HW 11.C (veerkracht)

Vragen
MODULE 11 ONDERDEEL C VEERKRACHT
Vraag 1
Een veer heeft een uitrekking van 40 cm, als je er een kracht van 80 N op uitoefent.
Bereken de veerconstante.
A] 2 N/cm
B] 2 cm/N
C] 0,5 N/cm
D] 0,5 cm/N
Vraag 2
Op een veer met een veerconstante van 0,8 N/cm wordt een kracht uitgeoefend van
40 N.
Wat zal de uitrekking worden?
A] 0,02 cm
B] 32 cm
C] 50 cm
D] 40,8 cm
Vraag 3
Een veer met een veerconstante van 3 N/cm rekt 1,5 cm uit.
Welke kracht is hiervoor nodig?
A] 4,5 N
B] 2,0 N
C] 1,5 N
D] 0,5 N
Vraag 4
Welke van bovenstaande
A] veren is het "stugst" ?
B] veer A
B] veer B
C] beide even stug
D] kun je niet uit de grafiek bepalen
Vraag 5 Welke veer is het "stugst" ?
A] Veer A
B] Veer B
C] Beide even stug
D] Kun je niet met de grafiek bepalen
Vraag 6
Hoe groot is de veerconstante van de veer uit
bovenstaand diagram?
A] 1,5 N/cm
B] 1,5 cm/N
C] 0,67 N/cm
D] 0,67 cm/N
Vraag 7
Hoe groot is de veerconstante van de veer uit
bovenstaand diagram ?
A] 1,5 N/cm
B] 1,5 cm/N
C] 0,67 N/cm
D] 0,67 cm/N
Vraag 8
Een veer met een lengte va 10 cm krijgt een lengte van 18 cm, als je er een kracht
van 12N op uitoefent.
Bereken de lengte van de veer als je er een kracht van 18 N op uitoefent.
A] 15 cm
B] 22 cm
C] 27 cm
D] 12 cm
Vraag 9
De veerconstante van een veer is
A] de uitrekking die de veer bij 1 N geeft
B] de kracht die nodig is voor 1 cm uitrekking
C] uitrekking gedeeld door de kracht
D] beginlengte van een veer
Vraag 10
Een veer heeft een lengte van 12 cm en een veerconstante van 8 N/cm.
Je oefent op deze veer een kracht uit van 28 N.
Bereken de lengte van de veer bij deze belasting.
A] 2,33 cm
B] 3,5 cm
C] 15,5 cm
D] 84 cm
E] 96 cm