1415 STUDIEWIJZER VT 2 1 DEF 28-08-2014

Jij maakt het verschil!
Leren en ontwikkelen stimuleren
Studiewijzer Pabo Voltijd
Blok 2.1
2014-2015
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 1
Inhoud
BLOK 2.1 | JIJ MAAKT HET VERSCHIL! LEREN EN ONTWIKKELEN STIMULEREN ...................................................... 3
HOE VER BEN JE MET DE OPLEIDING? ..................................................................................................................................3
HET ONDERWIJSPROGRAMMA VAN PABO HVA - EEN OVERZICHT VAN DEZE STUDIEWIJZER ............................................................4
BEKNOPT OVERZICHT STUDIEPROGRAMMA EN TOETSING BLOK 2.1 VT ......................................................................................5
HOOFDSTUK 1.| THEMAONDERWIJS – DE HOOR- EN WERKCOLLEGES .................................................................. 6
HOOFDSTUK 2.| DE BEROEPSOPDRACHT – JIJ MAAKT HET VERSCHIL! ................................................................... 9
HOOFDSTUK 3.| KENNIS EN VAARDIGHEDEN - DE VAKCOLLEGES ........................................................................ 13
MONDELINGE TAALONTWIKKELING EN WOORDENSCHATONTWIKKELING ..................................................................................14
BKVP: GETALLEN IN DE BOVENBOUW...............................................................................................................................16
GEVORDERDE GECIJFERDHEID ..........................................................................................................................................18
ONDERZOEKEN EN ONTWERPEN.......................................................................................................................................20
GEESTELIJKE STROMINGEN ..............................................................................................................................................23
DANS EN DRAMA ..........................................................................................................................................................26
BEELDENDE VORMING ...................................................................................................................................................29
LERENDE KINDEREN BINNEN BEWEGINGSONDERWIJS ............................................................................................................31
GEBRUIK VAN HET SMARTBOARD .....................................................................................................................................35
VAKOPDRACHT KUNSTVAKKEN IN SAMENHANG...................................................................................................................36
MAATSCHAPPELIJKE STAGE EN SCHOOLGEBONDEN LEERTAAK.................................................................................................40
CULTUURPROJECT 1.2 VT: CULTUUR EN IK.........................................................................................................................43
HOOFDSTUK 4. | DE PRAKTIJK VAN HET BASISONDERWIJS .................................................................................. 44
HOOFDSTUK 5. | STUDIELOOPBAANBEGELEIDING ............................................................................................... 46
HOOFDSTUK 6. | PRAKTISCHE INFORMATIE......................................................................................................... 48
BIJLAGE 1. | BEOORDELINGSFORMULIER BEROEPSOPDRACHT 2.1 VT: LEER JE KLAS KENNEN! ............................ 50
BIJLAGE 2. | BEOORDELINGSFORMULIER VAKOPDRACHT KUNSTVAKKEN IN SAMENHANG 2.1 VT ...................... 52
BIJLAGE 3. | BEOORDELINGSFORMULIER VAKOPDRACHT BEWEGINGSONDERWIJS 2.2 VT .................................. 54
BIJLAGE 4. | BEOORDELINGSFORMULIER PRAKTIJK 2.1 VT................................................................................... 56
BIJLAGE 5. | VOORBEELD TOETSVRAGEN THEMATOETS 2.1 ................................................................................. 58
BIJLAGE 6. | DE TAALNORM VAN PABO HVA ....................................................................................................... 59
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 2
BLOK 2.1 | Jij maakt het verschil! Leren en ontwikkelen stimuleren
INLEIDING - Welkom in het tweede jaar! In jaar 1 heb je kennis gemaakt met het Amsterdamse onderwijs op
verschillende manieren. In dit jaar ga je jouw opgedane kennis en vaardigheden verbreden en verdiepen. Je hebt je
eerste ervaringen opgedaan met het beroep leerkracht basisonderwijs en je hebt gemerkt wat het betekent om les
te geven aan een groep kinderen. Dit blok ga je gerichter kijken naar jouw groep. In zo’n Amsterdamse klas zit een
gemêleerd publiek. Kinderen verschillen qua sociale en culturele achtergrond, qua interesse en belevingswereld,
leerstijl en ontwikkeling, temperament en intelligentie. Ieder kind heeft talenten en ontwikkelt die op eigen wijze
in interactie met zijn of haar omgeving. Je gaat jezelf afvragen welke kinderen er in je groep zitten. Hoe leren die
kinderen? Hoe ontwikkelen jonge kinderen zich? En erg belangrijk: welke invloed kun jij als leerkracht hebben op
het leren van deze kinderen? Je leert gerichter naar ontwikkeling van kinderen kijken en je leert verschillen tussen
kinderen vaststellen tijdens het aanvankelijke leerproces. Daarnaast maak je kennis met verschillende didactische
modellen voor het basisonderwijs en de relatie met verschillende onderwijsvisies. Er komt een eerste
kennismaking met de onderwijs- en begeleidingsbehoeften van kinderen met leer- en gedragsproblemen en je
gaat kijken naar verschillende educatieve software en hoe je deze kunt inzetten in het onderwijs.
Hoe ver ben je met de opleiding?
Je hebt nu het eerste jaar afgerond en dus heb je een flinke basis gelegd om een goede leerkracht basisonderwijs
te worden. Je hebt je gefocust op de grootstedelijke omgeving van Amsterdam. Dit jaar zul je steeds meer gaan
merken dat jij ook echt verschil maakt voor die Amsterdamse kinderen. We focussen dit blok op hoe jij het leren
en ontwikkelen van kinderen zo effectief mogelijk stimuleert.
Kennismaken met onderwijs en met de stad Amsterdam
Kind in de grote stad / Leerkracht in de grote stad
1
1.1 Amsterdams onderwijs in
beeld
1.2 Lesgeven over Amsterdam
1.3 Leren door te spelen!
1.4 Heden en verleden van het
Nederlandse basisonderwijs
Praktijk
Bovenbouw
Bovenbouw
Onderbouw (accent groep 1 en 2)
Onderbouw (accent groep 1 en 2)
2
2.1 Leren en ontwikkelen
stimuleren
2.2 Diversiteit: contact en
communicatie
2.3 De wereld verkennen: kinderen
leren verschillend
2.4 Leren in en met de groep
Praktijk
Onderbouw (accent groep 3 en 4)
Onderbouw (accent groep 3 en 4)
Bovenbouw
Bovenbouw
3
3.1 Hanteren van verschillen tussen
kinderen in de groep, in onder- c.q.
bovenbouw
3.2 Omgaan met verschillen:
Samenwerken met ouders en
deskundigen in en buiten de school
Praktijk
Bouw profilering leeftijdsgroep
Bouw profilering leeftijdsgroep
Differentiatie in opvoeden en onderwijzen
Kinderen leren op verschillende manieren
Hanteren van verschillen tussen kinderen in onder-/ bovenbouw
Verantwoordelijkheid nemen voor het leerproces van kind en groep
Minor
Voorbereiden overgang naar het werkveld
4
4.1 Eigen (LiO)-groep:
verantwoordelijkheid nemen voor
het leerproces van kind en groep
4.2 (Eigen) onderwijs ontwikkelen
en verantwoorden
4.3 Voorbereiden overgang naar
het werkveld
4.4 Voorbereiden overgang naar
het werkveld
Praktijk
Lint LIO
Lint LIO
Lint LIO
Lint LIO
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 3
Het onderwijsprogramma van Pabo HvA - Een overzicht van deze studiewijzer
Ieder lesblok wordt het onderwijs op de pabo verzorgd rondom een specifiek thema. Voor het komende blok is dat
Leren en ontwikkelen stimuleren. Met deze studiewijzer geven we je graag een overzicht van wat je dit blok
allemaal kunt verwachten.
Ieder blok, is schematisch op te delen in vier onderdelen. Het themaonderwijs, dat in het schema hieronder in het
gele vak is aangegeven, bestaat uit hoorcolleges, werkcolleges en practica, waarvan de kennis halverwege het blok
wordt getoetst in de thematoets (zie hoofdstuk 1 van deze studiewijzer).
Daarnaast werk je het gehele blok aan een beroepsopdracht. Deze opdracht vormt de schakel tussen de kennis en
vaardigheden die je tijdens de colleges opdoet (links in het schema), en de praktische toepassing van die kennis
voor de klas ('Praktijk', rechts in het schema) - vandaar ook dat de beroepsopdracht in het schema in het midden is
geplaatst. Het beroepsproduct dat je aan het eind van het blok oplevert, heeft altijd een directe link met het
werken in de klas en in de school (zie hoofdstuk 2).
De vakinhoudelijke kennis en vaardigheden staan ook in het teken van het blokthema. Je volgt vakcolleges en je
oefent je vaardigheden in de verschillende vakdomeinen. In hoofdstuk 3 zijn alle vakken die je dit blok gaat volgen
uitgebreid beschreven, alsmede de literatuur die je ervoor nodig hebt, en alle andere relevante informatie.
Let op: sommige, verschillende vakken vallen onder dezelfde SIS-code, die steeds als één eenheid worden
getoetst. Aan het begin van hoofdstuk 3 van deze studiewijzer leggen we dat nog eens helder uit.
Natuurlijk loop je dit blok ook weer mee in de praktijk van het basisonderwijs, te weten in de onderbouw (bij
voorkeur in groep 3 en 4). Hoewel alle informatie daarover in de praktijkgids vermeld staat (die is te downloaden
via DLWO) worden de belangrijkste zaken met betrekking tot de praktijk voor het komende blok ook in hoofdstuk 4
van deze studiewijzer nog even voor je op een rijtje gezet.
Tijdens de studieloopbaanbegeleiding (hoofdstuk 5 van deze studiewijzer) word je begeleid door je kerndocent.
Deze ondersteunt je bij het uitvoeren van de beroepsopdracht, ziet toe op je studievoortgang en koppelt je stageervaringen aan de opleiding.
Het onderwijsprogramma voor blok 2.1 ziet er als volgt uit:
Thema 2.1: Leren en ontwikkelen stimuleren

Thematoets
Kennis en Vaardigheden



Vaktoets NE
Vaktoets RW
Vakopdracht KO
Beroepsopdracht

Beroepsopdracht
Praktijk

Praktijktoets
Studieloopbaanbegeleiding
Je krijgt aan het eind van dit semester één studiepunt ter afronding van de SLB
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 4
Beknopt overzicht studieprogramma en toetsing blok 2.1 VT
Hieronder vind je een samenvatting van het studieaanbod en de wijze van toetsen van blok 2.1.
Uitgebreide informatie (bv. over de toetsstof en de omschrijving van de opdracht) vind je in deze studiewijzer bij
het betreffende studieonderdeel.
Let op: er worden ook in dit blok colleges gegeven voor andere vakken, zoals bijvoorbeeld Mens & Wereld en
Kunstzinnige Oriëntatie . Deze worden echter getoetst in het volgende blok.
BLOK 2.1 VT COLLEGES
door
Hoorcolleges
Pedagogiek/themalijn
Vakdocent PE /gastdocent
TOETSING
Vakcolleges
Nederlands
Vakdocenten NE
Vaktoets NE 2.1
Vakcolleges
Rekenen/wiskunde
Vakdocenten RW
Vaktoets RW 2.1
Vakopdracht
Kunstzinnige Orientatie
Vakdocenten KO
Kunstzinnige
Orientatie 2.1
(vakopdracht)
Pedagogiek /
Themalijn 2.1
(thematoets)
STP.
2
2
2
Begeleidingscolleges
Werkcolleges
Practica
Beroepsopdracht
Kerndocent
Beroepsopdracht 2.1
Stage
Opleider in de school of
stagedocent
stagementor
Praktijk 2.1
2
TOETSVORM
TOETSMOMENT
HERKANSING
Multiple choice
40 vragen
Toetsweek 2
van blok 2.1
Datum1:
Multiple choice
40 vragen
Toetsweek 2
van blok 2.1
Datum:
Multiple choice
40 vragen
Toetsweek 2
van blok 2.1
Datum:
Verslag
Toetsweek 1
van blok 2.1
Blok 2.2:
voor datum zie
toetsschema op
DLWO
Blok 2.2:
voor datum zie
toetsschema op
DLWO
Blok 2.2:
voor datum zie
toetsschema op
DLWO
Blok 2.2:
voor
inleverdatum
zie toetsschema
op DLWO
(zie voor de specifieke eisen de
opdracht in de studiewijzer).
Beoordeling door andere
vakdocent a.d.h.v.
beoordelingsformulier
Verslag
3
(zie voor de specifieke eisen de
opdracht in de studiewijzer).
Beoordeling door andere
kerndocent a.d.h.v.
beoordelingsformulier
Stagebeoordeling
3
TOTAAL AANTAL STUDIEPUNTEN BLOK VT 2.1
1
2014-2015
STUDIEPROGRAMMA & TOETSING
Beoordeling door opleider in
de school of stagedocent
a.d.h.v. beoordelingsformulier
Datum:
Toetsweek 1
van blok 2.1
Datum:
Toetsweek 1
van blok 2.4
Datum:
14
Zie voor de toetsdata het actuele toetsrooster en vul hier de datum zelf in.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 5
Blok 2.2:
voor
inleverdatum
zie toetsschema
op DLWO
Blok 2.2
HOOFDSTUK 1.| Themaonderwijs – De hoor- en werkcolleges
SIS-code:
Pedagogiek/Themalijn 2.1 – 2000PET113
INLEIDING - Je leert gericht kijken naar de ontwikkeling van jongere kinderen. Je leert in te spelen op verschillen
tussen kinderen in het aanvankelijke leerproces. Daarnaast maak je kennis met verschillende didactische modellen
voor het basisonderwijs waarmee je kan differentiëren. Je verdiept je in een aantal specifieke leerproblemen en
leert hoe daarop jouw eigen didactisch handelen aan te passen. Er is ruime aandacht voor leerpsychologie van het
jongere kind, hersenonderzoek, motivatiemodellen, differentiatiemodellen en didactiek. Ook komt aan bod:
opbrengstgericht werken, handelingsgericht werken en het inzetten van educatieve software.
1.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van de reeks?





Je kent verschillende leertheorieën (behaviorisme, handelingspsychologie, cognitieve psychologie en
constructivisme) en kan deze herkennen in de praktijk.
Je kent een aantal differentiatie – en didactische modellen en kan deze zichtbaar maken in een
lesvoorbereidingsformulier (waaronder ADI-model, BHV-model, convergente en divergente differentiatie).
Je kent de uitgangspunten van taakafstemming tussen leerkracht en leerling.
Je kent de uitgangspunten van opbrengstgericht- en handelingsgericht werken.
De student kent (educatieve) programma’s en kan deze gebruiken voor individueel werken.
1.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Hoorcollege 1: Wat is leren en hoe leert een kind? Behaviorisme en
Handelingspsychologie
Wat is leren? In dit college komt het begrip leren aan de orde. Daarna
maak je kennis met een aantal leertheorieën. Allereerst behandelen
we het behaviorisme. Daarna bespreken we de handelingspsychologie
met pedagogen zoals Vygotsky en Galperin.
Jouw activiteiten vooraf
Je bestudeert:
Hoorcollege 2: Hoe leert een kind? Cognitivisme en constructivisme
In dit college komen de cognitieve psychologen Bruner en Ausubel
aan de orde met hun betekenis voor het onderwijs. Het
constructivisme met het betekenis verlenen aan informatie om tot
nieuwe kennis te komen is een andere belangrijke leertheorie.
We leggen een link met de basisschool: waar zie je elementen van
deze theorieën terug?
Je bestudeert:
Werkcollege 2: Aan de slag! Hoe leren kinderen?
Je gaat aan de slag met opdrachten waarbij je zelf op verschillende
manieren leert of je ziet hoe kinderen leren. Je discussieert over het
stimuleren van verschillende manieren van leren in het onderwijs.
Je bestudeert:
Hoorcollege 3: Taakafstemming
Taakgericht werken is voor sommige kinderen een uitdaging. In dit
college maak je kennis met de uitgangspunten van taakafstemming
tussen leerkracht en leerling en de hulpmiddelen die je daarbij kunt
gebruiken. Dit kan positieve invloed hebben op kinderen met
concentratie- en/of werkhoudingsproblemen.
Je bestudeert:
Werkcollege 3: Oefenen met het protocol
Tijdens het werkcollege ga je m.b.v. enkele werkbladen en het
stappenschema een begeleidingsplan maken voor een leerling met
niet-taakgericht gedrag.
Je bestudeert:
Van der Veen & Van der Wal (2012). Van leertheorie naar
onderwijspraktijk. Hoofdstuk 1.1, 1.3, 3 en 4.
Van der Veen & Van der Wal (2012). Van leertheorie naar
onderwijspraktijk. Hoofdstuk 5 en 6.
Van der Veen & Van der Wal (2012). Van leertheorie naar
onderwijspraktijk. Hoofdstuk 5 en 6.
Artikel met achtergrondinformatie via DLWO.
Neem een kind in gedachten mee naar het college, die niet begint
met z'n werk, zich laat afleiden (door andere kinderen, wc, spulletjes
op tafel) en z'n werk niet afkrijgt of af maakt.
Niet van toepassing.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 6
Hoorcollege 4: Hoe geef je les? Didactische modellen
We kijken naar verschillende didactische modellen . Het Activerende
Directe Instructiemodel, maar ook het BHVI model worden toegelicht
. De nadruk in dit college ligt op differentiatie op organisatorisch
gebied. Als je differentieert, wat zijn dan de organisatorische
consequenties op groepsniveau?
Je bestudeert:
Alkema et al. (2011). Meer dan onderwijs. Hoofdstuk 5.5, 5.7 & 10.8.
Werkcollege 4: Inzoomen op verschillende didactische modellen en
het effect ervan op het onderwijs.
In dit werkcollege zoomen we in op o.a. ADI, maar ook didactische
werkvormen uit “teach like a champion” komen aan de orde. We gaan
hier concreet mee aan de slag.
Je bestudeert:
Hoorcollege 5: Van Opbrengstgericht werken tot handelingsgericht
werken.
Opbrengstgericht en handelingsgericht werken staat bij veel scholen
hoog op de agenda. In dit college gaan we in op beide begrippen. Wat
wordt er onder verstaan?
Op welke manier differentieer je op pedagogisch en didactisch
gebied?
Je bestudeert:
Werkcollege 5: Welke onderwijs- en begeleidingsbehoeften hebben
kinderen met leer- en gedragproblemen?
We zullen dit werkcollege oefenen aan de hand van enkele casussen.
Je bestudeert:
Hoorcollege 6: Educatieve software; doelgerichte programma’s voor
het leren, oefenen en remediëren van de stof. Handige hulp voor
leerkracht en leerling.
Veel kennis en vaardigheden kunnen door kinderen worden geleerd
met behulp van educatieve software. We richten ons in dit college op
het kiezen van programma’s in de klas. Je leert de juiste vragen te
stellen over de werking en het gebruik van programma’s zodat je
helder krijgt op basis waarvan je je keuzes kunt maken. We bekijken
de meest voorkomende programma’s en bespreken de
ondersteunende functie van educatieve software voor je onderwijs.
Je bestudeert:
Werkcollege 6: Bekijken en onderzoeken van verschillende
educatieve software programma's.
We maken een opsomming van essentiële onderdelen uit
veelgebruikte methodesoftware. We vergelijken verschillende
educatieve pakketten om tot een passende combinatie van techniek
en didactiek te komen op basis van de voorkennis uit dit blok.
Je bestudeert:
Artikelen via DLWO.
Niet van toepassing.
Alkema et al. (2011). Meer dan onderwijs. Hoofdstuk 8.1 t/m 8.4 en
8.6 & 8.7
Niet van toepassing.
http://www.slo.nl/leermiddelenmonitor/
Je bestudeert hoofdstuk 4. van de SLO leermiddelenmonitor 13/14,
uitkomsten en gebruik van middelen.
http://www.tpack.nl/over-tpack.html
http://www.wikiwijsleermiddelenplein.nl/
Bereid je voor op de les door de informatie en de werking van deze
websites vooraf al eigen te maken.
1.3 Toetsing
De leerdoelen die bij het themaonderwijs horen, worden getoetst in de thematoets (raadpleeg je rooster of het
kalenderoverzicht in hoofdstuk 6). Het betreft een schriftelijk tentamen, dat zal bestaan uit 40 meerkeuzevragen.
De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien minimaal 67% van de meerkeuzevragen goed
beantwoord is.
1.4 Literatuur/toetsstof
Alkema, E., Van Dam, E., Kuipers, J., Linghout, C. en Tjerkstra, T. (2011). Meer dan onderwijs, theorie en praktijk van
het onderwijs in de basisschool. Assen: Van Gorcum B.V.



Hoofdstuk 5.5: Voorbereiden
Hoofdstuk 5.7: Differentiatie
Hoofdstuk 8.1: Inleiding
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 7






Hoofdstuk 8.2: Via WSNS en de rugzak op weg naar het Passend Onderwijs
Hoofdstuk 8.3: Zorg voor elk kind
Hoofdstuk 8.4: Een zorgvuldige trapsgewijze benadering
Hoofdstuk 8.6: Leerlingvolgsysteem
Hoofdstuk 8.7: Zorgdeskundigen
Hoofdstuk 10.8: Recente ontwikkelingen
Veen, van der T. & Wal, van der J. (2012). Van leertheorie naar onderwijspraktijk. Groningen: Noordhoff






Hoofdstuk 1.1: Inleiding en Algemeen beeld van het fenomeen leren
Hoofdstuk 1.3: Leren als duurzame gedragsverandering
Hoofdstuk 3: Leren volgens het behaviorisme
Hoofdstuk 4: Handelingspsychologie en leren
Hoofdstuk 5: Cognitieve psychologie en leren
Hoofdstuk 6: Constructivistische opvattingen over leren
Artikelen via DLWO.
Alle collegestof, dat wil zeggen PowerPoints alsmede uitreikte materialen.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 8
HOOFDSTUK 2.| De beroepsopdracht – Jij maakt het verschil!
SIS-code:
Beroepsopdracht 2.1 - 2000BOP113
Verschillen in de klas:
Op de vraag van de juf “Wat is een diamant?” antwoordt Daan (10 jaar en 9 maanden): ‘Dat is een soort steen, hij glimt…en hij is heel duur.
Mijn oma heeft er één in haar ring.” Yoeri (10 jaar en 6 maanden) antwoordt: “Dat is een mineraal van hardheidsgraad numero 10. Het wordt
gevonden in mijnen en wordt ook wel gebruikt in sieraden.”
De Bil en De Bil (2006, p. 137).
INLEIDING - Dit semester staat differentiatie in opvoeden en onderwijzen centraal. Dit thema is van groot belang
voor toekomstige leerkrachten in het Amsterdamse basisonderwijs, omdat juist in de grote stad de verschillen
tussen scholen en buurten groot kunnen zijn. Je gaat kijken naar de verschillen binnen jouw groep aan de hand van
observaties, werk van kinderen, gesprekken met je mentor en/of het leerlingvolgsysteem. Je stelt dus nauwkeurig
de beginsituatie van jouw groep vast en trekt conclusies voor jouw didactisch handelen in de groep. In deze
beroepsopdracht onderzoek je verschillen tussen leerlingen op één deelleergebied (rekenen of taal). Het betreft
een onderzoeksopdracht rondom de vraagstelling: “Hoe ga ik binnen een deelleergebied om met verschillen
tussen leerlingen?” Dit betekent dat je jezelf nadrukkelijk oriënteert op vakliteratuur over differentiatie in het
onderwijs. Je formuleert bovendien je eigen deelvragen en je bespreekt je werk met medestudenten. Tot slot ben
je in staat om jouw bevindingen in verband te brengen met je eigen handelen in de klas, zodat een antwoord kan
worden gegeven op de hoofdvraag.
2.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van de reeks?




Je kunt in één deelgebied van het (aanvankelijk) leerproces drie niveaus vaststellen middels kwalitatieve en
kwantitatieve instrumenten (leerlingvolgsysteem/observatie/gesprekken/werk van kinderen).
Je kunt deelvragen formuleren bij de gegeven hoofdvraag.
Je kent de leerlijnen en referentieniveaus voor je stagegroep en kan kinderen plaatsen binnen deze kaders.
Je beantwoordt je hoofd- en deelvragen, gebruik makend van analyse van eigen gegevens in combinatie met
de relevante theorie.

2.2 Relatie met de praktijk
Om goed in te kunnen spelen op de verschillen in het leerproces die er zijn tussen de kinderen zul je een goed
beeld moeten hebben van elk kind. Het vaststellen van de beginsituatie, gerelateerd aan het gemiddelde kind en
de referentieniveaus taal en rekenen, is een start om opbrengstgericht te kunnen werken. Je zult dus eerst de
verschillen moeten constateren om er vervolgens je onderwijs op te kunnen aanpassen.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 9
2.3 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf:
Week 1. Inleiding omgaan met verschillen
Bij de beroepsopdracht richten we ons op het omgaan met verschillen
in ons onderwijs. We bespreken de beroepsopdracht en bekijken uit
welke onderdelen de hoofdvraag bestaat. Daarnaast kijken we naar
wat differentiatie is.
Je leest deze studiewijzer nauwkeurig door.
Week 2. Literatuur
We bespreken de manieren om goede literatuur te vinden. In
groepjes studenten maken we overzichten van kernbegrippen
rondom ‘omgaan met verschillen’. We brengen dat in verband met
differentiatie.
We spelen een quiz aan de hand van zelfgemaakte vragen.
Je bestudeert:
Van der Veen & Van der Wal (2012). Van leertheorie naar
onderwijspraktijk. Hoofdstuk 3 t/m 6. Je formuleert aan de hand van
deze literatuur (voorafgaand aan deze lessen) 2 quizvragen die met
ja/nee te beantwoorden zijn.
Kallenberg, Koster, Onstenk & Scheepsma (2011). Ontwikkeling door
onderzoek. pp. 91 – 106 en pag. 187.
Je stelt minimaal vijf concept deelvragen op voor je beroepsopdracht
aan de hand van de gelezen en je neemt deze mee naar de
bijeenkomst.
Week 3. Didactisch handelen van de leerkracht: werk van kinderen
koppelen aan de referentieniveaus
De referentieniveaus komen in deze bijeenkomst uitgebreid aan de
orde (aan de hand van: Alkema et al. en website referentieniveaus).
Deelvakgebieden worden besproken. Je kiest één domein van
rekenen en één deelvaardigheid van Nederlands.
Deze bijeenkomst komen de vier afrondingen globaal aan bod.
Week 4. Didactische structuren
De negen strategieën van Marzano komen aan bod. Je gaat daar
concreet mee aan de slag aan de hand van een aantal opdrachten.
Je hebt een keuze gemaakt betreffende het soort afronding voor deze
beroepsopdracht.
Week 5. Feedback
In deze bijeenkomst geven we peerfeedback op deelproduct 1 en 2.
Aan de hand van criteria worden je producten kritisch bekeken door
anderen. We blikken ook terug op het niveau van feedback geven aan
de hand van formulier.
Week 6. Conceptproduct
Aan de hand de eigen conceptproduct gaan we aan de slag met het
beoordelingsformulier en wordt er feedback gegeven.
Bekijk website www.taalenrekenen.nl.
Lees 4.7 ‘Ordeningsmogelijkheden voor leerinhouden’ en 5.4 ‘De
didactiek van leeromgevingen’ uit Meer dan onderwijs van Alkema
e.a..
Je bestudeert:
Artikel Marzano (beschikbaar via DWLO).
Je neemt deelproduct 1 mee naar de les. Je kunt dit alvast af laten
tekenen bij de kerndocent.
Neem deelproduct 2 mee naar de les en bereid twee vragen voor die
je wilt stellen.
Je neemt je conceptproduct mee.
Behalve de begeleiding die je ontvangt van je kerndocent, volg je dit blok drie practica in het kader van deze
beroepsopdracht. Dit zijn specifieke trainingen waar je vaardigheden leert, die je direct ondersteunen bij het
uitvoeren van de beroepsopdracht. Daarnaast heb je deze vaardigheden nodig in de praktijk van het
basisonderwijs, dus voor je ontwikkeling tot leerkracht basisonderwijs.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 10
2.4 Practica – Wat gaan we per practicum behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1: Onderzoeksvaardigheden - Systematisch vragen stellen over de
eigen klassensituatie.
In deze bijeenkomst leren we systematisch onderzoeksvragen
formuleren. We maken op basis van de gegeven hoofdvraag: “hoe ga
ik om met verschillen tussen leerlingen op één deelvakgebied?”ook
deelvragen.
Je bestudeert:
Kallenberg, Koster, Onstenk en Scheepsma (2011). Ontwikkeling door
onderzoek. p. 91-108 & 186-189.
2: Didactische werkvormen.
In het kader van differentiatie gaan we in op didactische
werkvormen. We spelen het didactische werkvormenspel. Je maakt
kennis met de uitgangspunten op basis waarvan je een didactische
werkvorm kiest. Je leert de verschillende werkvormen bewust in te
zetten.
Je bestudeert:
Alkema, et al. (2011). Meer dan onderwijs. Paragraaf 5.5.5
didactische werkvormen.
3: Begeleiden van leerproblemen.
De afgelopen weken heeft je didactische ontwikkeling centraal
gestaan in het thema ‘leren en ontwikkelen stimuleren’.
Uitgangspunten waren: stimuleren van ontwikkeling van alle kinderen
en het ‘omgaan met verschillen’ in je lesaanbod is daarbij het
uitgangspunt geweest. Je hebt geleerd dat je met het ADI-model of
het BHV-model effectief en gedifferentieerd onderwijs kunt geven.
Ondanks je gedifferentieerde lesaanbod ondervinden kinderen
problemen bij het schoolse leren. In dit practicum gaan we in op een
aantal veel voorkomende leerproblemen.
Je bestudeert:
Het artikel betreffende leerproblemen op de DLWO.
Je leest de beroepsopdracht door en maakt een begin met het
opstellen van deelvragen bij de hoofdvraag van de beroepsopdracht:
Hoe ga je om met verschillen tussen leerlingen op twee
deelvakgebieden? Als je al een begin hiermee had gemaakt, scherp je
je deelvragen (zonodig) verder aan.
2.5 De opdracht
In jaar twee maak je vier beroepsopdrachten waar verschillende afrondingen bij mogelijk zijn. Je zorgt ervoor dat
in dit jaar alle vier de afrondingsvormen aan bod komen. Je mag zelf kiezen welke vorm je wanneer inzet. De vier
vormen zijn:
1. Presentatie (mondelinge toets)
2. Onderzoeksverslag (schriftelijk)
3. Artikel (schriftelijk)
4. Video (schriftelijk)
In ieder blok is er een keuzeaanbod betreffende de afronding. Elke afronding is apart beschreven op de DLWO.
Eindproduct:
Het eindproduct betreft een product waarin je antwoord geeft op eigen deelvragen, die je hebt opgesteld aan de
hand van de hoofdvraag: Hoe ga je om met verschillen tussen leerlingen binnen een deelleergebied? Je trekt aan
de hand van de verzamelde gegevens conclusies voor jouw eigen handelen in het aankomende blok en relateert
dit aan de literatuur. Deze verantwoording voldoet dan de volgende criteria:




In het product heeft de student ten minste drie deelvragen beantwoord (gebaseerd op de drie domeinen
organisatorisch, pedagogisch en didactisch).
In het product heeft de student op basis van verschillende dataverzamelingen een theoretisch onderbouwing
(1000- 2000 woorden) beschreven met betrekking tot differentiatie (minimaal 3 bronnen; observaties en twee
boeken).
In het product is het niveau van drie kinderen (één uit elke niveaugroep) systematisch weergegeven.
De student beantwoordt de hoofd- en deelvragen, gebruik makend van analyse van eigen gegevens in
combinatie met de relevante theorie.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 11
Deelproduct 1:
Stel minimaal drie deelvragen op die gezamenlijk antwoord geven op de hoofdvraag; “Hoe ga je om met
verschillen tussen leerlingen binnen een deelleergebied?” Dit doe je vanuit de volgende drie domeinen:
organisatorisch, pedagogisch en didactisch. Aan de hand van deze deelvragen schrijf je een theoretische
onderbouwing (1000-2000 woorden). Je maakt hierbij gebruik van twee boeken en observeert je mentor.
Daarnaast verdeel je op basis van toetsgegevens en/of observaties van (werk van) kinderen de klas in drie niveaus
op didactisch gebied op één deelleergebied te weten één uit vakgebied taal of één uit vakgebied rekenen.
Deelproduct 2:
Vergelijk de niveaus van de drie groepen op één deelleergebied (van taal of rekenen) en geef dit schematisch
weer. Als onderdeel van deze analyse plaats je uit elke niveaugroep één kind op de doorlopende leerlijnen van het
door jou gekozen deelleergebied. Je gebruikt hiervoor tussendoelen en referentieniveaus en andere methode van
dataverzameling (bijvoorbeeld observaties, toetsgegevens, werk van de kinderen, interview met de mentor).
2.6 Beoordelingscriteria
De kwaliteit van het eindproduct wordt beoordeeld op basis van de bovenstaande criteria. Het eindproduct wordt
beoordeeld aan de hand van het beoordelingsformulier in bijlage I.
Let op: Als voldoende beoordeelde producten worden altijd opgenomen in het portfolio. Een geactualiseerd
portfolio geldt als voorwaarde voor het functioneringsgesprek met de kerndocent aan het eind van het semester.
Houd je portfolio dus zorgvuldig bij!
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 12
HOOFDSTUK 3.| Kennis en vaardigheden - de vakcolleges
INLEIDING - Dit onderdeel van de studiewijzer beschrijft de vakcolleges die je dit blok gaat volgen. Iedere
beschrijving hieronder is op dezelfde wijze gestructureerd. We beginnen met een korte inleiding. Dan volgt steeds
een beschrijving van de leerdoelen en een schema met het programma. Dit schema is opgedeeld in een kolom met
daarin het onderwerp van het college en een korte beschrijving van de inhoud. Daarnaast een kolom waarin de
voorbereiding staat vermeld die dat van je vraagt). Verder vind je informatie over de toetsing en een overzicht van
de literatuur/toetsstof.
De vakken Kunstzinnige vorming en bewegingsonderwijs worden getoetst in één gezamenlijke vaktoets. Hetzelfde
geldt voor de vakken Mens & Wereld.
Aan het eind van dit hoofdstuk volgen tot slot de beschrijvingen van vakopdracht Kunstzinnige Oriëntatie 2.1 en
alvast – met het oog op blok 2.2 – de vakopdracht Bewegingsonderwijs 2.2.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 13
3.1
Titel:
Vakdomein:
SIS-code:
Mondelinge taalontwikkeling en woordenschatontwikkeling
Nederlands
Nederlands 2.1 2000VNE113
INLEIDING – “Mondelinge vaardigheden zijn nodig om in de samenleving te functioneren: thuis, op school,
onderweg, in een groep, een winkel, op een sportclub. Naar anderen luisteren, deelnemen aan een gesprek, je
mening kenbaar maken, een boodschap overtuigend overbrengen, een gerichte vraag om informatie stellen.
Bovendien is mondelinge taalvaardigheid de basis van schriftelijke taalvaardigheid. Het doel van onderwijs in
mondelinge taalvaardigheid is dat kinderen effectief en sociaal met elkaar communiceren. Ze leren hoe ze zich
moeten opstellen in een gesprek, zich goed uitdrukken, presentaties houden, luisteren naar presentaties en
reflecteren op de vorm en mogelijkheden van taal en communicatie”
(http://www.leerlijnentaal.nl/page/151/mondeling-taalvaardigheid.html).
In dit blok leer je betekenisvolle communicatiesituaties te creëren om de mondelinge taalontwikkeling te
stimuleren en verkrijg je kennis van middelen en materialen die je hierbij kan gebruiken. Daarnaast wordt
aandacht geschonken aan woordenschatuitbreiding. Het onderwijs in woordenschat heeft tot doel de leerlingen
receptief en productief over zoveel mogelijk woorden te laten beschikken.
3.1.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?






De student kent de theorie over het onderwijs mondelinge taalvaardigheid.
De student kan het proces van taalverwerving relateren aan het onderwijs in mondelinge taalvaardigheid.
De student kent de kerndoelen, tussendoelen en leerlijnen van mondelinge taalvaardigheid.
De student kan een aantal leerkrachtvaardigheden inzetten om de mondelinge taalvaardigheid van
kinderen te stimuleren.
De student kent het belang en effect van woordenschatonderwijs in alle vakken.
De student kent de verschillende stadia van woordenschatdidactiek.
3.1.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Met woorden in de weer.
Je bestudeert:
Paus et al. (2010). Portaal, hoofdstuk 4.1.
Woorden zijn de bouwstenen van onze taal. Wie geen woorden kent,
kan ook niet bouwen. Veel Amsterdamse kinderen kennen te weinig
woorden. De methode "Met woorden in de weer" helpt de kinderen
bij de opbouw van woordkennis.
2. Woordenschatonderwijs ontwerpen.
In deze les leer je hoe je aan de hand van de methode “Met woorden
in de weer” activiteiten kunt ontwerpen om de woordenschat van de
kinderen te vergroten.
Verhallen & Van den Nulft (2009). Met woorden in de weer, hoofdstuk
1, 2 & 3.
Je bestudeert:
Paus et al. (2010). Portaal, hoofdstuk 4.2.
3. Woordenschatonderwijs en woordenschattoetsing.
Verhallen & Van den Nulft (2009). Met woorden in de weer, hoofdstuk
4.
Paus et al. (2010). Portaal, hoofdstuk 4.3 & 4.4.
In deze les leer je hoe de woordenschat in elkaar zit. Daarnaast
analyseren we de Cito woordenschattoets.
Verhallen & Van den Nulft (2009). Met woorden in de weer, hoofdstuk
5.
4. Leerkrachtvaardigheden mondelinge taalvaardigheid I.
Je bestudeert:
Paus et al. (2010). Portaal, hoofdstuk 3.1.
Een goede gespreksvaardigheid moet je ontwikkelen. Welke rol speelt
de leerkracht hierin?
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 14
5. Leerkrachtvaardigheden mondelinge taalvaardigheid II.
In dit college wordt verder ingegaan op de leerkrachtvaardigheden
mondelinge taalvaardigheid.
Je bestudeert:
Paus et al. (2010). Portaal, hoofdstuk 3.3.
6. Kerndoelen, tussendoelen en leerlijnen mondelinge
taalvaardigheid.
Je bestudeert:
Paus et al. (2010). Portaal, hoofdstuk 3.2 & 3.4.
Mondelinge taalvaardigheid kent vele facetten en komt in alle vakken
terug. In deze les onderzoeken we de opbouw van mondelinge
taalvaardigheid in de basisschool.
3.1.3 Toetsing
De leerstof wordt getoetst in de vaktoets Nederlands 2.1. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen).
3.1.4 Literatuur / toetsstof
Paus, H. (Red.) (2010). Portaal, praktische taaldidactiek voor het primair onderwijs. Bussum: Coutinho.


Hoofdstuk 3: Mondelinge taalvaardigheid
Hoofdstuk 4: Woordenschatonderwijs
Verhallen, M. & Nulft, van den, M. (2009). Met woorden in de weer. Praktijkboek voor het basisonderwijs. Bussum:
Coutinho.





Hoofdstuk 1: Woorden, woorden, woorden
Hoofdstuk 2: Willen
Hoofdstuk 3: Weten
Hoofdstuk 4: Kunnen
Hoofdstuk 5: Meer kunnen

De kerndoelen 1, 2 en 3 alsmede de leerlijnen mondelinge taalvaardigheid op www.tule.nl en
www.leerlijnentaal.nl
Alle collegestof, dat wil zeggen PowerPoints alsmede uitgereikte materialen.

Extra mededeling: Taalspreekuur voor studenten van DOO
 Heb je moeite met het formuleren van goedlopende zinnen? Lukt het je niet om een tekst met een goede
opbouw te schrijven? Krijg je kritiek op de leesbaarheid van je verslag? Is het lezen van lange teksten een
probleem? Heb je een presentatie, maar weet je niet hoe je het aan moet pakken? Heb je je verslag
teruggekregen met rode strepen?
 Tijdens het taalspreekuur krijg je op afspraak advies van een docent Nederlands. Samen kan gekeken
worden naar bijvoorbeeld de feedback op je werkstuk, naar de opbouw van je tekst, naar je
formuleringen of schrijfwijzen, naar leesstrategieën bij teksten of naar de uitvoering van je presentatie.
 Elke week is er een taalspreekuur voor studenten van DOO. Je kunt je hiervoor aanmelden als je een
specifieke taalvraag hebt. Het is belangrijk dat je werk mailt met voorbeelden van jouw taalprobleem.
Kijk voor meer informatie op de schermen en op DLWO.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 15
3.2
Titel:
Vakdomein:
SIS-code:
BKVP: Getallen in de bovenbouw
Rekenen-wiskunde
Rekenen/Wiskunde 2.1 2000VRW113
INLEIDING - De leerlijn van Breuken, Kommagetallen, Verhoudingen Procenten (BKVP) start in de onderbouw met
een kwalitatieve benadering van het begrip verhoudingen en eindigt in groep 8 met het kunnen hanteren van
formele oplossingsstrategieën voor BKVP-gerelateerde opgaven en rekenproblemen.
Wat is het verband tussen 3/4, 75% en 0,75 en hoe leren kinderen dat? Waarom mag voor de berekening van de
nieuwe prijs bij een korting van 10% de oude prijs vermenigvuldigd worden met 0,9? Wat is meer 5/6 of 80%?
Heeft de schaal op een landkaart ook met verhoudingen te maken?
Binnen BKVP zijn vier leerlijnen herkenbaar: verhoudingen, breuken, kommagetallen en procenten. Methodes als
"Wereld in Getallen" of "Wizwijs" geven daar een eigen invulling aan, afhankelijk van de visie op rekendidactiek. In
deze reeks vakcolleges wordt op alle facetten van BKVP ingegaan. Een goede eigenvaardigheid op het gebied van
BKVP is een voorwaarde om de bijeenkomsten goed te kunnen volgen.
3.2.1. Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?




Je kent de leerlijnen, tussendoelen en onderwijskaders voor de onderbouw, de middenbouw en de
bovenbouw op het gebied van BKVP.
Je herkent de relaties tussen de verschillende gebieden van BKVP en kan deze benoemen.
Je kent de didactische aanpakken voor dit domein en kan ze in praktische situaties herkennen.
Je kunt oplossingsstrategieën herkennen en uitleggen op de drie niveaus: context, model en formeel.
3.2.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
1. Oriëntering : “Breuken het lastigste vak van de basisschool”
Jouw activiteiten vooraf
Je bestudeert:
Van Zanten et al. (2006) Gebroken Getallen , p 84-93
Hoe verschijnen breuken in de wereld van alledag? Welke ervaringen
heb jij met breuken? En wat maakt deze zo lastig ? Wat hebben
breuken te maken met procenten, met verhoudingen en
kommagetallen?
2. Breuken in lijn
De leerlijn van breuken staat centraal. Welke breukvoortbrengende
contexten zijn er? Welke modellen? En: hoe leer je de formele
operaties optellen, aftrekken van breuken, vermenigvuldigen en
delen? Welke misconcepties kom je tegen?
Je bestudeert:
Van Zanten et al. (2006) Gebroken Getallen , p. 48-85.
3. Samenhang Breuken en kommagetallen
Hoe verschijnen kommagetallen? Waar heb je kommagetallen
eigenlijk voor nodig? Hoe ziet de leerlijn van kommagetallen er uit?
En: hoe leg je uit?
Je bestudeert:
Van Zanten et al. (2006) Gebroken Getallen , p. 94-128
4. . Samenhang Breuken, kommagetallen, verhoudingen en
procenten
Leerlingen beschikken al over kennis van samenhangen tussen deze
domeinen. Hoe maak je gebruik van die kennis uit en hoe kan kennis
uit de verschillende deelgebieden aangewend te worden om de
begripsvorming te ondersteunen?
Je bestudeert:
Van Zanten et al. (2008) , Verhoudingen en procenten, p. 53-63
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 16
5. Verhoudingen in beeld
Wie goed in verhoudingen kan denken, komt ver in rekenen en
wiskunde. Verhoudingen in het alledaagse leven zijn zo
vanzelfsprekend dat je deze gemakkelijk over het hoofd ziet. Kinderen
‘spelen’ al met verhoudingen in de voorschoolse blok. Hoe
verschijnen ze op de basisschool en maak je deze bewust? Want
spontaan gebeurt dit niet. Een strakke leerlijn voor verhoudingen is
er niet.
Je bestudeert:
Van Zanten et al. (2008) , Verhoudingen en procenten, p. 64-90
6. Procenten in lijn
Van de vier deelgebieden BPVK zijn de prestaties van leerlingen nog
het best. De 1%-regel leren de leerlingen pas tegen het eind van
groep 7, begin groep 8. Welke strategieën leren de leerlingen dan
hieraan voorafgaande? Welke rol spelen modellen hierin?
Je bestudeert:
Van Zanten et al. (2008) , Verhoudingen en procenten, p. 91-115
3.2.3 Toetsing
De leerdoelen worden getoetst in de vaktoets Rekenen-wiskunde 2.1. Het betreft een schriftelijk tentamen, dat
zal bestaan uit 40 meerkeuzevragen. De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien minimaal 65%
van de meerkeuzevragen goed beantwoord is.
3.2.4 Literatuur / toetsstof
Van Zanten, M. & Van den Brom-Snijders , P. (red.) (2008). Reken-wiskundedidactiek. Gebroken getallen.
Amersfoort: ThiemeMeulenhoff



Hoofdstuk 1, Bronnendeel: (p. 42 t/m 84)
Hoofdstuk 2, Bronnendeel: (p. 85 t/m 91)
Hoofdstuk 3, Bronnendeel: (p. 92 t/m 121)
Van Zanten, M. (red.) (2006). Reken-wiskundedidactiek. Verhoudingen en procenten. Amersfoort:
ThiemeMeulenhoff



Hoofdstuk 1, Bronnendeel: (p. 53 t/m 63)
Hoofdstuk 2, Bronnendeel: (p. 64 t/m 71)
Hoofdstuk 3, Bronnendeel: (p. 91 t/m 98)
De inhoud van de bijeenkomsten met de bijbehorende powerpoint-presentaties behoren naast
eigenvaardigheid/gecijferdheid rondom breuken, kommagetallen, verhoudingen en procenten eveneens tot de
tentamenstof.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 17
3.3
Titel:
Vakdomein:
SIS-code:
Gevorderde gecijferdheid
Rekenen en Wiskunde
Kennisbasistoets Rekenen/Wiskunde 2.4 2000LKRW13
INLEIDING - De WISCAT-pabo in jaar 1 heeft als doel vast te stellen of de student kan rekenen op het niveau van
groep 8+. Om onderwijs te kunnen verzorgen is een veel diepere kennis van rekenen-wiskunde en didactiek nodig.
In deze eenheid komt dan ook meer wiskundig getinte kennis aan de orde en diepere kennis die gekoppeld is aan
de (vak-)didactiek. Beide kennisdelen zijn onderwerp van de bijeenkomsten en hebben als doel de gecijferdheid
verder te ontwikkelen. Een voorbeeld vraag op het gebied van didactische kennis: welk model ligt ten grondslag
aan de commutatieve eigenschap? En een voorbeeld van meer wiskundig getinte kennis: laat door middel van een
model zien dat (a+b)2 = a2 + 2ab + b2.
Dit is de eerste reeks van vier bijeenkomsten die voorbereidt op de Landelijke Kennisbasistoets (aangeboden aan
het eind van blok 4). In de blokken twee en vier volgen de andere reeksen.
3.3.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van de reeks?






Je kunt op minstens twee verschillende manieren een opgave uitrekenen en uitleggen.
Je kunt omgaan met grote en kleine getallen, positief, negatief en ook kommagetallen/breuken
Je kunt globaal benaderend rekenen en schattend gebruikmaken van een set referentiematen
Je kunt op reflectieve wijze zijn eigen oplossingen en die van anderen analyseren, dat wil zeggen aangeven
hoe gerekend is en de procedure controleren op juistheid en dit categoriseren op oplossingsniveau en –
strategie.
Je kunt de context, het model en de formele oplossing in uitwerkingen herkennen en hanteren.
Je kunt analoge (isomorfe) en uitdagende opgaven bedenken bij een gegeven opgave.
3.3.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
1. Instaptoets
Tijdens deze bijeenkomst maak je een instaptoets gecijferdheid. Deze
toets is diagnostisch van aard. De toets duurt zestig minuten, daarna
wordt deze nabesproken.
Jouw activiteiten vooraf
Niet van toepassing
2. Getallen
Inzicht in de eigenschappen van bewerkingen, het gebruik van
contexten en modellen vormen de basis voor het maken van opgaven
binnen alle domeinen. Het op verschillende manieren en niveaus
kunnen oplossen van opgave is een voorwaarde op kinderen
adequaat te kunnen helpen met rekenen en wiskunde.
Je bestudeert:
Ale & Van Schaik (2011). Rekenen en wiskunde uitgelegd. Hoofdstuk 1.
3. Breuken, kommagetallen, Verhoudingen, procenten
Procenten vormen een belangrijk onderdeel van het reken- en
wiskundeonderwijs van de bovenbouw. In deze les gaan we in op de
betekenis van procenten en exponentiële groei door middel van de
verschillende niveaus (context, model, formeel).
Je bestudeert:
Ale & Van Schaik (2011). Rekenen en wiskunde uitgelegd. Hoofdstuk 2.
4. Meten & Meetkunde
Meten en meetkunde zijn domeinen die vaak ondersteunend gebruikt
worden bij breuken en verhoudingen. Een groot repertoire van meeten meetkunde activiteiten maakt de leerkracht dus didactisch
slagvaardiger bij andere wiskundige domeinen.
Je bestudeert:
Ale & Van Schaik (2011). Rekenen en wiskunde uitgelegd.
Hoofdstukken 3 en 4.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 18
3.3.3 Toetsing
De leerstof van dit studieonderdeel wordt getoetst middels de landelijke kennisbasistoets aan het eind van blok 4.
Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuze – en open vragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af
van de landelijk vast te stellen norm.
3.3.4 Literatuur /tentamenstof
Ale, P.F.J & Schaik M.F. van (2011). Rekenen en wiskunde uitgelegd, kennisbasis voor leerkrachten basisonderwijs.
Bussum: Uitgeverij Coutinho.




Hoofdstuk 1: Hele getallen
Hoofdstuk 2: Verhoudingen, procenten, breuken en kommagetallen
Hoofdstuk 3: Meten
Hoofdstuk 4: Meetkunde
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 19
3.4
Titel:
Vakdomein:
SIS-code:
Onderzoeken en ontwerpen
Mens en Wereld (Natuur en Techniek)
Mens en Wereld 2.2 - 2000MW2213
INLEIDING - In deze reeks vakcolleges staat onderzoekend en ontwerpend leren binnen natuur & techniek
centraal. We bekijken hoe je dit concreet vormgeeft in de klas en wat kinderen precies leren van deze
benaderingswijze.
Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden. Dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het
onderwijsaanbod in de eerste of de tweede blok van dit semester volgt.
3.4.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van de reeks?





Je bent bekend met de theorie achter onderzoekend en ontwerpend leren en je kunt de verschillende vormen
hiervan herkennen.
Je bent in staat vragen te stellen aan kinderen die onderzoekend gedrag en onderzoekend denken stimuleren.
Je kunt de vaardigheden en denk- en werkwijzen behorend bij onderzoeken en ontwerpen benoemen en
herkennen, en beredeneren dat het onderwijs hierin leidt tot een onderzoekende, probleemoplossende en
kritische houding.
Je kunt onderzoeksvaardigheden en attitudeaspecten van kinderen herkennen, benoemen en ordenen.
Je kunt verwoorden welke didactische benaderingswijzen je kunt gebruiken om vakbegrippen in relevante
contexten en thema’s aan de orde te laten komen met als doel kennisconstructie bij leerlingen te stimuleren.
Je illustreert dit met bij de groep passende voorbeelden van leerlingactiviteiten bij natuur en techniek.
3.4.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
1. Onderzoekend leren en onderzoekscycli
We bekijken wat onderzoekend leren nu precies is: Op welke
manieren kan het eruit zijn in de klas en wat zijn belangrijke
kenmerken?
Jouw activiteiten vooraf
2. Ontwerpend leren
Binnen het onderzoekend leren is het ontwerpend leren vaak een
beetje een ondergeschoven kindje. In dit college wordt expliciet
aandacht besteed aan ontwerpcycli en de aandachtspunten die
samenhangen met het laten ontwerpen door kinderen. Er wordt ook
een koppeling gemaakt met verhalend ontwerpen.
Je bestudeert:
Van Graft & Kemmers (2009). Basisdocument.
3. Misconcepten en concept cartoons
De concept cartoons zijn een middel om onderzoekend leren vorm te
geven in de klas. Deze didactische vorm is een meer gesloten vorm
van onderzoekend leren. Dit is vooral een uitstekende werkvorm om
misconcepten te verhelpen of te voorkomen.
Je bestudeert:
De Vaan & Marell (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs.
Hoofdstuk 13.
4. Rol van de leerkracht bij onderzoekend leren (vragen stellen aan
kinderen)
Om onderzoekend leren in de klas vorm te geven, is het als leerkracht
belangrijk dat je de coachende rol goed vorm kunt geven. Hierbij is op
het juiste moment de juiste vraag stellen van groot belang. Ook is in
de groepsdiscussies de rol van de leerkracht onderwerp van groot
belang.
Je bestudeert:
De Vaan & Marell (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs.
Hoofdstuk 12.
5. Onderzoeks- en ontwerpvaardigheden
Belangrijk bij onderzoekend leren is dat je niet alleen bezig met
kinderen kennis bij te brengen, maar ook onderzoeks- en
ontwerpvaardigheden. We zullen in dit college bekijken welke
onderzoeksvaardigheden dit zijn en hoe je deze kunt zien en
stimuleren.
Je bestudeert:
Boonstra, M., Gielen, M. & Joosten, F. (2012). Vaardigheden Lijst
Onderzoeken & Ontwerpen. Handleiding. CED-Groep, Onderzoek en
Ontwikkeling.
De Vaan & Marell (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs.
Hoofdstuk 20. & Paragraaf 21.4.
Niet van toepassing.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 20
6. Evaluatie van onderzoeksvaardigheden
Bij onderzoekend leren wil je kinderen iets leren over
natuurwetenschappelijke onderwerpen, maar ze doen ook
onderzoeksvaardigheden op. Als leerkracht wil je ook zicht houden op
de ontwikkeling hiervan. Hoe kun je dit meten?
Je bestudeert:
Vaan, E. de & Marell, J. (2012) Praktische didactiek voor
natuuronderwijs. Uitgeverij Couthinho. Hoofdstuk 20: Vaardigheden
en attitudes bij natuuronderwijs.
3.4.3 Toetsing
Deze collegereeks maakt deel uit van Mens en Wereld 2.2. De leerstof wordt getoetst in de vaktoets van het
volgende blok, dus blok 2.2. In deze toets worden meerdere vakgebieden van Mens & Wereld getoetst. Het
betreft een schriftelijk tentamen, bestaande uit meerkeuzevragen en open vragen. Gemiddeld moet gerekend
worden op minimaal 67% goede antwoorden voor een voldoende.
Voorwaarden voor deelname aan de toets Mens en Wereld 2.2
De aard van de colleges van dit vak is zodanig dat aanwezigheid tijdens de colleges noodzakelijk is om de stof goed
te kunnen verwerken. Het gaat dan onder andere om het doen van practica bij natuur & techniek en discussie-,
reflectie- en presentatieopdrachten bij geestelijke stromingen. Het gaat hierbij om interactie met het aanwezige
materiaal en interactie met de groep. Om deze reden is er bij dit vak een aanwezigheidsplicht; het is niet mogelijk
om deze onderdelen met behulp van alleen de literatuur te leren. Als er niet aan de aanwezigheidsplicht is
voldaan, volgt uitsluiting van de eerste kans van het tentamen. Aan de herkansing kan wel mee gedaan worden als
aan de aanwezigheidsplicht niet voldaan is, maar wordt afgeraden om bovenstaande reden. De
aanwezigheidsplicht heeft de volgende voorwaarden:
1. Er moet in zowel de module "Geestelijke stromingen" als de module "Onderzoeken en ontwerpen" voldaan
zijn aan een aanwezigheidsplicht van 80% (dat wil zeggen: één college van beide reeksen van zes colleges mag
worden gemist zonder opgaaf van redenen). Indien de student hier niet aan voldoet, dan moet er per gemist
college een vervangende opdracht worden gemaakt en is aanwezigheid bij een inhaalcollege in de eerste
toetsweek verplicht. Tijdens dit inhaalcollege moeten de vervangende opdrachten gepresenteerd worden en
aanvullende opdrachten, waaronder practica en groepsdiscussies, uitgevoerd worden. De vervangende
opdrachten per college worden na afloop van het gemiste college verstrekt door de docent en moeten
worden ingeleverd voor de door de docent gestelde deadline.
2. De aanwezigheid tijdens de colleges wordt bijgehouden in SAS, het presentiesysteem dat gebruikt wordt door
de pabo. Als de student meer dan 10 minuten te laat is, geldt dat als afwezigheid en moet de vervangende
opdracht van dat college gedaan worden en is aanwezigheid tijdens het inhaalcollege verplicht.
3. Ook in het geval van ziekte of overmacht moeten gemiste colleges ingehaald worden.
4. De student moet in de collegereeks 'Geestelijke stromingen' deelnemen aan een presentatie over een
geestelijke stroming volgens de opdracht die verstrekt wordt in het eerste college. Als aan deze voorwaarde
niet voldaan is, moet deze opdracht in het inhaalcollege volbracht worden volgens de aanwijzingen van de
docent.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 21
3.4.4 Literatuur / toetsstof
De Vaan E. & Marell, J. (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs. Bussum: Coutinho.




Hoofdstuk 12: Vragen bij natuuronderwijs.
Hoofdstuk 13: Denkbeelden over werkelijkheid.
Hoofdstuk 20: Vaardigheden en attitudes.
Hoofdstuk 21: Toetsing en evaluatie; paragraaf 21.4 Het verzamelen van observatiegegevens.
Aangeboden via DLWO

Van Graft, M. & Kemmers, P. (2007). Basisdocument: Onderzoekend en Ontwerpend Leren, Leren
Onderzoekend & Ontwerpend Leren bij Natuur en Techniek. Enschede: SLO. Te downloaden van:
http://www.slo.nl/primair/leergebieden/wereldorientatie/natuur/vtb/



Boonstra, M., Gielen, M. & Joosten, F. (2012). Vaardigheden Lijst Onderzoeken & Ontwerpen. Handleiding.
CED-Groep, Onderzoek en Ontwikkeling.
Banchi, H. & Bell, R. (2008). The Many Levels of Inquiry. Science and Children, 46(2), 26-29.
Alle PowerPoints van de colleges, te vinden op de DLWO.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 22
3.5
Titel:
Vakdomein:
SIS-code:
Geestelijke stromingen
Mens en Wereld (Mens & Samenleving)
Mens en Wereld 2.2 - 2000MW2213
INLEIDING - Voor het vak Geestelijke stromingen moet een leerkracht niet alleen weten wat de belangrijkste
kenmerken (bronnen, ideeën en praktijken) zijn van de zes belangrijkste geestelijke stromingen in Nederland. Hij
dient vooral te beschikken over inzicht en vaardigheden om kinderen levensbeschouwelijk te laten leren, daarbij
rekening houdend met de culturele en levensbeschouwelijke diversiteit in de klas.
Voor deze collegereeks verdiepen de studenten zich in groepjes in de zes geestelijke stromingen. Presentaties
hierover worden in de eigen klas gegeven. De hand-outs die hierbij moeten worden gemaakt vormen onderdeel
van de toetsstof.
In de colleges ligt de focus vooral op de didactiek van levensbeschouwelijk leren. Hierbij leren de studenten de
sociaal-emotionele, morele en levensbeschouwelijk ontwikkeling van kinderen herkennen. Daarnaast leren ze hoe
je met levensbeschouwelijk leren verbindingen kunt maken tussen de verschillende geestelijke stromingen, tussen
de verschillende achtergronden van leerlingen en o.a. symbolen, rituelen, verhalen, kunst, filosofische gesprekken,
de actualiteit kunt gebruiken om leerlingen te stimuleren in hun levensbeschouwelijke ontwikkeling.
Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden. Dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het
onderwijsaanbod in het eerste of tweede blok van dit semester volgt.
3.5.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van de reeks?







De student kan uitleggen wat de belangrijkste bronnen, ideeën en praktijken zijn van de zes belangrijkste
geestelijke stromingen in Nederland, te weten: het boeddhisme, christendom, het hindoeïsme, het
humanisme, de islam en het jodendom
De student kan uitleggen wat levensbeschouwing inhoudt, op welke manieren je kinderen
levensbeschouwelijk kunt laten leren en welke vaardigheden dit vereist van een leerkracht basisonderwijs
De student kan verbanden leggen tussen de inhoud van de verschillende geestelijke stromingen en de
didactiek van levensbeschouwelijk leren
De student kan de sociaal-emotionele, morele en levensbeschouwelijk ontwikkeling van kinderen herkennen
aan de hand van o.a. de ontwikkelingstheorieën van Kohlberg en Fowler.
De student kan bewust werkvormen inzetten en begeleiden die bijdragen aan de doelen van
burgerschapsvorming, zoals coöperatieve werkvormen, begeleiden van gesprekken, gezamenlijk onderzoek
doen, zoekontwerpen (door verhalen, rituelen e.d.) die betrokkenheid oproepen en die maatschappelijk
relevant zijn
De student kan je eigen visie op burgerschapsvorming / levensbeschouwing binnen het basisonderwijs
verwoorden aan de hand van voorbeelden uit je eigen onderwijspraktijk
De student is in staat nieuwsgierigheid en verwondering bij kinderen rond de verschillen tussen mensen en
culturen te stimuleren en in goede banen te leiden.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 23
3.5.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
1. Geestelijke stromingen, levenbeschouwelijk leren en symbolen
Je krijgt een indruk wat het vak Geestelijke stromingen inhoudt.
Er wordt ingegaan op de sociaal-emotionele, psychosociale, morele
en levensbeschouwelijke ontwikkeling van kinderen.
Aan de hand van symbolen leren de studenten hoe je leerlingen
levensbeschouwelijk kunt laten leren en welke werkvormen je
hiervoor kunt inzetten.
Tevens worden er groepen gemaakt voor de presentaties over de
verschillende geestelijke stromingen en wordt uitgelegd waar deze
presentaties aan moeten voldoen.
Jouw activiteiten vooraf
Neem naar het eerste college een voorwerp mee dat dicht bij je
persoonlijkheid, jouw kijk op het leven en/of jouw ontwikkeling
staat en zoveel waarde voor je heeft dat het ergens symbool
voor staat.
2. Rituelen, vieringen en het levensbeschouwelijk gesprek
Je leert hoe je als leerkracht met gebruiken, rituelen en vieringen in
de klas en van de verschillende geestelijke stromingen de
levensbeschouwelijke ontwikkeling van leerlingen kunt stimuleren.
Tevens wordt duidelijk wat een levensbeschouwelijk gesprek is en
hoe je dit als leerkracht met leerlingen kunt voeren. Daarbij wordt
ook ingegaan op het creëren van een veilige sfeer in de klas.
Bestudeer:
Berg, B. van den, I. ter Avest, I. ter en T. Kopmels (2013).
Geloof je het zelf?!, Levensbeschouwelijk leren in het
basisonderwijs (pp. 57-75 en pp. 91-102). Dit zijn de
hoofdstukken 3, 8 en 12.
Bestudeer:
Berg, B. van den, I. ter Avest, I. ter en T. Kopmels (2013). Geloof
je het zelf?!, Levensbeschouwelijk leren in het basisonderwijs
(pp. 15-55). Dit zijn de hoofdstukken 1 en 2.
3. Drie presentaties over geestelijke stromingen
Drie eerste groepen presenteren de belangrijkste aspecten en
begrippen van drie geestelijke stromingen
4. Drie presentaties over geestelijke stromingen
Drie laatste groepen presenteren de belangrijkste aspecten en
begrippen van drie geestelijke stromingen.
5. Culturele en levensbeschouwelijke diversiteit, actualiteit, kunst
en filosoferen met kinderen
Er wordt in dit college ingegaan op de culturele en
levensbeschouwelijke diversiteit in Amsterdam en in de klas.
Daarnaast staan de actualiteit, kunst en filosoferen met kinderen
centraal. Je leert hoe je dit kunt gebruiken bij levensbeschouwelijk
leren en wat dit vraagt van de leerkracht.
Bestudeer:
Berg, B. van den, I. ter Avest, I. ter en T. Kopmels (2013). Geloof
je het zelf?!, Levensbeschouwelijk leren in het basisonderwijs
(pp. 303-317). Dit is hoofdstuk 6, 14 en 18.
3.5.3 Toetsing
Deze collegereeks maakt deel uit van Mens en Wereld 2.2. De leerstof wordt getoetst in de vaktoets van het
volgende blok, dus blok 2.2. In deze toets worden meerdere vakgebieden van Mens & Wereld getoetst. Het
betreft een schriftelijk tentamen, bestaande uit meerkeuzevragen en open vragen. Gemiddeld moet gerekend
worden op minimaal 67% goede antwoorden voor een voldoende.
Om deel te kunnen nemen aan de toets moet je, als tweedejaarsstudent, in de collegereeks deelnemen aan een
presentatie over een geestelijke stroming.
Voorwaarden voor deelname aan de toets Mens en Wereld 2.2
De aard van de colleges van dit vak is zodanig dat aanwezigheid tijdens de colleges noodzakelijk is om de stof goed
te kunnen verwerken. Het gaat dan onder andere om het doen van practica bij natuur & techniek en discussie-,
reflectie- en presentatieopdrachten bij geestelijke stromingen. Het gaat hierbij om interactie met het aanwezige
materiaal en interactie met de groep. Om deze reden is er bij dit vak een aanwezigheidsplicht; het is niet mogelijk
om deze onderdelen met behulp van alleen de literatuur te leren. Als er niet aan de aanwezigheidsplicht is
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 24
voldaan, volgt uitsluiting van de eerste kans van het tentamen. Aan de herkansing kan wel mee gedaan worden als
aan de aanwezigheidsplicht niet voldaan is, maar wordt afgeraden om bovenstaande reden. De
aanwezigheidsplicht heeft de volgende voorwaarden:
1. Er moet in zowel de module "Geestelijke stromingen" als de module "Onderzoeken en ontwerpen" voldaan
zijn aan een aanwezigheidsplicht van 80% (dat wil zeggen: één college van beide reeksen van zes colleges mag
worden gemist zonder opgaaf van redenen). Indien de student hier niet aan voldoet, dan moet er per gemist
college een vervangende opdracht worden gemaakt en is aanwezigheid bij een inhaalcollege in de eerste
toetsweek verplicht. Tijdens dit inhaalcollege moeten de vervangende opdrachten gepresenteerd worden en
aanvullende opdrachten, waaronder practica en groepsdiscussies, uitgevoerd worden. De vervangende
opdrachten per college worden na afloop van het gemiste college verstrekt door de docent en moeten
worden ingeleverd voor de door de docent gestelde deadline.
2. De aanwezigheid tijdens de colleges wordt bijgehouden in SAS, het presentiesysteem dat gebruikt wordt door
de pabo. Als de student meer dan 10 minuten te laat is, geldt dat als afwezigheid en moet de vervangende
opdracht van dat college gedaan worden en is aanwezigheid tijdens het inhaalcollege verplicht.
3. Ook in het geval van ziekte of overmacht moeten gemiste colleges ingehaald worden.
4. De student moet in de collegereeks 'Geestelijke stromingen' deelnemen aan een presentatie over een
geestelijke stroming volgens de opdracht die verstrekt wordt in het eerste college. Als aan deze voorwaarde
niet voldaan is, moet deze opdracht in het inhaalcollege volbracht worden volgens de aanwijzingen van de
docent.
3.5.4 Literatuur / toetsstof


Inhoud van de presentaties en hand-outs die in de colleges worden gegeven over de zes belangrijkste
geestelijke stromingen in Nederland
Berg, B. van den, Avest, I. ter, Kopmels, T. (2013). Geloof je het zelf?!: Levensbeschouwelijk leren in het
basisonderwijs. Bussum: Coutinho. 2e druk, pp. 15-75, 103-120, 141-156, 205-224, 245-258, 303-317.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 25
3.6
Titel:
Vakdomein:
SIS-code:
Dans en drama
Muziek, dans & drama, beeldende vorming
Vakopdracht Kunstzinnige Oriëntatie 2.1 – 2000VO1_12
INLEIDING - Voor het jonge kind is bewegen en spelen in een verbeelde werkelijkheid een vanzelfsprekende vorm
van leren. Bij het ouder worden, ontstaan er momenten in de ontwikkeling waarin dit ‘natuurlijk spelend leren’
verandert of op de achtergrond treedt. Maar daarnaast lijkt het erop dat wij in ons onderwijs een situatie creëren
waarin wij dit vanzelfsprekende leren ook afleren of neutraler gezegd, geen ruimte meer bieden. Veel scholen
kennen echter wel presentatievormen of weeksluitingen, maandvieringen en de beroemde eindejaarsafsluiting
zoals de musical van groep 8. Onder andere deze authentieke praktijksituaties vragen jouw expertise bij het
begeleiden van kinderen bij hun dramatische en dansante ontwikkeling: productief, receptief en reflectief.
n deze tweede module dans en drama bekwaam je je in het ontwerpen en geven van dans- en dramalessen.
Plezierbeleving staat voorop in combinatie met een duidelijk leerrendement zodat kinderen daadwerkelijk verder
en dieper kennismaken met deze kunstvakken.
Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden. Dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het
onderwijsaanbod in het eerste of tweede blok van dit semester volgt.
3.6.1 Leerdoelen – Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van de reeks?





Je kunt de specifieke bijdrage van de vakken dans en drama aan het leren en ontwikkelen van kinderen
verwoorden en deze illustreren aan de hand van voorbeelden en daarbij relatie leggen met de begrippen
productie/ receptie/ reflectie;
Je kent de vakspecifieke lesstructuur, de pedagogisch-vakdidactische condities en voorwaarden en het MVBmodel dans en drama en weet deze toe te passen op het ontwerpen van een dansles en op het ontwerpen
van een dramales;
Je kunt geschikt bronnenmateriaal voor een dans- of dramales selecteren en verbinden met (vak)didactische
keuzes.
Je weet, na beschouwing van materiaal, een analyse te maken en effectieve ideeën aan te dragen voor
leerhulp bij dans of drama.
Je kunt, in overleg met anderen, bij een taal of rekenactiviteit of een onderwerp uit het leergebied K.O. of MW
een bijpassende of aansluitende dans- en dramales ontwerpen en verantwoorden op basis van kenmerken van
de betreffende leeftijdsgroep.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 26
3.6.2 Het programma – Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
1.Dans nader bekeken
In deze bijeenkomst wordt de aandacht expliciet op het vak dans
gericht. Welke contexten en invalshoeken kom je in het onderwijs
tegen en hoe dans te geven als je dit in de praktijk zelden tegenkomt?
Jouw activiteiten vooraf
Je leest:
2. Drama nader bekeken
In deze bijeenkomst wordt de aandacht expliciet op het vak dans
gericht. Welke contexten en invalshoeken kom je in het onderwijs
tegen en hoe drama te geven als je dit in de praktijk zelden
tegenkomt?
Je leest:
3. Lesgeven
In deze les leer je het verschil kennen tussen een activiteit en een les.
Daarnaast behandelen we het theoretisch kader en de vakspecifieke
methodiek.
Je neemt mee naar de les:
4. Ontwerpen
In deze les verdiep je in de materie door, samen met anderen, een
dans – of dramales te ontwerpen vanuit te selecteren
bronnenmateriaal.
Je bekijkt voor een tweetal videofragmenten. Deze worden nog nader
bekend gemaakt.
Heijdanus, E. e.a. (2014) DANS! Praktisch handboek voor het
basisonderwijs.

Inleiding, p. 13 t/m. 17

§ 2.3 competenties voor de leerling, p. 37 - 41
De Nooij, H. (2012) Kijk op spel, drama voor de pabo.

Hoofdstuk 2 Drama nader bekeken:
§ 2.1 Drama vanuit een pedagogisch kader, p. 28 t/m. 34
§ 2.2.1 Vakspecifieke doelstellingen, p. 34 t/m. 35


Een activiteit drama
Een activiteit dans
5. Leerlijnen dans en drama
In deze bijeenkomst verkennen we leerlijnen en
deelontwikkelingsgebieden en kijken we welke gewenste leerhulp van
toepassing kan zijn binnen de vakken dans en drama.
6. Dans en drama; anders leren
In deze laatste les bekijken we dans en drama als vakverbindend,
vakoverstijgend middel. Welke wetmatigheden vallen er te
ontdekken?
Je neemt mee naar de les:

Een gedicht / versje mee dat appelleert aan de vakken taal of
rekenen of één van de vakken uit het leergebied MW.
Lees het van tevoren op inhoud door.
3.6.3 Toetsing
Deze collegereeks maakt deel uit van Kunstzinnige oriëntatie en Bewegingsonderwijs 2.2. De leerstof wordt
getoetst in de vaktoets van blok 2.2. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende
/ onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. Gemiddeld moet gerekend
worden op minimaal 67% goede antwoorden voor een voldoende.
3.6.4 Literatuur / toetsstof
N.B. de hoeveelheid is aanzienlijk. Gedurende de collegereeks zal worden geduid welke onderdelen kunnen
volstaan met doorlezen en welke met bestuderen.
T.a.v. het vak drama:
Nooij de, H. (2012). Kijk op Spel - Drama voor de pabo, Noordhoff Uitgevers.


-
Hoofdstuk 1 Drama inhoudelijk: § 1.1 Wat is drama? p. 10 t/m. 13
Hoofdstuk 2 Drama nader bekeken:
§ 2.1 Drama vanuit een pedagogisch kader, p. 28 t/m. 34
§ 2.2.1 Vakspecifieke doelstellingen, p. 34 t/m. 35
§ 2.3 Drama als didactisch middel bij andere vakken, p. 38 t/m. 50
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 27



-
§ 2.4.2 Drama bij groep 3 en 4 (t/m. groep 7 en 8), p. 54 t/m. 58
§ 2.5 Een leerlijn voor drama, p. 59 t/m. 60.
Hoofdstuk 4 De dramales voorbereiden:
§ 4.1: Het inschatten van de beginsituatie, p. 112 t/m. 113
§ 4.2.3 Structuur van de opdrachten, p. 119 t/m. 120
§ 4.5: Het maken van opdrachtkaarten, p. 124 t/m. 126.
Hoofdstuk 5 Beginnen in de praktijk, p. 136 t/m. 157 (N.B. m.u.v. § 5.2.3 tussendoortjes, hoe verzwaar ik de opdracht?)
Hoofdstuk 6 Drama begeleiden:
§ 6.1.2 Algemene competenties bij het geven van drama, p. 162 t/m. 170
T.a.v. het vak dans:
Heijdanus, E, Nunen, A. van, Valenkamp, M. (2014) DANS! Praktisch handboek voor het basisonderwijs, Coutinho.





-
Hoofdstuk 2 Werken aan competenties:
§ 2.3 Competenties voor de leerlingen, p. 37 t/m. 41
Hoofdstuk 4 Leerinhouden en leerlijnen dans, p. 63 t/m. 83
Hoofdstuk 6 Dans in de stagepraktijk, p. 97 t/m. 115
Hoofdstuk 7 Voorbeeldlessen dans:
§ 7.1 Taken van de leerkracht voor en tijdens een les dans, p. 118 t/m. 120
§ 7.2 Organisatie of klassenmanagement voor een actieve les dans, p. 120 t/m. 122
§ 7.3 Didactische principes en werkvormen, p. 122 t/m. 127
Hoofdstuk 9 Het ontwerpen van een les dans:
§ 9.1 De stappen naar een lesontwerp, p. 156 t/m. 160
§ 9.2 Vertaalmethodiek, p. 160 t/m. 162
§ 9.4 Praktische punten, p. 168 t/m. 171
§ 9.5 De reflectiecyclus van Korthagen, p. 171 t/m. 172
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 28
3.7
Titel:
Vakdomein:
SIS-code:
Beeldende Vorming
Kunstzinnige Oriëntatie (Beeldende vorming)
Kunstzinnige Oriëntatie KO/Bewegingsonderwijs 2.2 - 2000VKB213
INLEIDING - In deze reeks vakcolleges richten we ons op de beeldende ontwikkeling in de onderbouw, met name
groep 3 en 4. Je leert hoe je een lessencyclus maakt vanuit een specifiek thema, waarbij de beeldaspecten
structuur, textuur, ritme, compositie en/of beweging centraal staan. Je maakt tevens een leer- of hulpmiddel dat
van pas zou komen bij differentiatie in de groep. Bij het ontwerpen van de lessencyclus wordt naar raakvlakken
met andere vakken gezocht, zoals taal en rekenen. De lessencyclus is afgestemd op ontwikkelingskenmerken, zoals
het causale denken, de hang naar realisme en wetmatigheden, de meer verfijnde motoriek en het (te verrijken)
schemagebruik van deze leeftijdscategorie.
In deze lessenreeks komt onderzoek aan bod naar de wijze waarop kinderen leren (met gebruikmaking van de
theorieën over leerprocessen) en naar de vraag hoe dit door een leerkracht positief beïnvloed kan worden.
Manieren om pedagogisch te kunnen handelen in de beeldende les, worden besproken en vergeleken. Je leert
hoe je met kinderen een gesprek kan voeren over hun beeldend werk en hoe je kinderen kan laten reflecteren op
eigen en andermans werk bij zowel begeleiding als nabespreking.
Je leert systematisch te evalueren op een gegeven les, met aandacht voor proces en product, het lesfasenmodel en
de benodigde reflectie. Verder verdiep je je in de juiste inrichting van de werkomgeving.
Van belang is dat je eerst zelf beeldend gewerkt hebt met de genoemde beeldaspecten en je hierin hebt verdiept.
Je hebt basiskennis met de te gebruiken materialen en je hebt technieken opgedaan en de verschillende inhouden
leren te vertalen naar het jonge kind.
Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden. Dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het
onderwijsaanbod in het eerste of tweede blok van dit semester volgt.
3.7.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van de reeks?






Je bent in staat beeldende lessen rondom een thema te ontwerpen en te geven (vanuit het cirkelmodel) die
afgestemd zijn op het jonge kind, met name groep 3 t/m 4.
Je kunt verschillende verantwoordingen (vanuit visie) van vakdidactische keuzes en leerlijnen voor beeldende
vorming en kunstzinnige oriëntatie vergelijken.
Je kunt het jonge kind beeldend begeleiden op een pedagogisch verantwoorde wijze, je kunt in contact komen
over het gemaakte werk en je kunt vakinhoudelijke, zinvolle vragen stellen en zorgen voor ervaringen die het
kind verder laten groeien en ontwikkelen.
Je kunt jouw gehanteerde vakdidactiek en leerlijnen verantwoorden vanuit de rol van de leerkracht (en zijn
visie), leerling (en zijn ontwikkelingsstadia), leerstof en voorbereide omgeving, inclusief de verschillende
vormen van differentiatie en de hulpmiddelen hierbij.
Je bent in staat te experimenteren met betrekking tot de beeldaspecten structuur/ textuur, ritme, compositie
en/of beweging in al zijn deelaspecten en de behandelde of te gebruiken materialen/ technieken, en
beeldende producten volgens de gegeven criteria te maken.
Je bent in staat de beeldende opdrachten vanuit de bijbehorende criteria te maken, waarbij je de betekenis
weet te versterken in de vormgeving.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 29
3.7.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
1. Beeldaspecten en differentiatiemogelijkheden in de onderbouw
In deze bijeenkomst krijg je informatie over beeldende vorming in de
onderbouw, met name groep 3 en 4. Daarbij staat informatie over de
beeldaspecten structuur/textuur, ritme, beweging en compositie
centraal. Verder bespreken we differentiatiemogelijkheden en
hulpmiddelen.
Jouw activiteiten vooraf
Je bestudeert:
Van Onna & Jacobse (2008). Laat maar zien. Hoofdstuk 10 & 11.
Hfdst 10 bl 265 t/m 281
Hfdst 11 blz 313 t/m 323
Je bestudeert de beeldaspecten structuur/textuur, ritme, beweging
en compositie (beeldende begrippen).
2. Werkomgeving, begeleiding en nabeschouwing
Welke werkomgeving, begeleiding en nabeschouwing is voor lessen
beeldende vorming het meest geschikt voor kinderen, met name voor
het jonge kind?
Je bestudeert:
Van Onna & Jacobse (2008). Laat maar zien.
Hfdst 3, paragraaf 3.3 t/m 3.5
Hfdst 4, paragraaf 4.1 t/m 4.4
Hfdst 5 paragraaf 5.1 t/m 5.3
3. Structuur/textuur, ritme, beweging en compositie: opdrachten
In deze les werken we aan opdrachten over lessen beeldende vorming
en de evaluatie daarvan op proces/product niveau, het lesfasenmodel
en reflectie.
Je bestudeert:
Van Onna & Jacobse (2008). Laat maar zien.
Hfdst 7 paragraaf 7.1 t/m 7.2
4. Het gezicht van de school
De school als beeldende leeromgeving: algemene doelen, verschillen
tussen leerlingen, methode en aanbod uit de buurt (bijvoorbeeld
culturele instellingen).
5. Onderwerp of thema? Verhalend ontwerpen en andere
invalshoeken
In deze les staan de verschillende onderwijsroutes centraal, zoals
thematisch onderwijs, projectonderwijs of verhalend ontwerpen
centraal.
6. Demonstratie
De laatste bijeenkomst wordt het gemaakte, beeldende werk getoond
en gepresenteerd.
Bijlage 3 Procesfasenformulier en bijlage 4 observatie-/
beoordelingsformulier voor beeldende activiteiten.
Je bestudeert:
Van Onna & Jacobse (2008). Laat maar zien.
Hfdst 8 paragraaf 8.3
Voorbeeld Schoolportretten
Je bestudeert:
Van Onna & Jacobse (2008). Laat maar zien.
Hfdst 8, paragraaf 8.1 t/m 8.2
Terugblik op bovenstaande leerstof.
3.7.3 Toetsing
Deze collegereeks maakt deel uit van Kunstzinnige oriëntatie en Bewegingsonderwijs 2.2. De leerstof wordt
getoetst in de vaktoets van blok 2.2. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende
/ onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. Gemiddeld moet gerekend
worden op minimaal 67% goede antwoorden voor een voldoende.
Een overzicht van de toetsstof Beeldende vorming vind je aan het eind van de beschrijving van dit
studieonderdeel. Daar staat de toetsstof voor de drie studieonderdelen kunstzinnige oriëntatie in een keer
vermeld.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 30
3.8
Titel:
Vakdomein:
SIS-code:
Lerende kinderen binnen bewegingsonderwijs
Bewegingsonderwijs
Kunstzinnige Oriëntatie KO/Bewegingsonderwijs 2.2 - 2000VKB213
Meester Michel heeft in een vorige les opgemerkt dat kinderen springen een boeiende activiteit vinden. Hij wil het springen in veel
verschillende situaties aanbieden dit jaar en heeft een plan gemaakt voor de komende zes weken. Het springen op en over laat hij elke les
(werken in groepen) terugkomen. Hij ontwerpt hij verschillende bewegingssituaties en houdt daarbij rekening met de verschillende
vaardigheidsniveaus.
INLEIDING - De laatste decennia zijn de inzichten op het gebied van de motorische ontwikkeling van het kind aan
verandering onderhevig. In de actuele benaderingen worden het individu, de omgeving en de taak beschouwd als
aparte voorkomende elementen die elkaar continu wederzijds beïnvloeden tijdens het ontwikkelingsproces. De
motivatie van het kind, de rol van andere kinderen en volwassenen en de wijze waarop het kind de omgeving
waarneemt, zijn belangrijke elementen in het ontstaan van nieuw motorisch gedrag. Ieder kind legt een uniek
ontwikkelingstraject af. Voor de dagelijkse praktijk van groepsleerkracht is kennis van de leerlijnen voldoende om
de kinderen in hun groep situaties te bieden die haalbaar zijn en waardoor zij worden uitgedaagd.
Leerkrachten hebben de taak om kinderen bewust en planmatig te begeleiden in de bewegingscultuur en
ontplooiing van de bewegingsmogelijkheden. Het bevorderen van een positieve attitude en het laten opdoen van
succeservaringen horen hier natuurlijk bij. Leerkrachten kunnen door rekening te houden met de wijzen waarop
kinderen zelf bewegingen leren, het motorisch leerproces beïnvloeden. Deze taak van de leerkracht staat centraal
bij bewegingsonderwijs in dit blok.
In het eindproduct bij deze vakopdracht ontwerpt de student op basis van literatuur (leerlijnen) een lessenserie
van drie lessen voor bewegingsonderwijs aan kleuters waarin hij gebruik maakt van twee verschillende
organisatievormen en de keuzes onderbouwt. De student geeft de groeperingvormen duidelijk aan en zorgt voor
differentiatie binnen het aanbod van de activiteiten. Hij formuleert leerhulp per activiteit op minimaal drie
manieren. De student beschrijft in de evaluatie punten die goed waren en punten die een volgende keer beter
kunnen en schrijft naar aanleiding hiervan aanbevelingen voor de volgende lessenserie.
Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van jouw rooster, het
onderwijsaanbod in het eerste of tweede blok van dit semester volgt.
3.8.1 Leerdoelen
Vakopdracht:
 Je kunt concrete bewegingsdoelen definiëren bij de verschillende bewegingsactiviteiten.
 Je kunt aan de hand van zijn eigengemaakte lessenserie beargumenteren hoe deze aansluit bij leerlijnen
en bewegingsthema’s van voorgaande lessen.
 Je kunt organisatie- en groeperingvormen vergelijken en inzetten rekening houdend met de specifieke
activiteiten en de verschillen tussen kinderen op pedagogisch en didactisch gebied.
 Je kunt op minimaal drie verschillende manieren leerhulp aan individuele kinderen ontwerpen zonder dat
daarbij de doorgang van de les voor de andere kinderen gehinderd wordt.
 Je kunt je persoonlijke visie op bewegingsonderwijs aan kleuters verwoorden.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 31
Vaktoets:
 Je kunt in voldoende mate beargumenteren hoe arrangementen veilig neergezet kunnen worden (ten
aanzien van de activiteit maar ook ten opzichte van elkaar) in een speel/gymlokaal.
 Je kunt in voldoende mate beargumenteren wat de mogelijke gevolgen van verschillende groeperings- en
organisatievormen zijn.
 Je kent in voldoende mate de basisprincipes van een goede instructie voor de bewegingsactiviteiten en
kan hiervan voorbeelden geven.
 Je kunt in voldoende mate het bewegen van kinderen uit groep 1 en 2 classificeren en plaatsen op de
leerlijnen. De student kent de drie didactische uitgangspunten van bewegingsonderwijs en kan hiervan
voorbeelden geven.
 Je kunt in voldoende mate aan de hand van voorbeelden uitleggen op welke manieren kinderen leren.
3.8.2 Wat gaan we doen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1: Leerdoel en (fysieke) leerhulp
Introductie van jaar 2, uitleg van de doelen en opdrachten.
Opbouw van diverse activiteiten op niveau van de studenten die zelf
de bewegingsactiviteiten uitvoeren en daarbij bekijken wat het
bewegingsleerdoel is, wat het risicomoment en/of
bewegingsprobleem kan zijn per activiteit en welke (met name
fysieke) leerhulp toegepast kan worden.
Je bestudeert:
de studiewijzer en vakopdracht (DWLO).
2: Instructie en leerhulp
We herhalen waaraan een ‘goede instructie’ moet voldoen. Er
worden activiteiten uitgezet, instructie gegeven en de activiteiten
worden uitgevoerd aan de hand van lukt het/ loopt het/ leert het,
gericht op het bieden van adequate leerhulp door lesgevers. We gaan
in op de gekozen bewegingsthema’s en zetten activiteiten in een lijn.
Je maakt een keuze voor twee bewegingsthema’s.
3: Differentiatie en leerlijnen/bewegingsthema's.
We gaan in groepjes de voorbereide drie opeenvolgende lessen
vergelijken op aangegeven punten (format, onderlinge feedback) en
bespreken. We gaan aan de slag met andere activiteiten en gaan deze
bekijken op differentiatie en doelen in combinatie met
bewegingsthema en leerlijnen.
Je neemt gemakkelijke kleding en gepast zaalschoeisel mee.
Je bestudeert:
Van Berkel (2005). Perspectieven op bewegen. Hoofdstuk 3.4 en
Basisdocument bewegingsonderwijs, hoofdstuk 5, waarna een
vergelijking gemaakt wordt en deze vergelijking neem je mee op
papier.
Je neemt je voorlopige lesopzet voor drie opeenvolgende lessen in
schema/format (deelproduct volgens format DLWO) mee.
Je bestudeert:
Ten Haaft et al. (2012). Bewegingsonderwijs in het speellokaal. Deel 1.
4: Motorische ontwikkeling en manieren van leren. Tikspelen.
We bespreken de door jullie meegenomen stellingen en de
motorische ontwikkeling van kinderen. Het artikel van Peter Beek
(expliciete en impliciete instructie) bespreken we aan de hand van
voorbeelden/ervaringen van activiteiten uit de stagelessen of tijdens
vakcolleges. Daarnaast komt de opbouw van tikspelen aan bod.
Je bestudeert:
Artikel "Motorisch leren" van Peter van Beek (DLWO). Je bedenkt een
stelling over bewegen en neemt deze mee naar de les.
5: Bewegen op muziek
In deze les gaan we een reeks aan activiteiten doen die behoren bij de
leerlijn bewegen op muziek. Leerhulp, organisatie en differentiatie
komen aan bod. We zetten daarnaast deze en andere activiteiten op
volgorde.
.Je bestudeert:
Ten Haaft et al. (2012). Bewegingsonderwijs in het speellokaal.
Inleidende deel bewegen op muziek.
6: Feedbackmoment.
In deze les verdelen we ons in groepen. We bekijken samen de
lesopzetten aan de hand van het beoordelingsformulier.
Je neemt je lessenserie voor de drie lessen mee (in format zie DLWO)
en een inleiding op deze vakopdracht waarin je de school, klas,
werkwijze e.d. (zie hierboven) mee.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 32
3.8.3 Toetsing:
De toetsing van deze module bestaat uit twee elementen:
1.
2.
Vakopdracht.
Vaktoets met andere vakken.
Ad 1. Vakopdracht lessenserie bewegingsonderwijs (inleverdatum toetsweek blok 2.2 volgens rooster)
Deelopdracht:
Maak een lesopzet volgens format (DLWO) van drie verschillende lessen waarin je beschrijft welke
organisatievormen, activiteiten en groeperingsvormen je gaat gebruiken.
Eindopdracht:
Ontwerp op basis van literatuur (waaronder leerlijnen) en de vakcolleges een lessenserie van drie lessen voor
bewegingsonderwijs aan kleuters waarin je gebruik maakt van twee verschillende organisatievormen en twee
verschillende groeperingvormen. Je zorgt voor differentiatie binnen het aanbod van de activiteiten en formuleert
leerhulp per activiteit op minimaal twee manieren. Je onderbouwt je keuzes. Eén van deze lessen heb je gegeven
en is gefilmd. Je levert een videofragment van deze les in van max. 5 minuten en geeft het verband aan met de
lessenserie. In het verslag onderbouw je daarnaast jouw gekozen organisatie- en groeperingsvormen,
activiteitenkeuze, differentiatie, arrangementen en beschrijf je een visie op bewegingsonderwijs. Je beschrijft in je
evaluatie punten die goed waren en punten die beter kunnen een volgende keer.
Uitwerking van de vakopdracht:
Voorblad met naam, klas, datum en studentnummer.
Inhoudsopgave met onderstaande hoofdstukindeling en volgorde.
Korte inleiding met een link naar een filmfragment van de gegeven les (maximaal 5 minuten), schooltype,
karakteristieken van de kleuterklas (grootte en bijzonderheden ten aanzien van bewegingsonderwijs: lokaal, aantal
lessen per week, vakleerkracht, werkwijze van de gymlessen).
1.
2.
3.
4.
5.
Drie lesopzetten met verantwoording van de keuze van de activiteiten en de volgorde van de lessen (zie
beoordelingscriteria): je werkt minimaal twee bewegingsthema’s uit die je herhaaldelijk terug laat komen
in de lessenserie van drie lessen. De activiteiten daarnaast hoeven niet herhaald te worden maar moeten
wel organisatorisch passend zijn en de keuze moet kort toegelicht worden. Deze opzet wordt
ondersteund door videobeelden.
De verantwoording van de gekozen organisatie- en groeperingsvormen in de lessenserie aan de hand van
een afweging tussen de voor- en nadelen van deze vormen (zie beoordelingscriteria).
Voor de activiteiten uit de gekozen centrale bewegingsthema’s wordt op minimaal drie manieren leerhulp
concreet beschreven (zie beoordelingscriteria).
Een evaluatie van de gegeven les aan de hand van de vragen: ‘Wat ging er goed en wat kan er beter?’ (zie
beoordelingscriteria).
Een persoonlijke visie (zie beoordelingscriteria).
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 33
Ad. 2. Vaktoets Bewegingsonderwijs en Kunstzinnige oriëntatie 2.2.
Deze collegereeks maakt deel uit van het studieonderdeel Kunstzinnige oriëntatie en Bewegingsonderwijs 2.2. De
theorie wordt getoetst in de vaktoets van blok 2.2. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De
grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. Gemiddeld
moet gerekend worden op minimaal 67% goede antwoorden voor een voldoende.
3.8.4 Literatuur / toetsstof
Haaft, R. ten, Hazelebach, C., Danes, H. & Bruin, R (2012). Bewegingsonderwijs in het speellokaal. Ede: Werkgroep
Bewegingsonderwijs ’t Web.



Deel 1: Theorie: hoofdstukken 1 tot en met 5.
Deel 2: Introductiecluster
Deel 4: hoofdstuk 1: achtergronden Bewegen op Muziek.
Berkel, M. van (2005). Perspectieven op bewegen. Nijverdal: Publicatiefonds Werkgroep Bewegingsonderwijs.

Hoofdstuk 3: Optimaliseren van bewegingsactiviteiten
Artikelen DLWO.
Leerlijnen en bewegingsthema’s:
http://www.kvlo.nl/res/site1/upload/onderwijs/protocol%20bewond/algemeen%20overzicht%20leerlijnen%20basisdocument.pdf.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 34
3.9
Titel:
Vakdomein:
Gebruik van het smartboard
ICT (II)
INLEIDING - De laatste jaren is de ontwikkeling van het digitaal schoolbord snel gegaan, en dit zal de komende
jaren nog doorzetten. De interactieve mogelijkheden zorgen voor een verrijking van het aanbod in de lessen. Om
deze mogelijkheden goed te benutten is kennis nodig. De handigheid om het bord op een goede manier te
gebruiken is daarbij één onderdeel, het inzicht om het gebruik een meerwaarde te laten zijn is een ander. Daarbij
moet een leerkracht zich bewust zijn van de voor- en nadelen die het gebruik van het digitaal bord kan hebben.
Let op: deze collegereeks wordt mogelijk alternerend aangeboden. Dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je
rooster, het onderwijsaanbod in het eerste of tweede blok van dit semester volgt.
3.9.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van de reeks?



Je bereidt jouw lessen digitaal voor met behulp van softwarepakketten;
Je gebruikt een digitaal schoolbord bij diverse didactische werkvormen;
Je verantwoordt de keuze om digitale middelen zoals het digitaal schoolbord in te zetten.
3.9.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Het digitale schoolbord I
Met een digitaal schoolbord in de klas moet je meer doen dan
klassikaal lesgeven en filmpjes laten zien. We onderzoeken de
interactieve en coöperatieve mogelijkheden van het digibord. Je
werkt een opzet voor je eigen lespraktijk uit aan de hand van criteria
en de leerdoelen.
Je bestudeert de website:
kennisnet.nl/themas/digiborden-en-touchscreens/
Bestudeer op de website de pagina’s Voorbeeldenplein en
Lesmateriaal. Maak uit de informatie van deze voorbeelden een lijst
met interactieve mogelijkheden van het digibord in je klas.
2. Het digitale schoolbord II
Het effectief inzetten van het digitaal schoolbord in de les is veelal
een zaak van inzicht en inzet. In de les passen we een bestaande les
voor je praktijk aan voor gebruik met het digibord. Je vergelijkt de
leerdoelen van de verschillende onderdelen van de les, en zoekt naar
overeenkomsten bij de mogelijkheden van het digibord. Je past de les
aan zodat de leerdoelen voor de kinderen met inzet van ICT
effectiever worden bereikt.
3. Meer halen uit de middelen
Een digitaal schoolbord is één van de meestgebruikte moderne
middelen in de basisschool. Er zullen ook nieuwe technieken
ontwikkeld worden. Er wordt ingegaan op de manier waarop je
daarmee omgaat zodat je ook in de toekomst bij kunt blijven. Vragen
over huidige ontwikkelingen zijn welkom in deze les.
Je brengt een volledig uitgewerkt lesbeschrijvingsformulier mee voor
een les waarbij het digitaal schoolbord in te zetten is. In deze
bijeenkomst ga je je eigen les versterken met digitale middelen.
Geen voorbereiding nodig.
3.9.3 Toetsing
In deze collegereeks komen essentiële, praktische vaardigheden aan bod. Daarom geldt een aanwezigheidsplicht
en actieve deelname voor alle colleges. De werkvormen of leertaken uit de betreffende colleges kunnen, bij vooraf
aangekondigde afwezigheid, op een later tijdstip worden ingehaald of worden vervangen door gelijkwaardige
opdrachten. Voldoende en actieve deelname aan deze colleges is een van de beoordelingscriteria bij het
functioneringsgesprek dat je voert met je kerndocent aan het eind van het semester.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 35
3.10
Titel:
Vakdomein:
SIS-code:
Vakopdracht Kunstvakken in samenhang
Muziek, dans & drama, beeldende vorming
Vakopdracht Kunstzinnige Oriëntatie 2.1 – 2000VO1_12
INLEIDING - De kunstvakken kennen hun eigen karakteristiek en ontwikkeling, maar worden waar mogelijk met
onderwerpen gekoppeld die samenhangen met andere leergebieden. Juist deze koppeling maakt het onderwijs
samenhangend en meer betekenisvol voor leerlingen. Als leerkracht moet je dus in staat zijn een betekenisvol
onderwijsontwerp kunstvakken in samenhang voor je kinderen te kunnen bedenken.
Bij de kunstvakken kun je goed vanuit een overkoepelend thema werken, waarbij het kind een eigen invulling aan
dit thema kan geven. Je leert wat een thema is en welke mogelijkheden je daarbij hebt. Belangrijk is dat je aansluit
bij het kind en zijn ontwikkelingsfase. Je vertaalt lessen uit methodes, je bedenkt zelf lessen voor groep 3 en 4. Je
zoekt naar inspirerend materiaal vanuit het thema voor jou en de kinderen. Bij deze lessen maak je een keuze uit
één van de volgende thema’s: Herfst, Dieren, Sprookjes, Beroepen, Op Reis. Per vak maak je een les te weten voor
Muziek, Beeldende Vorming, Dans en Drama. Deze vakopdracht is volledige zelfstudie en wordt niet ondersteund
door vakcolleges.
3.10.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?




Je kunt vanuit activiteiten lessen maken voor de vakken beeldende vorming, dans, drama en muziek.
Je bent in staat voor deze vakken te werken vanuit een thema / onderwerp.
Je kunt de lessen laten aansluiten bij de ontwikkelingsfase en de belevingswereld van het kind.
Je kunt per vak toetsbare productdoelen formuleren en van het vakspecifieke lesvoorbereidingsformulier
gebruik maken.
3.10.2 Uitwerking van de opdracht:
Bij de start van het blok begin je zelfstandig aan de uitvoering van deze opdracht.
Voor deze vakopdracht ontwerp je vier lessen die door middel van een overkoepelend thema met elkaar
verbonden zijn. Je hebt de keuzemogelijkheid uit de volgende vijf onderwerpen / thema’s:
1.
2.
3.
4.
5.
Herfst
Dieren
Sprookjes
Beroepen
Op reis
Opdracht A: Muziek
Binnen het overkoepelend thema ontwerp je een muziekles waarin je twee van de volgende (muziek)domein
verwerkt: zingen, muziek maken, bewegen, luisteren, noteren.
Voordat je start met deze opdracht bepaal je allereerst de beginsituatie van de groep met betrekking tot het vak
muziek. In de les die je ontwerpt, laat je zien hoe je de kennis over klankaspecten en/of vormaspecten en/of
betekenis van muziek overdraagt. De kennis en vaardigheden die je inzet in je les verwerk je in de productdoelen
van de leerlingen. Maak in de beschrijving van de doelen op de langere termijn zichtbaar dat je aansluit op de
leerlijnen van de doelgroep en formuleer het kerndoel. Hiervoor bestudeer je: http://tule.slo.nl/.
Het lesontwerp bevat een vijfstructuur: introductie, instructie, verwerking, uitbreiding, slot.
Op DLWO staat een overzicht van dit ontwerp.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 36
Bestudeer http://www.muziekmeester.nl/muziekmeester/ en de methode ‘Muziek Meester’ om tot een
kwalitatief goede muziekles te komen.
Opdracht B: Dans & Drama
Binnen het overkoepelend thema ontwerp je twee lessen, namelijk een les dans en een les drama.
De lesopzet is opgebouwd volgens de vakspecifieke lesstructuur met dansante dan wel dramatische doelen die
aansluiten bij de doelgroep qua technische vaardigheid en beleving. Zorg ervoor dat de onderdelen van de les
corresponderen met het karakter van de afzonderlijke lesfase (zie Hfst. 9 uit DANS! Praktisch handboek voor het
basisonderwijs. N.B. De werkwijze van het ontwerpen van een les dans geldt ook voor de les drama).
Een doorkijkje: je begint vanuit het thema of onderwerp te associëren. Welke associaties krijg je op bewegen
(dansen) en spelen (doen alsof)? Ga vervolgens naar http://tule.slo.nl/ en kijk naar tussendoelen uit de leerlijn van
de desbetreffende jaargroep die passen bij de associaties. Kies per les een tussendoel uit op basis waarvan je de
les gaat ontwerpen.
Voorbeeld:
Als je het thema ‘circus’ neemt, dan kun je bij dans denken aan alle vormen van bewegingsstromen; de rij voor de kassa die zich verplaatst
naar de stoelen, de artiesten en de dieren die opkomen en afgaan en hun bewegingen in de piste; de bewegingen van het publiek in het
meeleven met de acts, bijvoorbeeld het schuddebuiken van het lachen om de clowns, het ‘slingerend’ meekijken naar de trapezewerkers of
het meeleven met de muziek en uiteindelijk weer naar huis gaan. Maar ook de bewegingen van de acts zelf zoals de pirouettes op een bal of
het balanceren op een koord, de voorwerpen die duikelen door de lucht bij het jongleren etc.
Vanuit http://tule.slo.nl/ kun je voor groep 3 / 4 dan denken aan de volgende doelen:
- variatie in manieren van je verplaatsen in de ruimte
- tegenstellingen tussen dansen en stil staan
- in lagen dansen (hoog/laag)
- in verschillende richtingen dansen
- verschillende vloerpatronen dansen
Bij drama kun je denken alle handelingen van het publiek, de artiesten. Het uitvoeren van de acts, opkomen en afgaan, kun je zien als een
miniscène. Maar ook het publiek dat van huis naar het circus gaat, de voorstelling beleeft en terugkeert. Zo zou je zelfs tot een
totaaltheaterstuk kunnen komen. Daar past dan een tussendoel bij uit http://tule.slo.nl/, zoals:
het bewust hanteren van:
o
spel-elementen: wie, wat, waar
o
begin en einde van een scène
o
samenspel: rekening houden met elkaar in spel
Opdracht C: Beeldende Vorming
Binnen het overkoepelend thema ontwerp je een les beeldende vorming vanuit het cirkelmodel. Je let daarbij op
toetsbare productdoelen vanuit betekenis, vormgeving en materiaal/techniek. Zie Laat maar zien voor een
toelichting op het cirkelmodel. Maak voor de lesbeschrijving gebruik van het procesfasenformulier (Laat maar zien,
Onna, van, bijlage 3, p. 340).
Voordat je start met deze opdracht bepaal je allereerst de beginsituatie van de groep met betrekking tot het vak
beeldende vorming. Beschrijf de doelen naar betekenis, vormgeving en materiaal/techniek.
Voorbeeld
Als je het thema ‘circus’ neemt, dan kun je van het beeldaspect kleur, ‘bonte kleuren’ als leerstof kiezen. Je legt het begrip ‘bonte kleuren’
uit aan de kinderen, laat voorbeelden van ‘bonte kleuren’ zien. Je bedenkt welk materiaal/techniek hiervoor geschikt is, bijvoorbeeld
plakkaatverf of fel gekleurd papier/textiel. N.B. Geef de kinderen wel de gelegenheid zelf te selecteren op de goede kleuren (dus geen bak
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 37
met kant en klaar bont gekleurd papier neerzetten). Hierbij is het leerdoel dat de kinderen laten zien dat zij bonte kleuren kunnen
selecteren uit andere kleuren, m.a.w. weten wat bonte kleuren zijn.
Zorg dat je in plaats van bijvoorbeeld kleurpotlood liever plakkaatverf neemt. Met plakkaatverf kun je dekkend en fel schilderen en dit past
daarom beter bij de leerstof. Bij ‘bonte kleuren’ past bijvoorbeeld de clown of een circustent als onderwerp binnen het thema. Je bepaalt
voor de kinderen wat je uit het thema ‘circus’ neemt als onderwerp. Bij jonge kinderen werk je immers vanuit een thema meer
leerkrachtgestuurd dan met oudere kinderen.
Bied tijdens de oriëntatiefase, het onderwerp circus in een ruime context aan. Laat verschillende afbeeldingen zien van bijvoorbeeld een
circustent, een meisje op een bal, een galopperend paard met een gekleurd dek en een acrobaat. Denk ook aan afbeeldingen van
kunstwerken die te maken hebben met het circus: affiches, schilderijen, beeldjes etc. Het aan het begin van de les tonen van de
verschillende deelonderwerpen van een circus, biedt de kinderen begripsvorming met betrekking tot het thema ‘circus’. De afbeeldingen
helpen de kinderen bij inspiratie voor hun eigen werkstuk. Denk aan bijvoorbeeld grote flapschoenen, een grote kraag, een rode neus etc.
Voor de leerstof Kleur laat je circusonderwerpen zien met alleen ‘bonte kleuren’.
Ter inspiratie en uitleg met betrekking tot vormgevingsdoelen kan je gebruik maken van de bronnen onder het
onderdeel literatuur / toetsstof .
De afronding van de opdracht
Je levert jouw uitwerking van deze vakopdracht als digitaal document aan via dropbox DLWO.
 Je bundelt de lessen tot één geheel, het eindproduct.
 Je voegt een inleiding toe waarbij je ingaat het gekozen thema en de uitwerking daarvan in de lessen. Je geeft
hierin aan op welke wijze de rode draad, het verbindende element zichtbaar is (bijvoorbeeld: er loopt een
verhaal als rode draad door het aanbod of een bepaald verhaal is steeds de introductie tot iedere nieuwe
activiteit).
 Je voegt een reflectie toe. Ten aanzien van de reflectie op de mate van samenhang tussen de afzonderlijke
vakken stel je jezelf de volgende reflectievragen:
1.
2.
3.
Komt het overkoepelde thema in iedere les terug?
Op welke wijze is er naar verbinding, samenhang gezocht in de verschillende lessen?
Is er naast een thematische verbinding ook sprake van andere samenhang? Sluit de muziekles bijvoorbeeld
aan bij de dans- of dramales; wordt er tijdens de beeldende vorming les gewerkt aan een opdracht die
gebruikt wordt tijdens de dansles etc.
3.10.3 Toetsing
De vakopdracht Kunstzinnige Oriëntatie 2.1 wordt getoetst aan de hand van het eindproduct.
De belangrijkste criteria zijn:




Je hebt door middel van het gekozen thema vier samenhangende lessen ontwikkeld voor en tussen de
vakgebieden beeldende vorming, dans, drama en muziek.
Je presenteert de lessen in het vakspecifieke lesvoorbereidingsformulier (via DLWO te downloaden).
Je verantwoordt je keuzes met betrekking tot het onderwerp / thema en de leerstof.
Je reflecteert op de mate van samenhang tussen de afzonderlijke vakken.
Het werk wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien alle vastgestelde criteria als voldoende zijn
beoordeeld. De vakopdracht differentieert naar hogere cijfers op basis van de mate waarin de prestaties op de
verschillende criteria als goed worden beoordeeld.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 38
3.10.4 Literatuur / toetsstof
Muziek:
 http://tule.slo.nl/KunstzinnigeOrientatie/F-L54b.html (muziek).
Dans & drama
 Nooij, H. de (2012) Kijk op spel, drama voor de pabo. Noordhoff Uitgevers.
Hfst. 2 Drama nader bekeken; §2.4 Drama binnen het basisonderwijs: opbouw qua leeftijd, p. 50 t/m. 58
Hfst. 3 Werkvormen.
 http://tule.slo.nl/KunstzinnigeOrientatie/F-L54c.html (taal en spel = drama).
 Heijdanus, E. Nunen, A. Van, Valenkamp, M. (2014) DANS! Praktisch handboek voor het basisonderwijs.
Uitgeverij Coutinho.
Hfst. 9 Het ontwerpen van een les dans:
§ 9.1 De stappen naar een lesontwerp, p. 156 t/m.160.
§ 9.2 Vertaalmethodiek (facultatief), p. 160 t/m. 162.
§ 9.3 Voorbeeldles vertaalmethodiek voor de onderbouw, p. 162 t/m. 168 (N.B. deze les mag je niet
kopiëren en inleveren als zijnde jouw product).
§ 9.4 Praktische punten, p. 168 t/m. 171.
 (http://tule.slo.nl/KunstzinnigeOrientatie/F-L54d.html (beweging = dans).
 Hueskens, R. (2013) Stappenplan lesontwerp dans / drama (intern document via DLWO).
Beeldende vorming:
 Boermans B. (5e druk) Beeldende Begrippen. Uitgeverij Lamboo
 http://beeldende-vormgeving.jouwweb.nl/
 http://tule.slo.nl/KunstzinnigeOrientatie/F-L54a.html (beeldende vorming).

Dada, kunsttijdschrift voor kinderen van 6 tot 106, uitgeverij Plint www.plinternet.nl

Onna, van. J. Laat maar zien, bijlage 3, p. 340, het procesfasenformulier .
Let op:
Als voldoende beoordeelde producten worden altijd opgenomen in het portfolio. Een geactualiseerd portfolio
geldt als voorwaarde voor het functioneringsgesprek met de kerndocent aan het eind van het semester. Houd je
portfolio dus zorgvuldig bij!
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 39
3.11
Titel:
Vakdomein:
SIS-code:
Maatschappelijke stage en schoolgebonden leertaak
Maatschappelijke stage en schoolgebonden leertaak
Maatschappelijke stage en schoolgebonden leertaak 2.2 2000SLM213 (afronding eind blok 2.2)
INLEIDING – In het tweede jaar van Pabo HvA is een ‘maatschappelijke stage’ onderdeel van je studie. Deze stage –
die loopt over het gehele studiejaar - is bedoeld om kansen voor studenten en kinderen te vergroten door ook
buiten school aandacht te besteden aan het ontwikkelen van hun talenten. Het doel van de maatschappelijke
stage is het stimuleren en begeleiden van kinderen bij deze persoonlijke ontwikkeling. De maatschappelijke stage
loop je naast je reguliere basisschoolstage op jouw basisschool.
Je voert daarnaast een ´schoolgebonden leertaak’ uit in het eerste semester (dat is voor de duur van blok 1 en blok
2). Het doel is om in afstemming met een school te werken aan een taak. Voor de schoolgebonden leertaak
analyseer je een onderwerp en/of een probleem dat speelt op de eigen opleidingsschool / stageschool. Je werkt
dus eigenlijk ‘in opdracht van’ de opleidingsschool /stageschool en de opdracht is heel specifiek verbonden aan
jóuw stageplek. De schoolgebonden leertaken fungeren -evenals de beroepsopdrachten - als voorlopers van het
afstudeeronderzoek in jaar 4.
Let op
Zit je niet op een opleidingsschool: dan formuleert jouw stageschool of je stagementor een schoolgebonden
leertaak, al dan niet in samenspraak met jou. Er is ook een algemene beschrijving beschikbaar.
3.11.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van dit studieonderdeel?
Maatschappelijke stage:
 Je begeleidt en stimuleert kinderen / jongeren/ studenten in hun persoonlijke ontwikkeling en kan dit
koppelen aan de competentiematrix.
Schoolgebonden leertaak:
 Je bent in staat om een probleem / aspect vanuit de school/ scholen te analyseren vanuit zowel de
praktijk als de theorie.
 Je kunt de vraag vanuit de school / scholen omzetten in een bruikbaar eindproduct.
Voor beide geldt:
 Je bent in staat om relevante bronnen te zoeken bij dit beroepsprobleem / - aspect.
3.11.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Maatschappelijke stage
Je voert deze opdracht geheel zelfstandig uit. Eventuele vragen kun je aan je kerndocent stellen.
Je kiest voor de maatschappelijke stage een activiteit die kan plaatsvinden in het blok van september tot juni. Je
kunt hierbij denken aan het coachen van kinderen in het kader van het project SALSA in Amsterdam of je kunt
deelnemen aan een van de aangeboden activiteiten, bijvoorbeeld de Voorleesexpress. Op de DLWO is een lijst met
activiteiten te vinden met nadere informatie. Je rondt het eerste semester af met een gedegen plan van aanpak
met urenverantwoording. Gedurende de gehele begeleidingsperiode houd je een logboek bij met daarin een
verslag van de activiteiten, de data en de tijdstippen van de begeleiding en per keer een korte reflectie op de
activiteit.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 40
Schoolgebonden leertaak:
Je voert deze opdracht geheel zelfstandig uit. In de kerndocenttijd zal de opdracht worden besproken en nader
worden toegelicht. Eventuele vragen kun je aan je kerndocent en/of opleider in de school stellen.
De schoolgebonden leertaak wordt geformuleerd door of in samenspraak met jouw opleidingsschool/ stageschool
of op initiatief van jezelf. Vraag je stagebegeleider ernaar. Je stemt opdracht, inhoud en planning goed af met je
opleider in de school en met je mentor. Kijk voor voorbeeldleertaken op de DWLO.
Werkwijze schoolgebonden leertaak:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Je vraagt in de eerste weken van je stage naar een mogelijke opdracht in het kader van de
schoolgebonden leertaak. Je zorgt ervoor dat helder is wie de contactpersoon van de school is voor de
schoolgebonden leertaak.
Je formuleert een plan van aanpak met de leerdoelen, een activiteitenplanning, tijdpad en literatuur. Je
bespreekt dit met de contactpersoon en scherpt het plan verder aan.
Je neemt het plan van aanpak in de tweede lesweek van blok 2.2 ter bespreking mee naar de
kerndocentbijeenkomst. Je ontvangt feedback van medestudenten en van de kerndocent.
Je scherpt het plan van aanpak aan op basis van de gegeven feedback.
Je levert een conceptproduct in bij de contactpersoon van de school en vraagt om feedback.
Je levert in week 10 van blok 2.2 het werk in bij de kerndocent en bij de contactpersoon van de
basisschool: het eindproduct met de gegeven feedback van de contactpersoon.
3.11.3 Toetsing
Maatschappelijke stage en schoolgebonden leertaak worden getoetst aan de hand van een verslag met
verantwoording (inleveren bij kerndocent).
Maatschappelijke stage
In de toetsweken van blok 2.2 (weken 4/5) lever je een plan van aanpak in met urenverantwoording bij de
kerndocent. Het plan van aanpak bevat een inhoudelijke verantwoording voor de maatschappelijke stage van de
uren en activiteiten en de relatie tussen de maatschappelijke stage en de competentielijst.
Het eindverslag van de maatschappelijke stage lever je blok 2.4 in.
Schoolgebonden leertaak:
Je rondt de schoolgebonden leertaak af in de toetsweken 4/5 van blok 2.2 in de vorm van een eindverslag. In het
eindverslag met betrekking tot de schoolgebonden leertaak zitten de volgende items:
1.
2.
3.
4.
5.
Vraag en opdracht van de school.
Het product zelf.
Verantwoording van het product waarin je een analyse van de opdracht hebt beschreven en de gemaakte
keuzes met betrekking tot het eindproduct onderbouwt met bronnen ( de literatuurlijst bevat minimaal
één bron).
Feedback van de contactpersoon van de school.
Eventuele taakverdeling.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 41
3.11.4 Beoordelingscriteria
Maatschappelijke stage
De beoordelingscriteria zijn:
 De student heeft in voldoende mate in een plan van aanpak voor de maatschappelijke stage een inhoudelijke
verantwoording van uren en activiteiten beschreven.
 De student geeft in voldoende mate een relatie aan tussen de maatschappelijke stage en de competenties en
zijn leerdoelen.
Schoolgebonden leertaak:
De beoordelingscriteria zijn:
 De student heeft in voldoende mate een probleem / aspect vanuit de school/ scholen helder in beeld
gebracht, geanalyseerd en omgezet in een bruikbaar product en/of interventie.
 De student kan in voldoende mate de interventie / het eindproduct inhoudelijk verantwoorden.
Het beoordelingsformulier van de maatschappelijke stage en schoolgebonden leertaak wordt opgenomen in de
studiewijzer van blok 2.2.
3.11.5 Literatuur / toetsstof
Je gebruikt relevante literatuur (minimaal twee bronnen) zowel voor de maatschappelijke stage als voor de
schoolgebonden leertaak.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 42
3.12
Titel: Cultuurproject 1.2 VT: cultuur en ik
Vakdomeinen:
SIS-code:
Cultuureducatie en burgerschapsvorming
N.V.T
INLEIDING – Cultuur is alles wat mensen doen of maken (Van Heusden, 2010). Ieder mens is een drager van zijn
cultuur ofwel een cultuurdrager.
Als leerkracht en cultuurdrager heb je de maatschappelijke taak om kinderen (de) cultuur waarin wij leven bij te
brengen. Binnen de twee leerdomeinen cultuureducatie en burgerschapsvorming worden kinderen cultureel
(zelf)bewust en leren zij reflecteren op (de) cultuur. Kunst- , erfgoed- en mediaonderwijs zijn daarbij doel en
middel.
Het Ministerie van OC&W en het Landelijk Kennisinstituut voor Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA) hebben
voor de leerkracht basisonderwijs drie basisberoepstaken cultuureducatie geformuleerd:
1.
2.
3.
Inspireren als cultuurdrager en cultuuroverdrager;
een visie op cultuureducatie ontwikkelen;
cultuureducatieve activiteiten kunnen ontwerpen.
De essentie van burgerschap kent drie domeinen:
1.
2.
3.
Democratie - kennis van hoe een democratie werkt en houdingen en sociale vaardigheden die nodig zijn
voor actieve betrokkenheid in de samenleving.
Identiteit - kennis, houdingen en vaardigheden die van belang zijn bij identiteitsontwikkeling in een
pluriforme samenleving.
Participatie - houdingen en vaardigheden om actief mee te doen in sociale verbanden.
Een leerlijn cultuurdragerschap & burgerschapsvorming
Op diverse momenten in het curriculum van de Pabo HvA zal er ook dit jaar weer impliciet en expliciet aandacht
zijn voor de leerdomeinen cultuureducatie en burgerschapsvorming. De leerlijn voor de voltijd van jaar 1 t/m 4 en
voor de deeltijd van jaar 1 t/m 3 is op dit moment nog in ontwikkeling. In jaar 4 ga je zichtbaar maken wat
cultuurdragerschap en burgerschap voor jou en het onderwijs betekent en hoe jij daar inhoud en vorm aan geeft.
Dit moment wordt gezien als het sluitstuk van de leerlijn cultuureducatie en burgerschapsvorming. Op
verschillende momenten binnen en buiten je opleiding, bouw je aan een persoonlijk cultuurdossier, waarvoor je in
jaar 4 studiepunten zult ontvangen. Het cultuurproject is een moment in het curriculum waarin de aandacht is
gericht op de ontwikkeling van jouw cultuurdragerschap.
Cultuurprojecten jaar 2 voltijd: Dit jaar zijn er twee cultuurprojecten. Het eerste cultuurproject is geroosterd van
10 tot en met 14 november. De dinsdag (11 november) is een reguliere stagedag. Tijdens de andere dagen ben je
actief en productief bezig met verkenning en beleving van ‘cultuur en het kind’.
Houd er rekening mee dat mogelijke kosten tijdens dit project voor eigen rekening kunnen zijn (bijv. entree
culturele instelling).
Cinekid scholenfestival: Op donderdag 9 of vrijdag 10 oktober zal jij een taak toebedeeld krijgen als educatieve
gids op het Media-Lab tijdens het Cinekid scholenfestival. Dit is een intern en extern onderwijsaanbod vanuit een
samenwerking tussen de Pabo HvA en Cinekid.
Meer informatie zal tijdig via je kerndocent worden gegeven en ook op DLWO te vinden zijn.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 43
HOOFDSTUK 4.
SIS-code:
| De praktijk van het basisonderwijs
Praktijk 2.1 - 2000PR1_12
INLEIDING - Ook in het tweede jaar loop je mee in de praktijk van het Amsterdamse basisonderwijs. We beginnen
dit jaar in de onderbouw in groep 3 en 4. In de colleges op de opleiding en in de opdrachten wordt met name
ingezoomd op het onderwijs aan deze leeftijdsgroep. Hieronder staan de leerdoelen en de stageactiviteiten voor
je vermeld. In de praktijkgids kun je meer informatie vinden over het leren in de praktijk.
4.1 Stagedoelen








Je kunt een realistische planning maken voor jouw praktijkactiviteiten per blok en per dag.
Je maakt op actieve en op positieve wijze contact met de groep en met individuele kinderen.
Je bereidt de lessen inhoudelijk en organisatorisch volledig en inhoudelijk voor.
Je besteedt aandacht aan het geven van heldere instructies die aansluiten bij de ontwikkeling van de kinderen
in de groep.
Je hebt oog voor didactische en pedagogische behoeften van individuele leerlingen.
Je neemt de leiding als je voor de groep staat.
Je stelt vooraf heldere lesdoelen en controleert of deze zijn behaald (OGW).
Je laat bij het lesgeven zien dat je de groep weet te boeien, de aandacht vast weet te houden en dat je
kinderen weet te stimuleren om aan het werk te gaan en te blijven.
4.2 Stageactiviteiten
Tijdens het lesgeven in de stage werk je onder andere gericht aan de volgende stageactiviteiten:






Je stelt je voor aan en je maakt kennis met de stageklas (op doordachte wijze).
Je observeert je mentor qua differentiatie in de groep: organisatie en inhoudelijk.
Je oriënteert je op het gehanteerde leerlingvolgsysteem voor de stageklas.
Je voert drie gecompliceerde lessen (kies uit: vakoverstijgend, verschillende leeractiviteiten, differentiatie, op
basis van verschillende didactische werkwijzen en leersituaties). Voorbereiding van de lessen wordt
voorgelegd aan de mentor ter goedkeuring.
In je lessen (dagdelen + gewone lessen) zit ten minste één lessenreeks van twee opeenvolgende lessen.
Je verzorgt drie voorbereide lesactiviteiten aan individuele leerlingen die verlengde instructie nodig hebben of
extra instructie i.v.m. verrijkende activiteiten.
4.3 Beoordelingsprocedure
Voorwaarde voor beoordeling is altijd dat je de stageactiviteiten hebt uitgevoerd en dat je je stagemap hebt
geactualiseerd.
De beoordeling van de stage (de toekenning van het eindcijfer) wordt gegeven door de opleider in de school (bij
een opleidingsschool), of door de stagedocent (in het geval van een niet-opleidingsschool).
De procedure is als volgt:
Aan het eind van blok 1.1 geeft de mentor een schriftelijke adviesbeoordeling door het beoordelingsformulier in te
vullen met onvoldoende, voldoende, goed of excellent. De mentor licht het advies mondeling toe in een gesprek
met jou en stuurt de adviesbeoordeling naar de opleider in school of de stagedocent. De opleider in de school /
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 44
stagedocent is de examinator en komt op basis van de adviesbeoordeling van de mentor (die in een gesprek met
de student door de mentor is toegelicht), het eigen lesbezoek en het daarop aansluitende gesprek met jou tot een
eindbeoordeling, vult het beoordelingsformulier in en geeft het cijfer.
Je neemt de eindbeoordeling van de opleider in de school / stagedocent op in het portfolio.
Meer informatie over de praktijk en de beoordelingsprocedure is te vinden in de Praktijkgids 2014-2015.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 45
HOOFDSTUK 5. | Studieloopbaanbegeleiding
SIS-code:
Studieloopbaanbegeleiding 2.2 - 2000SB2213
INLEIDING - Het doel van studieloopbaanbegeleiding is dat je leert je zelfstandig te ontwikkelen tot een
professionele leerkracht in het basisonderwijs. Bij de bijeenkomsten studieloopbaanbegeleiding zoomen we in op
jouw ontwikkeling als student en als aankomend leerkracht basisonderwijs. We besteden aandacht aan de
competentiematrix ‘Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam)’ en plannen op basis van de daarin gestelde
eindtermen het eerste blok. Kennis over en bewustwording van je eigen leerstijl(en) zal je daar ongetwijfeld bij
helpen. Ook systematische reflectie op de eigen onderwijspraktijk en eigen visie op onderwijs komen in deze
bijeenkomsten aan de orde. Daarnaast is het lesvoorbereidingsformulier een onderwerp van de
studieloopbaanbegeleiding.
Wekelijks wordt er 50 minuten studieloopbaanbegeleiding gegeven door je kerndocent. Daarin is jouw
voorbereiding en inbreng een belangrijk onderdeel van de bijeenkomst. Eigen inbreng bestaat onder andere uit
het presenteren van een ‘good practice’, gouden moment of inspiratiebron. Daarnaast laat je je in je stage filmen
door je mentor en/of begeleider. Deze filmopnames worden gebruikt als input voor een
studieloopbaanbijeenkomst in het tweede blok.
5.1.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van blok 2.1?



Je kunt op de juiste manier lesvoorbereidingen maken en hierbij concrete doelen formuleren.
Je kunt de relatie beschrijven tussen je ontwikkeling tot leerkracht basisonderwijs en de competentiematrix
‘Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam). Je kunt gebruik maken van filmanalyses om deze relatie te
beschrijven.
Je kunt eigen situaties systematisch en compact beschrijven en op professionele wijze bespreken met
medestudenten.
5.1.2 Leerdoelen- Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van blok 2.2?




Je kunt prioriteiten stellen bij het plannen van je studieactiviteiten.
Je verwoordt je eigen mening in reactie op een stelling over onderwijs.
Je kunt de Roos van Leary inzetten om je interpersoonlijke communicatie en relatie met leerlingen te
analyseren en te beschrijven.
Je kunt onder woorden brengen wat een diverse groep voor je handelen betekent en je kunt reflecteren op
interculturele communicatie (Urban Education).
5.2 Programma – Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1: Kennismaken en lesvoorbereiding
Aan de hand van voorbeelden ga je werken aan het invullen van het
lesvoorbereidingsformulier. Met name het stellen van concrete
doelen en de beginsituatie komen aan bod.
Neem een lesvoorbereiding van vorig jaar mee.
2: Begeleidingsstijlen stage
We gaan na welke begeleidingsstijlen er zijn en welke jouw voorkeur
heeft. Hierbij komen wederzijdse verwachtingen (van stagementor en
student) aan bod. Ook het kennismakingsgesprek is een onderdeel
van deze les.
3: Studievaardigheden: plannen, timemanagement in relatie tot
competentiematrix ‘Leren lesgeven in de grote stad’
We verdiepen ons in de nieuwe competentiematrix ‘Leren lesgeven in
de grote stad’ en de eisen die aan je worden gesteld.
Een ‘Good practise’, gouden moment of inspiratiebron door enkele
studenten gepresenteerd.
Bestudeer de competentiematrix "Leren lesgeven in de grote stad".
Een ‘Good practise’, gouden moment of inspiratiebron door enkele
studenten gepresenteerd.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 46
De eisen die in de competentiematrix worden gesteld vertaald in een
persoonlijk activiteiten plan. Je maakt een begin met je plan van dit
blok (en deze rond je thuis verder af).
4.Studie en praktijkervaring
Tijdens deze bijeenkomst is er ruimte voor feedback. Als je in je stage,
of studie tegen dingen aanloopt die vragen oproepen dan kan je die
met je medestudenten en je kerndocent bespreken. De inbreng neem
je mee naar de bijeenkomst. Ook zal er aandacht besteed worden aan
het maken van lesvoorbereidingen, video-interactie en
reflectievaardigheden, organisatie van stageactiviteiten en
studieonderdelen, onderwijsnieuws in Nederland en Amsterdam.
Bij elke bijeenkomst van studie en praktijkervaring wordt met je
kerndocent afgesproken welk onderwerp ter tafel zal komen en hoor
je aan welke voorbereiding moet worden voldaan.
Een ‘Good practise’, gouden moment of inspiratiebron door enkele
studenten gepresenteerd.
5.Intervisie volgens Balintmethode
Je hebt in dit blok de eerste stage-ervaringen opgedaan als
tweedejaars student. Je zult merken dat je al anders, als ‘gevorderde’
student, kijkt naar je stageklas en stageschool.
In deze bijeenkomst deel je jouw ervaringen op systematische wijze
met die van anderen middels intervisie.
Beschrijf op systematische wijze een situatie die je hebt meegemaakt
in jouw stageklas.
6. Studie en praktijkervaring
Tijdens deze bijeenkomst is er ruimte voor feedback. Als je in je stage,
of studie tegen dingen aanloopt die vragen oproepen dan kan je die
met je medestudenten en je kerndocent bespreken. De inbreng neem
je mee naar de bijeenkomst. Ook zal er aandacht besteed worden aan
het maken van lesvoorbereidingen, video-interactie en
reflectievaardigheden, organisatie van stageactiviteiten en
studieonderdelen, onderwijsnieuws in Nederland en Amsterdam.
Bij elke bijeenkomst van studie en praktijkervaring wordt met je
kerndocent afgesproken welk onderwerp ter tafel zal komen en hoor
je aan welke voorbereiding moet worden voldaan.
In je stage vraag je je mentor je met regelmaat te filmen, zodat er
tijdens deze les video-interactie kan plaatsvinden.
Een ‘Good practise’, gouden moment of inspiratiebron door enkele
studenten gepresenteerd.
Een ‘Good practise’, gouden moment of inspiratiebron door enkele
studenten gepresenteerd.
5.3 Toetsing
Aan het eind van dit semester (week 4/5 blok 2 volgens rooster) lever je een verslag in via de Dropbox op DLWO.
Je zorgt ervoor dat in de toetsweken 4/5 van blok 2 je portfolio geactualiseerd is.
Dit betekent dat je opneemt in je portfolio:





een recent overzicht van de studieresultaten in SIS;
de stagebeoordelingen;
een overzicht van stageactiviteiten uit blok 2.1 en 2.2;
de voldoende beroeps- en vakopdrachten (inclusief beoordeling);
de competentiematrix waarin je aangegeven hebt op welke gebieden je gegroeid bent en welk niveau je
behaald hebt (met kleur en/of opmerkingen).
Het verslag is opgesteld aan de hand van de volgende criteria:





Je kunt in voldoende mate de relatie beschrijven tussen je ontwikkeling tot leerkracht basisonderwijs en de
competentiematrix ‘Leren lesgeven in de grote stad’ (Amsterdam). Je maakt hierbij gebruik van eigen
filmbeelden en koppelt de filmbeelden aan bepaalde competenties (filmbeelden deel je met ons via een link in
het verslag).
Je kunt in voldoende mate op de juiste manier lesvoorbereidingen maken en hierbij concrete doelen
formuleren.
Je kunt de Roos van Leary in voldoende mate inzetten om je interpersoonlijke communicatie en relatie met
leerlingen te analyseren en te beschrijven.
Je verwoordt in voldoende mate je eigen mening in reactie op een stelling over onderwijs (de stelling ontvang
je een week voorafgaand aan de toetsdatum).
Je kunt in voldoende mate onder woorden brengen wat een diverse groep voor je handelen betekent en kan
reflecteren op interculturele communicatie (Urban Education).
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 47
Het beoordelingsformulier SLB 2.2 wordt opgenomen in de studiewijzer van blok 2.2.
HOOFDSTUK 6. | Praktische informatie
INLEIDING - Dit hoofdstuk biedt een overzicht van alle belangrijke praktische informatie omtrent dit blok zoals de
blokkalender, de gebruikte literatuur en internetsites, het minimum taalniveau dat we hanteren, etcetera.
6.1 Opzet blok 1
Hieronder zie je in schema hoe dit blok verloopt: in de bovenste rij de weken van het blok, de rij eronder de
kalenderweek, de rij daaronder de begindatum van die week, dan de invulling, en tenslotte de toets- en/of
stageactiviteiten.
BLOK 1
1
36
01/09
2
37
08/09
3
38
15/09
16/09: 1e
stagedag
4
39
22/09
5
40
29/09
6
41
06/10
STAGEWEEK
VT: ma t/m vr.
DT: 1 dag extra
7
42
13/10
8
43
20/10
HERFST
9
44
27/10
TOETSWEEK.1
Stagebeoord.
Beroepsopdr.
Vakopdracht
10
45
03-11
TOETSWEEK 2
Thematoets
Vaktoets
Vaktoets
6.2 Belangrijke internetsites




http://rooster.hva.nl. Hier vind je het meest actuele rooster van jouw klas.
https://intra.doo.hva.nl/content/pabo/opleidingen/vt-da/. Hier staat alle actuele informatie van de opleiding
en de verschillende vakken.
https://sis.hva.nl. Bekijk hier jouw studievoortgang.
https://DLWO.hva.nl. De digitale leer- en werkomgeving van de HvA.
6.3 Belangrijke documenten (downloaden via DLWO):


Competentiematrix “Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam)”.
Praktijkgids 2014-2015.
6.4 Boekenlijst
Een overzicht van de verplicht aan te schaffen boeken voor het derde studiejaar vind je op deze website:

http://athenaeum-hbo.mijnboekhandelaar.com
6.5 Taalniveau
Voor een student aan de leerkrachtenopleiding basisonderwijs is het van belang een goede beheersing van het
Nederlands te hebben voor alle taalvaardigheden (spreken, gesprekken voeren, luisteren, lezen en schrijven). Van
alle studenten wordt verwacht dat zij het Nederlands beheersen op B2-niveau vanaf het einde van de propedeuse
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 48
en op C1-niveau aan het einde van de hoofdfase. Een beschrijving van deze taalniveaus vind je op
http://www.erk.nl/docent/niveaubeschrijvingen.
Alle schrijfproducten van studenten worden nagekeken met behulp van de Taalnorm Pabo HvA (is een onderdeel
van het taalaspect ‘schrijven’). Deze Taalnorm vind je in een van de bijlagen bij deze Studiewijzer. Bij teveel fouten
wordt het schrijfproduct met een onvoldoende beoordeling teruggegeven aan de student. Dit is dan ook gelijk de
eerste beoordeling en je moet in dat geval het verslag in zijn geheel herkansen. De beoordeling met behulp van de
Taalnorm staat los van de inhoud van de opdracht. Deze wordt apart beoordeeld.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 49
BIJLAGE 1. | Beoordelingsformulier Beroepsopdracht 2.1 VT: Leer je klas kennen!
Pabo HvA 2014-2015
Student:
Studentnummer:
Cursusjaar:
Klas:
Kerndocent:
Soort product: onderzoeksverslag, presentatie, video en artikel*
(doorhalen van niet van toepassing is)
Cijfer:
Datum beoordeling:
A. Voorwaardelijke onderdelen
Ja
Nee

Het product voldoet aan de taalnorm van de Pabo HvA .
O
O

De student verwijst naar ten minste drie verschillende bronnen en doet dit volgens de APA standaarden.
O
O
B. Inhoudelijke criteria
Helemaal niet
(0 punten)
Niet helemaal
(1 punt)
1. Op basis van minimaal twee boeken is
het theoretisch kader over differentiatie
geschreven en van daaruit zijn er
minimaal drie deelvragen geformuleerd;
één op pedagogisch, één op
organisatorisch en één op didactisch
gebied.
2. De student heeft op basis van
toetsgegevens en observaties van (werk
van) kinderen de klas op één
deelleergebied in drie niveaus ingedeeld
(te weten één uit vakgebied taal of één
uit vakgebied rekenen).
3. Het niveau van drie kinderen is op
twee manieren, zowel kwantitatief (uit
toetsen of LVS) als kwalitatief (uit
observaties of werk) beschreven. De
gegevens bestrijken ten minste één
domein. Deze kinderen zijn geplaatst op
de leerlijnen van de referentieniveaus.
Goed
(3 punten)
De drie deelvragen geven gezamenlijk
antwoord op de hoofdvraag.
De hoofd- en deelvragen zijn
onderzoekbaar.
De hoofd- en deelvragen zijn niet met ja
of nee te beantwoorden.
.
Dit criterium telt dubbel.
4.De student beantwoordt de hoofd- en
deelvragen, gebruik makend van analyse
van eigen gegevens in combinatie met de
relevante theorie.
Bonus Het product is door de docent
beoordeeld als origineel, excellent en
kenmerkt zich door eigenheid.
Voldoende
(2 punten)
Voor de observaties zijn vooraf het doel
en observatiepunten beschreven.
Voor de toetsgegevens wordt een
gestandaardiseerd systeem gebruikt
(methode-afhankelijk of onafhankelijk).
De keuze van de drie niveaus wordt
verantwoord.
Bevat een kwalitatieve beschrijving.
Bevat een kwantitatieve beschrijving.
Bovenstaande beschrijvingen zijn
gerelateerd aan de leerlijnen van de
referentieniveaus.
In de beantwoording van de hoofdvraag
relateer je de analyse van eigen
gegevens aan de relevante theorie.
De drie gebieden van differentiatie
(pedagogisch, didactisch en
organisatorisch) komen in de
beantwoording van de hoofdvraag
zichtbaar terug.
+ Het eindcijfer gaat 1 punt omhoog wanneer van toepassing, mits het eindcijfer minimaal een 6 is.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 50
C. Eindbeoordeling / cijfer ( 0 punten kan niet worden gecompenseerd, de rest wel).
Aantal punten
O
Uitmuntend = 10
15
O
Zeer goed = 9
O
Goed = 8
12-13
O
Ruim voldoende = 7
10-11
O
Voldoende = 6
O
Onvoldoende = 5
7-8
O
Ruim onvoldoende = 4
5-6
O
Ruim onvoldoende = 3
3-4
O
Ruim onvoldoende = 2
1-2
O
Geen punten = 1
14
9
0
D. Aanvullende feedback en opmerkingen kerndocent
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 51
BIJLAGE 2. | Beoordelingsformulier Vakopdracht Kunstvakken in samenhang 2.1 VT
Pabo HvA 2014-2015
Student:
Studentnummer:
Cursusjaar:
Klas:
Vakdocent / beoordelaar:
Cijfer:
Datum beoordeling:
Thema / onderwerp: Herfst - Dieren - Sprookjes - Beroepen - Op Reis.
A. Algemene onderdelen
Ja
Nee
1.
Het verslag voldoet aan de taalnorm van de Pabo HvA.
O
O
In het verslag worden APA richtlijnen voor bronvermelding en literatuurverwijzing op correcte wijze toegepast.
O
O
2.
B. Onderdelen
1. Je hebt een les
beeldende vorming
rondom één van de vijf
aangeven thema’s /
onderwerpen
ontworpen.
2.
3.
4.
Je hebt een les dans
rondom één van de vijf
aangeven thema’s /
onderwerpen
ontworpen.
Je hebt een les drama
rondom één van de vijf
aangeven thema’s /
onderwerpen
ontworpen.
Je hebt een les muziek
rondom één van de vijf
aangeven thema’s /
onderwerpen
ontworpen.
Onv.
Voldoende

Je hebt in de vakles twee domeinen verwerkt

Je hebt het cirkelmodel (betekenis, vormgeving en materiaal ) in je
lesvoorbereiding zichtbaar gemaakt.

Je hebt de les opgebouwd volgens aan de hand van het
procesfasenformulier.

Je hebt het inspirerend beeldmateriaal dat je in de les gebruikt
beschreven als verwijzing en/of als bijlage toegevoegd (foto).

Je weet de vakspecifieke doelen aan te laten sluiten aan bij de doelgroep.
Goed

Je hebt in de beeldende
vormingles een verbinding
met een ander KO
vakgebied gelegd.

Je hebt met relevante
kunstbeschouwelijke
voorbeelden de les weten
te verrijken en te
verantwoorden m.b.t. het
gekozen thema.


Je hebt in je les dans een
verbinding met een ander
KO vakgebied gemaakt.

Je hebt in de les drama een
verbinding met een ander
KO vakgebied gemaakt.

Je hebt verdiepende stof
toegevoegd.
Je hebt in je les muziek een
verbinding met een ander
KO vakgebied gemaakt.















Je hebt in de dansles aantoonbaar de danselementen: tijd, kracht en
ruimte verwerkt.
Je hebt de les opgebouwd volgens de lesstructuur voor dans.
Je hebt het materiaal dat je in de les gebruikt beschreven als verwijzing
en/of als bijlage toegevoegd (foto).
Je hebt vakspecifieke (dansante) doelen geformuleerd.
Je weet de vakspecifieke doelen aan te laten sluiten aan bij de doelgroep.
Je hebt in de dramales een dramatische werkvorm uit Hfst. 3 van Kijk op
Spel verwerkt.
Je hebt de les opgebouwd volgens de lesstructuur voor drama.
Je hebt het materiaal dat je in de les gebruikt beschreven als verwijzing
en/of als bijlage toegevoegd (foto).
Je hebt vakspecifieke (dramatische) doelen geformuleerd.
Je weet de vakspecifieke doelen aan te laten sluiten aan bij de doelgroep.
Je hebt in de muziekles twee domeinen verwerkt.
Je hebt het KVB model in je lesvoorbereiding zichtbaar gemaakt.
Je hebt de les opgebouwd volgens de vijfstructuur.
Je hebt het materiaal dat je in de les gebruikt beschreven als verwijzing
en/of als bijlage toegevoegd (foto).
Je hebt vakspecifieke (muzikale) doelen geformuleerd.
Je weet de vakspecifieke doelen aan te laten sluiten aan bij de doelgroep.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 52

C. Eindbeoordeling / cijfer
O
Uitmuntend = 10
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
O
Zeer goed = 9
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en vier onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
O
Goed = 8
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en drie onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld en één is als voldoende
beoordeeld.
O
Ruim voldoende = 7
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en twee onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld en twee als voldoende.
O
Voldoende = 6
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn tenminste als voldoende beoordeeld.
O
Onvoldoende= 5
Aan één onder A en/of één onder B genoemde onderdelen is niet voldaan.
O
Ruim onvoldoende = 4
Aan twee onder A en B genoemde onderdelen is niet voldaan.
O
Ruim onvoldoende = 3
Aan drie onder A en B genoemde onderdelen is niet voldaan.
O
Ruim onvoldoende = 2
Aan vier onder A en B genoemde onderdelen is niet voldaan.
O
Ruim onvoldoende = 1
Aan vijf of meer onder A en B genoemde onderdelen is niet voldaan.
D. Aanvullende feedback en opmerkingen vakdocent
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 53
BIJLAGE 3. | Beoordelingsformulier Vakopdracht Bewegingsonderwijs 2.2 VT
Pabo HvA 2014-2015
Student:
Studentnummer:
Cursusjaar:
Klas:
Kerndocent:
Soort product: onderzoeksverslag, presentatie, video en artikel*
(doorhalen van niet van toepassing is)
Cijfer:
Datum beoordeling:
A. Voorwaardelijke onderdelen
Ja
Nee

Het product voldoet aan de taalnorm van de Pabo HvA .
O
O

De student verwijst naar ten minste drie verschillende bronnen en doet dit volgens de APA standaarden.
O
O
B. Inhoudelijke criteria
Helemaal niet
(0 punten)
Niet helemaal
(1 punt)
1. Op basis van minimaal twee
boeken is het theoretisch kader over
differentiatie geschreven en van
daaruit zijn er minimaal drie
deelvragen geformuleerd; één op
pedagogisch, één op organisatorisch
en één op didactisch gebied.
2. De student heeft op basis van
toetsgegevens en observaties van
(werk van) kinderen de klas op één
deelleergebied in drie niveaus
ingedeeld (te weten één uit
vakgebied taal of één uit vakgebied
rekenen).
3. Het niveau van drie kinderen is op
twee manieren, zowel kwantitatief
(uit toetsen of LVS) als kwalitatief (uit
observaties of werk) beschreven. De
gegevens bestrijken ten minste één
domein. Deze kinderen zijn geplaatst
op de leerlijnen van de
referentieniveaus.
.
Dit criterium telt dubbel.
4.De student beantwoordt de hoofden deelvragen, gebruik makend van
analyse van eigen gegevens in
combinatie met de relevante theorie.
Bonus Het product is door de
docent beoordeeld als origineel,
excellent en kenmerkt zich door
eigenheid.
Voldoende
(2 punten)
Goed
(3 punten)
De drie deelvragen geven
gezamenlijk antwoord op de
hoofdvraag.
De hoofd- en deelvragen zijn
onderzoekbaar.
De hoofd- en deelvragen zijn niet
met ja of nee te beantwoorden.
Voor de observaties zijn vooraf het
doel en observatiepunten
beschreven.
Voor de toetsgegevens wordt een
gestandaardiseerd systeem
gebruikt (methode-afhankelijk of
onafhankelijk).
De keuze van de drie niveaus wordt
verantwoord.
Bevat een kwalitatieve beschrijving.
Bevat een kwantitatieve
beschrijving.
Bovenstaande beschrijvingen zijn
gerelateerd aan de leerlijnen van
de referentieniveaus.
In de beantwoording van de
hoofdvraag relateer je de analyse
van eigen gegevens aan de
relevante theorie.
De drie gebieden van differentiatie
(pedagogisch, didactisch en
organisatorisch) komen in de
beantwoording van de hoofdvraag
zichtbaar terug.
+ Het eindcijfer gaat 1 punt omhoog wanneer van toepassing, mits het eindcijfer minimaal een 6 is.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 54
C. Eindbeoordeling / cijfer ( 0 punten kan niet worden gecompenseerd, de rest wel).
Aantal punten
O
Uitmuntend = 10
15
O
Zeer goed = 9
O
Goed = 8
12-13
O
Ruim voldoende = 7
10-11
O
Voldoende = 6
O
Onvoldoende = 5
7-8
O
Ruim onvoldoende = 4
5-6
O
Ruim onvoldoende = 3
3-4
O
Ruim onvoldoende = 2
1-2
O
Geen punten = 1
14
9
0
D. Aanvullende feedback en opmerkingen vakdocent
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 55
BIJLAGE 4. | BEOORDELINGSFORMULIER PRAKTIJK 2.1 VT
Leren en ontwikkelen stimuleren
Pabo HvA 2014-2015
Student:
Studentnummer:
Cursusjaar:
Klas:
Kerndocent:
Cijfer:
(in te vullen door opleider in de school / stagedocent)
Datum beoordeling:
Stageschool/groep:
Mentor:
A. Voorwaardelijke onderdelen
Ja
Nee

De student heeft de stageactiviteiten voor dit blok uitgevoerd.
O
O

De stagemap van de student is op orde.
O
O
O/V/G
B. Beoordelingscriteria
1.
De student heeft, in overleg met de
mentor, een realistische planning per
blok en per dag gemaakt.
2.
De student heeft actief en op
positieve wijze contact gemaakt met
de groep en met individuele kinderen.
De student heeft de lessen inhoudelijk
en organisatorisch volledig en goed
voorbereid.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Voorbeelden van concreet waarneembaar gedrag

De student heeft aan het begin van de blok in overleg met de mentor
een planning gemaakt.

De student heeft zich gehouden aan afspraken en de planning.
Eventuele wijzigingen c.q. aanpassingen hebben in goed overleg
plaatsgevonden.

De student spreekt leerlingen op een positieve manier aan.

De student maakt duidelijk bijdragen van leerlingen waardevol te
vinden.


De student heeft aandacht besteed
aan het geven van heldere instructies
die aansluiten bij de ontwikkeling van
de kinderen in de groep.
De student heeft laten zien oog te
hebben voor didactische en
pedagogische behoeften van
individuele leerlingen.
De student heeft de leiding genomen
als hij voor de groep staat.

De student heeft lesdoelen gesteld en
gecontroleerd of deze zijn behaald
(OGW).

De student heeft bij het lesgeven
laten zien de groep te kunnen boeien,
de aandacht vast te kunnen houden
en kinderen te kunnen stimuleren om
aan het werk te gaan en te blijven.








De student heeft de lessen steeds qua planning en organisatie
uitgewerkt.
De doelen van de gegeven lessen waren vooraf helder. De leerstof en
leermiddelen sloten aan bij de te behalen leerdoelen.
De student geeft duidelijke uitleg van de leerstof en van de
opdrachten.
De student stelt tijdens de instructie vragen aan de kinderen.
De student kan verschillen tussen kinderen benoemen, zowel qua
leren als gedrag.
De student heeft bij de lessen oog voor de behoeften van individuele
kinderen.
De student maakt duidelijke regels en afspraken met de groep en
hanteert deze zelf consequent.
De student houdt overzicht over de groep en zorgt voor een goede
beurtverdeling.
De student heeft de bij de gegeven lessen doelen (product en proces)
beschreven.
De student heeft op verschillende manieren bepaald of de lesdoelen
zijn behaald.
De student geeft zodanige instructies dat leerlingen geboeid zijn,
weten wat de opdracht is en weten wat wel en niet van ze wordt
verwacht.
De student houdt tijdens instructies overzicht over de groep, o.a.
door een goede beurtverdeling.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 56
C. Eindbeoordeling / cijfer
Uitmuntend = 10
Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; acht onder B genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
Zeer goed = 9
Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; zes of zeven onder B genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
Goed = 8
Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; vier of vijf onder B genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
Ruim voldoende = 7
Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; twee of drie onder B genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
Voldoende = 6
Aan alle onder A genoemde onderdelen is voldaan en ten minste zeven van de onder B genoemde onderdelen is voldoende.
Onvoldoende = 5
Aan één onder A genoemde onderdelen is niet voldaan en/of ten minste twee onder B genoemde onderdelen zijn onvoldoende.
Onvoldoende = 4
Aan één onder A genoemde onderdelen is niet voldaan en/of ten minste drie onder B genoemde onderdelen zijn onvoldoende.
Onvoldoende = 3
Aan één onder A genoemde onderdelen is niet voldaan en/of ten minste vier onder B genoemde onderdelen zijn onvoldoende.
Onvoldoende = 2
Aan één onder A genoemde onderdelen is niet voldaan en/of ten minste vijf onder B genoemde onderdelen zijn onvoldoende.
Onvoldoende = 1
Aan één onder A genoemde onderdelen is niet voldaan en/of ten minste zes onder B genoemde onderdelen zijn onvoldoende.
D. Toelichting bij beoordeling
Handtekening mentor
Naam:
Datum:
Handtekening:
Handtekening opleider in de school / stagedocent
Naam:
Datum:
Handtekening:
Beoordelingsprocedure:

De mentor vult het beoordelingsformulier in door middel van de onder A en B gevraagde onderdelen.

De mentor geeft het beoordelingsformulier na ondertekening aan de opleider in school / stagedocent.

Opleider in de school / stagedocent geeft het eindcijfer en ondertekent het formulier.

Opleider in de school / stagedocent stuurt (een scan van) het ondertekende formulier met cijfer naar de instituutsopleider.

De instituutsopleider/ stagedocent voert het cijfer in in SiS en stuurt een scan van het formulier naar de student en het stagebureau.

Het stagebureau archiveert het beoordelingsformulier.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 57
BIJLAGE 5. | Voorbeeld toetsvragen thematoets 2.1
Thematoets 2.1
1.
Bestudeer de volgende uitspraken:
I. De wet op het Speciaal Onderwijs en Voortgezet Speciaal Onderwijs (ISOVSO) uit 1985 zorgde ervoor dat
basisscholen en scholen voor speciaal basisonderwijs in een regionaal samenwerkingsverband beslisten
over stichting en toelating tot het speciaal onderwijs.
II. De Wet Leerlinggebonden Financiering (LGF) uit 2003 maakte het mogelijk dat scholen specifieke kennis
en begeleiding konden inkopen voor leerlingen die geïndiceerd waren voor extra zorg. (p. 473 en 474)
a.
b.
c.
d.
2.
Welk van de volgende knelpunten vormde de aanleiding tot de notitie Vernieuwing van de zorgstructuren in
het funderend onderwijs (2005), waarmee de hoofdlijnen voor de reorganisatie van zorg in het onderwijs
werden benoemd?
a.
b.
c.
d.
3.
Uitspraak I is juist, uitspraak II is onjuist
Uitspraak I is onjuist, uitspraak II is juist
Uitspraak I en II zijn beide juist
Uitspraak I en II zijn beide onjuist.
Bij 20% van de basisscholen werd een plaatsingsbeleid gehanteerd of werden voorwaarden aan de plaatsing
gesteld.
De gedragsproblemen van zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK) bleken op het speciaal onderwijs versterkt
te worden door de interactie met leeftijdsgenoten met vergelijkbare problematiek.
De samenwerking tussen gemeenten en basisscholen verliep moeizaam.
Leerlingen uit het speciaal onderwijs werden teveel geëtiketteerd en hun kansen op de arbeidsmarkt en in de
maatschappij bleken beperkt.
Hieronder staan de namen van zes ontwikkelingspsychologen.
A. Erikson
B. Freud
C. Gardner
D. Maslow
E. Piaget
F. Vygotsky
Vul bij de volgende kenmerkende ideeën de letter (A – F) voor de juiste ontwikkelingspsycholoog in. Een
bepaalde persoon kan meerdere malen voorkomen!
1.
2.
3.
4.
Elk mens kent een zone van de actuele ontwikkeling en de zone van de naaste ontwikkeling.
Mensen beschikken over ten minste acht verschillende intelligenties om te leren en om zich te
ontwikkelen.
Ontwikkeling komt naast rijping tot stand door contact met de omgeving.
Vroegere conflicten zijn bepalend voor de latere persoonlijkheid.
a.
b.
c.
d.
1=A, 2=C, 3=E, 4=B
1=B, 2=F, 3=D, 4=A
1=E, 2=A, 3=F, 4=E
1=F, 2=C, 3=E, 4=B
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 58
BIJLAGE 6. | De taalnorm van Pabo HvA
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 59
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 60
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 28-08-2014
Pagina 61