomen na een rondetafelbijeenkomst ligt de regie voor een groot deel of zelfs voor
het grootste deel bij de hulpverlener. (2) Dit beeld past bij de ‘oude werkwijze’ van
professionals om zelf zo veel mogelijk de touwtjes in handen te hebben en impliceert
dat de ‘cultuuromslag’ naar meer zelfregie bij cliënt en netwerk nog niet voltooid is.
Dit blijkt ook uit het gegeven dat hulpverleners relatief lang (minimaal een half jaar)
aan een type plan vasthouden zonder dit te veranderen of af te sluiten. Terwijl de
nieuwe aanpak naar meer zelfregie er ons inziens veel meer op gericht zou moeten
zijn om regelmatig te kijken of de mate van zelfregie nog voldoet of dat de cliënt met
meer of minder zelfregie dan wel professionele hulp toe kan. (3) Voor wat betreft de
opbrengsten van de verschillende typen plannen kan niet een eenduidig beeld
gegeven. Alhoewel de meeste geïnterviewden zeggen dat hun situatie er op vooruit
gegaan is, laten meer objectieve metingen zien dat dit niet bij iedereen het geval is.
Zo zien we dat bij degenen die zelf een plan hebben gemaakt het aantal zorgpunten
vermeerderd is en de psychische draagkracht het meest is toegenomen. Bij degenen
die een plan na een rondetafelbijeenkomst hebben gemaakt zien we het
tegenovergestelde: het aantal zorgpunten is afgenomen, maar ook de psychische
draagkracht is het minst toegenomen. Ten slotte, laten de risicofactoren die de
ontwikkeling van het kind kunnen beïnvloeden helemaal een gevarieerd beeld zien.
In zijn geheel impliceren deze gegevens dat meer zelfregie of regie door
hulpverleners zoveel voordelen als nadelen oplevert.
Op basis van deze conclusies zouden we de volgende aanbevelingen willen doen.
Allereerst moet het werken met netwerkplannen (nog steeds) blijvend onder de
aandacht gebracht worden, omdat blijkt dat de cultuuromslag naar deze nieuwe
werkwijze nog niet is voltooid. Om dit te bewerkstelligen zou men kunnen denken
aan de inzet van medewerkers die hier speciaal (en voor langere termijn) worden
aangesteld (zgn. aandachtsfunctionarissen). Ook kan gedacht worden aan meer
uitgebreide voorlichting aan en enthousiasmering van cliënten over het werken met
netwerkplannen. Cliënten vinden het vaak prettig dat iemand – in geval van
problemen – het heft in handen neemt en een deel van de verantwoordelijkheid
overneemt. Het uitgebreider informeren over de doelen van het werken met
netwerkplannen, over de voor- en nadelen van zelfregie of regie door hulpverleners
en over de verschillende mogelijkheden hoe een plan vormgegeven kan worden,
draagt zeker bij aan het vergroten van het verwachtingspatroon dat cliënten hebben
(zie ook Par. 3.4).
Daarnaast moet ook voortdurend aandacht aan de borging besteed (blijven) worden.
Door te borgen wordt het werken met netwerkplannen gecontinueerd. Let hierbij
26
© PI Research 2014
Netwerkplannen in uitvoering
vooral op het onderhouden van de gerealiseerde stappen (door te blijven informeren,
enthousiasmeren en het betrekken van nieuwe hulpverleners) en op het monitoren
ten
behoeve
van
de
kwaliteitsbewaking.22
Het
(meer)
informeren
en
enthousiasmeren van cliënten – zoals eerder genoemd – hoort ook hierbij.
Tot slot is het ons inziens aan te bevelen meer te documenteren en te evalueren met
betrekking tot de regieverhoudingen tussen cliënt, netwerk en hulpverlener. De
inhoud van de plannen is op dit gebied vaak summier en ook in de beschrijvingen
van het behandelproces lijkt hier niet veel of in ieder geval te weinig aandacht aan
23
besteed te worden. Het op deze wijze monitoren levert de volgende voordelen op:
Allereerst is er zo beter zicht of plannen – binnen een half jaar – aangepast kunnen
worden voor wat betreft afspraken omtrent (zelf)regie (zie Par 4.3.4). Ten tweede is
er op deze manier meer controle of afspraken met het netwerk nagekomen worden
(zie Par. 4.3.3), waardoor efficiënter bijgestuurd kan worden. Ten derde, en dit punt
hangt deels samen met het vorige punt, lijkt monitoring vooral in het geval wanneer
een ‘doe-het-zelf’ plan gemaakt extra belangrijk, omdat hierdoor meer inzicht wordt
verkregen in de inzet van het gezin en van het netwerk. Dit gebeurt nu niet of
nauwelijks. Wanneer dit niet lukt door iemand uit het gezin of uit het netwerk, kan of
moet de hulpverlener overwegen deze rol op zich te nemen. Op deze manier kan
tijdig bijgestuurd worden zodat professionele hulp in deze groep in een later stadium
minder vaak nodig zal zijn (zie ook Par. 3.9). Ten vierde biedt uitgebreidere
monitoring meer aanknopingspunten voor (verder) onderzoek naar zorgconsumptie,
draagkracht en risicofactoren voor de ontwikkeling van het kind (Zie Par. 4.3.3).
Daarnaast kan dan ook meer zicht verkregen worden in eventuele verschillen in het
type zorg (ambulant, dagbehandeling, residentiële behandeling of pleegzorg) dat
aangeboden wordt. Tenslotte is monitoring – zoals eerder gezegd – een essentieel
onderdeel om het borgingsproces te laten slagen (zie Par.4.3.4).
22
23
Zie: ‘Borgen van interventies: onderhouden en monitoren van de uitvoering.’Utrecht, Nederlands
Jeugdinstituut. (Lange, de, & Chênevert, 2009).
Dit is gebaseerd op de inzage van enkele (voorbeeld)plannen en op de communicatie met de
betreffende instellingen.
© PI Research 2014
27
© PI Research 2014
29
Bijlage A Tabellen
Tabel A.1
Ontvangen hulp en zorg voor en na het maken van een netwerkplan
voor het plan
6 mnd na het plan
EP*
EK-c*
RT*
EP
EK-c
RT
(n=9)
(n=13)
(n=8)
(n=8)
(n=8)
(n=5)
Huisarts
2
2
3
1
-
-
Consultatiebureau voor opvoedvragen
2
-
-
2
-
-
Maatschappelijk werker
1
-
1
2
2
-
Medewerker MEE
4
3
1
2
-
1
Schoolarts
-
-
-
1
-
-
Kinderarts
1
-
-
1
-
-
Psycholoog/orthopedagoog
1
2
3
1
1
1
Psychiater
2
1
-
1
2
1
Sociaal psychiatrisch verpleegkundige
-
1
1
-
1
1
Gezinsvoogd
-
5
3
-
-
-
Dag- en deeltijdbehandeling
-
1
2
3
-
-
Residentiële instelling
-
1
1
-
1
1
Pleegzorg
-
2
1
-
3
-
Bedrijfsarts
-
-
-
-
-
1
Medisch specialist
-
1
-
1
-
1
Verslavingszorg
-
1
-
-
-
-
Schuldhulpverlening
-
-
1
1
-
-
Juridische instantie
1
1
3
-
1
-
Justitiële jeugdinstelling
-
-
-
-
1
-
Andere professional
1
-
1
2
-
-
Gebruik medicijnen
-
-
-
-
-
-
Totaal aantal zorgpunten
15
21
21
18
12
7
Gemiddeld aantal zorgpunten
1,7
1,6
2,6
2,3
1,5
1,4
*EP = Eigen plan gemaakt, EK-c = plan gemaakt na Ek-c, RT =
rondetafelbijeenkomst
© PI Research 2014
plan gemaakt na
31
Bijlage A Tabellen
Tabel A.2
Draagkracht (PUL) van ouders en jongeren
Laag
voor
Autonomie
Eigen plan
het plan
2
-
11
1
1
Rondetafel
5
3
-
Eigen plan
7
1
-
11
1
1
Rondetafel
8
-
-
Eigen plan
4
3
1
EK-c
4
3
1
Rondetafel
3
2
-
Eigen plan
4
2
1
EK-c
6
2
-
Rondetafel
4
1
-
EK-c
6 mnd
Autonomie
na plan
Sociaal Optimisme
Tabel A.3
Hoog
7
EK-c
Sociaal Optimisme
Gemiddeld
Draagkracht (PUL) van ouders en jongeren; beoordeelt door
hulpverlener
voor het plan
Autonomie
Sociaal Optimisme
32
6 mnd na het plan
Eigen plan
2,4
2,7
EK-c
2,0
2,6
Rondetafel
2,3
2,7
Eigen plan
2,6
3,0
EK-c
2,4
2,9
Rondetafel
2,8
3,0
© PI Research 2014
Netwerkplannen in uitvoering
Tabel A.4
Door ouders genoemde factoren die de ontwikkeling van het kind
(zouden) kunnen beïnvloeden.
1
Ouders
Eigen Plan
1 mnd
Ouder heeft steun van omgeving
Ouder is tevreden over contact met
kind(eren)
Ouder heeft voldoende gezinsinkomen
Kind(eren) houdt/houden zich aan
regels
Ouder is op de hoogte van naschoolse
activiteiten
Ouder kent vriend(en) van kind(eren)
Afspraken met hulpverlener(s) worden
nagekomen
Stressvolle gebeurtenissen in het gezin
Zorgen over kind(eren) door ouder
Zorgen over kind(eren) door omgeving
Kind(eren) in aanraking met politie
geweest
Ouder heeft minder aandacht voor
kind(eren) door eigen problemen
Ouder is in staat problemen in gezin
aan te pakken
Ouder heeft vertrouwen in toekomst
kind(eren)
Vertrouwen en openheid tussen ouder
en kind(eren)
Steun van partner bij opvoeding
1
EK-c
6 mnd
Rondetafelbijeenkomst
1 mnd
6 mnd
1 mnd
6 mnd
Ja
Wisselend
Nee
Ja
Wisselend
6
2
3
-
8
2
5
1
12
2
9
2
5
1
8
2
5
1
3
9
-
3
1
1
5
-
Nee
Ja
Wisselend
Nee
Ja
Wisselend
Nee
Ja
5
5
5
1
7
6
6
2
5
2
6
1
6
5
9
1
2
10
2
6
1
1
6
2
7
7
1
1
4
1
3
8
2
4
1
4
Wisselend
Nee
Ja
Wisselend
Nee
Ja
Wisselend
Nee
1
6
2
8
-
2
6
1
1
7
-
1
9
1
6
2
-
1
7
1
6
-
5
3
6
1
1
5
5
-
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
7
1
8
1
4
4
-
3
5
6
2
3
5
-
13
9
3
7
5
-
8
4
4
4
4
-
7
1
6
3
4
5
-
2
3
2
3
1
4
-
Nee
Ja
Nee
Ja
Wisselend
Nee
Ja
Wisselend
8
4
4
4
1
3
4
1
8
1
7
3
2
3
5
-
13
2
10
6
3
4
4
2
8
8
7
1
5
2
7
3
4
7
1
2
7
-
5
5
4
1
4
1
Nee
Ja
Wisselend
Nee
Ja
Wisselend
Nee
N.v.t.
3
4
4
3
4
-
3
5
3
4
2
2
5
5
2
5
4
1
5
1
1
7
1
6
2
-
2
5
1
3
3
2
1
3
2
3
1
1
Beschermende factoren worden in groen weergegeven. Risicofactoren worden in rood weergegeven.
© PI Research 2014
33
Bijlage A Tabellen
Tabel A.5
Door hulpverleners genoemde factoren die de ontwikkeling van het
kind (zouden) kunnen beïnvloeden.
1
Hulpverleners
EK-c
Eigen Plan
1 mnd
Ouder heeft steun van omgeving
Ouder is tevreden over contact met
kind(eren)
Ouder heeft voldoende gezinsinkomen
Kind(eren) houdt/houden zich aan
regels
Ouder is op de hoogte van naschoolse
activiteiten
Ouder kent vriend(en) van kind(eren)
Afspraken met hulpverlener(s) worden
nagekomen
Stressvolle gebeurtenissen in het gezin
Zorgen over kind(eren) door ouder
Zorgen over kind(eren) door omgeving
Kind(eren) in aanraking met politie
geweest
Ouder heeft minder aandacht voor
kind(eren) door eigen problemen
Ouder is in staat problemen in gezin
aan te pakken
Ouder heeft vertrouwen in toekomst
kind(eren)
Vertrouwen en openheid tussen ouder
en kind(eren)
Steun van partner bij opvoeding
1
6 mnd
1 mnd
Rondetafelbijeenkomst
6 mnd
1 mnd
6 mnd
Ja
Wisselend
Nee
Ja
Wisselend
5
2
4
-
5
5
-
8
2
1
5
2
8
1
5
1
6
1
1
5
1
4
4
-
Nee
Ja
Wisselend
Nee
Ja
Wisselend
Nee
Ja
1
3
1
3
3
3
6
3
1
3
2
4
3
3
6
2
3
5
7
2
3
1
5
4
2
1
7
1
6
2
2
1
3
4
1
4
1
2
1
1
4
Wisselend
Nee
Ja
Wisselend
Nee
Ja
Wisselend
Nee
1
6
4
1
-
5
4
1
-
1
1
8
1
8
2
1
1
7
1
6
1
1
4
6
1
1
6
-
1
4
1
4
3
1
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
6
1
4
3
3
3
-
3
2
5
5
-
11
7
2
5
4
-
5
3
4
5
3
4
-
7
1
3
3
4
2
-
2
3
2
3
1
3
-
Nee
Ja
Nee
Ja
Wisselend
Nee
Ja
Wisselend
7
3
3
2
2
4
5
1
5
1
4
5
1
2
10
10
1
5
1
5
4
2
8
3
4
6
1
1
6
-
6
1
5
4
1
3
2
2
4
2
3
3
2
4
-
Nee
Ja
Wisselend
Nee
Ja
Wisselend
Nee
N.v.t.
1
4
1
2
2
1
4
1
2
4
1
3
2
-
3
6
1
3
4
5
2
2
5
1
2
1
3
-
4
6
2
2
1
3
1
1
3
1
2
1
2
Beschermende factoren worden in groen weergegeven. Risicofactoren worden in rood weergegeven.
34
© PI Research 2014