Concept Eindadvies Deltaprogramma Rijnmond Drechtsteden Stuurgroep Rijnmond-Drechtsteden 13 december 2013 1 Voorwoord Voor u ligt het concept- eindadvies van het Deltaprogramma Rijnmond Drechtsteden ten behoeve van de consultatie in het gebied in de periode januari tot en met maart 2014. In 2009 is het deelprogramma Rijnmond-Drechtsteden in opdracht van de toenmalige staatsecretaris van VenW en de minister van VROM gestart. De stuurgroep Rijnmond Drechtsteden is een nieuw samenwerkingsverband aangegaan van verschillende nationale en regionale partijen1 die zich gezamenlijk verantwoordelijk voelen voor de waterveiligheid en zoetwatervoorziening in dit gebied. Doel is het borgen van de waterveiligheid voor de lange termijn en het scheppen van randvoorwaarden voor een goede zoetwatervoorziening in dit gebied, als bijdrage aan een duurzame en vitale ruimtelijke inrichting. We zoeken daarbij naar een nieuw evenwichtspunt binnen het spanningsveld van waterveiligheid en de sociaal-economische ontwikkeling van deze regio. In nauw overleg met alle organisaties in het gebied is gewerkt aan een samenhangend advies. Aanleiding voor de opdracht was het advies van de tweede Deltacommissie (Veerman, 2008). Deze commissie heeft de problematiek op de kaart gezet en heeft concrete voorstellen gedaan voor de regio Rijnmond-Drechtsteden. Het deelprogramma Rijnmond-Drechtsteden heeft in de daaropvolgende jaren samen met verschillende partners in het gebied, kennisinstellingen, andere deelprogramma’s, ondernemers, ontwerpers, een wetenschappelijke reflectiegroep en een maatschappelijke adviesgroep verder onderzoek gedaan naar de specifieke opgave en mogelijke oplossingen. In dit concept advies vindt u de voorkeurstrategie voor waterveiligheid en voor de zoetwatervoorziening, maar ook adviezen voor de andere deltabeslissingen en een aanzet voor implementatie en vervolg na 2015. De voorkeurstrategie is in dit advies alleen nog kwalitatief onderbouwd. In de eerste helft van 2014 komen ook resultaten van berekeningen beschikbaar. Daarmee zullen we de doelmatigheid en de kosteneffectiviteit van de voorkeurstrategie verder onderbouwen en zal ook duidelijk worden welke maatregelen wanneer getroffen moeten worden. Op het punt van de nieuwe normen voor deze regio en de uitvoering en governance zal in de eerste helft van 2014 nog aanvullend werk worden gedaan. In april verwacht de stuurgroep een alomvattend advies te kunnen opleveren. In deze consultatieperiode van december 2013 tot maart 2014 vragen wij uw mening over de voorkeurstrategie voor waterveiligheid en zoetwater. Daarbij zijn wij benieuwd naar de rol die u voor uzelf ziet als het gaat om de implementatie van de voorkeurstrategieën en wat u daarvoor nog nodig heeft. De deltabeslissingen tenslotte vormen de kaders binnen het Deltaprogramma, ook voor onze voorkeurstrategie. Wij horen graag als u over deze kaders zelf nog aanvullende reacties heeft. Het definitieve eindadvies van de stuurgroep zal in april en mei 2014 in een tweede consultatieronde worden voorgelegd. Het is belangrijk dat wij in de regio Rijnmond-Drechtsteden de samenwerking voortzetten ook nadat de deltabeslissingen zijn genomen. De ervaringen in het kader van het Deltaprogramma zijn wat dat betreft positief. Kort samengevat komt het erop neer dat we verder moeten durven kijken en handelen dan het eigen plangebied, plantermijn of verantwoordelijkheid. Maatwerk doen we samen, de Delta is nooit af! De stuurgroep Rijnmond-Drechtsteden 1 De organisatie bestaat uit: Ministeries IenM en EZ, Provincie Zuid-Holland, Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard namens de waterschappen, gemeente Rotterdam, gemeente Dordrecht namens Drechtsteden, Havenbedrijf Rotterdam. 2 Concept Eindadvies Stuurgroep Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden Bestuurlijke samenvatting De regio Rijnmond-Drechtsteden dankt haar kracht en unieke kwaliteiten grotendeels aan haar ligging in de delta, waar zee en rivieren samenkomen. Het is een gebied van uitersten, met de dichtbevolkte, stedelijke gebieden langs de riviertakken en landelijke gebieden daaromheen. Ook in de toekomst blijft dit alles onlosmakelijk verbonden met het water. Dit geldt natuurlijk voor de mainport met al haar logistiek en (maritieme) bedrijvigheid, uitstrekkend van de 2e Maasvlakte tot aan Moerdijk. Goede waterverbindingen en een goede zoetwatervoorziening bepalen in sterke mate de internationale concurrentiepositie van het haven-industrieel cluster. Maar ook de Greenports met alle agrarische en logistieke activiteiten, van het Westland tot aan de Bollenstreek kunnen niet zonder zoet water. Het water maakt de steden en dorpen aantrekkelijk om te wonen. Ook kent deze regio (internationaal) unieke natuur, zoals getijdennatuur en veenweide gebieden die zijn ontstaan in deze delta. Deze kwaliteiten van het gebied vormen samen de basis voor een regio die ook voor de rest van Nederland van belang is. In deze regio zijn de bevolking en economische waarde sterk toegenomen sinds de vaststelling van de huidige normen in de jaren ‘60. Dit is reden om het beschermingsniveau verder te verhogen, waardoor wonen en werken in deze regio ook in de toekomst aantrekkelijk blijft. Voor het investeringsklimaat is dit een buitengewoon belangrijke voorwaarde. De stuurgroep ondersteunt de lijn van de minister van I&M hierin om naar een systematiek van overstromingsrisico’s over te stappen en de normen op de dijken gedifferentieerd en daardoor kosteneffectief in te vullen. Voor de meeste buitendijkse gebieden is de kans op slachtoffers door overstroming heel klein maar de kans op forse milieuschade en/of economische schade bij een overstroming is relatief groot. Daarbij moeten we rekening houden met toenemende stedelijke verdichting van buitendijks gebied in de grote steden. De opgave in deze gebieden pakken we samen aan met regionaal maatwerk, waaronder individuele schade beperkende maatregelen, risicocommunicatie en rampenplannen. Wanneer de risico’s en eventuele vervolgschade erg groot zijn, zullen rijk, regio en lokale partijen in gesprek te gaan over de lange termijn adapatatiestrategie en bijbehorende financiering. Randvoorwaarde voor de veiligheid van het buitendijks gebied (tot aan Dordrecht) is de aanwezigheid van een stormvloedkering, zoals de Maeslantkering Binnen de kaders van de RijnMaasdelta beslissing is voor de waterveiligheid van RijnmondDrechtsteden preventie van overstromingen door stormvloedkeringen, dijken of ruimte voor de rivier de basis. Op het niveau van de Deltabeslissing RijnMaasdelta hebben wij samen met de deelprogramma’s Rivieren en Zuidwestelijke Delta geconstateerd dat het huidige fundament in het hoofdwatersysteem voldoet. Wij komen, anders dan de commissie Veerman, tot de conclusie dat de oplossing niet zit in grootschalige 3 technische ingrepen maar in uitgekiend ruimtelijk maatwerk. Dat geldt zowel voor veiligheid als voor de zoetwatervoorziening Belangrijke voorwaarde daarbij is wel dat we in dit gebied een nieuw ruimtelijke handelingsperspectief ontwikkelen met elkaar. Het stelsel van dijken is in dit gebied de basis voor waterveiligheid, maar is in de loop der tijden ook een onlosmakelijk onderdeel van het landschap geworden. Door in het gebied samen te werken en door nauwkeurig naar het gebied te kijken en te luisteren hebben wij ons opnieuw gerealiseerd dat ‘de dijk’ een veelheid aan ruimtelijke verschijningsvormen kan en moet hebben. Bij alle dijkversterkingen en verhogingen in dit gebied zal de dijk steeds in samenhang met buitendijks gebied (voorlanden, zellingen, etc.) en met de achterliggende functies worden ontworpen en uitgevoerd. Zo wordt elke dijkaanpak een ruimtelijke maatregel en een meekoppelkans. De voorkeurstrategie voor Rijnmond-Drechtsteden sluit aan op de verschillende karakteristieken van het gebied om optimaal kansen te benutten. In samenhang werken we aan sterke urbane dijken langs het verstedelijkte gebied, robuuste zeeklei eilanden in het westen en steeds groenere dijken in het oosten. Voor de aansluiting op het rivierengebied, waar de Merwedes en Waal samenkomen, geven we meer ruimte aan de rivier. Als voorkeursstrategie voor de zoetwatervoorziening kiest de stuurgroep voor een robuuste zoetwatervoorziening, met name bij de belangrijkste inlaatpunten in dit gebied, Gouda en de Bernisse. Een combinatie van maatregelen is beschikbaar om meer water vanuit het oosten aan te voeren, zodat het inlaatpunt bij Gouda, ook bij toenemende verzilting, betrouwbaar blijft. Op lange termijn kan voor een permanente oostelijke aanvoer worden gekozen. Voor de Bernisse kiest de stuurgroep voor een conservatieve zoetwaterstrategie waarbij de capaciteit van de Bernisse zoveel mogelijk wordt opgevoerd. Voor de overige inlaatpunten in deze regio is maatwerk nodig. Deze strategie past binnen de kaders zoals ontwikkeld in het deelprogramma Zoetwater, maar zal ook afgezet moeten worden tegen de discussie over een zoet of zout VolkerakZoommeer. Binnen Rijnmond-Drechtsteden zijn we al begonnen met de uitvoering van de voorkeurstrategie – dit laat zich lezen in de prioritering en de onderzoeksagenda van het nHWBP. In ons advies vindt u een uitgebreide kalender van maatregelen die in de komende decennia aan de orde zullen zijn. Uitvoering van dit voorstel voor de waterveiligheid en zoetwatervoorziening in deze regio, maar ook in heel Nederland, vraagt om een aantal belangrijke randvoorwaarden: De nieuwe veiligheidsbenadering kent nog veel vragen en onzekerheden. Essentieel is de ontwikkeling van een passend toetsingsinstrumentarium en een eenduidige norm waarop dijken worden afgekeurd. Het hanteren van een dijkconcept waarbij overhoogte en oversterkte en slimme combinaties met buitendijkse gebieden mogelijk zijn, zal de veiligheid, de ruimtelijke kwaliteit en de kosteneffectiviteit zeker vergroten. Borging daarvan, en de ruimtelijke sturing die daarbij hoort, is ook een belangrijk en nieuw vraagstuk. Ook zullen compartimenteringskeringen en primaire keringen als één samenhangend stelsel moeten worden beschouwd, zodat een integrale investeringsafweging mogelijk is. In het stelsel van normen moet dat ook zichtbaar worden. Belangrijke randvoorwaarde is voorts dat de gehanteerde evacuatiefracties realistisch en uitvoerbaar zijn. We verwachten dat de plannen van de veiligheidsregio’s daarin zullen voorzien. Een goed toezicht daarop is essentieel voor de veiligheid in Nederland. 4 Concept- Eindadvies Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden 1. Advies over de Deltabeslissing Rijn-Maasdelta De Deltabeslissing Rijn-Maasdelta betreft alleen keuzes in het hoofdwatersysteem, die meerdere deelprogramma’s binnen de Rijn-Maasdelta aangaan. De Deltabeslissing is zowel gericht op de opgave voor waterveiligheid als voor de zoetwatervoorziening. De uiteindelijke Deltabeslissing beschrijft wat we wel gaan doen. Afvallers (wat we niet doen) en een uitgebreide onderbouwing staan in een apart stuk (“Verantwoording of Synthese”), met verwijzing naar bijbehorende achtergrondrapporten. 1.1 Reeds gemaakte keuzes De volgende keuzes zijn uitgekristalliseerd in het Deltaprogramma 2014. Deze keuze dient als uitgangspunt voor alle ruimtelijke en economische ontwikkelingen in de omgeving van de Nieuwe Waterweg. Maeslantkering Het Deltaprogramma stelt voor de delta ook op lange termijn te blijven beschermen met een afsluitbare open stormvloedkering in de Nieuwe Waterweg. Het ministerie van IenM onderzoekt de wijze waarop de Maeslantkering op de middellange termijn (tot aan de vervanging na 2070) verbeterd kan worden. Rivierkeringen Het Deltaprogramma heeft verkend of systeemingrepen zoals een ring van rivierkeringen nodig zijn om dit gebied beter te beschermen. Hieruit blijkt dat deze ingrepen niet nodig zijn. Haringvlietsluizen Besloten is geen besluit op te nemen over aanpassingen van het beheer van de Haringvlietsluizen. Het vaker openzetten (beheer als stormvloedkering) van de Haringvlietsluizen kan de stroomsnelheden in Oude Maas, Spui en Dordtse Kil en daarmee de bodemerosie reduceren. Hiermee kunnen kosten van dijkversterking en beheer en onderhoud worden bespaard. Dit heeft echter wel een negatieve invloed op de zoetwatervoorziening via onder andere inlaatpunt Bernisse. Ook is er nog onderzoek nodig om de effecten van deze maatregel te kunnen bepalen. Ervaringen met het op een kier zetten van de Haringvlietsluizen zijn belangrijk voordat hier verdere stappen in kunnen worden genomen. In het Kierbesluit is vastgelegd dat de sluizen in beperkte mate open zullen staan om de visintrek te bevorderen. Uitvoering van het Kierbesluit kan pas starten nadat eerst het afgesproken pakket voor de alternatieve zoetwatervoorziening is uitgevoerd. Afvoerverdeling Zoals in DP 2014 is aangekondigd heeft in de afgelopen maanden een joint factfinding plaatsgevonden naar de beschikbare informatie rond de afvoerverdeling over de Rijntakken. Dit onderzoek is inmiddels afgerond en heeft een goed overzicht opgeleverd wat er momenteel wel, maar ook wat er nog niet bekend is over dit onderwerp. Besloten is: • • 5 in de Deltabeslissing Rijn-Maasdelta uit te gaan van handhaving van de huidige beleidsmatig vastgestelde afvoerverdeling in de kennisagenda van DP 2015 nader onderzoek te agenderen naar de geconstateerde kennisleemten m.b.t. de gevolgen van een wijziging afvoerverdeling met het oog op toekomstige discussies over dit onderwerp. Het onderzoek naar nut en noodzaak van een wijziging van de afvoerverdeling wordt voor 2017 afgerond; 1.3 Nog te maken keuzes in 2014 Onderstaande te maken keuzes komen inhoudelijk aan de orde in 2014. Waterberging Grevelingen Een keus over het op termijn bergen op de Grevelingen hangt af van de kosteneffectiviteit van deze maatregel ten opzichte van dijkversterkingen in het benedenrivieren gebied. Daarbij spelen de kostenvoordelen en het maatschappelijk rendement van de plannen om Grevelingen met het Volkerak-Zoommeer te verbinden ook een rol. De afweging vindt plaats in zowel het Deltaprogramma als de Rijksstructuurvisie Grevelingen Volkerak-Zoommeer. Zoetwater Voor de zoetwatervoorziening van West Nederland kiezen we voor robuuste oplossingen. Er wordt ingezet op het adaptief uitbreiden van alternatieve aanvoerroutes. Hierbij wordt uitgegaan van de huidige laagwater afvoerverdeling van de rivieren. Voor het bovenregionale inlaatpunt Gouda betekent dit inzet op uitbreiding van de Kleinschalige Water Aaanvoer (KWA) als alternatieve aanvoerroute. De optie voor een meer permanente oostelijke aanvoer wordt opengehouden. De KWA kan eventueel gecombineerd worden met maatregelen die verzilting tegengaan (zoals bijvoorbeeld een bellenpluim in de Nieuwe Waterweg). Voor de Bernisse zetten we in op behoud van het huidige systeem en het vergroten van de robuustheid. Uitvoeringstrategie Rijn-Maasdelta Jaarlijks zal een update worden gemaakt van te realiseren projecten die de waterveiligheid en zoetwatervoorziening dienen, als onderdeel van de deltaplannen Veiligheid en Zoetwater. Nodig is dat er een goede link is tussen de Planvorming (nu) en de Realisatie (straks) en welke stappen daarin moeten worden doorlopen. Nieuwe inzichten die voortvloeien uit nadere onderzoeken, die in de Kennisagenda Deltaprogramma moeten zijn opgenomen, zullen daarin moeten worden verwerkt. Governance Het samenwerken tussen de verschillende overheden verdient ook in de fase na het DP2015 aandacht, om met elkaar nieuwe oplossingen te vinden en afwegingen bestuurlijk van draagvlak te voorzien. 6 2. Voorkeurstrategie Waterveiligheid Rijnmond-Drechtsteden welvarend en waterveilig De voorkeurstrategie voor waterveiligheid wordt in dit onderdeel beschreven. Eerst lichten we de opgave, ambities en de hoofdlijnen van de strategie toe, zowel ruimtelijk als in de tijd (2.1). Daarna volgt de uitwerking in maatregelen en in de gebieden (2.2). Tenslotte beschrijven we de overige aandachtspunten voor Rijnmond-Drechtsteden (2.3). 2.1 Opgave, ambitie, hoofdlijn strategie De opgave, de ambitie voor waterveiligheid in de vorm van beschermingsniveaus en de hoofdlijn van de strategie zowel ruimtelijk vertaald als in de tijd, zijn in dit deel beschreven. De opgave in Rijnmond-Drechtsteden De regio Rijnmond-Drechtsteden dankt zijn welvaart aan de ligging in de delta van de Rijn en de Maas. Om de ruimtelijke en economische ontwikkelingen ook op lange termijn veilig te stellen is toegang en bescherming tegen de zee essentieel, evenals een goede omgang met hogere en lagere rivierafvoeren. Dit geldt niet alleen binnendijks, maar ook voor buitendijkse gebieden. Dit gebied is en blijft voor een belangrijk deel een dichtbevolkt, stedelijk gebied dat nog verder zal verdichten. Daarnaast is er een verbinding met open, landelijke polders in het oosten. Maatregelen voor waterveiligheid kunnen alleen genomen worden in samenhang met andere belangen in het gebied. Binnen Rijnmond-Drechtsteden is er over de periode tot 2100 een toenemend risico op overstromingen als gevolg van klimaatverandering. Daarnaast nemen de slachtoffer- en schaderisico’s toe, aangezien de aantallen mensen en de waarde achter de dijk is toegenomen. In sommige stedelijke gebieden zal dit op termijn toenemen. De staatssecretaris heeft Rijnmond-Drechtsteden ook als aandachtspunt genoemd in een brief naar de Tweede kamer. Op korte termijn is er al een beperkte opgave, zoals voor een aantal dijkvakken bij de Hollandse IJssel (derde toetsing waterkeringen 2012). Maar ook op langere termijn zal er een opgave blijven. Stijgende zeespiegel, hogere rivierafvoeren en gestage bodemdaling in het oostelijke deel plaatsen deze regio voor een extra opgave om zich te beschermen tegen overstromingen. In het westelijk deel van de regio is in enkele riviertakken (Spui, Noord, Oude Maas) sprake van een extra opgave. De erosie van de watergangen kan op termijn een structureel probleem vormen voor de stabiliteit van de dijken en dus leiden tot een steeds grotere (financiële) opgave. Er is in dit gebied ook een relatief groot buitendijks gebied dat deels intensief wordt gebruikt en deels een landelijk karakter heeft. Het is mogelijk om dit buitendijks gebied effectief in te zetten voor meer waterveiligheid binnendijks. In het laaggelegen, vaak historisch stedelijk gebied en rondom vitale infrastructuur in het havengebied moet op termijn rekening worden gehouden met toenemende risico’s op wateroverlast en overstroming en. Daardoor kan forse economische schade en/of milieuschade ontstaan. De waardes ‘voor de dijk’ zijn hier groot en moeten goed worden beschermd. 7 Alleen door goed vooruit te kijken en opgaven te koppelen, kunnen kansen goed worden benut en kan de grootste overlast van ingrepen worden voorkomen. Dat begint dus vandaag al, ook voor de opgave van de toekomst. Een veilig Rijnmond-Drechtsteden De minister van IenM heeft besloten om te zorgen een basisveiligheid voor iedereen achter de dijken. Op basis daarvan worden grote delen van Rijnmond-Drechtsteden nog veiliger dan ze nu al zijn. In deze regio zijn de bevolking en economische waarde immers sterk toegenomen sinds de vaststelling van de huidige normen in de jaren ‘60. En sommige gebieden zullen nog verder verdichten. De aanpassing van de normen mag niet uitgesteld worden, want de veiligheid is een belangrijke randvoorwaarde voor wonen en werken in dit economisch belangrijke gebied. Iedereen in dit gebied achter de dijken krijgt een basisveiligheid. En waar sprake is van grote aantallen slachtoffers en/of hoge economische waarden moet het nog veiliger worden. Ook op lange termijn sorteert een eventuele bevolkingskrimp in een aantal gebieden relatief weinig effect op het totale aantal inwoners in het gebied, terwijl in sommige gebieden verdere verstedelijking plaats zal vinden. In grote delen van het gebied moeten daarom de normen voor de dijken worden verhoogd. De stuurgroep Rijnmond-Drechtsteden adviseert om daarbij meer te differentiëren in de normen binnen een dijkring. De dijktrajecten die het meest bijdragen aan het risico in een dijkring dienen de hoogste norm te krijgen. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de delen die in praktijk al hoog en sterk zijn. De stuurgroep onderschrijft de ambitie van de minister om de waterkeringen in Rijnmond-Drechtsteden uiterlijk in 2050 te laten voldoen aan de nieuwe norm. In dit figuur is een eerste indicatie gegeven op welke dijktrajecten de norm wordt verhoogd en waar niet. In samenwerking met het deelprogramma Veiligheid worden de normen per dijktraject nog verder besproken en vastgesteld. Benadrukt moet worden dat wel of geen 8 verhoging van de norm nog niets zegt over het daadwerkelijk moeten aanpakken van de dijk, nu of in de toekomst. Voor de meeste buitendijkse gebieden is de kans op slachtoffers door overstroming heel klein, maar de kans op economische schade bij een overstroming relatief groot. Daarbij moeten we rekening houden met toenemende stedelijke verdichting van buitendijks gebied in de grote steden. De opgave in deze gebieden pakken we samen aan met regionaal maatwerk, waaronder individuele schade beperkende maatregelen, risicocommunicatie en rampenplannen. Wanneer de risico’s en eventuele vervolgschade erg groot zijn, zullen rijk, regio en lokale partijen in gesprek te gaan over de lange termijn adaptatiestrategie en bijbehorende financiering. Randvoorwaarde voor de veiligheid van het buitendijks gebied (tot aan Dordrecht) is de aanwezigheid van een stormvloedkering, zoals de Maeslantkering. Op basis van onderzoek is geconcludeerd dat verhoging van de norm op de dijk niet de meest doelmatige oplossing zal zijn voor de bescherming van vitale en kwetsbare objecten omdat regionaal of objectgericht maatwerk veel effectiever is. Een strategie gebaseerd op preventie en een ruimtelijke handelingsperspectief Preventie van overstromingen door stormvloedkeringen, dijken of ruimte voor de rivier blijft in deze regio de basis. Wel kunnen ruimtelijke maatregelen en rampenbeheersing in aanvulling op preventie de veiligheid vergroten en robuuster maken. De voorkeurstrategie voor Rijnmond-Drechtsteden sluit aan op de verschillende karakteristieken van het gebied om optimaal kansen te benutten. In samenhang werken we aan sterke urbane dijken, robuuste zeeklei eilanden in het westen en steeds groenere dijken in het oosten. Op veel plekken in het gebied is de inzet van meerlaagsveiligheid weinig kansrijk als alternatief voor preventie. De meeste delen zijn te diep en lopen te snel onder, waardoor aangepast bouwen of grootschalige evacuatie geen alternatief is voor een dijk. Een overstroming zal tot grote ontwrichting leiden vanwege lange hersteltijden of misschien zelfs het moeten opgeven van het gebied. Er bestaat immers altijd een kans dat het toch overstroomt. Het is wel mogelijk om te voorkomen dat de opgave in de toekomst nog groter wordt door waterveiligheid beter te integreren in het ruimtelijk handelingsperspectief, aansluitend bij de verschillende karakteristieken van gebieden in de regio. Op hoofdlijnen onderscheiden we drie ruimtelijke handelingsperspectieven: Sterke Urbane Dijken worden verder ontwikkeld langs het verstedelijkte gebied van de Stadsregio Rotterdam, langs de Drechtsteden richting Gorinchem. Achter en voor de dijken is ruimte voor verdere verstedelijking. Robuuste Zeeklei Eilanden, zoals Voorne-Putten, Eiland van IJsselmonde, Hoeksche Waard en het Eiland van Dordrecht worden nog beter beschermd door de zeedijk en de compartimentering daarachter. Daardoor ontstaat een hoog verzekerd gebied dat voor de langere termijn als strategische reservering voor gewenste functies kan dienen. Het perspectief van Steeds Groenere Dijken richt zich op de beide zijden van de Lek, aan de westzijde van de Hollandsche IJssel en in de open polders Krimpenerwaard en Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Op termijn wordt in de ruimtelijke ontwikkeling op en rond de dijk meer rekening gehouden met de noodzakelijke versterking en verhoging van de dijk, zodat deze ingrepen minder complex en minder kostbaar zullen zijn. Op lange termijn wordt daardoor de dijk steeds groener. 9 Rijnmond-Drechtsteden is de delta voor de rivieren. Voor een goede aansluiting is voorzien in ‘Meer Ruimte voor de Rivier’ maatregelen aan de zuidzijde van de Alblasserwaard (ter hoogte van de Merwedes), in samenhang met maatregelen meer bovenstrooms in de Waal. Adaptieve aanpak geeft richting van nu tot 2100 De voorkeurstrategie is niet alleen uitgewerkt naar een ruimtelijk handelingsperspectief, maar ook in de tijd. Omdat de ontwikkeling van het stelsel van dijken en stormvloedkeringen in deze regio van belang blijft, vormen het Hoogwaterbeschermingsprogramma, het vervangingsprogramma voor stormvloedkeringen (VONK) en het tegengaan van erosie belangrijke sporen. Door de koppeling aan ruimtelijke ontwikkelingen en door het systeem in samenhang te bekijken kunnen maatregelen zo worden geprogrammeerd dat het Hoogwaterbeschermingsprogramma voor deze regio kosteneffectiever wordt. Dit is een adaptief proces waarin flexibiliteit en aanpassingsmogelijkheden zichtbaar worden. In bijgaand illustratie is een eerste beeld gegeven van de samenhang op hoofdlijnen. Dit wordt in de aankomende tijd verder uitgewerkt. 10 Dit plaatje is een eerste voorbeeld van de wijze waarop maatregelen in verband staan tot elkaar en in de tijd. 11 2.2 Strategie uitgewerkt in maatregelen en gebieden In dit deel wordt de beschreven strategie uitgewerkt in maatwerk per gebied. Robuuste preventie maatregelen voor het hele gebied van Rijnmond-Drechtsteden De ruimtelijk gedifferentieerde strategie en de keuze voor hogere normen vragen in het hele gebied om stevige en voldoende hoge dijken, ter voorkoming van overstroming. Maar ook regionale keringen, stormvloedkeringen en ruimte voor de rivier maatregelen zijn nodig om in de toekomst overstromingen te voorkomen. Over het algemeen blijven de dijken in het gebied de beste maatregel voor het voorkomen van overstroming. Op veel plekken in het gebied (de robuuste eilanden) blijkt de feitelijke bescherming tegen overstromingen al hoger dan wettelijk vereist. De aanwezigheid van voorlanden of extra hoge/sterke dijken zorgt voor lagere risico’s. Op enkele plekken is daarbij sprake van deltadijken die de kans op een overstroming vrijwel nihil maken. Op sommige plekken zorgen ook regionale keringen voor hogere veiligheid, doordat ze de gevolgen beperken. Deze bestaande situatie kan benut worden, zodat de kosten en impact van dijkversterkingen beperkt blijven. Daarbij is het wel noodzakelijk om met zekerheid vast te stellen dat deze veiligheid er ook daadwerkelijk is en vervolgens ook te borgen (via afspraken en inzet van instrumenten) dat dit ook in de toekomst zo blijft. De stormvloedkeringen in het gebied blijven van belang. Naast de Europoortkering (Maeslantkering en Hartelkering), die is opgenomen in de deltabeslissing Rijn-Maasdelta is ook de Hollandsche IJsselkering onderdeel van de voorkeurstrategie. Op korte termijn kan het verbeteren van de Hollandsche IJsselkering de kosten voor dijkversterking beperken. Hier wordt op dit moment al aan gewerkt. Verder onderzoek naar het gehele systeem van de Hollandsche IJssel (kering, voorlanden en dijken) binnen het hoogwaterbeschermingsprogramma is nodig om de huidige en toekomstige veiligheidsaanpak te kunnen optimaliseren. Rond 2050 (en mogelijk eerder) moet de stormvloedkering worden vervangen. Voor het ontwerp zal dan een nieuwe afweging worden gemaakt of de Hollandsche IJssel een afsluitbaar open rivier kan blijven. In een nieuw ontwerp moeten dan ook de meekoppelkansen worden meegenomen, zoals een betere bereikbaarheid van de Krimpenerwaard. Een andere preventieve maatregel is Ruimte voor de Rivier. Dit is in deze regio alleen kansrijk in de riviergedomineerde gebieden bij de Merwedes. Waterstandverlaging heeft op sommige plekken de voorkeur om het verhogen van de dijken te beperken. Dat geldt zeker waar we nu al een opgave hebben om de dijken te verhogen en waar we door continue bodemdaling en zetting steeds opnieuw aan de hoogte van de dijken moeten werken (AlblasserwaardVijfheerenlanden). 12 Ruimtelijk handelingsperspectief voor waterveiligheid: maatwerk in gebieden Naast de maatregelen in het hoofdwatersysteem maken oplossingen op maat onderdeel uit van de voorkeurstrategie. Met regionale maatregelen sluiten we aan bij de unieke kenmerken van ieder gebied. Dat doen we op basis van ontwikkelde ruimtelijke handelingsperspectief, met ‘sterke urbane dijken’, ‘robuuste zeeklei eilanden ‘ en ’steeds groenere dijken’. De huidige en toekomstige ontwikkelingen kunnen daarin worden meegenomen en bieden meekoppelkansen en ontwikkelmogelijkheden. Elke dijk zien we als een ruimtelijk concept en een meekoppelkans! Het stelsel van dijken is in dit gebied de basis voor waterveiligheid, maar is in de loop der tijden ook een onlosmakelijk onderdeel van het landschap geworden. Door in het gebied samen te werken en door nauwkeurig naar het gebied te kijken en te luisteren is ontdekt dat de dijk als ‘kering’ een veelheid aan ruimtelijke verschijningsvormen kan en moet hebben. Bij alle dijkversterkingen en verhogingen in dit gebied zal de dijk steeds in samenhang met buitendijks gebied (voorlanden, zellingen, etc) en met de achterliggende functies worden ontworpen en uitgevoerd. Zo wordt elke dijkaanpak een ruimtelijke maatregel en een meekoppelkans. In het verstedelijkt gebied van Stadsregio Rotterdam, via de Drechtsteden en richting Gorkum zijn en blijven sterke urbane dijken. De reeds bestaande overdimensie van de dijken (hoogte, sterkte en aanwezigheid van buitendijks gebied) wordt maximaal benut. Verder ligt er een kans om de dijken te versterken in combinatie met stadsontwikkeling. De sterke urbane dijken bieden meekoppelkansen voor stedelijke ontwikkelingen en recreatie. De dijk kan ook dienen als recreatieve verbinding door stedelijk gebied. Het ruimtelijk handelingsperspectief voor de sterke urbane dijken loopt langs de westrand van de Krimpenerwaard (Krimpen aan de IJssel) en strekt zich uit tot de zuidrand van de Alblasserwaard (Drechtsteden) tot aan Gorinchem. Hier is dijkversterking en verhoging nodig. Op de robuuste zeeklei eilanden Voorne-Putten, Eiland van IJsselmonde, Hoeksche Waard en het zuidelijk deel van het eiland van Dordrecht kan de overdimensie van de zeedijk en de compartimentering door regionale keringen als ruimte voor waardevermeerdering van het gebied in de toekomst worden benut. Binnen de compartimentering ontstaat een strategische ruimtelijke reserve voor lange termijn gewenste ontwikkeling, bijvoorbeeld verstedelijking of uitbreiding van greenports. In de zone met compartimenteringsdijken ontstaan kansen voor natuurontwikkeling rondom dijken en hoge en sterke dijken zonder bebouwing met zicht op de grote wateren. Randvoorwaarde is wel dat de regionale keringen in dit gebied een positief effect hebben voor de gevolgen van een overstroming. In dit gebied is op enkele plekken de erosie van watergangen in een structureel probleem. Op dit moment wordt erosie vooral tegen gegaan door bestorten, maar dit is voor de lange termijn geen afdoende oplossing. Rijkswaterstaat en waterschap werken aan een betere monitoring en voorspelling en het onderzoeken van doelmatige maatregelen, in afstemming met het hoogwaterbeschermingsprogramma. In Dordrecht zullen al op korte termijn aanwezige regionale keringen worden benut om de gevolgen van een overstroming te beperken. Een sterke deltadijk aan de kant van het Wantij/Kop van ’t Land vormt daarnaast onderdeel van het stelsel van sterke urbane dijken in 13 Rijnmond-Drechtsteden. Verder richt Dordrecht zich op het vergroten van het handelingsperspectief van burgers, met maatregelen gericht op evacuatie en zelfredzaamheid. Daarbij is er ook aandacht voor het robuuster en onafhankelijker maken van vitale en kwetsbare functies, met name het elektriciteitsnetwerk. Verder is het ruimtelijke perspectief van ‘steeds groenere dijken’ richtinggevend voor het grootste deel van het oostelijk gebied van Hollandsche IJssel, Krimpenerwaard en Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Een belangrijk prioritair dijktraject dat zal worden aangepakt in de Krimpenerwaard loopt van Schoonhoven tot Amerongen. Dit traject is van belang voor de veiligheid van de Krimpenerwaard, maar heft ook de systeemwerking naar Centraal Holland op. Grootschalige dijkversterkingen en verhogingen langs de gekanaliseerde Hollandsche IJssel en het Amsterdam-Rijnkanaal zijn dan niet meer nodig (onderzoek in nHWBP verband). Verder wordt er in Alblasserwaard-Vijfheerenlanden, Krimpenerwaard en langs de Hollandsche IJssel gekozen voor het verhogen/versterken van specifieke dijkvakken binnen de gehele dijkring in combinatie met ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden (met name natuur), bijvoorbeeld door het meenemen- en ontwikkelen van voorlanden. Ruimtelijke ontwikkelingen en opgaven op de dijk worden op langere termijn geïntegreerd aangepakt, ondersteund door een adaptieve aankoopstrategie. 2.3 Specifieke aandachtspunten voor Rijnmond-Drechtsteden In dit deel wordt verder ingegaan op specifieke aandachtsgebieden in het kader van een waterveilig Rijnmond-Drechtsteden. Het gaat om de bescherming van vitale en kwetsbare objecten en infrastructuur, om de buitendijkse gebieden en om de rampenbeheersing in het gebied. Vitale en kwetsbare infrastructuur en objecten Rijnmond-Drechtsteden bevat zowel kwetsbare objecten als netwerken van vitale en kwetsbare functies. Gebleken is dat met name de elektriciteitsvoorziening is kwetsbaar en bovendien randvoorwaardelijk voor alle andere functies. Zoals eerder beschreven is er geen aanleiding voor het extra verhogen van de norm op de dijk, maar dit sluit lokale maatregelen niet uit. De voorkeursstrategie gaat gepaard met een opgave voor vitale en kwetsbare functies gericht op het verkleinen van de onderlinge afhankelijkheid van netwerken en het waterrobuust maken van objecten in gebieden met geen of geringe overstromingsdiepte. Een dergelijke invalshoek vergt wel een andere kijk op de manier waarop we omgaan met onze nutsvoorzieningen. In de bedrijfsfilosofie zal, vanuit onverstromingsrisico’s gedacht, het principe “build to fail” meer nadruk moeten krijgen naast leveringszekerheid. Specifieke aandacht is nodig voor het functioneren van de doorgaande hoofdinfrastructuur vlak voor, tijdens en na een eventuele overstroming. Onderzoek moet uitwijzen welke rol deze infrastructuur kan en/of moet spelen en of aanvullende maatregelen voor optimalisatie nodig zijn. Voor de uitvoering staan andere partijen dan de waterbeheerders aan de lat. Hiertoe behoren in ieder geval de sectoren (netbeheerders, drinkwaterbedrijven, etc) en de veiligheidsregio’s. Gedacht kan worden aan het aangaan van intentieovereenkomsten om te bevorderen dat ingrepen aan de objecten en netwerken van vitale en kwetsbare functies met inbegrip van waterveiligheid – robuuster worden gemaakt. Bij locatiekeuzes voor nieuwe vitale en kwetsbare objecten zal ook het overstromingsrisico worden meegewogen. Het is bijvoorbeeld niet verstandig bepaalde functies in gebieden met 14 een potentiële grote overstromingsdiepte te situeren (bijvoorbeeld transformatorstations, gascompressorstations, ziekenhuizen en BRZO-bedrijven). Buitendijkse gebieden als meerwaarde Binnen Rijnmond-Drechtsteden bevindt zich een groot areaal aan buitendijkse gebieden Buitendijkse gebieden zijn aantrekkelijk om in te wonen en te werken of herbergen waardevolle natuur. De strategie en maatregelen voor buitendijkse gebieden is daarom sterk gedifferentieerd. Enerzijds gaan we buitendijkse gebieden rond Dordrecht en Rotterdam goed beschermen, anderzijds kunnen buitendijkse gebieden (langs de Merwedes) juist benut worden om bijvoorbeeld het versterken van de dijken, te voorkomen. Net zoals voor binnendijks, dient er in het buitendijks gebied sprake te zijn van een acceptabel risiconiveau dat op een uniforme manier wordt beoordeeld. Slachtofferrisico’s in buitendijks gebied blijken gering te zijn en liggen daarmee al vrijwel op een acceptabel risiconiveau. Het beoordelingskader dient wel uitgebreid te worden zodat ruimtelijke plannen kunnen worden afgewogen maatschappelijke ontwrichting (met milieu- en economische schade als gevolg). Juist voor die aspecten zijn buitendijkse gebieden kwetsbaar. Randvoorwaarde voor de veiligheid van het buitendijks gebied (tot aan Dordrecht) is de aanwezigheid van een stormvloedkering, zoals de Maeslantkering Voor alle gebieden worden indien nodig op de korte termijn individuele schade beperkende maatregelen, gecombineerd met risicocommunicatie ingezet. Dit geldt ook voor laaggelegen buitendijks havengebied waar een grote kans op economische schade en/of milieuschade bestaat vanwege de aanwezige productieprocessen en bijbehorende infrastructuur die van belang zijn voor het functioneren van het havencluster en het stedelijk gebied. Hier moet nader onderzoek worden gedaan en passende maatregelen worden ontwikkeld met betrokken partijen. Gemeenten en veiligheidsregio’s gaan inzetten op het ontwikkelen van rampenplannen (voor waterveiligheid) en risicocommunicatie over waterveiligheid. In sommige gebieden zijn de risico’s en de kosten van de noodzakelijke maatregelen zodanig hoog en is de situatie zodanig complex dat regio en Rijk gezamenlijk een plan zullen opstellen (bijvoorbeeld voor het historisch havengebied in Dordrecht, bedrijventerrein Avelingen en het Noordereiland in Rotterdam). Daarin wordt de lange termijn adaptatiestrategie, met bijbehorende maatregelen en de financiering hiervan vastgelegd. De waterveiligheid in het Botlekgebied is een apart punt van aandacht. De Europoortkering, die tussen de Maeslantkering en Hartelkering ligt, is overstroombaar aangelegd. Als zeewaterstanden zeer hoog zijn, stroomt er water vanuit het Hartelkanaal naar de Nieuwe Waterweg over het Botlekgebied. Dit kan leiden tot slachtoffers en/of schade aan vitale en kwetsbare functies als de rijksweg A15, spoor en leidingenstraat van en naar de Maasvlakte. Oplossingen kunnen gevonden worden in het aanpassen van de Tuimelkade, het aanpassen van het sluitregime van de Hartelkering, en/of lokale adaptieve maatregelen. De maatregelen voor dit gebied worden op basis hiervan gezamenlijk nader uitgewerkt worden. Op sommige plekken kunnen buitendijkse gebieden ook bijdragen aan meer waterveiligheid: In het rivierengebied moet buitendijks ruimte voor de rivier behouden blijven. Bij de Lek en de Noord en in beperkte mate bij de Hollandsche IJssel kunnen de buitendijkse gebieden een rol spelen voor de dijken, omdat ze als voorlanden kunnen worden ingezet. Daar moeten we 15 wel wat voor doen: Er zijn heldere afspraken tussen betrokken partijen nodig om de functie en het noodzakelijk beheer van de voorlanden te borgen ook op lange termijn. Rampenbeheersing Een goede rampenbeheersing blijft een noodzakelijke aanvulling op preventie. Vanwege de langere voorspeltijd van een overstroming vanuit de rivieren kan bij een overstromingsdreiging vanuit de rivieren in de Alblasserwaard en de Krimpenerwaard naar verwachting een hoger percentage van de mensen worden geëvacueerd uit het gebied, dan bij een zeescenario. Dit vergt wel een goed functionerende crisisorganisatie met goed getrainde crisisfunctionarissen, een tijdig evacuatiebesluit, een goede samenwerkingsrelatie tussen alle partijen en een goede planvorming. Binnen Rijnmond-Drechtsteden aan de zeezijde is evacuatie uit voorzorg het gebied uit, maar heel beperkt mogelijk. Daarbij speelt mee dat het wegennet in het westelijk deel onvoldoende capaciteit heeft om de grote aantallen inwoners te verwerken en vaak zelf ook laag ligt. Daardoor zullen in het geval van overstroming ook cruciale delen van het hoofdwegennet onder water staan. In deze gebieden zijn wel mogelijkheden om verticaal te evacueren naar hogere plekken (eigen woning, gebouwen of locaties) in het gebied. Om te bereiken dat burgers daarvan bij een (dreigende) overstroming daadwerkelijk gebruik maken, is een gedegen voorbereiding belangrijk (een zelfredzame burger, risicocommunicatie vooraf, goede crisiscommunicatie tussen overheden, en voldoende hulpverleningscapaciteit na de overstroming). Dit vraagt dus inzet op landelijk niveau en van veiligheidsregio’s en gemeenten. Zij moeten zorgen voor de borging van horizontale evacuatie (een goed functionerende crisisorganisatie, een zekere planvorming en adequate informatievoorziening ten behoeve van een tijdig evacuatiebesluit) en verticale evacuatie (zelfredzaamheid, risico- en crisiscommunicatie en hulpverleningscapaciteit). Deze randvoorwaarden moeten de komende tijd worden geconcretiseerd en gerealiseerd om de kansen voor evacuatie te verbeteren. 2.4 Doelbereik, kosten en effecten van de voorkeurstrategie Waterveiligheid PM: In dit deel zullen de resultaten van de berekening leiden tot kwantitatieve gegevens over doelbereik, kosten en effecten van de strategie en de maatregelen. De resultaten komen begin 2014 beschikbaar 16 3. Voorkeurstrategie Zoetwatervoorziening Robuuste zoetwatervoorziening en innovatie In dit deel wordt verder ingegaan op de voorkeurstrategie voor de zoetwatervoorziening. In het kort wordt de opgave en ambitie beschreven. Daarna gaan we in op de strategie en de maatregelen. 3.1 Opgave en ambitie De zoetwatervoorziening in Rijnmond-Drechtsteden en van grote delen van West Nederland leunt sterk op twee bovenregionale inlaatpunten die worden gevoegd vanuit het hoofdwatersysteem. Daarnaast is er nog een aantal kleinere inlaatpunten. De inzetbaarheid van de bovenregionale inlaatpunten zal – afhankelijk van klimaatontwikkeling – door toenemende verzilting van het hoofdwatersysteem afnemen. Binnen de kaders van de deltabeslissing Zoetwater kiest Rijnmond-Drechtsteden voor een robuuste zoetwatervoorziening en innovatieve maatregelen om gebruik te optimaliseren. In de regio Rijnmond-Drechtsteden zijn er 2 inlaatpunten die worden gevoed vanuit het hoofdwatersysteem: Gouda en Bernisse. Daarnaast is er nog een aantal kleinere inlaatpunten afhankelijk van het hoofdwatersysteem. Met borging van de zoetwatervoorziening voor de twee bovenregionale inlaatpunten wordt een belangrijke basis gelegd, waarna maatwerkoplossingen voor de overige inlaatpunten volgen. De inlaat bij Gouda is in het huidige klimaat al kwetsbaar in droge tijden met lage rivierafvoeren. De kans op innamestops zal in de komende decennia toenemen, door lage rivierafvoeren in het zomerhalfjaar. De inlaat bij Bernisse is ook bij implementatie van het Kierbesluit Haringvliet tot 2050 betrouwbaar. Op langere termijn kan daarna de inzetbaarheid teruglopen. Belangrijke criteria voor Rijnmond-Drechtsteden om tot keuzes voor maatregelen te komen zijn kosteneffectiviteit, flexibiliteit en robuustheid. Het maatregelenpakket moet huidige en toekomstige knelpunten oplossen, kansen benutten en waar mogelijk toekomstige ontwikkelingen inpasbaar maken. Mogelijke ontwikkelingen waarmee rekening moet worden gehouden zijn een verdieping van de Nieuwe Waterweg t.b.v. de bereikbaarheid van de Mainport, kansen voor natuur in de Delta en de beslissing over een zoet of een zout Volkerak-Zoommeer. 17 3.2 Een strategie en maatregelen voor zoetwatervoorziening in een dynamische regio Voor de zoetwatervoorziening van West Nederland kiezen we voor een robuuste zoetwatervoorziening. Dit is binnen de Rijn-Maasdelta beslissing verder uitgewerkt. Daarnaast zal in deze regio worden ingezet op innovatieve maatregelen, in samenwerking met de sectoren. Innovatie kan zich richten op slimmer en effectiever gebruik van zoetwater en het mogelijk tegengaan van zoutindringing. Voor het inlaatpunt Gouda wordt ingezet op het adaptief uitbreiden van alternatieve aanvoerroutes. Hierbij wordt uitgegaan van de huidige laagwaterafvoerverdeling van de rivieren. Voor het bovenregionale inlaatpunt Gouda betekent dit inzet op uitbreiding van de Kleinschalige Water Aanvoer (KWA) als alternatieve aanvoerroute. De uitbreiding kan stapsgewijs plaatsvinden en biedt mogelijk kansen voor het op termijn creëren van meer permanente oostelijke aanvoerroutes, waar ook de natuur in de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel van kan profiteren. De optie voor een meer permanente oostelijke aanvoer wordt opengehouden. Voor de Bernisse zetten we in op behoud van het huidige systeem en het vergroten van de robuustheid. Het Inlaatpunt Bernisse blijft naar verwachting tot 2050 bruikbaar, maar het inlaatpunt is wel kwetsbaar vanwege de verhoogde kans op hogere zoutconcentraties. Bij een zout Volkerak-Zoommeer kan de huidige bovengrens voor de inlaat van zoet water in het Brielse Meer sneller dichterbij komen. Het is daarom wenselijk om de oplossingsmogelijkheden voor dit inlaatpunt te verkennen. Zolang er geen betrouwbare en betaalbare alternatieve aanvoer voor Bernisse is, moeten de inspanningen gericht zijn op handhaving en optimalisatie van het Bernisse-Brielse Meer systeem. In de studie naar mogelijke optimalisatie wordt ook gekeken naar mogelijkheden om een hoger chloridegehalte te accepteren en de consequenties hiervan voor o.a. de industriesector. Op zeer lange termijn (na 2050) kan mogelijk de omgekeerde optie zich aandienen. 18 Overcapaciteit van een verbeterde alternatieve aanvoer voor West Nederland kan wellicht (in bepaalde periodes) worden benut om het Brielse Meer aan te vullen. In dat kader verdient het aanbeveling om nu al de mogelijkheid te onderzoeken om een pijpleiding aan te leggen in de nieuwe Blankenburgertunnel. Daarnaast geven we aandacht aan het voorkomen van zoutindringing in West Nederland en verzilting van kleinere inlaatpunten, in samenwerking met de sector. Zo geeft de drinkwatersector aan mogelijkheden te zien om over te gaan op het ontzilten van water. Nadelen daarvan zijn de hogere kosten en de lozing van het residu (‘brijnproblematiek). De KWA kan eventueel gecombineerd worden met een bellenpluim in de Nieuwe Waterweg. Er is nog veel onzeker over de werking van de bellenpluim onder de omstandigheden die in de Nieuwe Waterweg heersen en over de mate waarin een bellenpluim het zoutgehalte bij inlaatpunten reduceert. Uit de analyse met het Delta-instrumentarium blijkt dat een bellenpluim in de Nieuwe Waterweg in 2050 een beperkt effect heeft en in 2100 vrijwel geen effect meer heeft op Bernisse. Eventuele andere mogelijkheden om verzilting tegen te gaan zullen worden onderzocht. 3.3 Doelbereik, kosten en effecten van de voorkeurstrategie Zoetwater PM: In dit deel zullen de resultaten van de berekening leiden tot kwantitatieve gegevens over doelbereik, kosten en effecten van de strategie en de maatregelen. De resultaten kome begin 2014 beschikbaar. 4. Adviezen over generieke deltabeslissingen waterveiligheid en ruimtelijke adaptatie Deltabeslissing Waterveiligheid Zoals hiervoor beschreven in de voorkeurstrategie voor waterveiligheid, wordt de generieke lijn die de minister van IenM reeds heeft gecommuniceerd grotendeels onderschreven. Er zijn ook enkele aandachtspunten (aanscherpingen, aanvullingen, alternatieve visie) die vanuit Rijnmond-Drechtsteden als advies worden meegegeven voor de uiteindelijke deltabeslissing. Redeneerlijn veiligheid: De stuurgroep Rijnmond-Drechtsteden ondersteunt de nieuwe koers die is ingezet met het waterveiligheidsbeleid. De risicobenadering en het instellen van een basisveiligheid voor alle mensen achter de dijken zijn een stap voorwaarts. Ook de extra aandacht voor maatschappelijk ontwrichting, vitale functies en rampenbeheersing is een verbetering van ons beleid. Toetsingsinstrumentarium: we adviseren om in het kader van de deltabeslissing Veiligheid bij de ontwikkeling van een nieuw toetsinginstrumentarium aandacht te geven aan: o o o 19 Een eenduidige norm waarop dijken worden getoetst. Het hanteren van een dijkconcept waarbij overhoogte en oversterkte goed in beeld zijn en verantwoord worden benut. Het kunnen meenemen van voorlanden bij het voldoen aan de norm. Voorlanden: In grote delen van deze regio ligt voor de primaire kering een stuk voorland (soms anders genoemd, bijvoorbeeld zelling of gewoon buitendijks gebied). Deze voorlanden zijn van invloed op de belasting van de dijk en soms ook op de sterkte van de dijk (doordat ze samen een soort brede dijk vormen). ). De huidige primaire keringen worden (grotendeels) vrijgehouden van bebouwing en andere ruimtelijke ontwikkelingen om hun kerende functie te waarborgen. Op voorlanden hebben vaak wel ruimtelijke ontwikkelingen plaatsgevonden. Soms gaat het om stedelijke functies en soms om natuur. Het is goed om deze lokale omstandigheden mee te wegen bij het type oplossing dat wordt verkozen. Dit vereist niet alleen een goede plek in het wettelijk toetsinstrumentarium, maar vraagt ook om een ruimtelijke borging dat deze voorlanden ook daadwerkelijk een kerende functie blijven behouden. De partners in Rijnmond-Drechtsteden spreken af om binnen hun wettelijke taken en verantwoordelijkheden alles eraan te doen om deze kansen te pakken. Het advies is daarnaast om te bezien of extra instrumenten of generieke afspraken kunnen bijdragen. o Regionale keringen: Er zijn regionale keringen (zoals boezemkaden, keringen langs regionale rivieren en compartimenteringsdijken), die de gevolgen van een overstroming binnen de dijkring kunnen beperken. Dit biedt een extra veiligheid en is kan soms zelfs een argument zijn voor een lagere norm (overstromingskans) op de primaire waterkering. Zo kunnen kosten worden bespaard door te benutten wat er a ligt. Dit vergt wel een toets op de daadwerkelijke bijdrage (standzekerheid) en vraagt ook om borging van deze functie door provincie en/of gemeente en waterschap. De provincie onderzoekt op dit moment wat de gevolgen van compartimenteringskeringen voor het overstromingsverloop en de – effecten zijn. o C-keringen: De dijken langs de Hollandse IJssel zijn benoemd als C-keringen. Het huidige beleid maakt onderscheid tussen primaire keringen van het type A, B en C. De term C-kering wekt de indruk dat deze van minder groot belang zijn.De keringen langs het getijdendeel van de Hollandsche IJssel zijn echter van groot belang, gezien de potentiële gevolgen voor Centraal Holland en de Krimpenerwaard. Ze dienen dan ook in dezelfde prioriteit te worden meegenomen bij de vaststelling van nieuwe normen en in het nHWBP. De stuurgroep wil dit belang nogmaals onderstrepen. Dit geldt ook voor de Diefdijk aan oostzijde van de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. o B-keringen: De voorliggende dammen en storvloedkeringen zijn in beheer bij Rijkswaterstaat. De betrouwbaarheid (overstromingskans) van deze keringen heeft invloed op de normering van de dijken erachter. De eisen aan deze keringen worden momenteel dan ook afgeleid van het vereiste beschermingsniveau en de eisen aan de dijkenvan de achterliggen e dijkringen. Systeemwerking en differentiatie van normen heeft ook invloed op de eisen aan de voorliggende keringen. Deze dienen duidelijk te worden vastgesteld om de waterkeringen te kunnen toetsen, maar ook om doelmatige verbetermaatregelen (en daarbij te hanteren ontwerpbelastingen) te kunnen bepalen. Dit geldt ook voor het buitendijks gebied achter deze dammen en stormvloedkeringen. Deltabeslissing ruimtelijke adaptatie Pm 5. Advies over Deltabeslissing zoetwater Zoals hiervoor beschreven in de voorkeurstrategie zoetwater, wordt de generieke lijn voor zoetwater onderschreven. Er zijn ook enkele aandachtspunten, die vanuit RijnmondDrechtsteden als advies worden meegegeven voor de uiteindelijke deltabeslissing. 20 Ambitie: Rijnmond-Drechtsteden ondersteunt de keuze voor een strategie die zich richt op het oplossen van knelpunten en het benutten van kansen. Het belang dat aan zoetwater wordt gehecht en de ambitie om het watersysteem op orde te houden en waar mogelijk te verbeteren ten behoeve van economie en leefbaarheid wordt onderschreven. Juist in Rijnmond-Drechtsteden bevindt zich een zwaartepunt van de economie met de mainport Rotterdam en de greenports. We hebben de ambitie vast te houden aan het concurrentievoordeel dat mede door de beschikbaarheid van zoetwater kon ontstaan. Door ook in de toekomst de zekerheid te bieden van voldoende zoetwater is het mogelijk deze concurrentiepositie verder te vergroten en zelfs nieuwe kansen voor de toekomst te scheppen. Voorkeursstrategie: De keuzes in de deltabeslissing zoetwater passen bij de voorkeurstrategie zoetwater Rijnmond-Drechtsteden. We adviseren om uitbreiding van de alternatieve aanvoerroutes zodanig in te richten, dat overgang naar permanente oostelijke aanvoer altijd mogelijk blijft. Daarnaast adviseren we om in de deltabeslissing te agenderen dat mogelijkheden verkend worden om gebruik te maken van de relatie tussen WestNederland en het Bernisse-Brielse Meer systeem. Daarbij kan op lange termijn ook de optie onderzocht worden om het Brielse Meer vanuit West-Nederland van zoetwater te voorzien. Voorzieningenniveau: Het instrument voorzieningenniveau geeft duidelijkheid over taken van de overheid, inspanningen en risico’s op watertekorten. Rijnmond-Drechtsteden vindt de dialoog met gebruikers en het optimaliseren van afspraken en inspanningen een belangrijk onderdeel en vraagt ruimte voor een regionale invulling hiervan. Dit proces biedt mogelijkheden om kansen te benutten voor versterking van de economische positie en de leefbaarheid van de regio. 6. Advies over vervolg na Deltaprogramma 2015: uitvoeringstrategie en governance Binnen het Deltaprogramma hebben wij geleerd dat samenwerken geld bespaart. Integraal en gebiedsgericht werken leidt tot nieuwe oplossingen die goedkoper zijn en de ruimtelijke kwaliteit ten goede komen. Uitvoeringsstrategie Waterveiligheid Bij de uitvoering van de voorkeurstrategie is een belangrijk element de ontwikkeling van een gedifferentieerd ruimtelijk handelingsperspectief voor de versterking en verhoging van de dijken. Daarvoor is het nodig dat ruimtelijke ontwikkeling en dijkontwerp hand in hand gaan. Betrokken partijen maken samen plannen voor gebieden en integreren daarin de dijk. Dit geldt ook voor buitendijkse gebieden. Daarmee kan –waar dat zinvol blijkt- multifunctioneel ruimtegebruik mogelijk worden en zal de ruimtelijke ontwikkeling binnendijks - op de dijk en buitendijks beter op elkaar aansluiten. De samenwerking tussen waterbeheerders en ruimtelijke ontwikkelaars en ordenaars vereist meer energie in de voorbereiding van plannen, maar levert meer draagvlak op en meer ruimtelijke kwaliteit. Daardoor treedt in de uitvoering minder tijdverlies door discussie en procedures op. Concreet noemen we de volgende voorbeelden waarin deze nieuwe manier van (samen)werken gestalte wordt gegeven: 21 Het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard wil een ruimtelijke lange termijn visie ontwikkelen voor de dijktrajecten in haar gebied. Door randvoorwaarden, eisen en uitgangspunten ruimtelijk en over lange termijn in een visie uit te werken wordt het makkelijker om met de provincie en gemeentes plannen te integreren. De gemeente Dordrecht heeft samen met de betrokken waterschappen een MIRT-verkenning gestart om een zelfredzaam eiland te ontwikkelen.Daarbij spelen ruimtelijke maatregelen, maar ook andere maatregelen zoals risicocommunicatie en evacuatieplannen een belangrijke rol. In het Merwe-Vierhavens gebied in Rotterdam speelt op korte termijn gebiedsontwikkeling (Stadshavens) in een zone waar ook een dijktraject loopt. Op lange termijn zal dit dijktraject versterkt moeten worden. Er ligt nu een kans om de gebiedsontwikkeling zo te doen, zodat die dijkversterking straks goed/mooi/goedkoop ingepast kan worden. De plantermijn van de gebiedsontwikkeling (10 jaar) en het moment van de dijkversterking sluiten echter niet op elkaar aan. Om deze kans te pakken moet waterschap en gemeente verder kijken dan hun eigen taak (planhorizon, plangebied, verantwoordelijkheid).Dat betekent ook dat opnieuw gekeken moet worden naar de koppeling tussen financiering van gebiedsontwikkeling en waterveiligheid. Dit is illustratief voor de kansen tussen water- en andere opgaven in dit gebied. Waar mogelijk kan de provincie het geschetste ruimtelijke handelingsperspectief borgen in de Structuurvisie Ruimte en Mobiliteit en kunnen zij een rol spelen in regionale gebiedsuitwerkingen en eventuele uitvoeringsprogramma’s. Kort samengevat komt het erop neer dat we verder zullen kijken en handelen dan het eigen plangebied, plantermijn of verantwoordelijkheid. Dit is geen vanzelfsprekendheid. Er is een aantal instrumenten mogelijk om deze veranderopgave aan te pakken. o o o Door een dialoog te starten tussen partijen over verschillende kansen in Rijnmond-Drechtsteden, bijvoorbeeld onder regie van de provincie, en daarvan te leren. Door pilots op te starten, zoals al gebeurd in Dordrecht (Delta-experiment en MIRT-verkenning) en voor de Merwe-Vierhaven. Door nieuwe financieringsarrangementen te verkennen, waarbij kosten en baten over de tijd anders worden verdeeld. Uitvoeringsstrategie Zoetwater Afhankelijk van de wijze waarop de kaders voor het voorzieningenniveau worden geborgd door het Rijk, zullen de regionale partners allen een rol krijgen om dit voorzieningenniveau voor Rijnmond-Drechtsteden verder uit te werken. Daarnaast wordt een specifieke investerings- en uitvoeringsagenda opgesteld voor de noozakelijk maatregelen tot aan 2028. Daarvoor wordt gewerkt vanuit één samenhangend en overkoepelend verhaal met maatregelen geplaatst in ruimte en tijd (adaptatiepaden) en met aandacht voor verbinding korte en de (middel)lange termijn en maatschappelijke ontwikkelingen in het gebied. De maatregelpakketten en de daarbij behorende 22 financieringsarrangementen (met meerdere partijen) richten zich op de KWA/Gouda en maattregelen bij de Bernisse. Daarnaast wordt gekeken naar de noodzakelijke aanvullingen die daarbij nodig zijn vanuit de optie van een ‘zout’ Volkerak Zoommeer en een eventuele verdieping van de Nieuwe Waterweg. Programmeren en governance Op basis van de adaptatiepaden voor Rijnmond-Drechtsteden kan een plan voor implementatie worden gemaakt. Daarbij gaat het om: 1. Het programmeren van noodzakelijke maatregelen, te ontwikkelen beleidsinstrumenten, noodzakelijk onderzoek en te nemen besluiten tot 2028 2. Het agenderen van maatregelen/besluiten/instrumenten in de periode na 2028 tot 2100 3. Het beschrijven van de wijze waarop besluiten ook in de toekomst worden genomen en maatregelen (gezamenlijk) worden uitgewerkt (governance). 7. Kennis- en innovatieagenda PM 8. PM 23 Adviezen van algemeen belang
© Copyright 2024 ExpyDoc