Strategische Milieubeoordeling

-
Strategische Milieubeoordeling (SMB)
________________________________________________________________________
INTERREG V-A 2014-2020
Euregio Maas-Rijn
- Concept -
Uitgevoerd in opdracht van:
Stichting Euregio Maas-Rijn
Nijmegen, november 2014
Inhoudsopgave
Blz.
Samenvatting
1 Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 1.2 1.3 1.4 Afbakening programmagebied
Aanleiding SMB
Doel en inhoud SMB
Procedure
Hoofdstuk 2 Beoordelingskader
2.1 2.2 2.3 2.4 Inleiding
Cooperation Programma op hoofdlijnen
Geselecteerde specifieke doelstellingen
Beoordelingsmethodiek en –detailniveau
Hoofdstuk 3 Beleidscontext en milieusituatie
3.1 Beleidscontext
3.2 Milieusituatie: nulsituatie & autonome ontwikkeling
Hoofdstuk 4 Milieubeoordeling
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 Bijlage 1 Inleiding
Inschatting van potentiële milieueffecten
Impact en samenhang programma niveau
Leemte in de kennis
Monitoring en evaluatie
Overzicht beleidskaders EMR
3 3 4 5 6 8 8 8 11 12 14 14 16 25 25 26 32 34 35 36 Samenvatting
Een Strategische Milieubeoordeling (SMB) is bedoeld om in een vroeg stadium van de
planvorming zicht te krijgen op significante milieu-effecten. Op een systematische en wetenschappelijk verantwoorde wijze worden de te verwachten gevolgen van het programma
voor mens en milieu ingeschat. Het doel is om tijdens de besluitvorming over het programma het milieu een volwaardige plaats te geven en eventuele aandachtspunten vroegtijdig te
signaleren.
In haar Cooperation Programma (CP) voor de periode 2014-2020 heeft de EMR vier prioritaire assen met bijbehorende thematische doelstellingen geformuleerd, namelijk:
1
2
3
4
Innovatie 2020: Versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie.
Economie 2020: Verbetering van het concurrentievermogen van het midden- en kleinbedrijf (MKB).
Sociale inclusie en opleiding: Bevordering van sociale insluiting, bestrijding van armoede en discriminatie.
Territoriale ontwikkeling: Verbetering van de institutionele capaciteit en een efficiënt
openbaar bestuur.
Het CP richt zich met name op innovatiebevordering, ondernemerschap en sociale en territoriale ontwikkeling. Als zodanig ligt de focus van het programma niet op grootschalige
ruimtelijk-economische investeringen waarvan een significante impact op het milieu te verwachten is. Voor de prioritaire assen zijn acht specifieke doelstellingen (SD) geformuleerd,
waarvan drie met mogelijk een significante milieu-impact:



SD 2.1: Vergroting van het concurrentievermogen in het MKB.
SD 2.2: Meer efficiënte omgang met hulpbronnen in het MKB.
SD 4.2: De verbetering van de attractiviteit van het programmagebied.
De economische groei onder invloed van vergroting van het concurrentievermogen van het
MKB (SD 2.1) kan negatieve gevolgen hebben voor m.n. ruimtebeslag en mobiliteit, emissies, energiegebruik en afvalstoffen. De meer efficiënte omgang met hulpbronnen in het
MKB (SD 2.2) is expliciet gericht op verbetering van natuur en milieu, maar kan ook negatieve effecten hebben op transport, lucht en klimaat, flora en fauna, landschap en biodiversiteit. De extra bezoekers en mobiliteit als gevolg van verbetering van de attractiviteit van het
programmagebied (SD 4.2) kan negatieve effecten hebben op o.a. flora en fauna, geluid,
luchtkwaliteit en biodiversiteit.
Het programma als geheel draagt in positieve zin bij aan verbetering van het milieu op het
gebied van lucht en klimaat en energie en afvalstoffen vanuit specifieke doelstelling 2.2 die
Buck Consultants International / NC Advies
1
nadrukkelijk is gericht op efficiëntere omgang van hulpbronnen in het MKB. Mogelijk significante negatieve milieueffecten worden grotendeels veroorzaakt door de beoogde toename
van economische groei, het mogelijk optreden van een extra ruimtebeslag vanwege de herindustrialisatiepolitiek, het aantrekken van meer bezoekers met een verstorende werking op
flora en fauna en biodiversiteit en een toename van het aantal vervoersbewegingen als gevolg van het aantrekken van meer bezoekers en de economische groei van de regio. Mogelijke negatieve milieueffecten kunnen (deels) worden ondervangen door maatregelen gericht op een duurzame invulling van programmadoelen. Denk bijvoorbeeld aan innovatieve
duurzaamheidmaatregelen als ecodesign en nieuwe duurzame product-markt-combinaties
(SD 2.1), een efficiëntere omgang met hulpbronnen door het MKB (SD 2.2), de bescherming van kwetsbare gebieden en het bevorderen van duurzame en intelligente mobiliteit.
De voorliggende strategische milieubeoordeling betreft een ex-ante beoordeling op basis
van globaal beschreven programmadoelstellingen, met ter indicatie enkele richtinggevende
actievoorstellen. De concreet uit te voeren activiteiten in het programma zijn nog niet uitgekristalliseerd. Het betreft hier dan ook een kwalitatieve en globale beoordeling. Voor concrete individuele activiteiten en projecten zal te zijner tijd bepaald moeten worden in hoeverre
daarvoor een meer specifieke milieu-effectbeoordeling moet plaatsvinden.
Buck Consultants International / NC Advies
2
Hoofdstuk 1
1.1
Inleiding
Afbakening programmagebied
De Euregio Maas-Rijn strekt zich uit over drie landen en bestaat uit de volgende deelgebieden: provincies Limburg (B) en Luik (B) en de Duitstalige Gemeenschap in België, de Region Aachen (D) en het zuidelijke deel van de Nederlandse provincie Limburg (NL). Ook
een deel van het Land Rheinland-Pfalz (D), bestaande uit de Eifelkreis Bitburg-Prüm en de
Landkreis Vulkaneifel, participeert in het operationeel programma INTERREG V-A Euregio
Maas-Rijn 2014-2020.
De arrondissementen Leuven (B), Zuidoost-Noord-Brabant (NL) en Huy-Waremme (B) participeerden als aangrenzende gebieden in de INTERREG IVA periode. Deze gebieden zullen in het INTERREG V 2014-2020 programma via artikel 20 van de Verordening (EC) Europese territoriale samenwerking deelnemen op basis van de tussen de lidstaten afgesproken modaliteiten. Arrondissement Leuven en Zuidoost Noord-Brabant vormen een geprivilegieerd partnerschap binnen de prioritaire as innovatie en de Arrondissementen Huy en
Waremme voor de prioritaire assen Sociale inclusie en opleiding en Territoriale ontwikkeling.
Figuur 1.1 Programmagebied INTERREG IV-A van de Euregio Maas-Rijn.
Bron: Socio-economische analyse OP ETS INTERREG VA 2014-2020 (oktober 2013)
Buck Consultants International / NC Advies
3
Het programmagebied is dichtbevolkt en telt circa 4,2 miljoen inwoners in een gebied van
ongeveer 13.700 km2 (306 inwoners/km2). Daarvan leven ongeveer 1,4 miljoen inwoners
aan de Duitse zijde, 0,8 miljoen aan de Nederlandse zijde en 1,9 miljoen aan de Belgische
zijde. Het meest dichtbevolkt zijn de steden Luik, Maastricht, Aken en Düren, alsmede de
delen waar vroeger mijnbouw een belangrijke economische activiteit was
1.2
Aanleiding SMB
Het samenwerkingsverband Euregio Maas-Rijn (EMR) is één van de oudste Euregio’s binnen de Europese Unie, waarin al sinds 1976 drie landen en vijf partnerregio’s samenwerken
rond grensoverschrijdende thema’s op het terrein van de regionale sociaal-economische
ontwikkeling. De EMR als drielandenhoek tussen België, Duitsland en Nederland wordt gekenmerkt door een grote diversiteit aan talen, landschappen en culturen die ook over de
grenzen heen gewaardeerd en beleefd worden.
Ter bevordering van interregionale samenwerking werkt de Europese Commissie al enkele
decennia met het INTERREG programma. De EMR valt als grensregio onder INTERREG
A, waarvan de vijfde programmacyclus in voorbereiding is, oftewel INTERREG V-A. Onder
begeleiding van een Taskforce wordt er momenteel een nieuw Cooperation Programma
(CP) voor de periode 2014-2020 opgesteld. Met dit programma wil de EMR een bijdrage
leveren aan de Europa2020-strategie gericht op slimme, duurzame en inclusieve groei. De
ambities voor de komende jaren kunnen als volgt worden samengevat:




Verdere ontwikkeling van het programmagebied tot een moderne kennis- en technologieregio met een concurrerende economie.
Duurzame ontwikkeling gericht op overgang naar een economie waarin efficiënter met
hulpbronnen wordt omgegaan.
Stimulering van een hoge levenskwaliteit in een inclusieve gemeenschap die banen
schept.
Verder uitbouwen van de rol van de EMR als voorbeeldregio voor Europese integratie.
Gegeven de grensoverschrijdende uitdagingen voor het gebied is in het INTERREG V-A
programma gekozen voor vier prioritaire assen, met bijbehorende thematische doelstellingen met hierbinnen acht specifieke doelstellingen. Zie voor een nadere toelichting de “reikwijdte” in hoofdstuk 2.
Een ex ante evaluatie dient de relevantie van deze strategie ten opzichte van de EUvoorwaarden te beoordelen. Conform de richtlijnen van de Europese Commissie dient in dit
kader ook een Strategische Milieubeoordeling (SMB) te worden uitgevoerd.
Buck Consultants International / NC Advies
4
1.3
Doel en inhoud SMB
In de SMB zijn op een systematische en wetenschappelijk verantwoorde wijze de te verwachten gevolgen van het programma voor mens en milieu ingeschat en beoordeeld. Het
doel hiervan is om tijdens de besluitvorming over het programma het milieu een volwaardige plaats te geven, met het oog op een duurzame economische en maatschappelijke ontwikkeling van de regio.
De SMB procedure is gekoppeld aan plannen of programma’s die (uiteindelijk) kunnen leiden tot concrete projecten of activiteiten met mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu. Bij
de uitvoering van het programma zal het gaan om talrijke projecten, verspreid over drie landen, welke een significante cumulatieve impact op het milieu kunnen hebben. Vanuit het
voorzichtigheidsprincipe is daarom voor een volwaardige strategische milieubeoordelingsprocedure gekozen.
Gezien het nog globale karakter van de maatregelen in het INTERREG-programma zijn in
dit stadium de effecten slechts op hoofdlijnen aan te geven. Het accent in deze SMB analyse ligt op het identificeren van mogelijk significante negatieve en positieve milieueffecten.
Conform de EU richtlijnen wordt hierbij achtereenvolgens ingegaan op:









Inhoud en doelstellingen van het plan en de mogelijke relatie met andere plannen.
Het beoordelingskader van voorliggende ex-ante strategische milieubeoordeling.
Relevante beleidsdoelstellingen en de wijze waarop hiermee in het plan rekening is gehouden.
Bestaande toestand van het milieu en de te verwachten ontwikkelingen als het plan niet
zou worden uitgevoerd.
Beschrijving van de mogelijk significante milieugevolgen van zowel het plan als van redelijke alternatieven voor het plan, inclusief een motivering van de wijze waarop deze
gevolgen bepaald zijn.
Beschrijving van mogelijk significante gevolgen van het plan op gebieden die zijn aangewezen in het kader van Natura 2000 en overige natuurgebieden met een beperkte
status.
Een beschrijving van maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden genomen om mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen, dan wel te beperken of
ongedaan te maken.
Een overzicht van de leemten als het gevolg van het ontbreken van kennis of informatie.
De voorgenomen monitoringsmaatregelen.
Het betreft hiermee dus een globale milieubeoordeling in een vroeg stadium van de programmaontwikkeling. Bij de uitvoering van het programma zal door de initiatiefnemer per
keer beoordeeld moeten worden of een concreet project/activiteit een meer gespecificeerde
milieubeoordelingsplicht kent.
Buck Consultants International / NC Advies
5
1.4
Procedure
Aangezien het INTERREG V A-programma voor de Euregio Maas-Rijn betrekking heeft op
gebieden in België (delen van Wallonië, Vlaanderen en Duitstalige gemeenschap), Duitsland (delen van Nordrhein-Westfalen en Rheinland-Pfalz) en Nederland (delen van Limburg
en Noord-Brabant), dient in al deze landen de SMB-procedure te worden doorlopen.
De gehanteerde procedure is gebaseerd op de EU-Richtlijn 2001/42/EC, die met kleine
verschillen in de drie landen is geïmplementeerd. De SMB-procedure bestaat in hoofdlijnen
uit vier fases, zijnde:
A
B
C
D
Scoping
Effectenonderzoek
Inspraak & Besluit
Monitoring & Evaluatie
In figuur 1.2 zijn vier fase schematisch weergegeven, met hierbinnen onderscheid in zes
concrete stappen. Navolgend worden de zes stappen toegelicht.
Figuur 1.2 Schematische weergave vier fase in zes concrete stappen
Buck Consultants International / NC Advies
6
1
Reikwijdte en detailniveau SMB
De aanpak en afbakening van de uit te voeren SMB is vooraf vastgelegd in de “Notitie
Reikwijdte en Detailniveau” (oktober 2014). Deze notitie is aangeboden aan de milieuautoriteiten van de verschillende deelgebieden. Op grond van de ontvangen reacties is de reikwijdte en het detailniveau van de milieubeoordeling vastgesteld.
2
Milieubeoordeling
De strategische milieubeoordeling wordt uitgevoerd op basis van de bepaalde reikwijdte en
het detailniveau zoals aangegeven in de vorige stap. Van de onderscheiden maatregelen
zijn mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu in beeld gebracht. De resultaten
van het onderzoek zijn vastgelegd in het voorliggende milieurapport en op een begrijpelijke
wijze voor een algemeen publiek samengevat.
3
Consultaties
De SMB-richtlijn schrijft voor dat betrokken milieuautoriteiten, publiek en buurlanden in het
kader van de strategische milieubeoordeling worden geconsulteerd. De Taskforce die het
nieuwe INTERREG-programma voorbereidt, heeft het voornemen om het milieurapport tegelijkertijd met het conceptprogramma middels een brede internet-consultatie aan het publiek voor te leggen. Parallel aan deze internetconsultatie wordt het rapport door de Taskforce aan de milieuautoriteiten van de verschillende deelgebieden voorgelegd.
4
Verwerking en motivering
De volgende stap bestaat uit het verwerken en motiveren van de gevolgen van de SMB en
van de consultaties voor het definitieve Cooperation Programma.
5
Besluit en bekendmaking
De Taskforce biedt het nieuwe INTERREG-programma, met bijbehorende ex-ante evaluatie
waarin de SMB is verwerkt, aan de Europese Commissie aan. Na verwerking van eventuele
aanvullende opmerkingen zal het definitieve programma worden ingediend en vindt besluitvorming door de Europese Commissie plaats.
6
Implementatie (monitoring en evaluatie)
De uitvoering van het nieuwe INTERREG V-A programma, met bijbehorende monitoring en
evaluatie van mogelijk onvoorziene milieueffecten, is de verantwoordelijkheid van de Management Autoriteit van het nieuwe programma, dat daarbij gebruik kan maken van de in
de SMB benoemde aandachtspunten, indicatoren en redelijkerwijs te nemen maatregelen.
Buck Consultants International / NC Advies
7
Hoofdstuk 2
2.1
Beoordelingskader
Inleiding
De strategische milieubeoordeling is van toepassing op het Cooperation Programma, zoals
deze op xxx is aangeboden aan de Europese Commissie. In paragraaf 2.2 volgt een beschrijving van het voorgenomen programma op hoofdlijnen.
Niet alle programmaonderdelen zijn even relevant voor het uitvoeren van een milieubeoordeling. Voor sommige programmadoelstellingen geldt dat er niet of nauwelijks sprake zal
zijn van een te verwachten milieueffect. Paragraaf 2.3 geeft aan welke specifieke programmadoelstellingen zijn geselecteerd en onderzocht in voorliggende milieubeoordeling. In paragraaf 2.4 wordt vervolgens stilgestaan bij de gehanteerde beoordelingsmethodiek, met
een op het voorgenomen besluit passend detailniveau.
2.2
Cooperation Programma op hoofdlijnen
Op basis van een strategische evaluatie zijn de uitdagingen voor grensoverschrijdende samenwerking in de EMR voor de periode 2014-2020 bepaald. Hierbij is uitgegaan van de
EU-brede uitdagingen, de socio-economische analyse van de regio, de regionale beleidsopgaven, en de ervaringen uit het verleden.
Dit heeft geleid tot vier prioritaire assen met bijbehorende thematische doelstellingen:
1
2
3
4
Innovatie 2020: Versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie.
Economie 2020: Verbetering van het concurrentievermogen van kleine en middelgrote
ondernemingen (KMO) / het midden- en kleinbedrijf (MKB).
Sociale inclusie en opleiding: Bevordering van sociale insluiting, bestrijding van armoede en elke vorm van discriminatie.
Territoriale ontwikkeling: Verbetering van de institutionele capaciteit en een efficiënt
openbaar bestuur.
Voor elk van deze vier prioritaire assen en thematische doelstellingen zijn zogenaamde
specifieke doelstellingen (SD) geformuleerd, welke nader zijn uitgewerkt in mogelijke activiteiten en projecten. Hier volgt per specifieke doelstelling een korte beschrijving.
Buck Consultants International / NC Advies
8
As 1
Innovatie2020
SD 1.1: Stijging van het percentage KMO/MKB dat innovaties introduceert
Valorisatie van kennis wordt gestimuleerd door samenwerking te bevorderen tussen bedrijven en kennisinstellingen onderling en met elkaar. Door steun aan daadwerkelijke ontwikkelprojecten door ondernemingen draagt het programma bij aan meer valorisatie van kennis
door innovatie van nieuwe producten en diensten en versterkt zo het bedrijfsleven in de
EMR.
SD 1.2: Verhogen van verbanden en synergiën tussen ondernemingen, O&I centra en
het hoger onderwijs
Deze investeringsprioriteit zet in het bijzonder in op ‘technologietransfer’ van O&I-centra
naar het KMO/MKB en de ontwikkeling van innovatieve euregionale economische clusters.
Met het bevorderen van samenwerking tussen technologische onderzoekscentra en het
KMO/MKB wordt de vergroting van de innovatiekracht binnen het KMO/MKB beoogd.
As 2
Economie2020
SD 2.1: Vergroting van het concurrentievermogen in het KMO/MKB
Het doel is bestaande ondernemers te stimuleren om zich te richten op vernieuwing en verbetering van hun ondernemerschap en daarnaast nieuwe starters te stimuleren om een
onderneming te starten, in beide gevallen specifiek in het KMO/MKB. Ondernemerschap
moet hierbij worden gezien in het perspectief van de euregionale economie en de versterking van de grensoverschrijdende dimensie daarvan.
Het programma zet in op het aanmoedigen en stimuleren van nieuwe bedrijvigheid en op
het aanjagen en uitwisselen van nieuwe ideeën, waardoor nieuwe toepassingen, processen
en diensten kunnen ontstaan, met nieuw ondernemerschap tot gevolg. Juist op het
scheidsvlak van sectoren liggen kansen voor nieuw ondernemerschap.
SD 2.2: Meer efficiënte omgang met hulpbronnen in het KMO/MKB
Duurzaam gebruik van hulpbronnen vormt een belangrijke voorwaarde voor het behouden
en versterken van bedrijvigheid. Innovatieve technieken kunnen hulpbronefficiëntie bevorderen. Het programma wil investeringen bevorderen in eerste toepassing bij bedrijven van
innovatieve technologieën die de omgang met hulpbronnen meer efficiënt maken.
Het programma zet daarom in op stimulering, op sensibilisering en op demonstratie. Activiteiten waarmee de bekendheid met technieken en de toepassingsmogelijkheden toeneemt,
om daarmee de bereidheid tot investeringen in uitrol van de technieken te verhogen. Daarmee wordt ook de toepassing van nieuw ontwikkelde technieken gestimuleerd. Door het
stimuleren van investeringen op dit vlak, neemt de efficiëntie van bedrijfs- en productieprocessen in de omgang met hulpbronnen toe.
Buck Consultants International / NC Advies
9
As 3
Sociale inclusie en opleiding
SD 3.1: Verhoging van de sociale integratie van kwetsbare groepen
Inclusieve groei is een van de hoofddoelstellingen van het Europees beleid. Maatschappelijke integratie en demografische ontwikkelingen zijn belangrijke thema’s voor een inclusieve
samenleving. Gevolgen van werkloosheid (in het bijzonder in steden), vergrijzing en ontgroening vormen grote uitdagingen in de diverse regio’s van de EMR. Groepen die kwetsbaar zijn, door armoede, sociale omstandigheden, handicap, etc., lopen een groot risico
aansluiting op de maatschappij te verliezen. EMR wil dit voorkomen en beoogt kwetsbare
groepen goed sociaal geïntegreerd te houden.
SD 3.2: Verbetering van de aansluiting van het grensoverschrijdende opleidingssysteem op de arbeidsmarkt
Door te investeren in de kwaliteit van opleidingen en verbeteren van de aansluiting bij de
arbeidsmarktvraag wordt invulling gegeven aan uitdagingen waar de EMR voor staat zoals
de krimpende beroepsbevolking en demografische veranderingen, tegengaan van de ‘brain
drain’, onvoldoende aantal hoger opgeleiden en een gebrek aan technisch geschoold personeel.
As 4
Territoriale ontwikkeling
SD 4.1: Vermindering van de belemmerende werking van de grens voor burgers en
instellingen
Deze investeringsprioriteit richt zich op versterking van de institutionele capaciteit en een
doelmatiger openbaar bestuur door verbeterde samenwerking tussen instellingen en burgers en verbeterde juridische en administratieve grensoverschrijdende samenwerking. Met
behulp van een pakket aan grensoverschrijdende maatregelen wordt de barrièrewerking
van de grens verminderd en worden grensoverschrijdende interacties tussen burgers en
instellingen geïntensiveerd.
SD 4.2: Verbetering van de attractiviteit van het programmagebied
De EMR wil inzetten op de verhoging van het aantal bezoekers en toeristen voor de regio.
Het gaat hierbij onder andere om de verhoging van het aantal bezoeken aan bezienswaardige plekken en toeristische en culturele instellingen. Om het toeristisch aanbod beter te
ontsluiten, wordt het gebruik van openbaar vervoer gefaciliteerd.
Buck Consultants International / NC Advies
10
2.3
Geselecteerde specifieke doelstellingen
Het Cooperation Programma richt zich sterk op stimulering van onderzoek en innovatie,
samenwerking tussen bedrijven, onderwijs- en onderzoeksinstellingen, aansluiting van opleiding en arbeidsmarkt, sociale integratie van kwetsbare groepen en terugdringen van
grensbarrières. Als zodanig kent het programma slechts weinig fysieke ingrepen, waarvan
een significante impact op het milieu te verwachten is. Voor de meeste specifieke doelstellingen is naar verwachting nauwelijks tot geen impact op het milieu te verwachten.
Van de acht specifieke doelstellingen zijn er vijf met een verwaarloosbaar milieu-invloed en
drie die wellicht een significante milieu-invloed hebben en derhalve in deze strategische
milieubeoordeling zijn meegenomen (zie notitie ‘reikwijdte en detailniveau’). Dit zijn:
SD 2.1: Vergroting van het concurrentievermogen in het KMO/MKB
De focus ligt hier op het aanmoedigen en stimuleren van nieuwe bedrijvigheid en op het
aanjagen en uitwisselen van nieuwe ideeën, waardoor nieuwe toepassingen, processen en
diensten kunnen ontstaan met nieuw ondernemerschap tot gevolg. Dit leidt tot oprichting
(bijvoorbeeld co-working), groei en overdracht van kleine en middelgrote bedrijven en een
mogelijke herontwikkeling, via innovatiebevordering, van bepaalde economische sectoren in
het kader van herindustrialisatiepolitiek. Groei en herontwikkeling kunnen een significante
impact hebben op het milieu.
SD 2.2: Meer efficiënte omgang met hulpbronnen in het KMO/MKB
Het gaat hier bijvoorbeeld om het bevorderen van de productie en het gebruik van duurzame energiebronnen en groene energie en eventuele CO2-reducerende technologieën. Ook
het herstructureren van bepaalde sectoren in het kader van een herindustrialisatiebeleid
kan een significante impact hebben op het milieu.
SD 4.2: De verbetering van de attractiviteit van het programmagebied
De EMR zet in op de verhoging van het aantal bezoekers en toeristen voor de regio. Het
gaat hierbij onder andere om de verhoging van het aantal bezoekers aan bezienswaardige
plekken en toeristische en culturele instellingen. Om het toeristisch aanbod beter te ontsluiten wordt het gebruik van openbaar vervoer gefaciliteerd. Door de verhoging van het aantal
bezoekers ontstaat er een toename van de druk op de natuur en het milieu en zijn er dan
ook significante milieueffecten te verwachten.
Buck Consultants International / NC Advies
11
2.4
Beoordelingsmethodiek en –detailniveau
De werkwijze is op hoofdlijnen als volgt:





In samenwerking met de Taskforce INTERREG V-A is er een inventarisatie gemaakt
van de belangrijkste regionale beleidskaders op het gebied van regionale economie,
ruimtelijke ordening en natuur en milieu.
Deze documentatie is in hoofdstuk 3 als uitgangspunt gebruikt voor een toets in hoeverre er sprake is van een consistent beleid tussen het Cooperation Programma en het beleid van de verschillende regio’s.
De regionale uitgangsituatie en de verschillende specifieke uitdagingen zijn per milieuaspect o.b.v. de eerder uitgevoerde SWOT en regioanalyse in kaart gebracht. Dit vormt
de referentiesituatie, inclusief de autonome ontwikkelingen in de komende jaren.
Vervolgens is beoordeeld wat de (reëel te verwachten) impact is van het voorliggende
programma op deze verschillende opgaven/doelstellingen en de te onderscheiden milieuaspecten.
Dit leidt tot een multicriteria analyse, waarbij in de voornamelijk kwalitatieve beoordeling
tevens rekening is gehouden met de geldende kwantitatieve m.e.r.-kaders.
Referentiesituatie
De milieubeoordeling is van toepassing op het programmagebied van INTERREG V-A. De
grens van het studiegebied kent geen harde lijn, maar een flexibele overgang die kan varieren aansluitend bij een passende schaal van het de verwachten milieu-impact per onderwerp/maatregel.
De milieubeoordeling vindt plaats voor het richtjaar 2020. De te verwachten milieueffecten,
worden hierbij afgezet tegen de zogenaamde referentiesituatie. In dit kader wordt de huidige milieusituatie in beeld gebracht, alsmede de belangrijkste (autonome) ontwikkelingen die
de komende jaren los van het programma te verwachten zijn. Dit vormt tevens een eerste
basis voor de monitoring gedurende de uitvoeringsfase van het programma.
Toets op consistent beleid
Er is een beknopte analyse verricht van de belangrijkste beleidskaders van de verschillende
overheden in de Euregio Maas-Rijn, teneinde hun ambities op milieugebied te achterhalen.
Aan de EMR Taskforce leden is gevraagd de twee belangrijkste beleidsdocumenten binnen
hun regioniveau hiervoor aan te leveren (zie bijlage 1). Er is getoetst in hoeverre de beoogde onderwerpen/maatregelen passen bij de regionale en landelijke doelstellingen en beleid.
Buck Consultants International / NC Advies
12
Beoordeling van milieuaspecten per specifieke doelstelling
De milieubeoordeling vindt vervolgens plaats per relevante specifieke doelstelling. Zoals
aangegeven in paragraaf 2.2 gaat het om drie specifieke doelstellingen waar mogelijk sprake is van een significant te verwachten milieueffecten.
Deze specifieke doelstellingen zijn in de milieubeoordeling getoetst aan de hand van een
negental milieuaspecten. Tabel 2.1 geeft een overzicht van de relevante milieuaspecten die
per milieudoelstelling zijn onderzocht.
Tabel 2.1
Specifieke doelstellingen en relevante milieuaspecten
Milieuaspecten









Specifieke doelstellingen
4.2) Verbetering van de
2.2) Meer efficiëntere om2.1) Vergroting van het
attractiviteit van het
gang met hulpbronnen
concurrentievermogen
programmagebied
in het KMO/MKB
in het KMO/MKB
X
X
X
en
Mens,
mobiliteit
ruimtelijke aspecten
Landschap, erfgoed en
archeologie
Flora en fauna
Bodem en grondwater
Oppervlakte water
Geluid en trillingen
Lucht en klimaat
Energie en afvalstoffen
Biodiversiteit
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
De wisselwerking tussen de verschillende milieuaspecten is tevens van belang en zal daar
waar relevant meegenomen worden in de milieubeoordeling.
Detailniveau passende bij het besluit
Het detailniveau van de milieubeoordeling sluit aan bij het huidige detailniveau van het programma. Het programma is een strategisch plan dat de hoofdlijnen van het ontwikkelingsbeleid binnen het programmagebied neerzet. Gezien het nog globale karakter van de maatregelen zullen de effecten in dit stadium slechts op hoofdlijnen worden aangegeven.
Bij significant te verwachten milieueffecten zullen er aandachtspunten worden geformuleerd
die als basis kunnen dienen voor de toetsing van in te dienen plannen en projecten/activiteiten in de vervolgfase. Per relevant criterium wordt aangegeven waarop in te
dienen plannen en projecten getoetst kunnen worden. Het doel hiervan is om, in een later
stadium van projectbeoordelingen, een zorgvuldige afweging te kunnen maken van de impact op het milieu op basis van relevante effectindicatoren.
Op deze wijze krijgt het milieu een goede plek in de huidige besluitvorming ten aanzien van
het INTERREG V A-programma én toekomstige besluitvorming ten aanzien van plannen en
projecten/activiteiten.
Buck Consultants International / NC Advies
13
Hoofdstuk 3
3.1
Beleidscontext en milieusituatie
Beleidscontext
Zowel België, Duitsland, als Nederland kennen alle drie een beleid gericht op het voldoen
aan de Europese milieudoelstellingen. De Europese regelgeving en ambities wordt dan ook
steeds bepalender voor het natuur- en milieubeleid in de afzonderlijke landen. De individuele landen zijn zelf verantwoordelijk voor het vertalen van deze afspraken in eigen wet- en
regelgeving.
Ieder individueel land kiest hierbinnen zijn eigen manier, met afwijkend tempo van invoering en verschillende typen van maatregelen. Deze individuele invulling uit zich in specifieke
wet- en regelgeving op landelijk niveau, met soms ook achterliggende verordeningen op
decentraal niveau.
We hebben in de EMR te maken met de afzonderlijke beleidskaders op het gebied regionale economie, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer, energiebeleid en natuur- en milieubeleid van drie landen, en alle onderliggende regio`s die hierbinnen vallen. Met voor ieder land
en (sub)regio verschillende beleidsvisies, -accenten en (nul)metingen.
Er is daarmee dan ook geen integraal Euregionaal milieubeleid. Voor een overkoepelende
blik zijn per milieuaspect de belangrijkste beleidsdoelstellingen binnen de Euregio Maas
Rijn samengevat (zie tabel 3.1).
Tabel 3.1
Samenvatting van de belangrijkste beleidsambities in Euregio Maas Rijn
Milieuaspect
Mens, mobiliteit en ruimtelijke aspecten
Ambitie EMR
1: Inzet op duurzame mobiliteit
2: Verhoging eco-efficientie in maatschappelijke sectoren
3: Bewustwording rond biodiversiteit
Landschap, erfgoed en
archeologie
1: Behoud en versterking van natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
2: Bescherming van erfgoed
Flora en Fauna
1: Beschermen van soorten en hun habitats
2: Beschermen leefomgeving van flora en fauna (o.a. reserveren natuurgebieden)
3: Aanleg van groenblauwe netwerken om natuurgebieden te verbinden
1: Voorkomen bodemverontreiniging
2: Sanering vervuilde bodems
3: Bestrijden bodemerosie
4: Verbeteren kwaliteit grondwater en terugdringen emissies naar het water
Bodem en grondwater
Buck Consultants International / NC Advies
14
Milieuaspect
Oppervlakte water
Geluid en trillingen
Lucht en klimaat
(emissies)
Energie en afvalstoffen
(opwekking en gebruik)
Biodiversiteit
Ambitie EMR
5: Verlagen nutriëntendruk op de bodem
6: Drinkwaterkwaliteit op peil houden door gebieden te reserveren
1: Sanering van vervuilde waterbodems
2: Waterveiligheid vergroten door overloopzones te reserveren
3: Kwaliteit van het oppervlakte- en zwemwater verbeteren
4: Regionale wateroverlast terugdringen
1: Terugdringen geluidsoverlast door weg- rail- en luchtverkeer zodat wordt voldaan aan wettelijke normen
Voldoen aan Europese normen voor luchtkwaliteit, door:
1: Reductie van de uitstoot van fijnstof
2: Terugbrengen van de uitstoot van CO2
3: Reductie emissies van verzurende stoffen (NO2, SO2 en NH3)
1: Verhoging gebruik van hernieuwbare energiebronnen
2: Meer gebruik maken van (lokale) organische afvalstoffen en biomassa
3: Energieconsumptie verlagen en energie-efficiëntie vergroten
4: Maximaal hergebruik van afval
5: Milieudruk afvalverwerking verminderen
1: Werken aan het behoud en herstel van biodiversiteit
Op basis van deze beleidsanalyse is getoetst in hoeverre de beoogde programmadoelstellingen uit het Cooperation Programma aansluiten bij de Euregionale en landelijke doelstellingen op het gebied van natuur en milieu.
Kijken we naar de het Cooperation Programma dan draagt de specifieke doelstelling 2.2
“Meer efficiënte omgang met hulpbronnen in het KMO/MKB” een direct milieudoel als ambitie in zich. Met het CP wordt op deze milieudoelstelling aanzienlijke inspanningen geleverd
en mogen er concreet meetbare resultaten worden verwacht.
Voor de overige milieuaspecten liggen de doelen niet in lijn, maar zullen er wel mogelijke
afgeleide effecten kunnen meespelen. Zie meer hierover in de ex ante milieubeoordeling
van hoofdstuk 4.
Buck Consultants International / NC Advies
15
3.2
Milieusituatie: nulsituatie & autonome ontwikkeling
In deze paragraaf treft u per te beoordelen milieuthema een kort beschrijving aan van de
huidige situatie (nulsituatie) en de te verwachten ontwikkelingen die reeds ingezet zijn binnen het vigerende beleid (autonome ontwikkelingen). Daarbij is het thema ‘mens, mobiliteit
en ruimtelijke aspecten’ te breed om hier beknopt te beschrijven. Het thema ‘landschap,
erfgoed en archeologie is uiteengelegd in twee subthema’s.
Landschap
A) Nulsituatie
De Euregio Maas-Rijn wordt vaak ervaren als sterk verstedelijkt en is dat ook: bijna vier
miljoen inwoners wonen op circa 13.700 km2. Zuid-Limburg en de Städteregion Aachen zijn
de dichtst bevolkte regio’s. Tabel 3.2 laat zien dat het landelijke gebied niettemin een belangrijke plaats inneemt, en dat het percentage agrarisch grondgebruik en bos (en natuur)
in het Nederlandse en Belgische deel van de Euregio nauwelijks afwijkt van dat in de landen als geheel. Het landelijke gebied vormt voor de Euregio een belangrijk ‘Selling Point’,
als onderdeel van de woon- en leefomgeving, als vestigingsfactor voor nieuwe ondernemingen en als toeristische trekker. De agrarische sector kan in grote mate een bijdrage leveren aan het waarborgen van de kwaliteiten ervan, mede door een verbreding van haar
activiteiten, bijvoorbeeld op het gebied van landschaps- en natuurbeheer, duurzame energie en groen (eco-) toerisme.
Tabel 3.2
Grondgebruik in 2011(in %)
Zuid- en Midden-Limburg (NL)
Provincie Luik
Städteregion Aachen
Kreis Düren
Kreis Heinsberg
Kreis Euskirchen
Arr. Hasselt (B)
Arr. Maaseik (B)
Arr. Tongeren (B)
Duitstalige Gemeenschap (B)
Eifelkreis Bitburg-Prüm/
Landkreis Vulkaneifel
Arrondissement Leuven*
Zuidoost-Noord-Brabant**
Landbouw
58%
n.b.
39%
57%
64%
47%
41%
44%
54%
42%
54%
42%
n.b
54%
Bos
13%
n.b.
31%
21%
11%
38%
12%
17%
9%
41%
36%
45%
n.b
26%
Bebouwd & verkeersopp.
29%
n.b.
30%
22%
25%
15%
47%
39%
38%
18%
10%
12%
n.b
20%
* data voor provincie Luik en Arrondissement Leuven niet beschikbaar
** data uit 2010
Bron: Socio-economische analyse EMR o.b.v. CBS, IT NRW, FÖD Wirtschaft, FOD Economie
Buck Consultants International / NC Advies
16
In de Europese beleidsnota Natura 2000 worden twee belangrijke ecologische verbindingen
aangegeven die dwars door de regio lopen: een droge natuurzone die loopt van de uitlopers
van de Vogezen, de Eifel en de Ardennen via Zuid-Limburg naar de Belgische Kempen en
langs de rechter Maasoever verder noordwaarts richting Veluwe, en een natte ecologische
zone die gevormd wordt door het Maasdal en haar zijrivieren.
In het gebied komen zeven grotere Nationale- of natuurparken voor, die van hoge waarde
zijn voor de biodiversiteit en het groene karakter van het gebied bepalen:







Het Nationale Park Hoge Kempen in België
Nationaal Park De Meinweg (NL-D)
Nationaalpark Nordeifel (D)
Het Nationale Park Südeifel (D)
Het Natur- en Geopark Vulkaneifel (D)
Natuurpark Hoge Venen-Eifel (B-D)
Nationaal Park De Groote Peel (NL)
B) Autonome ontwikkeling
Naast de twee Natura 2000 gebieden en de zeven grotere Nationale- of natuurparken zijn
er diverse grensoverschrijdende landschappen en parken opgericht of in ontwikkeling:




Grenspark Maas-Schwalm–Nette (NL-D)
Grenspark Kempen-Broek (B-NL)
Rivierpark Maasvallei (B-NL)
Drielandenpark (NL-B-D)
Een belangrijk project binnen de Euregio is de ontwikkeling van het Drielandenpark. Het
Drielandenpark is een overwegend kleinschalig (cultuur-)landschap tussen twee grote natuurgebieden: de hoge natte bossen met hoogveen en heide (Hoge Venen, Eifel, Ardennen)
en de droge boscomplexen van de Belgische Kempen. De grenzen zijn met opzet vaag
gehouden, aangezien het Drielandenpark niet wordt beschouwd als een territoriale eenheid.
Het Drielandenpark bestaat uit een binnengebied (de landelijke open ruimte tussen de steden), de stedelijke bebouwingszone Luik – Maastricht – Sittard – Geleen – Parkstad – Aken
– Eupen en Verviers, en een buitenzone van circa 5 km rondom de stedenring.
Voor het Drielandenpark wordt op dit moment (2012-2013) een gemeenschappelijke landschapsvisie geformuleerd met steun van het Europese programma ESPON1. De studie
wordt uitgevoerd door een consortium van Universitaire onderzoekinstituten uit Duitsland,
België en Nederland.
1
European Observation Network for Territorial Development and cohesion
Buck Consultants International / NC Advies
17
Erfgoed en archeologie
A) Nulsituatie
Het gebied bestond eeuwenlang uit een mengelmoes van tientallen elkaar beconcurrerende
hertogdommen, graafschappen, prinsdommen, keurvorstendommen, bisdommen en vrije
steden. De regio wordt vaak een ‘Europa in het klein’ genoemd. Het dynamische verleden
van de Euregio is een afspiegeling van de Europese geschiedenis. De eerste landbouwers,
de Kelten, de Romeinen, de Franken onder Karel de Grote, de Fransen onder Napoleon en
de invasies tijdens de 1e en 2e Wereldoorlog; elk van deze tijdperken heeft zijn sporen nagelaten in het landschap, het erfgoed, de archeologie en de cultuur van het gebied.
Dwars door het gebied loopt de Limes (de oude Romeinse grenslinie) en zijn er vele cultuur-historische elementen te vinden die verwijzen naar de Romeinse tijd. De kleine riviertjes, watervallen en plateaus zijn karakteristiek voor de aantrekkelijke natuur in het gebied.
B) Autonome ontwikkeling
De regio ziet haar historische complexiteit en daaruit voortvloeiende diversiteit als belangrijk
handelsmerk. De verschillende autoriteiten in de regio zetten dan ook actief in op het behoud en de versterking van haar historisch erfgoed. Zo heeft men met het natuurpark “Vulkaneifel” en als onderdeel van het Europese netwerk van geoparken zichzelf als doel gesteld om geowetenschappen en toerisme met elkaar te verbinden en duurzaam te ontwikkelen. In 2005 werd het park als “Global Geopark” aangemerkt als werelderfgoed van UNESCO. Ook de Limes (de oude Romeinse grenslinie) staat in Duitsland al op de werelderfgoedlijst van UNESCO en in Nederland op de lijst van voorlopige UNESCO werelderfgoederen.
Flora en fauna
A) Nulsituatie
De natuur en flora en fauna in de Euregio Maas-Rijn is divers van aard. Van het Eifel gebergte in het zuidoosten (Rheinland-Pfalz), tot aan het voormalige veengebied de Peel in
het noordwesten (Noord-Brabant en Limburg) is er een mix van verschillende natuurgebieden met ieder zijn eigen karakteristieke flora en fauna.
Hoewel er sprake is van een groot oppervlak, is de kwaliteit van de natuur in de Euregio
een belangrijk aandachtspunt, met name door de intensivering van de landbouw, verdroging en vermesting. Dit heeft consequenties voor de flora en fauna. Zo zijn de afgelopen
eeuw zo´n 140 rode-lijst soorten verdwenen in alleen al het gewest Vlaanderen. Ook in de
andere deelregio’s constateren de autoriteiten dat ondanks maatregelen ten behoeve van
het behoud van de natuur, de trend van neergaande soortenaantallen nog niet is gekeerd.
Er kan dus gesteld worden dat de flora en fauna in de Euregio onder druk staat.
Buck Consultants International / NC Advies
18
B) Autonome ontwikkeling
In verschillende deelregio’s van de Euregio Maas-Rijn wordt aandacht besteed aan flora en
fauna. Het gaat hierbij met name om het herstel van ecosystemen en het verbeteren van de
leefomgeving van bedreigde soorten (rode lijst). Het gewest Vlaanderen heeft bijvoorbeeld
de ambitie om ten minste 15% van de aangetaste ecosystemen te herstellen. Daarnaast is
de provincie Noord Brabant voornemens om zo compleet mogelijke ecosystemen te ontwikkelen. De provincie onderzoekt hiervoor bijvoorbeeld de haalbaarheid van de introductie
van grote zoogdieren zoals edelhert, lynx, otter, bever en wisent.
Bodem en grondwater
A) Nulsituatie
Bodemverontreiniging in de Euregio is een erfenis uit het verleden. De industriële activiteiten van het gebied hebben hun sporen nagelaten. Zo is bijvoorbeeld bodemverontreiniging
met zware metalen in Belgisch en Nederlands Limburg en Zuidoost-Noord-Brabant als gevolg van de activiteiten van de daar gevestigde zinkfabrieken een groot probleem. Daarom
heeft de sanering en renovatie van oude industrieterreinen door gespecialiseerde deskundigen prioriteit, waarbij tevens wordt gestreefd naar economische ontwikkeling via de totstandkoming van nieuwe hoogwaardige industrieterreinen. Overigens speelt ook de landbouw een rol bij bodemverontreiniging als gevolg van een hoge gehaltes fosfaat en nitraat
door te intensieve bemesting.
Een ander punt is bodemerosie als gevolg van de toegenomen grootschaligheid van de
landbouw en de intensieve bodembewerking. Het gevaar bestaat dat de vruchtbare laag
wegspoelt.
B) Autonome ontwikkeling
Aandacht voor bodemerosie is mede belangrijk in verband met het grensoverschrijdende
karakter van waterstromen. De eerste initiatieven op dit vlak zijn reeds genomen.
Tegelijkertijd zal het lastig zijn om de geformuleerde doelstellingen, bijvoorbeeld op het gebied van bodemkwaliteit, te halen. Zo duurt het uitspoelen van de fosfaat verontreinigde
gronden in de provincie Noord-Brabant nog tientallen jaren. Op dit gebied voert de provincie
dan ook vooral beleid gericht op het terugdringen van het reeds aanwezige fosfaatoverschot.
Oppervlaktewater
A) Nulsituatie
Mede vanwege de klimaatverandering vraagt de aanpak van regionale wateroverlast in de
beekdalen en de veiligheid ten aanzien van overstromingen in het Maasdal nog steeds
aandacht. Daarnaast vormt ook watertekort als gevolg van warmere en drogere zomers een
Buck Consultants International / NC Advies
19
opgave voor het waterbeheer. Daartoe dient de sponswerking van het watersysteem zoveel
mogelijk hersteld te worden, het liefst via een beek- een rivierdalbrede aanpak. Daarbij
wordt de neerslag zoveel mogelijk vastgehouden via een natuurvriendelijke inrichting van
de waterlopen en dalhellingen en via waterinfiltratie in dorpen en steden. Dat komt ten goede aan de leefkwaliteit in het gebied, aan de natuurkwaliteit in en om de beek- en rivierdalen, voorkomt wateroverlast, diffuse verontreiniging en erosie en draagt bij aan de vermindering van piekafvoeren in de Maas. De te sterke ontwatering in bosbouw- en landbouwpercelen, afspoelen van landbouwgronden (erosie), landbouwlozingen (diffuse verontreinigingen) en incidenteel optredende overstorten vormen een probleem in het landelijke gebied.
De graad van riolering en zuivering van het oppervlaktewater loopt uiteen. Op het gebied
van de waterkwaliteit en -kwantiteit zijn de streefbeelden binnen de partnerregio’s ongeveer
hetzelfde, namelijk het bevorderen van een natuurgerichte en op ecologische doelen afgestemde inrichting van waterlopen en het verbeteren van de waterkwaliteit. Dit laatste via
een verdergaande realisatie van de rioolaansluitingen, waterzuiveringsinstallaties en overstortbassins, alsmede het aanbrengen van individuele afvalwaterzuiveringsvoorzieningen,
waar rioolaansluiting niet doelmatig is. De snelheid van uitvoering verschilt echter aanzienlijk in de afzonderlijke delen van het programmagebied.
Naast een enorme variatie aan ecologische en landschappelijk waardevolle beek- en
rivierdalen met een hoge toeristische-recreatieve aantrekkelijkheid kent de Euregio MaasRijn allerlei watergebonden hulpbronnen: een aanzienlijke energieproductie (stuwdammen),
belangrijke waterreserves, commerciële exploitatie van mineraalwater zoals Gerolsteiner,
Spa en Chaudfontaine, kuuroorden, etc..
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Europese Richtlijn Overstromingsrisico’s
(ROR) maken een stroomgebiedsgerichte benadering noodzakelijk. Deze benadering stopt
derhalve niet bij de grens.
Tot de bestaande grensoverschrijdende overlegstructuren op het gebied van water behoren
o.a.:

De internationale Maascommissie (IMC) waaraan de gewestregeringen Vlaanderen en
Wallonië, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Nederland deelnemen. De provincie Limburg (NL) zit in de voorbereidende overleggroep.

De grenswatercommissies en stroomgebiedcomités (kwaliteit en kwantiteit), waarvan
Wallonië, Vlaanderen en Duitsland, de Nederlandse waterschappen en de provincie
Limburg (NL) deel uitmaken.
De laatste jaren is intensief samengewerkt tussen met name regionale partners binnen de
Euregio Maas-Rijn om bovengenoemde opgaven grensoverschrijdend aan te pakken.
B) Autonome ontwikkeling
Ook in de toekomst is een grensoverschrijdende aanpak nodig op het gebied van waterbeheer – zowel kwantitatief als kwalitatief. Grensoverschrijdende samenwerking is noodzakelijk om te komen tot een duurzame beheersing van de hoogwaterproblemen en verbetering
van de chemische en ecologische kwaliteit van de grensoverschrijdende wateren. Dit geldt
Buck Consultants International / NC Advies
20
voor rivieren als de Maas, maar ook voor regionale stroomgebieden die een grensoverschrijdend karakter kennen. Per stroomgebied moeten maatregelen worden gedefinieerd
voor het behalen van de doelstellingen van de KRW en de ROR. In 2015 worden deze
maatregelen opnieuw bezien en vervolgens vastgelegd in de stroomgebiedbeheersplannen,
die om grensoverschrijdende afstemming vragen.
Geluid en trillingen
A) Nulsituatie
Geluid en trillingen zijn verschijnselen die zich binnen de Euregio vooral voordoen op lokale
schaal. De meest dominante oorzaken van geluidsoverlast zijn verschillende vormen van
lijninfrastructuur (weg-, rail- en vliegverkeer) en de industrie. Ter illustratie, in de regio
Rheinland-Pfalz hebben circa 64.000 personen (1,5 % van de bevolking) te maken met geluidsoverlast (>65 dB). Deze beperkte omvang komt echter ook door de relatief lage bevolkingsdichtheid van deze regio. Dit neemt niet weg dat hinder door geluid en trillingen op
lokaal niveau een belangrijk aandachtspunt kunnen zijn, zeker waar het gaat om uitbreidingen ten aanzien van infrastructuur en industriële activiteiten.
B) Autonome ontwikkeling
Bij infrastructurele maatregelen en/of toewijzing van nieuwe industriële activiteiten wordt de
mogelijke impact op trillingen en geluidsoverlast meegenomen in de beleidsafweging. Daar
waar lokaal problemen ontstaan, blijkend uit metingen en/of klachten, wordt gezocht naar
een passende oplossing.
Lucht en klimaat (emissies)
A) Nulsituatie
De luchtverontreiniging in de Euregio Maas-Rijn is weliswaar afgenomen, maar de luchtkwaliteit laat nog steeds te wensen over. Aanhoudende problemen vereisen verdere inspanning. Een belangrijke vervuiler is het wegverkeer, naar alle waarschijnlijkheid de belangrijkste oorzaak van de overschrijding met betrekking tot NO22. Alleen al in Nederland
bedragen de zorgkosten door het wegverkeer 1,7 miljard euro. Nederland en Duitsland scoren met vervuiling door het wegverkeer slecht in Europa3.
Voor de EMR is de landbouw, gegeven het aanzienlijke open areaal, een belangrijke emissiebron. Maar ook de industrie in Nederlands Zuid-Limburg, rond Luik, het Ruhrgebied en
Maastricht-Aachen Airport hebben een wezenlijke impact. Europese normen voor fijn stof
(PM10) en stikstofdioxide (NOx) worden plaatselijk overschreden. Naar verwachting levert
de industrie van het Ruhrgebied, Zuid-Limburg, Luik en Antwerpen een behoorlijke bijdrage
2
3
http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2012/12/20/
briefmonitoringsrapportage-nsl-2012.html; Europees milieuagentschap (EEA) 2012, 2013
Europees milieuagentschap (ELA) 2012, 2013
Buck Consultants International / NC Advies
21
aan de concentratie van fijn stof. Fijn stof (zwevende deeltjes) behoort tot de belangrijkste
verontreinigende stoffen in termen van menselijke gezondheid. De WHO heeft gezondheidskundige advieswaarden opgesteld, waarbij geen negatieve gezondheidseffecten meer
optreden. Deze liggen beduidend lager dan de wettelijke grenswaarden.
B) Autonome ontwikkeling
In de Euregio Maas-Rijn worden verschillende activiteiten ondernomen om klimaatverandering tegen te gaan. Zo wordt er geïnvesteerd in energiezuinige industrie- en bedrijventerreinen, slimme energienetten, ‘cradle to cradle’-netwerken en CO2-reducerende technologie
ontwikkeling. Ter illustratie, de regio Nordrhein-Westfalen heeft als doel gesteld dat de uitstoot van broeikasgassen in 2020 met 25% en in 2050 met 80% gereduceerd moet zijn ten
opzichte van het niveau in 1990.
Het tegengaan van de uitstoot door het werkverkeer wordt door de landen uit de regio op
verschillende manieren ingevuld. Zo maakt Nederland gebruik van het fiscaal instrumentarium (lagere belasting/bijtelling voor schonere auto`s), terwijl Duitsland een Umwelt vignet
heeft ingevoerd voor specifiek gekenmerkte milieuzones.
Energie en afvalstoffen (opwekking en gebruik)
A) Nulsituatie
De Euregio kenmerkt zich van oudsher als belangrijke energievoorziener, leunend op de
mijnbouw en steenkool in de regio. Dit heeft een negatieve impact op het milieu, maar biedt
tegelijkertijd de mogelijkheid om deze milieutechnische belasting te verlagen. De regio is
volop in transitie om te komen tot een CO2-arm en duurzaam energiesysteem. Sinds begin
van deze eeuw is duurzame energieopwekking als aandeel in de totale energievoorziening
in alle betrokken landen en deelgebieden gestegen. Tegelijkertijd zijn er grote regionale
verschillen. Zie tabel 3.3 voor een overzicht van het huidige aandeel duurzame energieopwekking per (deel)regio.
Tabel 3.3
Huidig aandeel duurzame energieopwekking per (deel)regio
België
Nationaal
Wallonië
Vlaanderen
Belgisch Limburg
Duitstalige gemeenschap
Nederland
Nationaal
Provincie Limburg
Provincie Noord-Brabant
Duitsland
Nationaal
NRW
Rheinland-Pfalz
Aandeel
Peiljaar
6,8%
7,4%
3,8%
2012
2010
2011
Eurostat, 2014
Plan Air Climat Energie 2014-2022
MIRA Indicatorrapport, 2012
4,5%
3,0%
2012
2014
Eurostat, 2014
Provinciaal Omgevingsplan Limburg, 2014
12,4%
7,8%
9,2%
2012
2010
2010
Eurostat, 2014
Umweltbericht NRW, 2013
Umweltbericht Endgültig, 2014
Buck Consultants International / NC Advies
Bron
22
B) Autonome ontwikkeling
Naast de reductie van broeikasgassen is ook een duurzame opwekking van energie en het
terugwinnen van afvalstoffen een belangrijk thema in de regio. Zo heeft NordrheinWestfalen de ambitie dat de stroomvoorziening in 2025 voor meer dan 30% uit hernieuwbare energiebronnen komt. Hierbij wordt een grote rol voorzien voor windenergie. Het doel is
om windenergie in 2020 te laten voorzien in minstens 15% van de energievoorziening tegenover 4% in 2011. Ook in Wallonië wordt een grote rol voor windenergie voorzien in de
toekomstige energievoorziening, met als doel om 8.000 GWh aan hernieuwbare energie op
te wekken in 2020, waarvan 3.800 GWh te realiseren uit windenergie. Om de EU doelstellingen op het gebied van een duurzame groei te realiseren, is in Nederland (samen met 40
organisaties) een versnelling aangebracht via het Energieakkoord. De partijen hebben zich
gecommitteerd aan het reduceren van het finale energieverbruik met 1,5 procentpunt per
jaar, met hierbinnen een toename van het aandeel hernieuwbare energieopwekking van 4%
in 2013 naar 14% in 2020. Net als de andere regio`s vormt windenergie (als bewezen technologie) hierin een belangrijke pijler, met zowel winning op land (6.000 MW) als op zee
(4.500 MW). Bij het onverminderd doorzetten van deze transitie liggen de nationale en Europese doelstelling van 14% duurzame energieopwekking in 2020 binnen het bereik.
Biodiversiteit
A) Nulsituatie
In veel Europese regio´s vormt de teruggang van de biodiversiteit een belangrijke uitdaging.
Voor de Euregio Maas-Rijn is dit niet anders. De teruggang van het aantal diersoorten is
ondermeer zichtbaar in Rheinland-Pfalz waar weidevogels zoals de veldleeuwerik en de
kievit in aantal achteruit gaan. Eenzelfde ontwikkeling is al decennia zichtbaar in Vlaanderen wat betreft de landbouwbouwvogels. Deze trend wordt grotendeels gedreven door de
verdergaande intensivering en schaalvergroting van de landbouw. Ook elders in de EMR
regio staat de soortenrijkdom onder druk. Zo zijn er als gevolg van de achteruitgang van
leefgebieden meer dan duizend soorten planten en dieren in hun voortbestaan bedreigd.
Bijvoorbeeld in de provincie Noord-Brabant is tussen 1995 en 2012 de biodiversiteit met
10% afgenomen. Voor de Euregio Maas-Rijn is behoud en herstel van biodiversiteit dan ook
een belangrijk aandachtspunt.
B) Autonome ontwikkeling
Diverse regio´s binnen de Euregio Maas-Rijn ontplooien initiatieven om biodiversiteit te behouden en waar mogelijk te herstellen. De provincie Noord-Brabant richt zich bijvoorbeeld
het voltooien van de volledige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Centraal thema hierbij is
het ontwikkelen van verbindingen tussen verschillende natuurgebieden, waardoor een aaneengesloten netwerk ontstaat. Op deze wijze is verspreiding van flora en fauna mogelijk,
wordt een buffer geboden voor kwetsbare gebieden en kunnen bovendien effecten van klimaatverandering opvangen worden. De ambitie is om alle bedreigde dieren en planten (rode lijstsoorten) weer een geschikte leefomgeving te bieden. Belgisch Limburg heeft ook de
ambitie om de biodiversiteit in de regio te vergroten. Zo heeft de regio geparticipeerd in het
“Solabio” project waarin samen met regionale partners uit Vlaanderen en Nederland ge-
Buck Consultants International / NC Advies
23
werkt is aan het herstel van natuurlijke habitats en systemen in de grensregio VlaanderenNederland.
Buck Consultants International / NC Advies
24
Hoofdstuk 4
4.1
Milieubeoordeling
Inleiding
Met het voorliggende INTERREG V-A programma wordt nadrukkelijk ingezet op een economische transitie waarbij efficiënter omgegaan wordt met natuurlijke hulpbronnen. Het
programma draagt naar verwachting dan ook significant bij aan de gestelde regionale doelen op het gebied van lucht en klimaat (emissies) & energie en afvalstoffen (opwekking en
gebruik). Concreet gaat het bijvoorbeeld om het bevorderen van de productie en het gebruik van duurzame energiebronnen, de inzet van groene energie en eventuele CO2reducerende technologieën. Ook het herstructureren van bepaalde sectoren in het kader
van een herindustrialisatiebeleid kunnen hierbij een significante bijdrage leveren.
Voor de overige milieuaspecten geldt dat de hierbij horende regionale opgaven (zie doelstellingen in tabel 3.1) niet direct gekoppeld zijn aan de geformuleerde specifieke programmadoelstellingen. Zij nemen in het Cooperation Programma dan ook een minder prominente plek in. Dit neemt niet weg dat verschillende maatregelen wel een positieve, dan wel negatieve impact kunnen hebben. Bij het uitwerken van de concrete maatregelen zal de impact hiervan op de verschillende milieuaspecten dan ook goed meegenomen dienen te
worden.
Kijken we naar de het Cooperation Programma dan draagt de specifieke doelstelling 2.2
“Meer efficiënte omgang met hulpbronnen in het KMO/MKB” een direct milieudoel als ambitie in zich. Bij de andere doelstellingen van het programma is er niet sprake van een direct
beoogd effect op de natuur en het milieu, maar hooguit sprake van een indirect, afgeleid
effect. Het gaat hier over milieueffecten die mogelijk op kunnen treden als gevolg van activiteiten die je gaat realiseren voor het bereiken van de programmadoelen uit het CP, waarbij
aard en omvang van het effect mede afhangt van de wijze waarop het betreffende programmadoel wordt gerealiseerd.
Significante effecten zijn mogelijk te verwachten bij 3 van de 8 programmadoelstelling (zie
notitie Reikwijdte en Detailniveau). Deze drie programmadoelen worden nu verder beoordeeld, eerst afzonderlijk (zie paragraaf 4.2) en dan in samenhang (zie paragraaf 4.3).
Buck Consultants International / NC Advies
25
4.2
Inschatting van potentiële milieueffecten
Het Cooperation Programma is een strategisch plan dat de hoofdlijnen van het ontwikkelingsbeleid binnen het programmagebied neerzet. De drie specifieke doelstellingen met
mogelijk significante impact op de natuur en het milieu zijn achtereenvolgens:



SD 2.1: Vergroting van het concurrentievermogen in het KMO/MKB
SD 2.2: Meer efficiënte omgang met hulpbronnen in het KMO/MKB
SD 4.2: Verbetering van de attractiviteit van het programmagebied
Voor elk van deze drie specifieke doelstellingen zijn de mogelijke acties/projectvoorstellen
uit het Cooperation Programma ex-ante beoordeeld. Gezien het nog globale karakter van
de beschreven maatregelen kunnen de effecten in dit stadium slechts op hoofdlijnen worden aangegeven.
De beoordeling gaat achtereenvolgens in op de volgende criteria:



De richting van het milieueffect
De schaal waarop het effect plaats vindt
De verwachte impact van het effect
: kleurcodering
: lokaal / regionaal
: klein / midden / groot
Door middel van een kleurcodering is voor de verschillende milieuaspecten aangegeven in
hoeverre er een positief, ofwel negatief effect te verwachten is (zie tabel 4.1). Sommige
maatregelen kunnen zowel positieve als negatieve effecten op een milieuaspect hebben,
hetgeen met een A en B is aangegeven.
Tabel 4.1
Gehanteerde kleurcodering bij inschatting van de richting van het milieueffect
Rood Oranje Geel Grijs Licht groen Donker groen Negatief Mogelijk negatief, afhankelijk van volume/activiteit Mogelijk negatief, bij realisatie op milieugevoelige locaties Neutraal / niet significant Mogelijk positief, afhankelijk van volume/activiteit Positief Buck Consultants International / NC Advies
26
Milieubeoordeling SD 2.1: Vergroting van het concurrentievermogen in het KMO/MKB
Tekstbox 1










Mogelijke acties/projectvoorstellen Cooperation Programma SD 2.1
Het adviseren en begeleiden van ondernemingen met betrekking tot hun marktpotentieel aan de andere kant van de grens, met name door het benutten en creëren van gemeenschappelijke grensoverschrijdende instrumenten.
Het op grensoverschrijdende wijze adviseren en begeleiden van ondernemers bij het zoeken naar
financieringsmogelijkheden en bij het zelf genereren van werk.
Het steunen van gezamenlijke grensoverschrijdende initiatieven op het gebied van duurzame organisatie en duurzaam beheer van economische zones.
Verkenningen naar haalbaarheid en nieuwe product-markt-combinaties bij samenwerkende
KMO/MKB.
Het bevorderen van de ontwikkeling van nieuwe business modellen en nieuwe toepassingen, die uitgaan van de culturele en creatieve, de circulaire en de functionele economie en eco-design.
Ondernemingen ontvankelijk maken voor strategische intelligentie.
Het stimuleren van grensoverschrijdende technologieoverdracht, ten einde het concurrentievermogen
van zeer kleine, kleine en middelgrote ondernemingen in het gebied te vergroten, onder andere in landelijke gebieden.
Het vergemakkelijken van oprichting (bijvoorbeeld co-working), groei en overdracht van kleine en middelgrote bedrijven.
Ontwikkeling van sociaal ondernemerschap; bewustzijn voor sociaal ondernemerschap stimuleren.
Herontwikkeling van bepaalde economische sectoren in kader van herindustrialisatiepolitiek.
Binnen de geformuleerde actievoorstellen in het CP is er één actie waarbij er een direct en
mogelijk significant voornamelijk negatief effect op het milieu te verwachten is. Dit is de
herontwikkeling van bepaalde economische sectoren in het kader van de herindustrialisatiepolitiek. Daarnaast zijn er een drietal elementen die bij kunnen dragen aan een positieve
milieu-impact. Het gaat hierbij om nieuwe product-markt combinaties, het duurzaam beheer
van economische zones en het bevorderen van eco-design.
Zie tabel 4.2 voor een ex-ante beoordeling van de mogelijke impact van de voorgestelde
acties op de verschillende milieuaspecten.
Buck Consultants International / NC Advies
27
Tabel 4.2
Beoordeling naar milieuaspect
Milieuaspect
Effect
Schaal Impact
Lokaal & Regionaal
Groot
Lokaal
Midden
Mogelijk negatief, bij locatiespecifieke uitbreiding van het (netto) industriële ruimtebeslag in kader van de herindustrialisatiepolitiek
Flora en Fauna
Lokaal & Regionaal
Midden
Mogelijk negatief (lokaal), bij locatiespecifieke uitbreiding van het (netto) industriële ruimtebeslag in kader van de herindustrialisatiepolitiek
Bodem en grondwater
Lokaal & Regionaal
Midden
Mogelijk positief, indien bij herindustrialisatie op bestaande terreinen eventuele saneringsopgaven voor de bodem direct mee worden genomen
Oppervlakte water
Regionaal
‐
Geluid en trillingen
Lokaal
‐
A
Regionaal
Midden
Positief, door duurzaam beheer van economische zones en bij eventuele herontwikkeling van bestaande installaties (modernere milieu‐vereisen) .
B
Regionaal
Midden
Negatief, toename emissies door een overall toename van economische activiteit en mobiliteit door de beoogde economische groei bij het KMO/MKB
A
Regionaal
Klein
B
Regionaal
MIdden
Negatief, vanwege de overall toename van het energiegebruik (en afvalstoffen) door de beoogde economische groei bij het KMO/MKB
Lokaal & Regionaal
Midden
Mogelijk negatief, indien locatiegerichte herindustrialisatie verstorend werkt op de lokale/regionale ecosysteemdiensten
Mens, mobiliteit en ruimtelijke aspecten
Landschap, erfgoed en archeologie
Lucht en klimaat
Energie en afvalstoffen
Biodiversiteit
Toelichting
Negatief, vanwege te verwachten groei in ruimtebeslag en toename mobiliteit
Positief, door nieuwe product‐marktcombinaties en eco‐design gericht op het toepassen van grondstoffen, afvalstoffen en energieverbruik
Noot: Zie begin paragraaf 4.1 voor een toelichting op de gehanteerde criteria (o.a. legenda kleurcodering)
Door de vergroting van het concurrentievermogen in het KMO/MKB zal er economische
groei optreden, wat resulteert in meer economische activiteit en daarmee een negatieve
impact op het milieu door vergroting van het ruimtebeslag, eventuele emissies en een toename van de mobiliteit. Gevolg van het mogelijk optreden van een extra ruimtebeslag en
deels ook stijgende uitstoot van stoffen is dat dit ook gevolgen kan hebben voor flora en
fauna en de biodiversiteit.
De overall impact op lucht en klimaat (emissies) en energie en afvalstoffen (opwekking en
gebruik) is op voorhand lastig in te schatten. Hier spelen twee tegengestelde krachten. Door
toename van economische activiteit zal de uitstoot, opwekking en het gebruik toenemen.
Tegelijkertijd zijn er flankerende maatregelen voorzien die een positief impact en/of deels
mitigerend effect hebben, zoals duurzaam beheer van economische zones, mogelijke vervanging van bestaande energie-installaties, en nieuwe product-marktcombinaties en ecodesign gericht op het milieubewust toepassen van grondstoffen, afvalstoffen en het energieverbruik.
Afhankelijk van hoe de flankerende maatregelen zich verhouden tot de extra belasting door
de toename van economische activiteit, zal er op dit vlak een netto positief/negatief milieueffect resulteren. Dit is ook afhankelijk van het succes van de beoogde invulling vanuit een
duurzame economische groei (zie programmalijn 2.2).
Buck Consultants International / NC Advies
28
Milieubeoordeling SD 2.2: Meer efficiënte omgang met hulpbronnen in het KMO/MKB
Tekstbox 2









Mogelijke acties/projectvoorstellen Cooperation Programma SD 2.2
Het opzetten van verbindings- en steunpunten voor ondernemingen in grensoverschrijdende gebieden,
ter ondersteuning van initiatieven gericht op innovatieverspreiding en milieuverantwoord gedrag voor
KMO/MKB.
Het steunen van grensoverschrijdende acties gericht op integratie van milieuverantwoord gedrag in
de ontwikkeling/aanpassing van bedrijven.
Het steunen van coördinerende acties voor de ontwikkeling van lokale duurzame energie (energieonafhankelijkheid).
Het ontwikkelen van innovatieve technologieën die bijdragen aan een doeltreffender gebruik van
natuurlijke hulpbronnen.
Het investeren in proefprojecten waarbij technologieën op het gebied van duurzame energie worden ingezet.
Het stimuleren en opzetten van innovatieclusters op het gebied van rationeel gebruik van energie en
natuurlijke hulpbronnen of andere vormen van samenwerking tussen ondernemingen op dit gebied.
Onderzoeken van haalbaarheid, implementatie en bevordering van een euregionale kringloopeconomie / ‘cradle-to-cradle’ politiek in verschillende branches.
Gemeenschappelijke campagne en bevordering van pilot-initiatieven gericht op rationeel energiegebruik.
Het bevorderen van de productie en het gebruik van duurzame energiebronnen en groene
energie, waaronder biobrandstoffen, biomassa en bijproducten of afvalwater van landbouwactiviteiten, bosbouwactiviteiten of de landbouwindustrie, wind-, water- en zonne-energie.
De doelstelling van dit programmaonderdeel uit het CP is direct gericht op een verbetering
van de natuur en het milieu. Dit is ook nadrukkelijk terug te zien in de verschillende actievoorstellen, waarvan een positief milieu-impact mag worden verwacht. Van de geformuleerde acties betreft het soms procesvoorstellen (bijvoorbeeld integratie van milieuverantwoord
gedrag) die op al de te onderscheiden milieuaspecten een positieve impact kunnen hebben,
maar gegeven de generieke formulering op dit moment niet specifiek hier aan toe te delen
en/of te toetsen zijn.
Naast de actievoorstellen met een overwegend positief milieueffect werkt het bevorderen
van de productie en het gebruik van duurzame energiebronnen en groene energie ook op
een andere manier door op het milieu. De beoogde toename van de productie kan er toe
leiden dat er een toenemende belasting op het milieu, inclusief het gebruik van de ruimte,
ontstaat.
Zie tabel 4.3 voor een ex-ante beoordeling van de mogelijke impact van de voorgestelde
acties op de verschillende milieuaspecten.
Buck Consultants International / NC Advies
29
Tabel 4.3
Beoordeling naar milieuaspect
Milieuaspect
Effect
Impact
Toelichting
Lokaal & Regionaal
Midden
Mogelijk negatief, indien bevordering duurzame energie productie leidt tot toename transport van basismaterialen (biomassa)
Lokaal
Midden
Mogelijk negatief, bij de aanleg van nieuwe (duurzame) energievoorzieningen op milieugevoelige locaties
Flora en Fauna
Lokaal & Regionaal
Midden
Mogelijk negatief, bij de aanleg van nieuwe (duurzame) energievoorzieningen op milieugevoelige locaties
Bodem en grondwater
Lokaal & Regionaal
‐
Oppervlakte water
Regionaal
‐
Geluid en trillingen
Lokaal
‐
A
Lokaal & Regionaal
Groot
Positief, door een duurzamere energieopwekking als geheel
B
Lokaal
Klein
Mogelijk negatief, sommige vormen van duurzame energieopwekking kunnen lokaal leiden tot extra uitstoot en verslechtering luchtkwaliteit
Energie en afvalstoffen
Regionaal
Groot
Positief, door het sluiten van kringlopen, het gebruik van natuurlijk hulpbronnen, en verhoogd hergebruik van grond‐ en afvalstoffen
Biodiversiteit
Lokaal & Regionaal
Midden
Mens, mobiliteit en ruimtelijke aspecten
Landschap, erfgoed en archeologie
Lucht en klimaat
Schaal Mogelijk negatief, bij de aanleg van nieuwe (duurzame) energievoorzieningen op milieugevoelige locaties
Noot: Zie begin paragraaf 4.1 voor een toelichting op de gehanteerde criteria (o.a. legenda kleurcodering)
Een meer efficiënte omgang met hulpbronnen in het KMO/MKB heeft een duidelijk positieve
impact op lucht en klimaat (reductie van emissies) en energie en afvalstoffen (duurzamer
gebruik).
Tegelijkertijd kan het bevorderen van de productie en het gebruik van duurzame energiebronnen en groene energie ook tot significante negatieve milieu-effecten leiden. Bij het aanleggen van nieuwe (duurzame) energievoorzieningen kan er op lokaal en regionaal niveau
extra milieudruk ontstaan door de hiermee gepaard gaande transport van basismaterialen
en toename van de uitstoot van schadelijke gassen. Ook kan het realiseren van duurzame
energieopwekking een extra ruimtebeslag met zich brengen waarbij een negatief effect op
kan treden voor landschap, erfgoed en archeologie alsmede flora en fauna en biodiversiteit.
Dit kan er toe leiden dat afzonderlijke op de realisatie van een duurzame energievoorzieningen gerichte projecten alsnog een milieubeoordelingsplicht met zich brengen (bijvoorbeeld de realisatie van biomassacentrales, of windmolenparken).
Milieubeoordeling SD 4.2: Verbetering van de attractiviteit van het programmagebied
Tekstbox 3




Mogelijke acties/projectvoorstellen Cooperation Programma SD 4.2
Het ontwikkelen van innovatieve projecten voor de bescherming, de valorisatie en de exploitatie van
het cultureel, toeristisch, industrieel, natuurlijk en landschappelijk erfgoed (bijvoorbeeld industrie,
creatieve economie, riviertoerisme, stedentrips, kuuroorden, natuurparken, agrotoerisme, et cetera).
Het versterken van de kwaliteit van het culturele aanbod door gezamenlijke programmeringen, onder
andere door het exploiteren en ontwikkelen van innovatieve culturele acties die de EMR een internationale uitstraling geven.
Het bevorderen van het gebruik van duurzame en intelligente mobiliteit.
Het bevorderen van nieuwe of alternatieve vervoersmogelijkheden.
Buck Consultants International / NC Advies
30
De geformuleerde actievoorstellen in het CP richten zich op het verbeteren van de attractiviteit van het programmagebied. De actievoorstellen zullen leiden tot het aantrekken van
meer bezoekers en het bevorderen van het gebruik van duurzame en intelligente vormen
van mobiliteit.
Zie tabel 4.4 voor een ex-ante beoordeling van de mogelijke impact van de voorgestelde
acties op de verschillende milieuaspecten.
Tabel 4.4
Beoordeling naar milieuaspect
Milieuaspect
Schaal Impact
A
Lokaal & Regionaal
Groot
Positief, het programma zet nadrukkelijk in op het bevorderen van duurzame en intelligente mobiliteit
B
Lokaal & Regionaal
Groot
Negatief, verbetering van de atttractiviteit van het programmagebied leidt tot een overall toename van de mobiliteit en daarmee uitstoot/belasting
A
Lokaal
Klein
Mogelijk positief, bij innovatieve projecten ter bescherming en exploitatie van het erfgoed (behoud)
B
Lokaal
Midden
Mogelijk negatief, toename van bezoekers kan tot extra belasting van het landschap/erfgoed leiden Flora en Fauna
Regionaal
Midden
Negatief, meer bezoekers leidt tot toename druk op de lokale flora en fauna
Bodem en grondwater
Lokaal & Regionaal
‐
Oppervlakte water
Regionaal
‐
Geluid en trillingen
Lokaal
Klein
Negatief, meer overlast door toename van mobiliteit (meer bezoekers)
Lucht en klimaat
Regionaal
Groot
Negatief, meer uitstoot door toename van het aantal vervoersbewegingen, mogelijk deels te ondervangen met duurzame vormen van mobiliteit
Energie en afvalstoffen
Regionaal
‐
Biodiversiteit
Lokaal & Regionaal
Midden
Mens, mobiliteit en ruimtelijke aspecten
Landschap, erfgoed en archeologie
Effect
Toelichting
Negatief, toename van het aantal bezoekers leidt tot extra druk op de lokale/regionale ecosysteemdiensten
Noot: Zie begin paragraaf 4.1 voor een toelichting op de gehanteerde criteria (o.a. legenda kleurcodering)
De maatregelen ter verbetering van de attractiviteit van het programmagebied kennen een
klassieke trade-off. Enerzijds zal er door toename van het aantal bezoekers meer druk op
de natuur- en milieugebieden ontstaan. Dit heeft een negatieve impact op de flora en fauna
en de biodiversiteit in het gebied. Bovendien zal er een indirect negatief effect ontstaan op
het gebied van geluid, trillingen, lucht en klimaat als gevolg van de hieruit voortvloeiende
toename van het aantal vervoersbewegingen.
Tegelijkertijd kan het aantrekken van meer bezoekers er mede toe leiden dat het cultureel,
natuurlijk en landschappelijk erfgoed vanuit de toenemende exploitatieopbrengsten beter
beheerd en in stand gehouden kunnen worden.
Door het bevorderen van duurzame en intelligente vormen van mobiliteit kunnen de negatieve milieu-impact van de extra te voorziene vervoersbewegingen (deels) worden ondervangen. De omvang van deze mitigatie is afhankelijk van de exacte programma-invulling.
Buck Consultants International / NC Advies
31
4.3
Impact en samenhang programma niveau
Impact
De overkoepelende impact van de verschillende actievoorstellen zoals opgenomen in het
Cooperation Programma is samengevat in tabel 4.5.
Tabel 4.5
Impact op programma niveau
Milieuaspect
Positieve effecten door:
Negatieve effecten door:
Mens, mobiliteit en ruimtelijke aspecten
‐ duurzame en intelligente mobiliteit
‐ economische groei ‐ meer bezoekers en toerisme
‐ toename mobiliteit
‐ toename transport biomassa (mogelijk)
Landschap, erfgoed en archeologie
‐ bescherming en behoud erfgoed ‐ meer bezoekers en toerisme
‐ herindustrialisatie (afhankelijk van locatie)
‐ aanleg energievoorzieningen (afhankelijk van locatie)
‐ meer bezoekers en toerisme
‐ herindustrialisatie (afhankelijk van locatie) ‐ aanleg energievoorzieningen (afhankelijk van locatie)
Flora en Fauna
Bodem en grondwater
‐ saneringsopgaven bij herindustrialisatie (mogelijk)
Oppervlakte water
Geluid en trillingen
‐ toename mobiliteit door meer bezoekers
Lucht en klimaat
‐ toename duurzame energieopwekking als geheel
‐ duurzaam beheer van economische zones
‐ duurzame en intelligente mobiliteit
‐ herontwikkeling bestaande energieinstallaties (mogelijk)
‐ toename economische activiteit ‐ toename aantal vervoersbewegingen
Energie en afvalstoffen
‐ sluiten van kringlopen
‐ hergebruik van grond‐ en afvalstoffen
‐ beter gebruik van natuurlijke hulpbronnen
‐ meer duurzame en groene energie
‐ overall toename door economische groei MKO/MKB
‐ overall toename door toename aantal vervoersbewegingen
Biodiversiteit
‐ extra druk door toename bezoekers
‐ herindustrialisatie (afhankelijk van locatie)
‐ aanleg energievoorzieningen (afhankelijk van locatie)
Het programma draagt in positieve zin met name bij aan de verbetering van het milieu op
het gebied van lucht, klimaat, energie en afvalstoffen. Dit komt met name vanuit de specifieke doelstelling 2.2 dat zich nadrukkelijk richt op een efficiëntere omgang van hulpbronnen
in het KMO/MKB.
Kijken we naar de mogelijk significante negatieve milieueffecten, dan worden deze in generieke zin grotendeels veroorzaakt door de beoogde toename van economische groei, het
mogelijk optreden van een extra ruimtebeslag vanwege de herindustrialisatiepolitiek, het
aantrekken van meer bezoekers met een verstorende werking op flora en fauna en biodiversiteit en een toename van het aantal vervoersbewegingen als gevolg van het aantrekken
van meer bezoekers en de economische groei van de regio.
Buck Consultants International / NC Advies
32
Samenhang
Zowel binnen de specifieke doelstellingen, als tussen de verschillende doelstellingen is een
duidelijke samenhang te zien met betrekking tot de mogelijke impact op het gebied van natuur en milieu.
Zo leidt het vergroten van het concurrentievermogen in het KMO/MKB (SD 2.1) tot een toename van economische groei. De milieu-footprint van deze beoogde economische groei
wordt tegelijkertijd (deels) gemitigeerd door innovatieve duurzaamheidmaatregelen als ecodesign en nieuwe duurzame product-markt-combinaties (SD 2.1) en/of (deels) gecompenseerd door een efficiëntere omgang met hulpbronnen door het KMO/MKB (SD 2.2).
Ook binnen de doelstelling van een attractiever programmagebied (SD 4.2) worden de mogelijke negatieve milieueffecten (deels) ondervangen door maatregelen gericht op een
duurzame invulling van het programmadoel. Zo wordt er ingespeeld op de bescherming van
kwetsbare gebieden en kunnen nieuwe en alternatieve vervoersmogelijkheden en het bevorderen van het gebruik van duurzame en intelligente mobiliteit ertoe bijdragen dat, ondanks het groeiende transport door meer bezoekers en toeristen, de impact op natuur en
milieu wordt beperkt.
Cumulatieve effecten
Kijken we naar de samenstelling van de verschillende specifieke programmadoelstellingen
dan kunnen er op twee plekken cumulatieve effecten ontstaan. Allereerst komt de inzet op
duurzaamheidsmaatregelen nadrukkelijk terug in alle drie de specifieke doelstellingen. Dit
versterkt elkaar in de transitie naar een meer duurzame en energie-efficiënte samenleving.
Het betreft een voor het milieu positieve cumulatie van maatregelen.
Ten tweede zitten er in specifieke doelstelling 2.1 (verbetering concurrentievermogen) en
4.2 (attractiever programmagebied) actievoorstellen die door toename van economische
activiteit en aantallen bezoekers leiden tot een verhoging van het aantal vervoersbewegingen, en daarmee stapeling van de negatieve milieu-effecten op met name de luchtkwaliteit,
het energiegebruik en het klimaat. Mogelijk kunnen ook de effecten van een extra ruimtebeslag als gevolg van herindustrialisatiepolitiek en aanleg van een duurzame energievoorziening leiden tot cumulatieve effecten op het landschap, de flora en fauna en de biodiversiteit.
Compensatie/mitigatie
Op maatregelniveau zijn er vier specifieke actievoorstellen die in de uitvoeringsperiode van
het programma extra aandacht vergen. Het gaat hierbij om:




De aanleg van nieuwe (duurzame) energievoorzieningen.
De uitwerking van de herontwikkeling van economische sectoren (herindustrialisatie).
De recreatieve benutting van landschap, erfgoed en natuur.
De aanleg van nieuwe en alternatieve vervoersmogelijkheden.
Buck Consultants International / NC Advies
33
De aanleg van nieuwe duurzame energievoorzieningen (zoals wind, water, zon en geothermie) hebben al snel een grote impact op het landschap, wat nog verder wordt versterkt
indien ze ook nog eens in of nabij erkende natuurwaarden liggen (Natura 2000 of Habitatrichtlijn). Dergelijk activiteiten zijn als concreet project al snel m.e.r.-plichtig.
Bij de beoogde herindustrialisatie zal de m.e.r.-plicht iets minder snel aan de orde zijn, aangezien deze activiteiten zich veelal op bestaande industriegebieden zullen voltrekken,
waarbij de herindustrialisatie al snel milieuwinst op zal leveren ten opzichte van oude industrie. Deze redenatielijn gaat echter niet op zodra er sprake is nieuwe locatieontwikkelingen
en of sterke industrieel gerichte groei. Dan kan hetzelfde gelden als bij de aanleg van nieuwe duurzame energievoorzieningen.
Het meest lastig te voorzien is de impact van een verbeterde attractiviteit van het programmagebied. Dit komt doordat de aantallen bezoekers en toeristen, ook met weinig geld,
aanzienlijk in omvang kunnen veranderen en veelal ook een directe impact hebben op de
natuur. Hier raakt een project (bijvoorbeeld de bouw van een bezoekerscentrum) qua volume sec niet snel de formele grens van de m.e.r.. Echter de uitstralingseffecten raken vrijwel
direct gevoelige objecten zoals natuurgebieden, waardoor er in elk geval een nadere beoordeling van deze effecten nodig wordt.
4.4
Leemte in de kennis
De voorliggende strategische milieubeoordeling betreft een ex-ante beoordeling op basis
van globaal beschreven programmadoelstellingen, met ter indicatie enkel richtinggevende
actievoorstellen. De concreet uit te voeren activiteiten in het programma zijn dus nog niet
uitgekristalliseerd. Het betreft hier dan ook alleen een kwalitatieve en globale beoordeling.
Voor concrete individuele activiteiten en projecten zal te zijner tijd nog bepaald moeten
worden in hoeverre daarvoor een m.e.r.-plicht geldt.
Gegeven de nog globale programma-activiteiten kan er nog geen uitspraak worden gedaan
over aard en omvang van de eventueel benodigde compenserende en mitigerende maatregelen. Wel is waar mogelijk het karakter van de mogelijk te treffen maatregelen geïndiceerd. Tegelijkertijd is de koers van het programma duidelijk en zijn de aandachtspunten
voor vervolg helder in beeld.
Door het ontbreken van een Euregionaal milieubeleid is de beschrijving van de huidige
milieusituatie (nulsituatie) soms wat onsamenhangend en fragmentarisch. Een uitgebreidere nulmeting zou met name relevant zijn op het gebied van duurzame energieopwekking en
het industrieel gebruik van grond- en afvalstoffen. Hiervoor geldt dat er zowel vanuit de
specifieke programmadoelstelling van een “Meer efficiënte omgang met hulpbronnen in het
KMO/MKB”, als vanuit de strategische milieubeoordeling een nadere concretisering van de
monitoring voor nodig is.
Buck Consultants International / NC Advies
34
4.5
Monitoring en evaluatie
Het ontbreken van een integraal Euregionaal milieubeleid maakt het lastig om het mogelijke
programma effect op de verschillende milieuaspecten te monitoren. Waar zowel België,
Duitsland als Nederland de Europese milieurichtlijnen volgen, kiest ieder individueel land
hierbinnen zijn eigen manier van monitoren. We hebben in de EMR te maken met de afzonderlijke beleidskaders, met voor ieder land en (sub)regio verschillende beleidsvisies, accenten en (nul)metingen.
De outputindicatoren zoals opgenomen in het Cooperation Programma beschrijven, met
uitzondering van de indicator R13 “grondstofproductiviteit”, niets over de milieusituatie in het
programmagebied.
Kijken we naar de het Cooperation Programma dan draagt de specifieke doelstelling 2.2
“Meer efficiënte omgang met hulpbronnen in het KMO/MKB” een direct milieudoel als ambitie in zich. Bij de andere doelstellingen van het programma is er niet sprake van een direct
beoogd effect op de natuur en het milieu, maar hooguit sprake van een indirect, afgeleid
effect op de natuur en het milieu. Het gaat hier over milieueffecten die mogelijk op kunnen
treden als gevolg van activiteiten die je gaat realiseren voor het bereiken van de programmadoelen uit het CP. Voor de monitoring en evaluatie van de programmadoelstelling “een
meer efficiënte omgang met hulpbronnen in het MKO/MKB” (SD 2.2) ligt het formuleren van
meer specifieke Euregionale output indicatoren voor de hand. Het gaat hierbij om kwantitatieve indicatoren rondom de productie en het gebruik van duurzame energie (waar mogelijk
uitgesplitst naar type energiecomponent en doelgroep/gebruiker).
Voor de monitoring en evaluatie van de programma doelstellingen “vergroting van het concurrentievermogen in het KMO/MKB” (SD 2.1) en de “verbetering van de attractiviteit van
het programmagebied” (SD 4.2) adviseren wij om monitoring zoveel mogelijk aan te laten
sluiten bij de nationale monitoringprogramma`s. Op basis van projectspecifieke milieuimpact assessments kan daar waar relevant vooraf een inschatting worden gemaakt van de
specifieke te verwachten milieueffecten op het niveau van concrete projecten.
Buck Consultants International / NC Advies
35
Bijlage 1
Overzicht beleidskaders EMR
We hebben in de EMR te maken met de afzonderlijke beleidskaders op het gebied van
ruimtelijke ordening, energiebeleid, en het natuur- en milieubeleid van drie landen en de
verschillende deelregio`s die hierbinnen vallen, met voor ieder land en (sub)regio verschillende beleidsvisies, -accenten en (nul)metingen. Er is daarmee dan ook geen integraal Euregionaal milieubeleid.
Voor een overkoepelende blik zijn per milieuaspect de belangrijkste beleidsdoelstellingen
binnen de Euregio Maas Rijn samengevat (zie hoofdstuk 3.1). In onderstaande tabel is een
overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidskaders die hiervoor zijn gebruikt.
Tabel 1
Inventarisatie belangrijkste beleidsdocumenten
België
Document
Aangeleverd door
1
Nationaal
EC partnerschap overeenkomst België 2000-2014
BCI / NC Advies
2
Wallonië
Première Strategie Wallone de développement durable
Michel Delsaux
3
Wallonië
Schéma de développement de l’espace régional, “Une
Michel Delsaux
vison pour le territoire Wallon” (nov. 2013)
4
Wallonië
Le Plan Marshall 2.vert (dec, 2009)
Michel Delsaux
5
Vlaanderen
Milieubeleidsplan 2011-2015 (MINA)
BCI / NC Advies
6
Vlaanderen
Beleidsplan ruimte Vlaanderen, groenboek “Vlaanderen in
BCI / NC Advies
2050: mensenmaat in een Metropool?” (mei 2012)
7
Vlaanderen
8
Belgisch-Limburg
9
Belgisch-Limburg
Ruimtelijk structuurplan provincie Limburg (sept. 2012)
Duitstalige Gemeenschap België
Duitstalige Gemeenschap België
Nederland
Energieleitbild für die Deutschsprachige Gemeinschaft
Joelle Ramakers
Belgiens (april 2014)
10
11
12
Nationaal
13
Nationaal
14
Nationaal
15
Provincie Limburg
16
Provincie NoordBrabant
Milieurapport Vlaanderen 2012, “MIRA indicatorenrapport David
Grzegor2012”
zewski
Provinciaal Milieubeleidsplan 2010-2013, “Allemaal CO2Matthias Verhegge
neutraal” (maart, 2010)
Matthias Verhegge
Regionalen Entwicklungskonzeptes (april 2009)
Joelle Ramakers
Document
Aangeleverd door
EC partnerschap overeenkomst Nederland 2000-2014
BCI / NC Advies
Nationaal Milieubeleidsplan 4, “Een wereld en een wil.
BCI / NC Advies
Werken aan duurzaamheid.” (juni, 2001)
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart, 2012)
BCI / NC Advies
Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 “Voor de kwaliDominique Ruijters
teit van Limburg” (mei, 2014)
Provinciaal Milieuplan 2012-2015 “gezondheid voorop”
BCI / NC Advies
(jan. 2012)
Buck Consultants International / NC Advies
36
17
PBL
Balans voor de leefomgeving
BCI / NC Advies
Duitsland
Document
Partnerschaftsvereinbarung zwischen Deutschland und
der Europäischen Kommission für die Umsetzung der
ESI-Fonds unter dem Gemeinsamen Strategischen Rahmen in der Förderperiode 2014 bis 2020
Umweltbericht Nordrhein-Westfalen 2013 (oktober 2013)
Entwurf zur Anhörung RRop Trier 2014, Strategische
Umweltprüfung des Regionalen Raumordnungsplans der
Region Trier (vanaf p117)
The SEA for our regional EFRD-programme (“2014-04-16
Umweltbericht endgültig”)
Aangeleverd door
18
Nationaal
19
NRW
20
Rheinland-Pfalz
21
Rheinland-Pfalz
Ellen Dörr
Kristina Diller
Kristina Diller
Kristina Diller
Noot: Overzicht excl. de ontvangen informatiebronnen over het huidig milieugebruik (en indicatoren) per regio
20141173
Buck Consultants International / NC Advies
37