beproeving-van-maaidorsers-tijdens-oogst-bij-de-rijksdienst-voor

mlnlsterle van verkeer en waterstaat
rijksdienstvoor de ijsselmeerpolders
d-
-
\! ,
7
-r
/
BIBLIOTI-IEEK
R I J K S D ~ E ~ SVTO O R 0
1
9
I~SSELMEEHPOLDERS
::I
J
wer kdocument
Beproeving van m a a i d o r s e r s
t i j d e n s o o g s t 1983
b i j de R i j k s d i e n s t voor de I J s s e l m e e r p o l d e r s
door
B . van d e r Spek
november
1983-251 Cbo
postbus 600
8 2 0 0 AP lelystad
smedinghuis
zuiderwagenplein 2
tel. (03200) 99111
telex 40115
Voorwoord
Voor het afronden van mijh stbdie aan de Hogere Landbouwschool te Dordrecht is onder andere eeh sthgeperiode van 6 mednden vereist. Tijdens
deze stageperiode ben ik drie maanden werkzAahI @weest bij de afdeling
Bedrijfskunde van de R.1J.P. be Lelystad.
Ik wil de mensen van deze afdeling die mij hUipzaarn zijn geweest bedanken,
Middelbos en
in het bijzonder de heren eenhinkhof (~ta~e~epeieider),
Preuter.
INHOUDSOPGAVE
Inleiding
1.
HET GROOTLANDBOUWBEDRIJF
2.
PROBLEEMSTELLING
3.
3.1.
3.2.
3.3.
3.4.
3.5.
WERKING VAN DE VIER PROEFMAAIDORSERS
Maai- en invoergedeelte
Dors- en afscheidingsgedeelte
Zaadreiniging
Overzicht
Verliesmonitoren
RESULTATEN VAN METINGEN EN PROEVBN
Tijdstudies
Verliesmetingen
Koolzaad
Zomergerst
Wintertarwe
Haver
Overzicht van acceptabele produkties
Vergelijking van tijdstudies en verliesmetingen
Brandstofverbruik
Korrelbreuk
Functioneren van het maaibord
Ergonomische vergelijking
Algemeen functioneren
New Holland 8080
New Holland TF 42
John Deere 1085
Claas Dominator 106
Bevindingen met de verliesmonitoren
Samenvatting
Bijlagen
Inleiding
In 1918 is er een wet ingesteld die 0.a. inhield dat in de kornende jaren
vijf polders in de toenmalige Zuiderzee gernaakt rnoesten worden. 'Tot op
heden zijn vier van deze polders gerealiseerd. Dit zijn de Wieringerrneer,
de Noordoostpolder en Oostelijk- en Zuidelijk Flevoland. Of de laatste
polder, de Markerwaard, nog ingepolderd wordt is tot op heden in discussie.
1
Voor het inpolderen van het land en het in cultuur brengen ervan zijn
de Dienst der Zuiderzeewerken resp. de Rijksdienst voor de IJsselrneerpolders (R.1J.P.) verantwoordelijk. Deze beide diensten vallen onder het
Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
De Dienst der Zuiderzeewerken is een civieltechnische dienst. Ze is belast met het bouwen van dijken en gemalen en het aanleggen van kanalen.
Na het droogvallen van een polder zorgt ze voor het aanleggen van wegen,
graven van tochten en sloten en bouwen van sluizen. De taak van de R.1J.P.
is de polder geschikt te rnakenvoor een norrnaal menselijk leven. Hiervoor
bouwt ze steden, recreatie- ennatuurgebiedenworden aangelegd en landbouwbedrijven worden gesticht. Nadat een bepaald deel van de polder klaar is
voor het besternde doe1 wordt het overgedragen aan de Dienst der Domeinen
en aan de Gerneenten.
Tegenwoordig ligt het werkgebied van de R.1J.P. voor het overgrote deel
in Zuidelijk Flevoland. Deze polder heeft een oppervlakte van ongeveer
43.000 ha. Grond die voor de landbouw besternd is wordt door de afdeling
Ontginning en Exploitatie ontgonnen en geexploiteerd. De ontginning en
exploitatieperiode dient ca. 6 jaar waarna de grond aan particulieren
wordt uitgegeven. Gedurende deze periode wordt vijf jaar koolzaad of een
graangewas geteeld. De uitvoering van de tijdelijke landbouwkundige exploitatie, ook we1 genaamd Grootlandbouwbedrijf, valt directonderde afdeling
Ontginning en Exploitatie.
De afdeling Ontginning en Exploitatie valt onder de Cultuurtechnische
afdeling die de ontginning van de gronden de aanleg en het onderhoud van
beplantingen en recreatie-objecten en de landbouwkundige exploitatie tot
taak heeft.
1. HET GROOTLANDBOUWBEDRIJF
De oppervlakte van het @-ootlandbouwbedrijf is ongeveer 18.000 ha. Van
1978 tot 1983 is de grootte van het grootlandbouwbedrijf met 4000 ha afgenomen (zie grafiek 1).
l?.a&L.
g4
. .urn
.
.
,
~ . ; O d
,
,
.
--.
th'yue
1: Verloop van de ':.
grootte van het grootlandbouwbedrijf vanaf 1978
. . -Grafiek
'+
'jQ '7?
k?, 912 3
'9q
Tot 1978 was de grootte van het grootlandbouwbedrijf door de jaren ongeveer constant ( + 20.000 ha). Elk jaar werd er door ontginning 2 5 3000
ha aan het groo%landbedrijf toegevoegd terwijl anderzijds ongeveer dezelfde oppervlakte werd afgestoten aan stedenbouw, recreatie en verpachting aan particuliere boeren. In 1983 is de laatste grond ontgonnen zodat het areaal niet constant blijft maar verder zal afnemen.
Voordat de polder droogvalt worden de hoofdkanalen gegraven om ook het
laatste water gemakkelijk naar de gemalen af te kunnen voeren. Direct na
het droogvallen van de polderwordt de modderige zeebodem door vliegtuigen
met riet ingezaaid. Het riet bevordert namelijk de rijping van de slappe
poldergrond, tevens gaat het de veronkruiding van de grond tegen. Ook
wordt in deze fase begonnen met het graven van tochten en kavelsloten
en de aanleg van ontsluitingswegen.
De tweede fase bestaat uit .de aanleg van een tijdelijke detailontwatering. Hiertoe worden op een afstand van 96 meter greppels gegraven met
een diepte van 30 cm.
De derde fase bestaat uit het verbranden van riet en de uitbreiding van
de tijdelijke detailontwatering door de bestaande greppels uit te diepen
tot 60 cm en er tevens greppels met een diepte van 60 cm erbij te graven.
De uiteindelijke greppelafstand is dan 12 meter. Het doe1 van de greppels
is: - afvoer van oppervlaktewater
- bevordering van de rijping van de ondergrond.
Na het verbranden van het riet en de aanleg van de detailontwatering
wordt de grond in exploitatie genomen. De grond blijft ongeveer zes jaar
in exploitatie voordat het wordt afgestoten voor de verschillende bestemmingen. Tijdens deze exploitatie worden de verschillende ontginningswerkzaamheden uitgevoerd. De gewassenvolgorde en de uit te voeren werkzaarnheden gedurende deze zes exploitatie-jaren worden weergegeven in het volgende schema (zie tabel 1).
Tabel 1. Overzicht van de meest voorkomende gewassenvolgorde en de te
verrichten werkzaamheden per ontginningsjaar
Ohtgingingsjaar
I
Gewassen
.
werkzaamheden
Ontginning
1
-
- Rietbestrijding (Dalap. )
- Voorbegreppelen
1
-
- Voorlopige egalisatie
van tocht en slootgrond
- Greppels graven
- Rietland bewerken
2
3
Exploitatie
- Grondbewerking
- Koolzaadinzaai
- Oogsten koolzaad
- Stoppelbewerking
Koolzaad
- Grondbewerking
- W. tarwe inzaai
- Oogsten w.tarwe
- Stoppelbewerking
Wintertarwe!
- Wintervoorploegen
4
Zomergerst
Haver
-
Sloten uitdiepen
Draineren
Definitieve egalisatie
van tocht- en slootgrond
- Grondbewerking
- Z. gerst en haver
zaaien
- Oogsten z. gerst
en haver
- Grondbewerking
5
6
Koolzaad
Gewassen op
contractteelt
Wintertarwe
- Laatste egalisatie
- Oogsten koolzaad
- Oogsten gewassen
op contractteelt
Stoppelbewerking
Grondbewerking
- Inzaai wintertarwe
-
- Oogsten wintertarwe
- Stoppelbewerking
- Wintervoorploegen
In 1983 zag het bouwplan er als volgt uit:
5288 ha koclzaad
- 5932 ha tarwe
- 4195 ha gerst
- 761 ha haver
De overige oppervlakte is als zaaiklaar land verhuurd.
-
Inzaai koolzaad
De leiding van het grootlandbouwbedrijf berust bij het hoofd van de afdeling Ontginning en Exploitatie. Bij de uitvoering van de taak wordt
deze ondersteund door andere cultuurtechnische afdelingen. Deze afdelingen zijn:
- de Werktuigkundige dienst
- het Centraal magazijn
- de afdeling Verkoop oogstprodukten
- de AdminLstratie
- de afdeling Planning en de Wetenschappelijke Afdeling
- Bedrijfskunde.
De belangrijkste taak van de Werktuigkundige Dienst is het onderhouden
van het rnachinepark, de ontvangst van niew materieel, de verkoop van
af te voeren rnaterieel, de ontwikkeling van niet in de handel verkrijgbare werktuigkn en de geslagen transport van groot materieel. De belangrijkste taak van het Centraal Magazijn is de opslag en verwerking van
geoogste produkten, zaaizaden, kunstrnest en bestrijdingsrniddelen.
-
De afdeling Planning geeft ondersteuning in de vorm van een arbeidsbehoefte-planning op basis van een werkplan voor een heel jaar. De Wetenschappelijke Afdeling is 0.a. belast met teelttechnische begeleiding van het
grootlandbouwbedrijf.
De afdeling Ontginning en Exploitatie is organisatorisch opgebouwd zoals
in het volgende schema is weergegeven.
..
---
.-
I
veldpersoneel
I
werktuigenpark
Aan het hoofd van elk rayon staat een technisch hoofdambtenaar. De leiding van elk exploitatiebedrijf is in handen van een landbouwkundig opzichter en een assistent opzichter.
Van de totale werkzaamheden op het grootlandbouwbedrijf nemen de oogstwerkzaamheden een belangrijk deel in. Door de goede weersomstandigheden
verliep de oogst in 1983 zeer voorspoedig en besloeg slechts 61 dagen
lopende vanaf 18 juli tot 5 September. Dit is in vergelijking met voorgaande jaren een korte oogstperiode. De oogstwerkzaamheden worden in onderstaande figuur geEllustreex-d.
tra~dorlrniaddn4um
*
l r a n r g n op h
t r a n r g n op ng
.*rum
ontranyrl voorremlpln
figuur 1. Overzicht van de oogstwerkzaamheden
maor
droy.0 natnnqn
dqe
buns,
w 4 . n I l m m wrahrp~nu
-
Om de oogstwerkzaamheden goed te laten verlopen is een goede organisatie
daarvan noodzakelijk. Bijna dagelijks wordt t.b.v. een goede organisatie
een oogstbespreking gehouden waarbij aanwezig zijn:
- het hoofd van de afdeling Ontginning en Exploitatie
- de Technisch Hoofdambtenaren
- vertegenwoordigers van de afdeling Verkoop oogstprodukten
- vertegenwoordigers van de afdeling Centraal Magazijn
- - - eventueel iemand van de afdel_jng Bedrijfskunde.
Op de oogstbespreking worden de vorderingen van de vorige dag nagegaan.
Vervolgens wordt bekeken of verplaatsing van maaidorsers naar andere opzichters of gewassen gewenst is. De afdeling Bedrijfskunde ondersteunt
de besluitvorming met een oogstsimulatie-model.
Dit model geeft inzicht in de voortgang van de oogst en.is een belangrijk
handvat bij de besluitvorming m.b.t. het inzetten van loonwerkers. Het
model rekent nl. op basis van weersgegevens van de afgelopen 40 jaar en
verwachte oogstverliezen de kans dat de oogst op een bepaalde datum gereed komt, alsmede de kans op besparingen bij het inzetten van loonwerk.
Bij de verdeling van de maaidorsers spelen de volgende factoren een rol:
de afrijpingsdata van de verschillende gewassen en rassen waarbij verschillen in te verwachten verliezen bij de rassen als criterium geldt
- de noodzakelijke geografische spreiding, aangepast aan de ontvangstcapaciteit van de silobedrijven, absoluut (in tonnen per uur) en aantal
in afzonderlijke putten te ontvangen partijen
- de afstand van de kavels tot de silobedrijven waarbij gestreefd wordt
naar een optimale afstemming van dorscapaciteit en transportcapaciteit
- minimalisatie van transporttijden van maaidorsers tijdens perioden dat
er gedorsen kan worden.
-
2. PROBLEEMSTELLING
Op het grootlandbouwbedrijf van de Rijksdienst zijn voor de oogst 61
maaidorsers aanwezig. Op basis van bedrijfseconomische, bedrijftechnische
en begrotingstechnische redenen worden jaarlijks een aantal maaidorsers
vervangen. Gezien de voortdurende ontwikkeling op maaidorsergebied is het
onder omstandigheden, die gelden voor het grootlandbouwbedrijf, uittesten
en beoordelen van nieuwe maaidorssystemen gewenst. Hiertoe organiseert
de afdeling Bedrijfskunde regelmatig beproevingen om inzicht te krijgen
in de waarde van deze nieuwe ontwikkelingen voor de Rijksdienst. Een belangrijk bijkomend voordeel van dergelijke beproevingen
is dat de maaidorserleveranciersallert blijven op de mogelijkheid de Rijksdienst als
klant te winnen c.q. te verliezen.
Het maaidorserpark bestaat nu uit 17 Massey-Ferguson 760 en 44 New Holland 8080 maaidorsers. Vanaf 1977 zijn steeds New Holland maaidorsers
aangekocht, die in het algemeen goed voldoen. Bij de beproevingen fungeert de New Holland 8080 als nulobject: de prestaties, kwalitatief en
kwantitatief, van andere proefmachines zijn hieraan gerelateerd.
Uit een machtonderzoek en aan de hand van opgedane ervaringen in de afgelopen jaren zijn drie merken machines geselecteerd en voor een nader onderzoek in 1983 gehuurd.
Deze machines zijn: - New Holland TF 42 (NA TF42)
- John Deere 1085/Hydro 4 (JD 1085)
- Claas Dominator 106 (CD 106).
Bovenstaande machines zijn samen met de NH 8080 gedurende de oogst 1983
ingezet in alle gewassen van het grootlandbouwbedrijf.
Deze gewassen zijn: - koolzaad
- zomergerst
- wintertarwe
- haver.
De machines zijn zowel technisch als functioneel beoordeeld.
T.b.v. de functionele beoordeling zijn de vier rnaaidorsers onder gelijke
omstandigheden op de volgende punten vergeleken:
- de capaciteit in de eenoemde gewassen
- de verliezen over zeven en schudders bij verschillende produkties
- het brandstofverbruik
- de korrelbreuk
- functioneren van het maaibord
- de ergonomische aspecten
- het algemeen functioneren.
3. WERKING VAN DE VIER PROEFCOMBINES
Het proces dat zich in een maaidorser afspeelt, kan onderverdeeld worden
in drie fasen.
De drie fasen zijn: 1. maai- en invoergedeelte
2. dors- en afscheidingsgedeelte
3. zaadreiniging.
3.1. Maai- en invoergedeelte
Het maai- en invoergedeelte van de proefcombines verschilt principieel
weinig. De maaibreedte van de toegepaste maaiborden is bij de NH 8080,
JD 1085 en NF TF 42 6 meter, voor de CD 106 is dit 5,7 mtr. Demaaiborden
zijn voorzien van messenbalken met een onderlinge vingerafstand van 75
mm en een aan weerszijdengetand mes. Op de vingers kunnen eventueel
arenlichters gemonteerd worden.
Achter de messenbalk bevindt zich de invoervijzel die het gemaaide gewas
grijpt en van weerskanten van het maaibord naar het midden transporteerd.
Hier wordt het door middel van invoerpennen naar de invoerketting overgegeven. De afstand van het mes tot aan de invoervijzel is bij de,vier
maaiborden niet gelijk. Bij de NH 8080, JD 1085 en NH TF 42 is dit resp.
46, 49 en 45 cm. Dit is in tegenstelling tot de CD 106 een kleine afstand. Voor de CD 100, is het 56 cm. De kleine afstand heeft tot gevolg
dat het gewas tegen de voorkant van de invoervijzel aanloopt en daarna
"onderuit" wordt getrokken. Bij de CD 106 zal het gewas eerst voorover
kantelen en dan door de invoervijzel worden vertransporteerd. In hoeverre
hier een groot verschil optreedt is afhankelijk van de lengte en ligging
van het gewas, en de haspelsnelheid.
De haspel op de maaiborden dient om het gewas beter te kunnen maaien, en
het transport van het mes naar de invoervijzel te verbeteren. De proefmaaidorsers zijn uitgerust met tandenhaspels voorzien van zes tandenbalken. De hoogte-verstelling van deze haspels is hydraulisch geregeld m.b.v.
enkelwerkende cylinders. De horizontale verstelling gebeurt bij de NH
8080 met behulp van verschillende gaten waarin de haspel gezet kan worden.
Dit is niet vanaf het bestuurdersplatform te doen. Bij de andere machines
is dit we1 vanaf het bestuurdersplatform te regelen met behulp van dubbelwerkende cylinders.
Het gewas wordt van de invoervijzel overgegeven aan de invoerketting door
middel van invoerpennen. Bij de NH 8080 en de CD 106 en NH TF 42 zitten
deze invoerpennen jn rechte rijen voor het invoerkanaal. De NH TF 42
heeft ook nog enkele pennen over de verdere lengte van de invoervijzel
die het gewas beter onder de vijzel moeten brengen. De JD 1085 heeft de
invoerpennen in een spiraal om de omtrek van de invoervijzel voor het invoerkanaal zitten.
De aandrijving van de verschillende onderdelen van het maaibord gaat via
een aandrijving van de combine over op een centrale as aan het maaibord.
Bij de NH 8080 en de CD 106 en de NH TF 42 worden de onderdelen links van
het maaibord aangedreven met behulp van kettingen en v-snaren. De centrale as aan het maaibord loopt dan ook alleen naar links. Bij de JD 1085
loopt deze centrale as over de gehele breedte van het maaibord omdat
links het mes en rechts de invoervijzel wordt aangedreven. Deze worden
resp. met een riem en een ketting aangedreven. Rechts aan het invoerka-
naal bevindt zich een hydropomp die ook door de centrale as van het maaibord wordt aangedreven m.b.v. een ketting. Deze pomp drijft een hydromotor aan die de haspel aandrijft. Het toerental van de haspel wordt bij
de NH 8080, CD 106 en de NH met behulp van een riemvariator geregeld.
Bij de JD 1085 gebeurd dit door de pompopbrengst te veranderen.
Bij alle machines is de invoervijzel voor vastlopen beveiligd met een
slipkoppeling.
De maaihoogte-regeling van de verschillende maaiborden is niet dezelfde.
De fabrikanten van de NH 8080 en de JD 1085 maken beide gebruik van stikstofaccumulatoren in het hydraulisch hefsysteem van het maaibord waarmee
een instelbare veerdruk op het maaibord kan worden gegeven.
Bij een hogere veerdruk zal het maaibord makkelijker ornhoog gaan en de
stoppellengte gemiddeld groter zijn. De veerdruk moet door de chauffeur
constant gehouden worden rn.b.v. een manometer in de cabine. Op de CD 106
is een diepte regeling toegepast. Deze werkt met drie voelerss aan weerszijden van het maaibord en bedienen elektrisch het hefsysteem. De maaihoogte wordt ingesteld door de tegendruk van de voelers t.a.v. de grond
in te stellen. De NH TF 42 heeft twee aparte systemen die men kan gebruiken. Het eerste systeem werkt hetzelfde als bij de NH 8080, maar wordt
automatisch op de ingestelde veerdruk gehouden. Naast dit systeem heeft
de NH TF 42 ook een vaste instelbare maaibordhoogte t.0.v. de combine,
die dus onafhankelijk werkt van de hoogteligging van het maaiveld.
Het gewas wordt met de invoerketting van het maaibord naar de dorsinrichting getransporteerd. De breedtevanhet invoerkanaal is gelijk aan de
breedte van de dorstrommel. Dit is voor de NH 8080, JD 1085, CD 106 en
NH TF 42 resp. 1560 mm, 1560 mm, 1580 mm en 1300 mm. De invoerketting
heeft een constant toerental en zijn alle beveiligd met een slipkoppeling.
Wanneer het invoergedeelte v'an de proefmaaidorsers vastloopt kan deze
vanuit de cabine teruggedraaid worden. Bij de NH 8080 en de NH TF 42 kan
alleen de invoervijzel teruggedraaid worden d.m.v. een elektrisch bediende keerkoppeling. Het is dus zeer belangrijk dat de slipkoppeling van de
invoervijzel losser afgesteld staat dan de slipkoppeling van de invoerketting zodat de invoervijzel de beperkende factor is van de invoercapaciteit, en vastlopen van de invoerketting wordt voorkomen. Bij de JD 1085
en de CD 106 kan zowel de invoervijzel als de invoerketting teruggedraaid
worden. De JD 1085 heeft hiervoor een hydromotor, de CD 106 maakt gebruik
van een elektromotor.
3.2. Dors- en afscheidingsgedeelte
Het dors- en afscheidingsgedeelte werkt bij de verschillende proefrnaaidorsers volgens verschillende principes.
De NH 8080 (zie afb. 1) heeft eenconventionele dorstromrnel (1) met een
breedte van 1560 mm die het zaad d.m.v. wrijf en slagwerking uit de aren
dorst.
afb. 1. Werking van de NH 8080
15
De dorstrommel heeft een diameter van 600 mm en 8 slaglijsten die om de
anderelinks of rechts geribd zijn. Deze dorstrommel kan met een riemvariator traploos van 425 toeren/min. tot 1150 toeren/min. gevarieerd worden. Dit betekent dat er minimaal 57 slagen/sec. en maximaal 153 slagen/
sec. op het ingevoerde gewas worden gegeven. De dorsmantel (2) omvat de
dorstrommel 110' en heeft 14 slaglijsten die het gewas afremmen waardoor
de dorsintensiteit groter wordt. De zaadafscheiding door de dorsmantel
is ongeveer 90% van de totale-afscheiding.De stro afneemtrommel (3) geleidt het stro van de dorstrommel naar de roterende afscheider (4). De
afneemtrommel is voorzien van vier verstelbare lijsten en draait met een
constant toerental van 875 toeren/min. De roterende afscheider achter de
afneemtrommel verplaatst niet alleen het stro naar de schudders (5) maar
zorgt tevens voor verdere afscheiding van stro en zaad. De afscheiding
komt tot stand door een combinatie van wrijfwerking en snelheid- en richtingsveranderingen. De roterende afscheider bevat 10 lijsten waarop tanden gemonteerd zitten en draait met een snelheid van of 400 of 760 toeren/min. rond. Wijziging in toerental kan d.m.v. het verleggen van een
riem tot stand komen. Onder de roterende afscheider bevindt zich een mantel waar zaad doorheen kan vallen. De roterende afscheider werpt het
stro op de schudders die voor de verdere afscheiding van stro en zaad
zorgen. De NH 8080 heeft zes met kammen uitgevoerde gootvormige schudders
waarin zich vijf trappen bevinden. De schudfrequentie i s 220 toeren/min.
en heeft een oppervlakte van 5,2 m2 Het totale afscheidingsoppervlak,
dus die oppervlakte waardoor het zaad naar de reiniging kan (in dit geval de dorsmantel en schudders), van de NH 8080.
.
De dorstrommel van de JD (zie afb. 2) heeft een breedte van 1560 mm en
een diameter van 610 mm. Deze dorstrommel (1) bevat 8 geribte slaglijsten en kan in toerental varieren van 565 toeren/min. tot 1135 toerenj
min.
afb. 2. Werking van de
JD 1085
Dit komt overeen met minimaal 75 en maximaal 151 slagen/sec. De dorstrommel wordt aangedreven door een riemvariator waarmee het toerental
traploos gevarieerd kan worden. De riemvariator is voorzien van een zgn.
"Posi-Torq" aandrijving wat ervoor zorgt dat bij toename van het koppel
van de dorstrommelas de buitenste helft van de aandrijfpoelie dichter
naar de binnenste komt waardoor de riem spant. Hierdoor wordtgetracht
riemslip te voorkomen :en zal de dorstrommel minder snel vast lopen. De
dorsmantel (2) omvat de dorstrommel met 104O en bevat 14 slaglijsten.
Ook hier wordt 90% van het zaad door de mantel afgescheiden.
Het uitgedorste stro met overgebleven zaad wordt door een .lafneemtrommel
(3) van richting veranderd en op de schudders geworpen. De vierbladen
van de afneemtromme1:kunnen niet versteld worden, ook het toerental is
constant en we1 850 toeren/min. De afneemtrommel werpt het stro op de
eerste schuddertrap. De JD 1085 heeft zes gootvormige schudders voorzien
van vier schuddertrappen, op de schudders zijn kammen gemonteerd.
Het oppervlak van de zes schudders bedraagt 5.7 m2 en hebben een frequentie van 150 toeren/min. Het totale afscheidingsoppervlak inclusief de
dorsmantel is 6,45 m2 Boven de derde schuddertrap bevindt zich een roterende dwarsschudder (5) die het stro nog extra in beide dwarsrichtingen
heen en weer beweegt enhet stropakket voor zaad doorlatend houdt. De
dwarschudder draait met een snelheid van 17 toeren/min. rond en de tanden maken in de dwarsrichting 720 slagen/min. Met deze dwarsschudder ontstait een schudoppervlak dat vergeleken kan worden met een schudoppervlak
van 8,9 m2 van een maaidorser die alleen schudders heeft.
.
De CD 106 (zie afb. 3) is uitgerust met een dorstrommel (1) met een breedte van 1580 mm en een diameter van 450 mm. Het aantal slaglijsten bedraagt
zes. De dorstrommel kan in toerental gevarieerd worden van 650 tot 1500
toeren/min. zodat het aantal slagen kan varieren van 65 slagen/sec. tot
150 slagen/sec. De dorstrommel wordt met 117O door de dorskorf (2) omringd.
afb. 3 Werking van de CD 106
De dorskorfbevatl2 slaglijsten. Achter de dorstrommel bevindt zich de
afneemtrommel (3) die het stro met resterend zaad naar de schudders (4)
afvoert. De afneemtrommel is stervorming en heeft 8 vleugels en draait
met een constant toerental rond. Het stro wordt verder door de schudders
vanhetzaad gescheiden.De CD 106 heeft 6 open schudders die een frequentie van 220 toeren/min. hebben. Het aantal schuddertrappen is vijf en
het schudoppervlak bedraagt 7 m2. Zaad dat door de schudders valt wordt
m.b.v. een bewegende plaat (6) naar de reiniging gebracht. Boven de tweede en vierde schuddertrap bevinden zich zes schuddertanden die de afscheiding intensiever maken. Het totale afscheidingsoppervlak is 7,95 m2
.
De NH TF 42 (zie afb. 4) werkt volgens een ander principe dan de andere
drie maaidorsers. Deze machine maakt namelijk geen gebruik van schudders.
afb. 4. Werking van de NH TF 42
Deze machine heeft we1 een conventionele dorstrommel (1) met een diameter
van 603 mm, een breedte van 1300 mm en 8 slaglijsten. Het toerental kan
varieren van 385 tot 1140 toeren/min. Dit brengt het mogelijk aantal
slagen van 51 tot 152 slagen/min. De dorsmantel (2) omsluit de dorstromme1 met llOo en heeft 14 slaglijsten. Het stro wordt door een vrij grote
afneemtrommel (3) naar de roterende afscheider (4) geleid.
Onder de afneemtrommel bevindt zich een kleine mantel die zaad door kan
laten. De roterende afscheider werkt volgens hetzelfde principe als die
van de NH 8080 maar heeft slechts negen slaglijsten. Het toerental is
400 toeren/min. of 760 toeren/min.
Na de roterende afscheider komt het stro in de laatste fase van de afscheiding en we1 bij de twee-stromen-rotor (5). Deze rotor verdeelt het
stro in twee stromen, BBn naar links en BBn naar rechts d.m.v. een spoed
op de rotor. Aan weerskanten van de rotor verlaat het stro de machine en
komtachter de machine terecht. Het stro maakt voordat het de machine
verlaat ongeveer anderhalve omwenteling rond de rotor. Het scheiden van
het zaad uit het stro berust op richtingsveranderingen, centrifugaalkracht en snelheidsveranderingen. De twee-stromen-rotor heeft 6 bladen
en een diameter van 700 mm. Het toerental is 6/7 van die van de roteren-.
de afscheider (dus 343 of 651 toeren/min.), De rotor is voor een deel omgeven met een mantel waardoor zaad en kortstro op de reiniging terecht
komt. Het oppervlak van deze mantel is 2,466 m2 Het totale afscheidingsoppervlak, dus van de dorsmantel, afneemmantel, afscheidingsmantel en rotormantel, bedraagt 4,485 m2.
.
3.3. Zaadreiniging
,De laatste fase bij het maaidorser is de reiniging van het uitgedorsen
zaad; het zaad moet gescheiden worden van kort stro en korf etc. Bij de
gebruikte proefmaaidorsers wordt dit m.b.v. verstelbare lipjes-zeven en
een windmolen gedaan. Bij de NH 8080 de JD 1085en de CD 106 komt het
"vuile" zaad van de afscheiding (door mantel, schudders) op een voorbereidingsbodem waar de eerste globale scheiding tot stand komt.
Door de heen- en weergaande beweging van de voorbereidingsbodem wordt het
"vuile" zaad naar de bovenzeef getransporteerd. De bovenzeef van de NH
8080 en JD 1085 heeft een verlenging die eventueel schuin gezet kan worden. Deze verlenging kan onafhankelijk van de bovenzeef in openingsgrootte versteld worden. Dit geldt ook voor het laatste stuk van de bovenzeef
van CD 106 en de NH TF 42. Het te reinigen materiaal van de NH TF 42 komt
niet allemaal op de voorbereidingsbodem. Materiaal wat door de mantel van
de dorstrommel, stro afneemtrommel en roterende afscheider komt op de
voorbereidingsbodem, materiaal wat door de mantel van de twee strometi rotor komt valt op de bovenzeef. Het "vuile" zaad van de voorbereidingsbodem komt op eerst op een kleine voorzeef vanwaar het kaf direct door de
windmolen uit de maaidorser wordt geblazen. Na de voorzeef komt het materiaal op de bovenzeef.
Materiaal dat door de bovenzeef heen kan komt op de onderzeef terecht.
De onderzeef is voorallemaaidorsers globaal gelijk. Bij de NH 8080 en
de NH TF 42 gaat het retourmateriaal niet terug naar de dorstrommel zoals
bij de JD 1085 en de CD 106 we1 gebeurd. De NH 8080 en NH TF 42 hebben
aan weerskanten van de machine zgn. nadorsers die het retourmateriaal herdorsen. Na de nadorser wordt het materiaal op de voorbereidingsbodem gebracht. Voor een goede werking van de reiniging, d.w.2. schoon zaad zonder veel zeefverliezen,moeten de zeven in de breedterichting horizontaal
staan zodat het materiaal egaal verdeeld over de zeven ligt. Dit betekent
dat de NH 8080, JD 1085 en de CD 106 tijdens het dorsen ongeveer horizontaal moeten staan. Voor de NH TF 4 2 is dit niet het geval omdat deze machine de hele reinigingskast 8 O naar links en rechts kan laten hellen en
zodoende de zeven altijd horizontaal heeft staan.
3.4. Overzicht
Teneinde de verschillende machines met elkaar te vergelijketi zijn de besproken onderwerpen in de volgende tabel naast elkaar gezet.
Uit tabel 2 blijkt de CD 106 t.0.v. de andere maaidorsers, een aanzienlijk kleinere dorstrommeldiameter te hebben waardoor de snelheid van de
slaglijsten van de CD 106, bij eenzelfde toerental van de dorstrommels
bij de verschillende machines, lager is. Hierdoor is de kracht die bij
dat toerental door de slaglijsten op het gewas uitgeoefend wordt, kleiner. Voor het dorsen moet een bepaalde kracht overschreden worden om het
zaad uit de aren te slaan. Om deze kracht te overwinnen zal het toerental van de dorstrommel van de CD 106 hoger moeten zijn dan bij de andere
machines. Het aantal slagen per seconde door de slaglijsten op het gewas
wordt gegeven is echter bij de CD 106 niet hoger dan bij de andere machines omdat de CD 106 slechts 6 slaglijsten heeft (de andere machines hebben er 8).
De lengte van de dorsmantels is bij de verschillende machines ongeveer
gelijk. Doordat de CD 106 een kleine dorstrommeldiameter heeft moet de
dorsmantel de trommel over een grotere hoek omvatten voor eenzelfde lengte van de dorsmantel te verkrijgen t.0.v. de andere machines (dit geldt
tegenovergesteld voor de JD 1085). Hierdoor ondervindt het materiaal een
grotere richtingsverandering, waardoor de zaadscheiding door de dorsmantel groter zou kunnen zijn.
De manier waarop de zaadafscheiding totstandkomt is bij de verschillende
machines niet gelijk. De NH TF 42, die volgens een ander principe werkt,
heeft t.0.v. de andere machines een klein afscheidingsoppervlak. Hierdoor
is de machine relatief klein. Omdat de zaadafscheiding van de conventionele schudder machines ook verschilt t.0.v. elkaar is er geen vergelijking te maken aan de hand van tabel 2 op de uiteindelijke werking van
deze machines. Het oppervlak van de schudders van de CD 106 is groot waardoor de hele machine relatief groot is.
De zaadreiniging is bij de beproefde maaidorsers ongeveer gelijk.
3.5.'Verliesmonitoren
Op de nieuwe proefmaaidorsers zijn verliesmonitors gemonteerd om de waarde hiervan te onderzoeken. Deze monitors geven aan of het zaadverliesvan
een maaidorser per tijdseenheid toeneemt, afneemt of constant blijft. Ze
geven dus niet aan wat exact het zaadverlies per hectare is.
De werking van de verliesmonitors is in de verschillende maaidorsers ongeveer gelijk. Het zaad, dat de maaidorser verlaat via de zeefkast of de
schudders, wordt geregistreerd door een speciale gevoelige plaat. Deze gevoelige plaat bevindt zich bij de NH TF 42 en de CD 106 over de gehele
breedte van de zeefkast, de JD 1085 heeft aan weerszijden achter de zeefkast twee gevoelige platen van 20 cm lengte.
Het verlies van de schudders wordt bij de CD 106 eveneens over de gehele
breedte van de schudders geregistreerd, bij de NH TF 42 zit aan weerszijden van de tweestromen-rotor een gevoelige plaat gemonteerd. De JD 1085
heeft achter de buitenste schudders een gevoelige plaat. De gevoelige
platen geven signalen, veroorzaakt door zaad, stro, kaf etc., door naar
een elektrisch filter die de signalen veroorzaakt door zaad scheidt van
de andere. Hiertoe moet de gevoeligheid van het filter ingesteld worden,
afhankelijk van het te oogsten gewas zodat het gewenste signaal, veroor-
Tabel 2. Overzicht van de vier maaidorsers
-- -. -.
onderdeel
merk
New Holland 8080
dorstrommeldiamter
dorstrommelbreedte
aantal slaglijsten
ma.-min. aantal
slag/sec.
hoekmantel
aantal slaglijsten
mantel
afscheiding d.m.v.
aantal schudders
schudfrequentie
schudoppervlakte
afscheidingsopp.
aantal zeven
soort zeven
zeefoppervlak
1) verl. = verlenging
600
1560
8
dorsmantel-roterende afscheiderschudders
6
220
5,2 m2
7,4m2
New Holland TF 42 John Deere 1085
603
1300
8
610
1560
8
dorsmantel-strodorsmantel-schudafneemtrommelders-dwarsschudroterende-afschei- der
der-tweestromenrotor
geen
toerentalrotor:
343 of 651
2,466 m2
4,485 m2
bovenzeef, onder- . voorzeef,- bovenzeef-bovenzeefverl. zeef, onderzeef
verstelbare lipidem
jeszeef
4,98m2
5,25 m2
6
150
5,7 m2
6.45 m2
Claas Dominator 106
450
1580
6
dorsmantel-schudders-schudder tanden
6
220
7 m2
7,95 m2
bovenzeef, onder- bovenzeef, onderzeef,bovenzeefvel.zeef
idem
idem
5,OO m2
5,10 m2
-
zaakt door zaad, overblijft. Dit signaal wordt doorgegeven naar het visuele gedeelte van de verliesmonitoren in de cabine en zo aan de chauffeur
kenbaar gemaakt.
Het visuele gedeelte is bij de verschillende maaidorsers niet gelijk. De
NH TF 42 heeft eenmeter met een schaalverdeling met daarboven drie gekleurde trajecten (groen, geel, rood). Wanneer de maaidorser bij een bepaalde produktie afgesteld is op een acceptabel verliesniveau moet de
chauffeur de stand van de naald in zich opnemen. Loopt de naald vanaf dit
punt op tijdens het dorsen dan betekent dit dat het zaadverlies per tijdseenheid toeneemt, en moet de rijsnelheid verlaagd worden.
Kleine, te verwaarlozen, variaties in het zaadverlies kunnen middels een
knop afgevlakt worden, waardoor de naald een rustiger stand krijgt. Er is
dus beter af te lezen. Met deze monitor kan het verlies van de zeefkast
en de schudders zowel apart als te zamen (dus het totaal verlies van de
maaidorser) zichtbaar gemaakt worden.
De JD 1085 heeft een verliesmonitor met een meter die twee kleurtrajecten
heeft, lopend van groen naar wit: Wanneer de chauffeur de maaidorser heeft
afgesteld voor een bepaalde produktie ijkt hij de naald van de meter in
het groene traject. Gaat de naald uit het groene gebied dan neemt het verlies per tijdseenheid toe. Met deze verliesmonitor kan het verlies van
zeven en schudders apart maar ook te zamen zichtbaar gemaakt worden.
De CD 106 heeft twee reeksen met lampjes voor resp. zeefkast en schudders
om het zaadverlies aan de chauffeur kenbaar te maken. Bij een acceptabel
verlies moet de chauffeur kijken hoeveel lampjes er branden. Gaan er meer
lampjes branden dan loopt het zaadverlies op. Met deze verliesmonitor kan
niet het totale zaadverlies afgelezen worden.
In het algemeen geldt dat de verliesmonitors een paar maal per dag vergeleken moet worden met het optredende zaadverlies. Dit omdat een veranderend vochtgehaltevanhet gewas tijdens het dorsen grote invloed heeft op
de werking van de monitoren.
4. RESULTATEN VAN METINGEN EN PROEVEN
4.1. Tijdstudies
Tijdens de hele oogstperiode van 1983 zijn pr~duktiemetin~en
verricht
d.m.v. tijdstudies in koolzaad, zornergerst en wintertarwe. Hierbij wordt
van een proefmaaidorser de tijd opgenomen over een steeds terugkerende
cyclus van handelingen. Voor het maaidorsen bestaat deze cyclus uit de
volgende opeenvolging van handelingen (zie ook figuur 2).
1
2
3
4
5
6
7
dorsen
wenden*
lossen
wenden vervolg
dorsen
wenden*
lossen
8 wenden vervolg
9 einde opname (begin dorsen)
Inclusief rijden van en naar zHadwagen.
De begin- en eindtijd van een bepaalde handeling in de cyclus wordt geregistreerd zodat nadien de totale tijd nodig voor die handeling berekend
kan worden. Eventuele stagnatie tijdens een handeling wordt eveneens geregistreerd en van de tijd afgetrokken die nodig is voor desbetreffende
handeling.
Na een aantal tijdstudies worden de verschillende tijden en dezelfde handelingen bijeen geteld en gemiddeld. Met deze gemiddelden wordt een.norm
voor de proefmaaidorser opgesteld waaruit de capaciteit van de machine af
te leiden is.
De opgestelde normen gelden voor percelen met een lengte van 1600 mtr. De
lengte van 66n werkgang is dan 1570 mtr omdat aan weerzijden van het perceel een kopakker van 15 mtr ligt. In koolzaad kunnen de maaidorsers het
zaad van BBn werkgang in de tank meenemen, voor gerst en tarwe is dit niet
het geval en moet halverwege ook gelost worden (zie figuur 2).
De tijden die verloren gaan aan storingen, organisatie en persoonlijke
verzorging zijn berekend aan de hand van meerjarige gemiddelden.
Systeem voor koolzaad
Systeem voor gerst en tarwe
Figuur 2. Dorssystemen voor koolzaad, gerst en tarwe
Voor koolzaad wordt er per cyclus tweemaal gelost voor gerst
en tarwe drie maal
"
5
c
m
o
m
$
3
.
l
c
;
t
3
v
m
1
5
w
c
C
1
0
.Or:
8 : '
0
T
Pm Uo
m
N
m
-Or -Or -Uu
U
0
0
Q
-r o- i - l
e
2
C
?
r
N
m
w
'
0
P
u
-
e
I ? :
e
W
4
O
.r -o -ue
5 Z b
-r - -::
0
. I m
m
4
c
u
I ? ?
E
S
U
e
-er -om -ac
.
I
m
' ? ?
r
w
m
e
m
e
-m u- mm.
w
w
- - -c
r
0
r
0
r
m
-
m
*
o
%
2
(li
w
e
m
- - -
. - -:
r
O
m
0
W
m
0
W
1 ? ?
m
e
m
m
w
4.2. Verliesmetingen
Op verschillende tijdstippen tijdens de oogst zijn verliesmetingen verricht bij de vier proefmaaidorsers in koolzaad, zomergerst, wintertarwe
en haver. Met deze proeven wordt bepaald hoeveel verlies per hectare een
maaidorser over de zeven en schudders heeft bij oplopende produkties.
Om de verliezen te meten wordt het materiaal dat uit de maaidorser komt
opgevangen over een lengte van6meter (voor de CD 106 moet 6,3 meter opgevangen worden i.v.m. de werkbreedte van 5,7 meter), en wordt dus het
materiaal van 36 m2 opgevangen.
Bij de proef wordt de snelheid van de maaidorser gevarieerd. De snelheidsbepaling van de maaidorser vindt plaats door met een stopwatch de tijd
nodig voor het dorsen van 10 meter gewas te meten. Vervolgens wordt het
materiaal dat over de zeven komt met een groot schepnet opgevangen, het
materiaal van de schudders wordt met een juten kleed opgevangen. Wanneer
het materiaal over een lengte van 6 meter is opgevangen worden stro en
kaf van het verloren zaad gescheiden met behulp van de wind. De hoeveelheid zaad wordt bepaald met een maatbeker waardoor m.b.v. een schaalverdeling per gewas direct het verlies per hectare afgelezen kan worden.
Deze proeven werden bij stapsgewijs toenemende produkties verricht
totdat een goed beeld is verkregen van het verloop van het zaadverlies.
De resultaten zijn in pafieken weergegeven (zie bijlage 1 t/m 4). De
produkties van de proefmaaidorsers staan vermeld in tonnen per uur, die
berekend zijn met de gemiddelde opbrengst van de kavel waarop de proef
heeft plaatsgevonden. Het totale verlies per hectare bij een bepaalde
produktie is vermeld in kilogrammen per uur.
Een zaadverlies van' 0,5% van de opbrengst per hectare wordt thans als
acceptabel beschouwd. Deze norm geldt voor alle gewassen en heeft een
niet zomaar uit de lucht gegrepen grootte. Men kan deze norm op twee manieren benaderen.
Ten 'eerste is uit de praktijk gebleken dat het verlies van een maaidorser
sterk toeneemt na 0,5 procent verlies zodat bij hogere produkties het
verlies per hectare zeer onvoorspelbaar is.
Ten tweede is deze norm globaal te benaderen door de kosten per hectare
bij verschillende produkties te berekenen uit de dorskosten bij de betreffende produkties en de verlieskosten die bij die produktie horen. Dit
laat figuur 3 als voorbeeld zien.
Deze curve zal voor iedere maaidorser en in ieder gewas anders zijn, waardoor ook het optimale, toelaatbare verlies zal verschillen. De 0,5% verliesnorm, zoals deze a1 jaren gehanteerd wordt, is in feite een afgeleide
van deze berekening en blijkt in de praktijk een goed hanteerbaar, risico-arm uitgangspunt.
Figuur 3. Voorbeeld voor een bepaling van het optimale verlies
In koolzaad zijn drie verliesmetingen gehouden op resp. 21 en 28 juli en
8 augustus. Op 21 juli was het te dorsen gewas zeer droog, op de andere
data was het stro iets taaier. Tijdens de proef op 28 juli werd het koolzaad-stro in de loop van de dag droger, wat in het voordeel
van de NH 8080 en de JD 1085 heeft gewerkt. Bij de andere proeven waren
de omstandigheden constanter en is onderlinge vergelijking van de metingen goed mogelijk.
Uit de grafieken (zie bijlage 1 + 2) blijkt dat geen van de proefmaaidorsers er duidelijk als beste uitspringt. De NH TF 42 blijkt voor koolzaad
.
0 geschikt te zijn daar deze machine bij lagere produkties a1 spoeniet 7
dig 0,5% verlies per hectare heeft en over het hele meettraject de verliezen zeer sterk toenemen. Voor de NH 8080 geldt hetzij in mindere mate,
hetzelfde voor de NH TF 42.
Een uitzondering vormt de proef op 28 juli. Aangezien de NH 8080 onder
drogere omstandigheden heeft gewerkt, is een goede vergelijking niet mogelijk met de CD 106 en de NH TF 42. De JD 1085 blijkt in koolzaad redelijk te werken. Het 0,5% punt wordt bij een iets hogere produktie overschreden waarna de toename van het verlies aan koolzaad per hectare meevalt wanneer de produktie opgevoerd wordt. De CD 106 kan, wat koolzaaddorsen betreft, een nog iets hogere produktie behalen door de JD 1085
voordat het verlies te groot wordt.
Onder droge omstandigheden is gebleken dat de zeven de beperkende factor
zijn, orndat het stro dan "brosser" is en door de dorstrommel teveel kort
geslagen wordt. Hierdoor raken de zeven overbelast. Bij taai stro blijkt
meer verlies over de schudders te ontstaan.
4.2.2. ---------Zomergerst
In de zomergerst zijn op 10 en 15 augustus de zaadverliesproeven genomen.
De proeven van de plaats onder zeer droge omstandigheden. Tijdens de proeven bleven de omstandigheden vrijwel constant. De hoeveelheid te verwerken stro was gering, daarentegen moest er we1 veel zaad verwerkt worden.
Van de beproeving op 15 augustus is de JD 1085 niet te vergelijken met
de andere maaidorsers omdat de JD 1085 een kunstmestspoor in het zwad
had en daardoor minder gewas moest verwerken.
Uit bijlage 2 blijkt de JD 1085 het goed te doen. Er is een hoge produktie mogelijk voor de 0,5% verlieslijn wordt overschreden, terwijl de toename van het verlies bij oplopende produkties meevalt. Voor de NH TF 42
geldt dat deze machine op 10 augustus zeer goed werkte maar dit op 15
augustus niet waar kon maken. De oorzaak van deze grote verschillen is
niet bekend. De CD 106 heeft in de zomergerst geen goede prestaties laten
zien. De 0,5% verlies per hectare is snel bereikt en bij oplopende produkties is een sterke toename in het verlies geconstateerd. De prestaties
van de NH 8080 liggen globaal tussen die van de JD 1085 en CD 106 in.
Over het algemeen kan worden gezegd dat de verliezen over de schudders
(c.q. rotor, wat de NH TF 42 betreft) het meest toenemen zodat deze de
beperkende factor voor de produktie vormen.
4.2.3. Wintertarwe
----------Op 23-, 24-, 25- en 30 augustus zijn er verliesproeven gehouden in wintertarwe. Alle proeven zijn onder droge omstandigheden uitgevoerd. Bij
de verschillende prowen moest een flinke hoeveelheid stro verwerkt worden, ook vie1 er een redelijke hoeveelheid zaad te verwerken. Tijdens
de proeven waren de omstandigheden vergelijkbaar behalve op 24 augustus,
toen de NH TF 42 bij deze proef een zwaarder gewas te dorsen had dan de
andere proefmaaidorsers.
Uit de bijlage 3 blijkt dat de NH TF 42 gemiddeld een iets hogere produktie kan realiseren voordat het verlies onacceptabel wordt. Tevens nemen
de verliezen minder sterk toe wanneer de produktie toeneemt. Bij de andere proefcombines neemt het verlies onmiddellijk iets sterker toe wanneer
de produktie verhoogd wordt. Daarnaast overschrijden deze maaidorsers de
0,5% verlieslijn bij een iets lagere produktie, waarbij opgemerkt moet
worden dat de CD 106 de NH TF 42 het dichtst benaderd.
Bij de vier proefmaaidorsers blijken de schudders de beperkende factor
te zijn wanneer de produktie opgevoerd wordt.
4.2.4. ----Haver
De verliesproef in haver heeft op 19 augustus &aatsgevonden onder zeer
droge omstandigheden. Het was een vrij zwaar gewas. Tijdens de proef bleven de omstandigheden gelijk.
Uit grafiek 1 van bijlage 4 lijkt op het eerste gezicht dat het verlies
bij lage produkties zeer hoog is. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat
bij bepaling van het verlies van haver gebruik gemaakt is van de schaalverdeling voor tarwe en gerst, terwijl haver een duidelijk lager hectolitergewicht heeft dan voornoemde gewassen. In grafiek 2 van bijlage 4
is hiervoor gecorrigeerd. Uit deze grafiek blijkt duidelijk dat bij de
NH TF 42 een hogere produktie mogelijk is voordat de grens van 0,5% verlies bereikt is. In de haver heeft de JD 1085 de laagste produktie, daarna de NH 8080 en vervolgens de CD 106 voordat het verlies te groot wordt.
Bij het opvoeren van de produktie neemt bij alle maaidorsers het verlies
in gelijke mate toe.
Ook bij haver zijn de schudders de beperkende factor ten aanzien van het
verlies.
4.2.5. Overzicht
van acceptabele produkties
....................................
Onderstaande tabel laat de gemiddelde produktie zien waarbij de grens
van 0,5 verlies per hectare wordt overschreden.
Tabel 4. Mogelijke produktie bij 0,5% verlies per hectare in tonnen per uur
L
I
merk maaidorser
gewas
koolzaad
zomergerst
wintertarwe
haver
1
NH 8080
NH TF 42
JD 1085
CD 106
5,3
18,2
12-3
7,7
5,7
15,2
13,3
892
I
I
4.9
15,7
12,3
7,9
4,6
16,9
13,7
8,7
i
I
4.2.6. Vergelijking
van tijdstudies en verliesmetingen
...............................................
In tabel 4a wordt de gemiddelde produktie die in de praktijk voor de
proefmaaidorsers geldt vergeleken met de gemiddelde produktie waarbij
0,5% verlies van de opbrengst per hectare optreedt. Hiervoor zijn de cijfers van de tijdstudies en verliesmetingen gebruikt.
De praktische produktie is berekend met de tijd die een maaidorser nodig
heeft om B6n hectare te dorsen zonder dat er tijd verloren gaat aan wenden, lossen, reparatie etc. (zie tabel 3). Door deze berekeningswijze
kan de praktische produktie vergeleken worden met de acceptabele produktie waarbij eveneens geen rekening wordt gehouden met tijden voor wenden,
lossen, reparatie etc.
Tabel 4a. Vergelijking van praktisch produktie en acceptabele produktie
in hectares/uur
Merk
Gewas
koolzaad
zomergerst
wintertarwe
NH 8080
NH TF 42
JD 1085
CD 106
prak.
prod.
accep.
prod.
prak.
prod.
accep. prak.
prod.
prod.
accep.
prod.
prak.
prod.
accep.
prod.
2 2
2,03
1,43
1,65
2,72
1,74
1,98
2,60
1,58
1,55
2.93
1,94
1,78
3,16
1,74
1,76
2,27
1,49
1,91
2,64
1,88
2,02
2,50
1,70
Uit voorgaande tabel blijkt dat in koolzaad alleen de CD 106 een praktische produktie te hebben die lager is dan de acceptabele produktie. Hierdoor zou deze machine t.a.v. het verlies een hogere produktie aan kunnen
nemen. Dit blijkt in de praktijk niet mogelijk te zijn omdat de dorstromme1 regelmatig vastliep bij het opvoeren van de produktie. Voor de andere
maaidorsers is de praktische produktiehoger dan de acceptabele produktie
zodat vermoedelijk met gemiddeld meer verlies per hectare gedorst werd.
Bij deze machines is in koolzaad het verlies de beperkende factor.
In zomergerst ligt bij alle vier de proefmaaidorsers de praktische produktie ruim onder de acceptabele produktie. In dit gewas is dus bij geen
van de machines het verlies de beperkende factor t.a.v. de produktie.
Wat voor zomergerst geldt, geldt eveneens voor de NH 8080, de NH TF 42
en de CD 106 tijdens het dorsen van tarwe. Bij de JD 1085 ligt de praktische produktie dicht bij de acceptabele produktie. Hier zal dus het verlies snel als beperkende factor gaan werken wanneer men de produktie wil
opvoeren.
4.3. Brandstofverbruik
Het brandstofverbruik van de proefmaaidorsers is tijdens de oogst gemeten
met brandstofmeters die op de vier proefmaaidorsers gemonteerd waren.
De brandstofmeters meten de netto brandstof-toevoer naar de motor, en
houden dus rekening met de terugvoerbrandstof van brandstofpomp en verstuivers. De brandstofmetingen zijn verricht tijdens de tijdstudies.
Bij het begin van de opname wordt de tellerstand genoteerd, dit gebeurd
ook bij het eind van de opname. Na aftrek van beide standen is het verbruik in liters bekend en kan dit omgerekend worden naar het verbruik
per hectare.
Van de NH TF 42 is alleen het brandstofverbruik bekend in koolzaad omdat
de meter laterdefect ging en niet meer heeft gewerkt.
In tabel 5 zijn de gemiddelden resultaten vermeld
Tabel 5. Brandstofverbruik in verschillende gewassen in liters per hectare
1
gewas
koolzaad
zomergerst
wintertarwe
1
machine
NH 8080
NH TF 42
JD 1085
CD 106
20
13
16
22
17
10
16
17
11
16
.
-
-
--
In koolzaad is het hrandstofverbruik per hectare van de NH 8080 en de
NH TF 42 resp. 3 en 5 liter hoger dan dat van de JD 1085 en de CD 106.
.Oak in de zomergerst gebruikt de NH 8080 iets meer brandstof dan de JD
-1085 en de CD 106. Naar verwachting zal ook de NH TF 42 meer hoger verbruik hebben dan de JD 1085 en de CD 106.
In wintertarwe zijn geen verschillen in het brandstofverbruik per hectare gemeten. Voor de NH TF 42 zal dit zeer waarschijnlijk we1 iets hoger
liggen
.
4.4. Korrelbreuk
In zomergerst en wintertarwe zijn resp. 2 en 1 zaadmonsters genomen om
de korrelbreuk ervan te bepalen. De monsters zijn genomen tijdens het
lossen uit het vallende graan voordat het in de wagen terechtkomt. Hierdoor zijn invloeden van lossen in een lege of volle wagen geelimineerd.
Het gerstras van beide monsters is Grit, het tarweras is Nautica. Later
is het gewicht van de gebroken korrels uit 100 gram van het zaadmonster
bepaald. De resultaten staan in tabel 6.
Tabel 6. Gewichtpercentages van korrelbreukbepalingen
I
gewas
z.gerst
vochtgehalte
gewichts % korrelbreuk
NH 8080
NH TF 42
JD 1085
CD 106
z.gerst w.tarwe
17,1%
14,8%
17,5%
092
1%
0,5%
0,5%
1%
1%
1%
1%
3,5%
3%
3%
3%
De verschillen in korrelbreuk zijn erg klein. In gerst blijkt de NH TF
42 gemiddeld iets meer korrelbreuk te veroorzaken, de NH 8080 iets minder.
In de gerst met met een lager vochtgehalte komt iets meer korrelbreuk
voor, waarschijnlijk veroorzaakt doordat het zaad minder veerkrachtig
is bij lagere vochtgehalten. In tarwe ligt het percentage korrelbreuk
hoger dan in de
De NH 8080 heeft iets meer korrelbreuk dan de andere maaidorsers.
4.5. Functioneren van het maaibord
Tijdens de hele oogstperiode zijn de maaibakken van de proefmaaidorsers
bekeken op de stoppellengte, knipverliezen en de mogelijkheid om gelegerde gewassen te maaien. Om de stoppellengte te bepalen zijn metingen
verricht, de andere twee punten zijn op het zicht beoordeeld.
De minimale stoppellengte is sterk afhankelijk van de constructie van
het maaibord. Gemiddelde stoppellengten, gemeten voor de NH 8080 NH TF
42, JD 1085 en de CD106, zijn resp. 8-,7,5-, 9,5- en 11,5 cm. De CD 106
blijkt een stuk langer te maaien dan de andere proefcombines.
In staande gewassen is geen verschil in knipverliezen waar te nemen. In
gewassen waar veel halmen naar beneden hangen zijn de knipverliezen van
de JD 1085 en de CD 106 aanzienlijk groter dan van de New Hollands omdat er niet laag genoeg gemaaid kan worden.
De mogelijkheid om gelegerde gewassen te maaien is bekeken in haver en
wintertarwe. De haver lag niet plat op de grond waardoor niet zo kort
gemaaid hoefde te worden. Voor de NH 8080, NH TF 42 en de CD 106 levert
het geen problemen op om zo!n gewas te dorsen dit in tegenstelling tot
de JD 1085. Deze machine heeft problemen wanneer het gewas naar de machine toe ligt. De invoervijzel begint dan reeds aan het gewas te trekken voordat het gemaaid is; er worden dan planten met grond eraan de
maaibak ingetrokken die verstoppingen yeroorzaken.
Ook de invoer gaf problemen. Het gewas blijft achter de hefcylinder van
de haspel haken waardoor proppen worden gevormd en geen regelmatige invoer mogelijk is.
Het gelegerde tarwegewas lag vlak tegen de grond waardoor zeer lang gemaaid moest worden. Voor de NH 8080 en de NH TF 42 geeft dit geen problemen. Dank zij een verandering door de fabriek aan de stand van het mes
van de JD 1085 gaat dit met deze machine redelijk. Voor de CD 106 is een
dergelijk gewas bijna niet te maaien omdat het maaibord gaat "bulldozeren"
en daardoor vol met grond loopt. De oorzaak ligt aan de stornpe vorm van
de onderkant van het maaibord en aan het feit dat in het midden van het
maaibord geen voelers zitten, waardoor regeling van de maaihoogte onvoldoende nauwkeurig plaatsvindt.
4.6. Ergonomische vergelijking
Na de oogst hebben de chauffeurs van de proefmaaidorsers een oordeel gegeven over de ergonomische aspecten van de maaidorsers. Dit is gedaan
aan de hand van een reeds bestaande vragenlijst (zie bijlage 5). De resultaten staan in tabel 7 verrneld. De lijst bestaat uit negen hoofdpunten die ev. onderverdeeld zijn in een paar details. Wanneer een chauffeur
over een bepaald detail een opmerking heeft gegeven wordt aan dit punt
een ( - ) toegekend. In de toelichting staat dan beschreven waarom deze
waardering is gegeven.
Tabel 7. Ergonomische vergelijking van vier maaidorsers
NH 8080
Omschrijving
+
- Informatiemiddelen
.
Merk
NH TF 42 JD 1085
+
-
+
Bedieningsmiddelen
. benodigde .kracht v
bediening .
+
- . verdeling bedieningsmed. over
+
de lichaamsdelen
Informatiemiddelen en
Bedieningsmiddelen (hoeveelh.)
+
logische en overzichtelijke
opstelling
+
+
+
hoeveelheid
+
- Cabine
+
gemak en veiligheid bij in
en uitstappen
+
hoeveelheid hand-voetsteunen
+
+
- Zitting
+
vorm en afmeting
+
+
bekledingsrnateriaal
+
+
+
Hulpsteunen
+
+
- Gehele machine
veiligheid bij het werk
+
+
79/79 dBa 72/73 dBa 77/78 dBa
geluidsniveau
bescherming tegen ongunstig
kleine invloeden
bescherming tegen stof en vuil
+
+
+
Verzoring en onderhoud
+
+
- Zicht
+
+
naar voeren
+
naar achteren
+
+
.-
CD 106
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
-
+
84/85 dBa
+
+
+
Toelichting op tabel 7
Bedieningsrniddelen
-----------------De bediening van de rijsnelheidshandel van de NH TF 42 gaat zwaarder dan
bij de andere maaidorsers. Hierdoor is geleidelijk veranderen van rijsnelheid moeilijker.
De handels om de maaidorser in het werk te stellen van de NH 8080 zitten
zodanig dat voor de bediening ervan diep gebukt moet worden. Daarnaast
moet er veel kracht geleverd worden voor de bediening ervan.
Wanneer de invoervijzel vastgeslagen is kan deze teruggedraaid worden.
Bij de NH TF 42 en de JD 1085 moet hiervoor twee handels tegelijkertijd
bediend worden. De plaats van deze handels bij de NH TF is links en
rechts van de chauffeur waardoor de bediening even moeilijk is. Bij de
JD 1085 moet diep gebukt worden om deze handels te bereiken.
Informatierniddelen
-----------------Op de NH 8080 en de JD 1085 mist een goede indicatie voor de rijsnelheid.
De r i j s n e l h e i d van deze machines kan g e s c h a t worden m e t een schaalverdel i n g n a a s t de r i j s n e l h e i d s h a n d e l . B i j de NH TF 42 en d e CD 106 i s h i e r vobr een m e t e r t j e aanwezig.
------
Cabine
De t r a p j e s om h e t b e s t u u r d e r s p l a t f o r m t e beklimmen z i j n b i j de NH 8080
en de CD 106 e r g s t i j l . Tevens z i j n e r b i j de NH 8080 weinig handgrepen
aanwezig. Het u i t s c h u i f b a r e onderhoudstrapje van de NH TF 42 i s eveneens
s t i j l , d a a r n a a s t i s de e e r s t e t r e d e t e hoog. D i t g e e f t moeilijkheden wann e e r men b.v. met een o l i e k a n n a a r de motor moet.
Van de JD 1085 i s de z i t t i n g k l e i n en minder comfortabel dan de z i t t i n g e n
op de andere maaidorsers.
De bekleding van de z i t t i n g van de NH 8080 i s van k u n s t l e e r . D i t wordt
na enige t i j d warm en v o c h t i g .
Gehele machine
--------------
B i j de NH TF 42 z i t t e n de a a n d r i j f r i e m e n van de twee h a k s e l a a r t j e s onbeschermd. Wanneer men de zeven w i l c o n t r o l e r e n o f v e r s t e l l e n en de machine
nog n i e t g e h e e l i s u i t g e d r a a i d kan d i t g e v a a r l i j k z i j n .
Het g e l u i d s n i v e a u l i g t b i j de CD 106 z e e r hoog zodat t i j d e n s h e t werk
gehoorschermers gedragen dienen t e worden. Voor de andere rnaaidorsers
l i g t h e t g e l u i d s n i v e a u op een a c c e p t a b e l n i v e a u .
B i j regen l e k t de c a b i n e van de CD 106 tevens komt b i j h e t dorsen s t o f
n a a r b i n n e n . G e e n v a n d e graantanken h e e f t een w a t e r d i c h t e a f d i c h t i n g zod a t na een regenbui water i n de tank s t a a t .
.......................
vLrzorging en onderhoud
Omdat de NH TF 42 v e e l s t o f p r o d u c e e r t t i j d e n s h e t dorsen moet de s t o f vangbak van h e t l u c h t f i l t e r een paar maal p e r dag worden leeggeklopt.
D i t is i n t e g e n s t e l l i n g t o t de andere maaidorsers een e x t r a p u n t waarop
de c h a u f f e u r moet l e t t e n . Het schoonmaken van h e t afschermrooster voor
de r a d i a t e u r van de CD 106 g a a t m o e i l i j k . D i t komt orndat h e t r o o s t e r
z e e r hoog z i t , en m o e i l i j k t e b e r e i k e n i s .
Z
icht
----Wanneerover dewegwordtgereden i s h e t z i c h t n a a r vorenbij deNH TF42minderdan
bijde a n d e r e m a a i d o r s e r s . T i j d e n s h e t d o r s e n w o r d t h i e r v a n g e e n h i n d e r o n d e r v o n d e n .
B i j de J D 1085 is h e t z i c h t n a a r a c h t e r e n met behulp van de s p i e g e l s
s l e c h t doordat de s p i e g e l s t e v e e l t r i l l e n .
4.7.
Algemeen f u n c t i o n e r e n
I n deze p a r a g r a a f z a l worden beschreven hoe de machines t e c h n i s c h hebben
g e f u n c t i o n e e r d t i j d e n s de t e s t p e r i o d e .
4.7.1. New
Holland 8080
---------------De NH 8080 heeft tijdens de oogst in alle gewassen prima gewerkt. Er hebben geen technische storingen plaatsgevonden.
4.7.2. ----------------New Holland TF 42
Ook de NH TF 42 heeft goed gefunctioneerd. Er heeft zich 6Bn mankemant
voorgedaan. Tijdens het dorsen is de aandrijfpoelie van de linker retourelevator gescheurd en daarom vervangen. De oorzaak was een te lang boutje
dat tegen deze poelie aanliep. Dit is na de vervanging niet meer voorgekomen.
4.7.3. JD
1085(John Deere 1085/Hydro 4)
...............................
Bij de JD 1085 hebben zich tijdens het dorsen regelmatig mankementen voorgedaan. Met het koolzaaddorsen zijn drie dorsriemen gebroken, ook is de
aandrijfpoelie van de invoerketting doormidden gescheurd. De oorzaak van
deze defecten was een foutieve afstelling van de slipkoppeling van de
invoervijzel. Deze zat namelijk zo vast dat grote proppen koolzaad door
de machine werden opgenomen, waardoor de maaidorser soms overbelast raakte, met een goed werkende slipkoppeling waarschuwt de machine vroegtijdig
wanneer de "prop" te groot is.
Een ander negatief punt van deze machine was het elektrisch systeem. Regelmatig weigerdehet controle systeem van de machine zodat de chauffeur
geen informatie kreeg over eventuele storing. Ook het elektrisch in het
werk zetten van de hakselaar weigerde vaak door een storing in de schakeling.
De voelers van de verliesmonitor zitten direct aan de zeefkast en schudders gemonteerd. Hierdoor krijgt de bedrading van deze voelers veel
bewegingen te verduren, waardoor ze ten slotte breken en de monitor niet
meer werkt.
De aandrijving van de retourelevator gaf twee problemen. Ten eerste stonden de kettingwielen van deze aandrijving niet in Ben lijn. Door dit feit
zijn de kettingwielen te snel versleten en moesten vervangen worden. Ten
tweede liep de ketting van deze aandrijving regelmatig van de tandwielen
af. De oorzaak hiervan is een foute constructie van de kettingspanner.
Wordt namelijk de motor in toerental verminderd terwijl de maaidorser
in het werk staat dan gaat de aandrijfpoelie de retourelevator afremmen
waardoor andere spanningen op de ketting komen. Hierop is de kettingspanner niet berekend waardoor de ketting ontspanner eraf loopt.
4.7.4.Claas
Dominator 106
-------------------
De CD 106 heeft goed gefunctioneerd. Grote technische problemen hebben
zich niet voorgedaan. ~llgenhet stuurventiel om het maaibord te heffen
is defect geweest. Na reparatie is dit niet meer voorgekomen.
4.8. Bevindingen met de verliesmonitoren
Voordat de praktijkervaringen beschreven worden, eerst eenalgemene kriti-
sche opmerking over de verliesmonitoren. De monitors geven het zaadverlies per tijdseenheid aan. Het optredende verlies is dus gekoppeld aan
de produktie van de maaidorser. Wordt de produktie van de maaidorser verhoogd dan mag het verlies per tijdseenheid over zeefkast en schudders
ook toenemen zonder dat het zaadverlies per hectare toeneemt. Dit wordt
echter we1 door de monitor als extra verlies geregistreerd waardoor de
chauffeur geneigd is de produktie van de maaidorser te verlagen en de
maaidorser geen optimale produktie heeft.
Tijdens de zaadverliesproeven zijn de verliesmonitors beoordeeld op hun
gebruiksmogelijkheden. In koolzaad blijkt geen van de monitoren enigszins
te voldoen, waarschijnlijk een gevolg van het lichte koolzaad-zaad waardoor dit signaal niet te scheiden is van ruis, veroorzaakt door stro e.d.
Dit kwam naar voren toen een a1 gedorsen zwad opnieuw "gedorst" werd.
De monitoren gaven toen hetzelfde verlies aan als bij het ongedorsen zwad.
Hieruit kan afgeleid worden dat de uitslag van de meter hoogstens voor
een klein deel afkomstig is van het koolzaad-zaad.
In gerst en tarwe werkt de verliesmonitor van de NH TF 42 redelijk. De
uitslag van de naald loopt duidelijk op wanneer het verlies per hectare
maar iets toeneemt zodat de chauffer kan ingrijpen. Dit in tegenstelling
tot de verliesmonitor van de JD 1085 waarbij het verlies per hectare a1
flink is toegenomen voordat de naald verder naar het witte traject oploopt. Dit geldt ook voor de verliesmonitor van-de CD 106. Wanneer er
meer lampjes gaan branden dan in de beginsituatie is het verlies per hectare a1 flink gestegen.
Uit de praktijk blijkt dat de werking, en dus het nut van de verliesmonitors opeen maaidorser, niet zo goed is als door de fabrikanten wordt beweerd. We1 bestaat er verschil in kwaliteit tussen de merken. Tevens is
een regelmatige ijking nodig om het absolute verliesniveau vast te stellen.
SAMENVATTING EN CONCLUSIE
Tijdens de oogst van 1983 heeft de afdeling ~edrijfskundevan de R.1J.P.
onderzocht of er een beter alternatief mogelijk is voor de maaidorser
van het merk en type New Holland 8080, die sinds 1977 voor het grootlandbouwbedrijf is aangekocht. Voor deze beproeving zijn drie verschillende
maaidorsers gehuurd.
Te weten: - New Holland TF 42
- John Deere 1085/Hydro 4
~.
- Claas Dominator 106
De NH 8080,JD 1085 en de CD 106 -zijn conventionele schudder machines,
de NH TF 42 heeft een nieuw scheidingsprincipe bestaande uit een rotor
die het zaad van het stro scheidt.
Door middel van tijdstudies is de capaciteit van elke machine bepaald
(tabel 3): In koolzaad liggen de produkties niet ver uiteen. De NH TF
42 heeft gemiddeld de hoogste produktie (1,26 ha/uur) en de NH 8080
heeft gemiddeld de laagste produktie (1,19 ha/uur). De produktie van de
JD 1085 en de CD 106 zijn resp. 1,22- en 1,24 ha/uur. In wintertarwe
heeft de JD 1085 gemiddeld de hoogste produktie (1,19 ha/uur). In dit
gewas heeft de NH 8080 de laagste produktie (1.00 ha/uur). De NH TF 42
en de CD 106 hebben een gemiddelde produktie van resp. 1,10 en 1.05 ha/uur.
In zomergerst heeft de NH TF 42 een duidelijk hogere produktie (1,75 ha/
uur) dan de andere maaidorsers. Ook hier heeft de NH 8080 weer de laagste produktie (1,41 ha/uur). In de zomergerst is de gemiddelde produktie
van de JD 1085 en de CD 106 resp. 1,69- en 1,54 ha/uur.
Uit de verliesproeven in koolzaad (tabel 4) is gebleken dat de NH 8080
en de NH TF 42 het minst geschikt zijn voor koolzaad. Bij resp. een produktie van 4,9- en 4,6 ton/uur hebben deze machines 0,5% verlies van de
opbrengst per hectare. Tevens is de toename van het verlies groot bij
toename van de produktie. Voor de andere machines geldt dat de toename
van het verlies meevalt wanneer de produktie opgevoerd wordt. De grens
van een 0,5% verlies wordt door de JD 1085 en de CD 106 bereikt bij een
produktie van resp. 5,3- en 5,7 ton/uur.
In wintertarwe blijken de NH TF 42 en de CD 106 beter dan de NH 8080 en
de JD 1085. De produktie die mogelijk is voordat er teveel verlies ontstaat is resp. 13,7 -, 13,3-, 12,3-, 12,3 ton/ha. Bij de NH 8080, JD 1085
en de CD 106 nemen de verliezen snel toe bij het opvoeren van de produktie.
In zomergerst is de mogelijke produktie van de JD 1085 het hoogst (18,2
ton/uur) ook de toename van het verlies bij toenemende produktie valt
mee. De NH 8080 en de CD 106 zijn in gerst snel aan het toelaatbare verlies (resp. 15,7- en 15,2 ton/urr). De NH TF 42 de hoogst mogelijke produktie (8,7ton/uur), de JD 1085 de laagste (7.7 ton/uur).
Het brandstofverbruik per ha ligt gemiddeld het gunstigst voor de JD 1085
en de CD 106. De NH 8080 heeft een iets hoger verbruik (ca. 2 1tr:per
ha). Daar er voor de NH TF 42 weinig brandstofmetingen verricht zijn is
het niet exact te zeggen wat het verbruik zal zijn. Aangenomen mag worden
dat het verbruik van de NH TF 42 enigszins hoger ligt dan de andere machines.
De korrelbreuk is in wintertarwe bij de NH 8080 0.5 gew. % hoger
dan bij de andere maaidorsers. Voor zomergerst is de
korrelbreuk van de NH TF 42 ongeveer O,25% hoger.
De gemiddelde stoppellengte is het kleinst bij de NH TF 4 2 en de NH 8080
( + 8 cm). De stoppellengte van de CD 106 is gemiddeld het grootst ( + 11,5
cm). De knipverliezen zijn bij de NH 8080 en de NH TF 42 minder dan-bij
de JD 1085 en de CD 106.
Voor de oogst van gelegerde gewassen zijn de maaiborden van de NH 8080
en de NH TF 42 zeer geschikt. Het rnaaibord van de JD 1085 voldoet matig
tot redelijk, terwijl het maaibord van de CD 106 voor het maaien van gelegerde gewassen als slecht beoordeeld is.
Uit een ergonornische vergelijking kornen geen grote verschillen naar voren.
Als belangrijk nadeel van de CD 106 moet het hogere geluidsniveau in
de kabine (85 dBa) verrneld worden.
Tijdens de oogst hebben de NH 8080, NH TF 42 en de CD 106 technisch prima gefunctioneerd. De JD 1085 heeft regelmatig technische storing van
verschillende aard gehad.
Conclusie:
Uitgaande van de vraag of er een betere vervanging voor de NH 8080 is
kan er, onafhankelijk van de prijs van de verschillende rnaaidorsers, geconcludeerd worden dat de dorseigenschappen van de NH TF 42, JD 1085 en
de CD 106 t.0.v. de NH 8080 gemiddeld op een iets hoger niveau liggen.
Omdat de technische kant van de JD 1085 vraagtekens achterlaat en ervaringen met de CD 106 t.a.v. het geluidsniveau in de cabine en het maaibord onbevredigend zijn, lijken deze machines niet interessant als vervanger van de NH 8080.
Ondanks het hogere brandstofverbruik van de NH TF 42 zou deze machine
in aanmerking kunnen kornen om de NH 8080 te vervangen.
I
!
Vzr Iiezen
k3,1utir k i n Q L ~ h,ua,.
, ~
.,I
bi, t,~e;ec.rihill<n c ~ r p r o c ~ u ci t e 3 ! I,,: :. . !
Winter t a r w e
.
:
,
~.
.. ..
"
.;
/
/
/
/
....
..
:
..-
...:
!
i
kl! do+.
,.'.
>
!
b..
,
I
I
.:
.... ...
.:....
. ,
---- NHTI=~~~.:..,:_~
.
................. 30 I&!<.. ii
:
I
.
,
..............,Cr> 10 1 . .
"
,a!
.
. ..
l&b
..
f0I~
0.'\
/
/
/
::
......,.
/
.
.
..' .:
,
,
1
'
1
I, ......
. i
t
aeIh
!
.
:
,
25.-8.-Q3
i
;
-
.
:
1I
!
!
j
,
Opbtrhpt
.
I
:"I
...
Kaciel: Kx 11
:
.
,
d7s0 &)hki
I
!
...........
lkLibphulte'~.~g,~%.~
1
:
, ....
I
1
I
/
/'
.VOOR
-
RI JKSDl ENST
DE IJSSELMEERPOLDERS
1 . E L Y S T A D
Smedinghuis
:Ergonarnische vragenlijst voor trekker
I
Coed
1.1. Waarneming
1.2. Duidelijkheid en begrijpelijkh.
U
4
'J
9
1.3. Herkenbaarheid van de signalen
1.4. Verdeling over de zintuigen
1.5. Opstelling
12.2. Ziehtbaarheid
I
2.3. Herkenbaarheid
2.4. Bediening (handschoenen
klompen, laarzen)
I
I
2.5. Veiligheid
2.6. Bewegingsrichting
I
2.7. Benodigde kracht voor bediening
I
2.8. Belasting van de ledematen
(statische belasting)
2.9. Verdeling bedieningsmiddelen
over de lichaamsdelen
(2.10 Onderlingo opstelling
7172/11-10-76/BvL
Slecht