Les chiffres

Les chiffres
didactische fiche 1
Doelstellingen
Talige doelen
- De leerlingen herhalen de cijfers van één tot zeven wanneer de leerkracht ze voorzegt.
(1. herhalen)
- De leerlingen herkennen de cijfers van één tot zeven. (2. herkennen)
- De leerlingen kunnen het juiste dobbelsteenicoon omhoogsteken of aanduiden. (2. herkennen)
- De leerlingen zingen het liedje van Violette. (1. herhalen)
Activiteiten
Instapritueel
Het liedje ‘Violette à bicyclette’
Kennismaken met Violette en haar ‘bicyclette’
1
3
2
U hebt vooraf de tekening van ‘Violette à bicyclette’ op het bord gehangen.
LK : Bonjour, les enfants ! Je vous présente Violette. Voici Violette.
Dites bonjour à Violette !
LL : Bonjour, Violette.
LK : Pour venir ici, Violette n’a pas pris l’auto. (U imiteert een bestuurder van een auto:
houd het ‘stuur’ vast en boots het geluid van een motor na.)
Non, non ! Pas d’auto pour Violette ! Violette, elle roule à bicyclette ! (Verwijs naar
de fiets op de tekening en imiteer de houding van een fietser: het stuur vasthouden
en trappen.)
À bicyclette. À bicyclette. Répétez.
LL : À bicyclette.
LK : Violette à bicyclette. Répétez.
LL : Violette à bicyclette.
LK : Aujourd’hui, on va apprendre la chanson de « Violette à bicyclette ».
Écoutez bien.
U laat het liedje horen van ‘Violette à bicyclette’ en zingt mee met de opname. De partituur vindt
u als bijlage na deze fiche.
MINI MAX 3
1
Les chiffres
didactische fiche 1
Terwijl de cijfers in het liedje opgesomd worden, telt u ze mee op uw vingers.
LK : Maintenant, je vais vous chanter la chanson encore une fois.
Mais attention : à chaque fois que je chante « Violette », vous vous levez.
(U doet voor wat u bedoelt: u gaat zitten, neuriet een verzonnen melodietje en zingt
plots, duidelijk verstaanbaar, ‘Violette’. U gaat dan plots rechtop staan. Daarna gaat u
weer zitten en neuriet u verder.)
Vous avez compris ?
LL : Oui/Non.
LK : On va essayer. Asseyez-vous.
(U doet de oefening op dezelfde manier als hierboven: een verzonnen melodie neuriën
en af en toe ‘Violette’ ertussen zingen. Naargelang het begrip van de leerlingen staat u
zelf al dan niet mee op.)
Très bien ! Et maintenant avec la vraie chanson !
(U gaat op dezelfde manier te werk, maar nu met het liedje van Violette.)
Vervolgens gaat u de cijfers uit het liedje ritmisch opzeggen en door de leerlingen laten herhalen.
Dat kan op verschillende, afwisselende manieren: luid, stil; traag, snel; declamerend, gezongen op
de melodie van het liedje.
LK : Écoutez bien et répétez après moi.
Un, deux, trois.
LL : Un, deux, trois.
Herhaal dit een paar keer voor u verder gaat.
LK : Un, deux, trois, quatre. (Hier mag u ‘quatre’ uitspreken als ‘kat’.)
LL : Un, deux, trois, quatre.
Herhaal dit een paar keer voor u verder gaat.
LK : Cinq, six, sept.
LL : Cinq, six, sept.
Daarna worden de verschillende reeksen herhaald, los van elkaar en na elkaar.
Om af te sluiten wordt het volledige liedje van Violette een paar keer gezongen.
Un, deux, trois, quatr’, cinq, six, sept. Violette, Violette.
Un, deux, trois, quatr’, cinq, six, sept. Violette à bicyclette.
Nota voor de leerkracht
cinq: let hier op dat u geen [n] uitspreekt vlak voor de [k]. We mogen dus slechts drie
klanken horen: eerst de [s], daarna de nasale ‘ein’ (zonder [n]!) en ten slotte de [k].
six: wanneer het volgende woord met een medeklinker begint, spreken we geen [s] uit voor
de x van ‘six’, bv. six bouteilles. De x van ‘six’ wordt enkel uitgesproken:
- wanneer het woord geïsoleerd staat, bv. tijdens het tellen, of aan het einde van een zin:
‘J’en ai six.’ Hier hoor je een [s];
- of wanneer het volgende woord met een klinker begint, bv. six élèves. Hier hoor je een [z].
sept: we spreken de p nooit uit. We zeggen dus ‘sèt’.
2
MINI MAX 3
Les chiffres
didactische fiche 1
Dobbelsteeniconen in de juiste volgorde leggen en tellen
2
U toont de dobbelsteeniconen en nodigt de leerlingen uit om die in de juiste volgorde op
het bord te hangen.
LK : Voici les icônes d’un dé. Nous allons les mettre dans le bon ordre.
(Duid met uw hand een ‘volgorde’ aan.)
Qui a trouvé la première icône ? Viens montrer la première icône.
U wijst de leerlingen aan die de icoontjes op het bord komen hangen. Zij hangen telkens hun
icoontje in de juiste volgorde in de rij. Bij elk nieuw icoontje zegt u het getal in het Frans en laat u
de leerlingen herhalen. Tussentijds kunt u ook al eens het hele rijtje (tot dan toe) laten herhalen.
Het liedje van Violette zingen en het juiste dobbelsteenicoon
aanduiden
2
U neemt de dobbelsteeniconen van het bord en deelt ze uit.
LK : Nous allons chanter la chanson de Violette. Quand tu entends le numéro de ton
icône, tu lèves (U doet dit voor.) la carte et les autres désignent la carte. (U doet
dit voor: wijs naar de desbetreffende, omhooggestoken kaart.)
Compris ? Attention ! On va essayer.
Zing nu het liedje samen met de leerlingen, maar zonder de opname te laten horen, zodat u
het tempo traag genoeg kunt houden.
Herhaal indien nodig.
Uitstapritueel
MINI MAX 3
3
Les chiffres
didactische fiche 1 bijlage
Violette à bicyclette
F
2
&b 4 œ
Un,
C
œ
deux,
œ
œ
trois, quatre,
œ
œ œ
cinq, six, sept.
F
œ
œ
œ œ œ
œ
Vi - o - lette,
Vi - o - lette.
C
&b œ
5
Un,
4
œ
deux,
MINI MAX 3
œ
trois,
œ
quatre,
œ œ œ
cinq, six, sept.
F
œ œ œ œ
Vi - o - lette
à
œ œ œ
bi - cy-clette.
Les chiffres
didactische fiche 2
Doelstellingen
Talige doelen
- De leerlingen zingen (herhalen) het liedje van Violette. (1. herhalen)
- De leerlingen benoemen de dobbelsteeniconen van één tot zeven. (3. actief gebruiken)
- De leerlingen voorspellen of het volgende kaartje hoger of lager is d.m.v. ‘plus haut’ of
‘plus bas’. (3. actief gebruiken)
- De leerlingen begrijpen de uitleg van de spelletjes. (1. herhalen)
- De leerlingen kunnen de uitkomst van eenvoudige rekensommetjes in het Frans zeggen.
(3. actief gebruiken)
- De leerlingen begrijpen welk cijfer er genoemd wordt in het spel ‘citron citron’ en reageren er
gepast op. (2. herkennen)
- De leerlingen kunnen zelf twee cijfers benoemen om het spel ‘citron citron’ te spelen.
(3. actief gebruiken)
Activiteiten
Instapritueel
Nous chantons ‘Violette’ et nous jouons
Het liedje ‘Violette à bicyclette’ herhalen
3
U laat de leerlingen opnieuw het liedje horen. De leerlingen mogen direct meezingen. Als dat
nog moeilijk gaat, wordt het liedje eerst in een trager tempo herhaald (zonder de opname) en/of
worden de getallen herhaald zoals gesuggereerd in fiche 1.
‘Plus haut, plus bas’ spelen met de dobbelsteeniconen
2
MINI MAX 3
5
Les chiffres
didactische fiche 2
De dobbelsteeniconen die reeds in fiche 1 aan bod kwamen, worden hier aangewend voor
een klassikaal spelletje ‘Plus haut, plus bas’.
Maak een tiental kopieën van deze iconen en plaats ze tegen het bord (of hang ze op het bord),
met de voorkant naar het bord toe gedraaid, in een horizontale rij. Enkel de eerste kaart links is
omgedraaid en dus zichtbaar.
LK : Nous allons jouer au jeu « Plus haut, plus bas ». Nous jouons avec les chiffres de UN
(Toon één vinger.) à SEPT. (Toon zeven vingers.)
Voici la première carte. C’est combien ?
LL : (par example) Cinq.
LK : Très bien ! Et la carte suivante ? Elle sera comment ? Que pensez-vous : plus haut
(duim omhoog) ou plus bas (duim omlaag) ?
U kunt er eventueel een wedstrijd van maken tussen twee of drie groepen in de klas:
wie voorspelt het best de kaarten, wie heeft de meeste voorspellingen juist?
U kunt deze activiteit ook zonder competitie-element uitvoeren. U vraagt dan gewoon aan
de leerlingen wat hun persoonlijke mening is door hun duim te laten opsteken.
Denk eraan om telkens ook het cijfer te laten zeggen (en herhalen) door de leerlingen. Na
een reeks van drie of vier dobbelsteeniconen kunt u de vorige cijfers nog eens collectief laten
opzeggen.
Tellen in de kring
De leerlingen zitten in een kring.
LK : Mettez-vous en cercle. (Teken een cirkel in de lucht.)
De getallen tussen één en zeven worden herhaald: elke leerling zegt een getal dat het resultaat is
van de optel- of aftreksom tussen het vorige genoemde getal en de wiskundige bewerking door
de leerkracht opgegeven.
LK : Maintenant, nous allons compter ! (Mime: op de vingers tellen.)
Je dis un chiffre et la personne suivante fait « plus un* ».
Par exemple : je dis « quatre », donc qu’est-ce que tu dis, X ?
LL X : Cinq.
LK : Très bien. Et ensuite, Y ?
LL Y : Six.
LK : Super !
*Andere mogelijkheden:
- plus deux
- plus trois
- moins un
- moins deux
- etc.
Nota voor de leerkracht
‘Compter’: men spreekt de p niet uit. Ook de m mag men niet horen. De juiste uitspraak is
dus: [k], gevolgd door een nasale ‘on’ en daarna ‘tee’.
Je compte: [k] ‘on’ [t]
6
MINI MAX 3
Les chiffres
didactische fiche 2
Citron citron
2
3
Dit spel heeft niets met citroenen te maken, maar wordt zo genoemd, omdat het oorspronkelijk
gespeeld werd met de namen van fruit. Het wordt ook wel ‘salade de fruits’ genoemd.
Alle leerlingen zitten op een stoel in een kring en ontvangen een kopie met daarop
een dobbelsteenicoon van één tot zeven. Zorg er dus voor dat u de dobbelsteeniconen
voldoende kopieert. Sommige nummers zullen twee, drie of zelfs vier keer voorkomen.
De leerlingen mogen zelf naar hun icoon kijken, maar mogen het niet aan de anderen tonen.
U staat in het midden en zegt twee nummers, van één tot zeven. De leerlingen die deze nummers
op hun icoon hebben staan, moeten opstaan en van stoel veranderen. Ze gaan zitten op een van
de vrijgekomen stoelen (dus de stoel van een leerling die ook deze cijfers op zijn icoon had staan).
De persoon die in het midden stond (in dit geval de leerkracht), moet dan proberen om sneller
te zijn dan deze leerlingen en een van de vrijgekomen stoelen in te palmen. De persoon die geen
vrije stoel meer vindt, komt in het midden van de cirkel terecht en mag de twee volgende
nummers noemen. In de uitleg van dit spel naar de leerlingen toe gaan we geleidelijk te werk.
LK : Asseyez-vous dans un cercle. Je vais vous donner une carte. Vous pouvez regarder
votre carte, (U houdt een kopieerblad vast en kijkt ernaar, zogezegd angstvallig erop
lettend dat niemand rondom u kan meekijken.) mais attention : les autres personnes
(Wijs naar de personen rondom u.) ne peuvent pas voir la carte. (Schud uw wijsvinger
ontkennend heen en weer en wijs daarna naar uw oog.) Compris ?
Daarna deelt u de bladen uit en gaat u in het midden van de kring staan. U zorgt ervoor dat er
één stoel te veel in de kring staat.
LK : Je vais dire deux numéros, par exemple les numéros trois et cinq.
Alors, vous regardez votre carte. Vous avez le numéro trois ou le numéro cinq ?
Non ? Alors, vous ne faites rien. Vous restez assis (mime: op stoel blijven zitten).
Vous avez le numéro trois ou le numéro cinq ? Oui ? Alors, vous vous levez
(mime: rechtop staan) et vous cherchez (mime: één hand boven ogen, ‘zoekhouding’)
une chaise libre. (Wijs naar de vrije stoel in de kring en ga erop zitten.)
Compris ? On va essayer ! Mais je vais d’abord éliminer cette chaise.
De leerkracht verwijdert de vrije stoel uit de kring.
LK : Les numéros… deux et trois : changez de place !
Herhaal dat principe een paar keer, telkens met andere nummers.
Wanneer dat vlot gaat, volgt een ‘verrassingseffect’: terwijl de leerlingen van plaats veranderen,
neemt de leerkracht snel de plaats in van een van de leerlingen, zodat er geen vrije stoel meer
overblijft.
LK : X, tu n’as plus de place ? Alors, tu restes au milieu du cercle et tu peux dire deux
numéros qui doivent changer de place.
Attention, parce que X va essayer de reprendre une de vos chaises !
LL X : (par exemple) Un et six.
MINI MAX 3
7
Les chiffres
didactische fiche 2
Indien gewenst, kan ook de laatste fase van de uitleg toegevoegd worden: wanneer de persoon
die in het midden staat ‘citron citron’ zegt, moeten álle deelnemers rechtop staan en van plaats
veranderen.
Uitstapritueel
1
3
2
6
5
8
MINI MAX 3
4
Les chiffres
didactische fiche 3
Doelstellingen
Talige doelen
- De leerlingen begrijpen het verhaal ‘Le numéro sept’. (2. herkennen)
- De leerlingen leggen de platen in de juiste volgorde. (2. herkennen)
- De leerlingen antwoorden op de vragen over het verhaal en gebruiken daarvoor de reeds
geleerde cijfers van één tot zeven. (3. actief gebruiken)
- De leerlingen dramatiseren het verhaal en formuleren, met de hulp van de leerkracht,
de zinnen die daarbij horen. (3. actief gebruiken)
Activiteiten
Instapritueel
Luisteren naar het verhaal ‘Le numéro sept’
3
5
U vertelt het verhaal ‘Le numéro sept’ aan de hand van de verhaalplaten of laat het beluisteren via
de geluidsopname.
1
Les sept nains attendent.
MINI MAX 3
9
Les chiffres
didactische fiche 3
2
Le nain numéro un entre.
Les six autres nains attendent.
Le nain numéro un sort.
3
Le nain numéro deux entre.
Les cinq autres nains attendent.
Le nain numéro deux sort.
4
Le nain numéro trois entre.
Les quatre autres nains
attendent.
Le nain numéro trois sort.
5
Le nain numéro quatre entre.
Les trois autres nains attendent.
Le nain numéro quatre sort.
10
MINI MAX 3
Les chiffres
didactische fiche 3
6
Le nain numéro cinq entre.
Les deux autres nains attendent.
Le nain numéro cinq sort.
7
Le nain numéro six entre.
Le dernier nain attend.
Le nain numéro six sort.
8
Le nain numéro sept entre.
– Bonjour, Mini Max !
LK : Je vais vous raconter une histoire. Qu’est-ce que vous voyez ici ? Vous pouvez le dire
en néerlandais.
LL : (mogelijke antwoorden in het Nederlands:) Dwergen, zitten in de salon, zijn aan
het wachten enz.
LK : (U reageert in de mate van het mogelijke in het Frans op de voorstellen van de leerlingen.) Oui, ce sont des nains ; effectivement : ils attendent ; ils sont dans le salon…
Combien y a-t-il de nains ? On va les compter ensemble ?
LL : Un, deux, trois, quatre, cinq, six, sept.
LK : Très bien : il y a sept nains. Alors, écoutez bien. Je vais vous raconter l’histoire du
numéro sept.
U leest het verhaal voor, ondersteund door de verhaalplaten.
MINI MAX 3
11
Les chiffres
didactische fiche 3
De verhaalplaten in de juiste volgorde leggen
3
1
U test het tekstbegrip van de leerlingen door hen in groepjes een aantal platen in
de juiste volgorde te laten hangen of leggen. U vraagt aan de leerlingen:
LK : Quel est le premier dessin ? Et le numéro deux ? Et après ?
U vraagt telkens aan de leerlingen om de plaat te beschrijven:
LK :
LL :
LK :
LL :
LK :
LL :
Quel nain entre ?
Le nain numéro (un) entre.
Qui attend ?
Les (six) autres nains attendent.
Il y a combien de fauteuils libres ?
Un (deux, trois… )
Wanneer deze oefening klaar is, dekt u de platen op het bord af (door het bord dicht te klappen
of de platen weg te nemen).
De leerlingen nemen hun mini carnet, waar ze de tekeningen uit het verhaal terugvinden.
Ze nummeren de tekeningen chronologisch.
LK : Maintenant, nous allons numéroter les dessins dans notre mini carnet. Prenez votre
mini carnet à l’exercice 1. Vous voyez les mêmes dessins qu’au tableau. Quel est
le premier dessin ?
LL : (Duidt eerste tekening aan.)
LK : Exact ! Alors, vous notez le numéro 1 à côté du dessin. (Steek één vinger op en duid
aan in de mini carnet.)
Puis, vous cherchez le dessin numéro 2 et vous y notez le numéro 2. (Steek twee
vingers op.) Et ainsi de suite. Vous travaillez seuls.
De leerlingen werken zelfstandig aan de taak. Na afloop toont u opnieuw de platen op het bord
(uit de vorige activiteit) en kunnen de leerlingen het werk in hun mini carnet nakijken en indien
nodig verbeteren.
LK : Je vous montre la solution. Contrôlez si vous avez indiqué le même ordre dans votre
mini carnet. Vous corrigez avec un stylo vert.
Oplossing: 1G, 2B, 3D, 4E, 5A, 6H, 7F, 8C
12
MINI MAX 3
Les chiffres
didactische fiche 3
De cijfers van één tot zeven inoefenen
2
U verdeelt de klas in groepjes van twee of drie leerlingen. Elk groepje werkt in de mini carnet van
een van de leerlingen en krijgt zeven propjes papier in verschillende kleuren. Op de tekening in
de mini carnet vinden de leerlingen de keuken en de salon met zeven zitplaatsen.
De propjes in verschillende kleuren duiden elk een andere dwerg aan.
U vertelt het verhaal opnieuw. De leerlingen beelden uit wat ze horen.
LK : Les sept boulettes de papier que vous avez reçues, ce sont les sept nains. Écoutez
bien l’histoire : vous allez mimer, avec les boulettes de papier, ce que vous entendez.
Par exemple : les sept nains attendent.
De leerlingen laten alle proppen nog in de salon liggen.
LK : Alors, où sont les sept boulettes de papier ?
(U gaat kijken bij de verschillende groepjes.)
Très bien : toutes les boulettes de papier sont dans le salon.
Écoutez la suite maintenant.
Daarna vult u aan:
LK : Le nain numéro un entre. Les six autres nains attendent.
De leerlingen verplaatsen dan één propje van de salon naar de keuken. Ze tellen bovendien
telkens mee hoeveel proppen er de keuken zijn binnengegaan en hoeveel proppen er nog in
de salon zitten. Ook het aantal lege zitplaatsen kan geteld worden. U kunt de oefening ook wat
moeilijker maken (en wat afwijken van het oorspronkelijke verhaal) door bijvoorbeeld ook
twee of drie dwergen tegelijk naar de keuken te sturen. Er kunnen ook dwergen terugkomen uit
de keuken. Het is belangrijk dat alle leerlingen telkens hardop meetellen. Eventueel kunnen
de leerlingen ook aan elkaar opdrachten geven.
Na deze oefening in kleine groepen kunnen de leerlingen het verhaal ook dramatiseren.
De leerkracht vertelt en de leerlingen beelden uit.
Er staan zeven stoelen vooraan in de klas voor zeven leerlingen die de rol van de dwergen spelen.
Om aan te duiden dat ze nog niet door Mini Max zijn opgelapt, krijgen de wachtende dwergen
een verdrietig gezichtje op een kaartje.
(Maak bijvoorbeeld kleine kaartjes met op de voorzijde een verdrietig en op de achterzijde
een lachend gezichtje.) Er wordt telkens geteld hoeveel dwergen er naar de keuken zijn, hoeveel
dwergen er nog wachten en hoeveel lege zitplaatsen er zijn.
Wanneer een dwerg terugkomt van bij Mini Max, mag het kaartje omgedraaid worden en komt er
een lachend gezichtje tevoorschijn.
Indien het thema ‘Les sentiments’ reeds behandeld werd, kunnen de zinnen ‘Il est triste’ /
‘Il est content’ mee opgenomen worden.
Uitstapritueel
MINI MAX 3
13
Les chiffres
didactische fiche 4
Doelstellingen
Talige doelen
- De leerlingen begrijpen het verhaal ‘Le numéro sept’. (2. herkennen)
- De leerlingen dramatiseren het verhaal en formuleren, met de hulp van de leerkracht,
de zinnen die daarbij horen. (3. actief gebruiken)
Activiteiten
Instapritueel
Het verhaal ‘Le numéro sept’ dramatiseren
Luisteren naar het verhaal ‘Le numéro sept’
3
5
U vertelt nogmaals het verhaal ‘Le numéro sept’ (zie fiche 3) of laat het beluisteren.
LK :
LL :
LK :
LL :
LK :
LL :
LK :
LL :
Je vais vous raconter encore une fois cette histoire. Qui connaît encore le titre ?
Le numéro sept.
Très bien ! Vous savez encore compter jusqu’à sept ?
Oui !
Alors, on y va ensemble !
Un, deux, trois, quatre, cinq, six, sept !
Super ! Vous êtes prêts à l’écouter ?
Oui !
U leest het verhaal voor, ondersteund door de verhaalplaten.
Het verhaal ‘Le numéro sept’ dramatiseren
De leerlingen gaan het verhaal dramatiseren zoals aangeduid in fiche 3. Deze keer echter komt er
een extra uitdaging bij voor de sterkere leerlingen: zij zeggen de zinnen die de leerkracht in fiche 3
zelf zei, of de leerkracht ontlokt door middel van vraagstelling deze zinnen aan de leerlingen.
14
MINI MAX 3
Les chiffres
didactische fiche 4
LK : Qui entre ? / Quel nain entre ?
Qui attend ? / Combien de nains attendent ?
Il y a combien de fauteuils libres ?
Ook nu kunt u werken met een kaartje met een verdrietig gezichtje aan de ene kant
(voor de wachtende dwergen) en een lachend gezichtje aan de andere kant (voor de dwergen die
al bij Mini Max langs zijn gekomen).
Dit toneeltje kan gefilmd of gefotografeerd worden om er daarna een eigen fotoroman of
verfilming van te maken.
Ook hier is het belangrijk dat alle leerlingen telkens hardop meetellen.
Indien het thema ‘Les sentiments’ reeds behandeld werd, kunnen de leerlingen ook expliciteren
hoe de dwerg zich voelt. (‘Je suis triste/content(e).’)
Uitstapritueel
MINI MAX 3
15
Les chiffres
didactische fiche 5
Doelstellingen
Talige doelen
- De leerlingen benoemen de dobbelsteeniconen van één tot zeven. (3. actief gebruiken)
- De leerlingen benoemen het aantal gegooide ogen van een dobbelsteen. (3. actief gebruiken)
- De leerlingen vragen hoeveel ogen iemand gegooid heeft (‘C’est quel numéro ?’ /
‘C’est combien ?’). (3. actief gebruiken)
- De leerlingen zingen (herhalen) het liedje van Violette. (3. actief gebruiken)
Activiteiten
Instapritueel
Nous travaillons avec des dés et nous chantons « Violette à bicyclette »
Losse dobbelsteeniconen benoemen
2
U toont een dobbelsteenicoon. De leerlingen benoemen het juiste cijfer in het Frans.
Herhaal dat een paar keer, met de nodige variatie:
- het cijfer klassikaal laten zeggen;
- twee leerlingen antwoorden samen;
- één rij antwoordt;
- een leerling antwoordt individueel;
- de meisjes / de jongens antwoorden afwisselend.
LK : C’est quel numéro ? / C’est combien ?
(U mag een van beide structuren kiezen of ze allebei aanbieden.)
16
MINI MAX 3
Les chiffres
didactische fiche 5
Dobbelsteeniconen in een rijtje benoemen
2
U hangt de zeven dobbelsteeniconen horizontaal naast elkaar op het bord in willekeurige
volgorde. Bij elk icoon vraagt u aan de klasgroep:
LK : C’est quel numéro ? / C’est combien ?
U duidt daarbij de iconen in willekeurige volgorde aan, maar de leerlingen blijven wel alle iconen
zien. Dat procedé wordt verdergezet in een redelijk hoog tempo.
Geleidelijk aan draait u een paar iconen om (met de dobbelsteenafbeelding naar het bord toe).
Nochtans wordt het vorige procedé gewoon verdergezet, alsof de afbeeldingen nog zichtbaar
waren. Na een tijdje zijn alle iconen omgedraaid en benoemen de leerlingen alle cijfers zonder
de afbeeldingen nog te zien.
LK : Bravo ! Vous êtes formidables !
Daarna laat u een leerling naar voren komen die de rol van de leerkracht overneemt en
op dezelfde manier te werk gaat als zonet gedemonstreerd werd.
LK : Qui veut venir au tableau pour jouer le rôle du professeur ?
Halverwege roept u een andere leerling naar voren. Die gaat door tot alle iconen omgedraaid op
het bord hangen. U helpt indien nodig.
Na deze voorbeelden gaan de leerlingen op dezelfde manier aan de slag met de dobbelsteeniconen in kleine groepjes van twee of drie personen.
LK : Maintenant, vous faites la même chose dans des groupes de deux/trois :
une personne joue le rôle du prof et l’autre personne / les autres personnes dit /
disent les numéros. Quand toutes les cartes sont retournées (Beeld met beide
handen het omdraaien van de iconen uit.), vous changez de rôle. (Duid met beide
wijsvingers aan dat twee zaken van plaats verwisselen.)
Het aantal ogen van een dobbelsteen benoemen
4, 5
20
U gooit de dobbelsteen die bij de klasset zit. Indien niet alle leerlingen het gegooide aantal ogen
kunnen zien, gaat u met de dobbelsteen rond.
LK : C’est quel numéro ? / C’est combien ?
MINI MAX 3
17
Les chiffres
didactische fiche 5
Deze activiteit wordt een paar keer herhaald. Het tempo mag hoog liggen. Nadien mag
een leerling met de dobbelsteen gooien en vragen:
LL : C’est quel numéro ? / C’est combien ?
Ook dat wordt een paar keer herhaald.
De leerlingen gaan dan aan de slag in groepjes van twee. Ze maken eerst hun persoonlijke
dobbelsteen. Eén persoon werpt de dobbelsteen en vraagt:
LL : C’est quel numéro ? / C’est combien ?
De andere persoon antwoordt door het juiste cijfer in het Frans te benoemen.
Indien gewenst, kan hieraan het spelletje ‘Plus haut, plus bas’ gekoppeld worden. U gaat dan op
dezelfde manier te werk als beschreven in fiche 2, maar in plaats van met de dobbelsteeniconen
te werken, gaan de leerlingen hier voorspellen of de volgende dobbelsteenworp hoger dan wel
lager dan de vorige zal zijn.
Dat kan zowel in de klasgroep (eerst) als per twee leerlingen (daarna) ingeoefend worden.
Het liedje ‘Violette à bicyclette’ zingen
4
Om af te sluiten, zingen we het liedje ‘Violette à bicyclette’. Zie fiche 1.
Uitstapritueel
18
MINI MAX 3
Les chiffres
didactische fiche 6
,
Doelstellingen
Talige doelen
- De leerlingen begrijpen ‘Le compte des sept nains’. (2. herkennen)
- De leerlingen tellen tot tien. (3. actief gebruiken)
Activiteiten
Instapritueel
‘Le compte des sept nains’
Luisteren naar ‘Le compte des sept nains’
6
6
U vertelt het verhaal ‘Le compte des sept nains’ aan de hand van de verhaalplaten.
Chaque matin, Blanche-Neige compte
les 7 nains :
– Un… deux… trois… quatre… cinq…
six… sept !
Mais du coup, les nains ne savent compter
que jusqu’à sept : un, deux, trois, quatre,
cinq, six, sept… et puis ?
Et puis, plus rien ! Et puis, c’est fini !
Ils dorment dans 7 petits lits, ils mangent
dans 7 petites assiettes, ils boivent dans 7
petits verres…
Et chaque année, ils donnent 7 belles fleurs
pour l’anniversaire de Blanche-Neige.
MINI MAX 3
19
Les chiffres
didactische fiche 6
Aujourd’hui, c’est l’anniversaire
de Blanche-Neige.
Quatre nains entrent dans sa chambre pour
voir si elle est déjà réveillée.
Mais Blanche-Neige dort encore.
– Sssttt !
Soudain, ils se voient dans le miroir…
– Là ! Quatre nains !
– Mais non ! C’est nous !
– Ah ? Mais combien sommes-nous alors ?
– Huit, répond Blanche-Neige, réveillée…
– Combien ?
– Huit ! Vous êtes quatre ici et quatre dans
le miroir… Cela fait huit !
– Huit ! Ça sonne bien comme chiffre !
Huit, c’est la suite ! Hi, hi !
8
10
9
– Et huit plus moi, cela fait… neuf !
– Neuf ? C’est drôle : neuf comme un œuf !
Hi, hi !
– Et si je me regarde dans le miroir, alors
nous sommes dix !
– Dix ? Dix ! Dix comme Louise ! Ha, ha !
– Donc, mes chers petits nains…
Maintenant, vous avez appris les chiffres
8, 9 et 10 !
Vous avez bien travaillé pour aujourd’hui !
Bravo !
À partir de ce jour-là, les sept petits nains
offrent chacun dix belles fleurs pour
l’anniversaire de Blanche-Neige.
– Bon anniversaire, Blanche-Neige !
LK : Je vais vous raconter une histoire. Regardez ici (U toont de eerste plaat van
het verhaal.) : vous connaissez ces personnages ? C’est qui ?
LL : (waarschijnlijk in het Nederlands:) Sneeuwwitje en de zeven dwergen.
LK : Oui, effectivement. En français, on dit : « Blanche-Neige et les sept nains ».
Qui est alors Blanche-Neige sur le dessin ? Montrez Blanche-Neige.
LL : (Toont Sneeuwwitje.)
LK : Très bien. Et où sont les sept nains ? Montrez les sept nains.
20
MINI MAX 3
Les chiffres
didactische fiche 6
LL :
LK :
LL :
LK :
LL :
LK :
LL :
LK :
LL :
LK:
LL :
LK :
LL :
LK :
(Toont de zeven dwergen.)
Super ! (U toont Sneeuwwitje.) Blanche-Neige. Répétez.
Blanche-Neige.
(U toont de zeven dwergen.) Les sept nains. Répétez.
Les sept nains.
Super ! Et ici ? C’est qui ? (Duid een willekeurige dwerg aan.)
(afhankelijk van de voorkennis van de leerlingen:) Les sept nains. / Le nain. / Un nain. /
Een dwerg.
Oui, c’est un nain. Un nain. Répétez.
Un nain.
Combien y a-t-il de nains ?
Sept.
Très bien. On va les compter ensemble ?
Un, deux, trois, quatre, cinq, six, sept.
Super ! Écoutez bien maintenant ; je vais vous raconter l’histoire des sept nains qui
ne savent compter que jusqu’à sept.
De nummers met de juiste tekening associëren
7
U deelt de kopieerbladen met de nummers 8, 9 en 10 uit en nodigt de leerlingen uit om ze met
de juiste tekening van het verhaal te associëren.
LK : Voici les nouveaux chiffres huit, neuf et dix. Le chiffre huit : où est-il dans l’histoire ?
(U toont de tekening met de muis.)
Qui veut venir au tableau ?
LL : (Hangt de tekening van de muis met het nummer 8 bij de juiste verhaalplaat.)
LK : Très bien. Pourquoi est-ce « huit » ici ? On compte ensemble ?
(U wijst de vier dwergen en hun spiegelbeeld aan.)
LL : Un, deux, trois, quatre, cinq, six, sept, huit.
LK : Très bien. Et maintenant le numéro neuf. Qui veut venir au tableau ?
(U toont de tekening met de spin.)
LL : (Hangt de tekening van de spin met het nummer 9 bij de juiste verhaalplaat.
Idem voor de vogel met het nummer 10, ‘le numéro dix’, die bij dezelfde plaat hoort.)
LK : Tiens ! Ici, on a le numéro neuf mais aussi le numéro dix. Pourquoi est-ce « neuf »
ici ? On compte ensemble ?
(U wijst de vier dwergen, hun spiegelbeeld en Sneeuwwitje aan.)
LL : Un, deux, trois, quatre, cinq, six, sept, huit, neuf.
LK : Et pourquoi est-ce « dix » ici ? On compte ensemble ?
(U wijst de vier dwergen en Sneeuwwitje en daarna hun spiegelbeeld aan.)
LL : Un, deux, trois, quatre, cinq, six, sept, huit, neuf, dix.
LK : Formidable ! Qui veut venir au tableau pour compter jusqu’à neuf ?
LL : (Komt naar voren, duidt de tekeningen aan en telt tot negen.)
LK : Super ! Et maintenant ensemble !
Qui veut venir au tableau pour compter jusqu’à dix ?
LL : (Komt naar voren, duidt de tekeningen aan en telt tot tien.)
LK : Super ! Et maintenant ensemble !
MINI MAX 3
21
Les chiffres
didactische fiche 6
Dubbel tellen
U werkt met een spiegel. U laat telkens een aantal leerlingen voor de spiegel plaatsnemen en
vraagt hun eerst hoeveel personen voor de spiegel staan, daarna hoeveel personen er zijn met
het spiegelbeeld erbij.
Men kan hierin differentiëren: de leerlingen mogen eventueel eerst nog tellen (un, deux, trois
enz.) of zeggen onmiddellijk het juiste getal.
LK : X, Y, Z, venez ici. Mettez-vous devant le miroir. Combien de personnes
sont devant le miroir ?
LL : Trois.
LK : Combien de personnes y a-t-il devant le miroir et dans le miroir ?
LL : Six.
Dit scenario wordt een paar keer herhaald, ook met de getallen van vier t.e.m. acht en van vijf
t.e.m. tien.
Tellen in de kring
Indien er nog tijd over is, kan deze oefening, die reeds in fiche 2 aan bod kwam (maar daar met
de getallen t.e.m. zeven), hernomen worden.
De leerlingen zitten in een kring.
LK : Mettez-vous en cercle. (Teken een cirkel in de lucht.)
De getallen tussen één en tien worden herhaald: elke leerling zegt een getal dat het resultaat is
van de optel- of aftreksom tussen het vorige genoemde getal en de wiskundige bewerking door
de leerkracht opgegeven.
LK : Maintenant, nous allons compter ! (Mime: op de vingers tellen)
Je dis un chiffre, et la personne suivante fait « plus un* ».
Par exemple : je dis « quatre », donc qu’est-ce que tu dis, X ?
LL X : Cinq.
LK : Très bien. Et ensuite, Y ?
LL Y : Six.
LK : Super !
*Andere mogelijkheden:
- plus deux
- plus trois
- moins un
- moins deux
- etc.
Uitstapritueel
22
MINI MAX 3
Les chiffres
didactische fiche 7
Doelstellingen
Talige doelen
-
De leerlingen associëren de getallen met hun woordbeeld. (2. herkennen)
De leerlingen kopiëren de woordbeelden correct in hun mini carnet.
De leerlingen begrijpen de spelregels van het dominospel. (2. herkennen)
De leerlingen spelen het dominospel in groepjes: ze lezen de som en zeggen
de juiste oplossing. (3. actief gebruiken)
Activiteiten
Instapritueel
Het woordbeeld van de getallen (1-10)
De getallen associëren met hun woordbeeld
8
Op het bord staan de getallen van één tot en met tien geschreven, in de juiste volgorde.
Er is voldoende ruimte om naast elk getal de juiste woordkaart op te hangen.
U deelt de woordkaartjes uit. Die kunt u knippen uit het kopieerblad dat u op de dvd vindt.
Deze kaartjes bevatten de voluit geschreven getallen van één tot en met tien.
LK :
LL :
LK :
LL:
Qui a le numéro un ?
Moi !
Oui, c’est correct. Viens au tableau et affiche ta carte à côté du bon chiffre.
(Komt zijn/haar woordkaart op het bord hangen.)
Ga op dezelfde manier te werk voor de andere getallen.
LK : Maintenant, on va lire ces chiffres ensemble.
LL: (Tellen van één tot en met tien. )
U duidt tijdens het tellen de woordkaart (en niet het getal) aan.
Daarna verwijdert u de woordkaarten, schudt ze door elkaar en toont telkens één woordkaart
aan de leerlingen, die ze juist moeten lezen.
MINI MAX 3
23
Les chiffres
didactische fiche 7
LK : C’est combien ? (Toon de woordkaart.)
LL : (par exemple) Quatre.
LK : Et ça ? (Toon een andere woordkaart.)
Telkens mag één leerling antwoorden, of een hele rij, of herhalen de leerlingen samen enz.
Dat mag een paar keer herhaald worden. De bedoeling is dat de leerlingen de getallen correct
uitspreken en zich niet laten afleiden door de schrijfwijze.
De laatste keer dat men deze werkwijze herhaalt, hangt u de woordkaarten terug op hun juiste
plaats op het bord.
De getallen voluit noteren in de mini carnet
3
LK : Prenez votre mini carnet à l’exercice 3. Vous pouvez écrire les chiffres à l’endroit
correct. Regardez bien le tableau ! Écrivez sans fautes.
De leerlingen kopiëren de schrijfwijze van de getallen in hun mini carnet.
Oplossing:
1:
un
4:
quatre
7:
sept
2:
5:
8:
deux
cinq
huit
3:
6:
9:
trois
six
neuf
10 :
dix
Domino
9
U roept de leerlingen naar voren rondom de demonstratietafel. Daar ligt één exemplaar van
het dominospel. Leg het dominosteentje met ‘départ’ alvast klaar. U verdeelt de overige twintig
dominostenen onder vier leerlingen (vijf stenen per leerling). In dit dominospel komt elk getal
twee keer voor, telkens in een andere combinatie.
LK : Venez tous ici, autour de la table.
Nous allons jouer aux dominos. J’ai besoin de quatre élèves. A, B, C et D.
Je vous distribue les dominos. Ne montrez pas vos dominos aux autres.
A, tu peux commencer.
Il faut faire une somme. Alors, il faut lire le premier chiffre et puis on dit « plus ».
Tu veux lire, A ?
LL A : Deux plus trois.
LK : Très bien. Deux plus trois égale combien ?
24
MINI MAX 3
Les chiffres
didactische fiche 7
LL : Cinq.
LK : Tu as le numéro cinq, A ?
LL A : Oui/Non.
Indien « oui » :
LK : Alors, tu peux continuer : pose ton domino à côté de celui-ci et lis ton chiffre.
LL A : Cinq.
LK : Il faut dire : « Deux plus trois égale cinq. » Tu veux répéter, A ?
LL A : Deux plus trois égale cinq.
LK : Ensemble.
LL : Deux plus trois égale cinq.
Indien « non » :
LK : Alors, c’est au suivant. B, tu as le numéro cinq ?
De leerlingen gaan verder met het spel volgens de wijzers van de klok. Wie een dominosteentje
kan afleggen, doet dat. Indien hij/zij nog een volgende dominosteen kan leggen, mag hij/zij verder
doen. Zo niet is het de beurt aan de volgende.
Wie als eerste al zijn/haar dominostenen kwijt is, is de winnaar.
LK : Bravo ! Tu es le gagnant.
Men speelt verder tot alle dominostenen gespeeld zijn en de stenen met ‘FIN’ gelegd kunnen
worden.
Let erop dat de leerlingen telkens de juiste formule gebruiken!
(Deux) plus (trois) égale (cinq).
Wanneer het demospel is uitgespeeld, gaan de leerlingen in groepjes van vier (of drie) zelf aan
de slag. Zorg ervoor dat u het dominospel voldoende kopieert (één spel per vier leerlingen).
LK : Vous comprenez ce qu’il faut faire ? N’oubliez pas de lire votre domino à haute voix.
Maintenant, vous pouvez travailler par groupes de quatre.
U verdeelt de groepen, geeft elke groep een dominospel en circuleert in de klas om het goede
verloop te controleren, de leerlingen aan te moedigen enz.
Uitstapritueel
MINI MAX 3
25
Les chiffres
didactische fiche 8
Opmerking vooraf
Voor deze fiche is het handig indien de leerlingen het lexicale thema van de dieren reeds
doorlopen hebben. Mocht dat niet het geval zijn, dan wordt voor ‘dieren optellen en aftrekken’
een alternatieve werkwijze voorzien.
Indien u het thema van de dieren nog niet behandeld hebt, kunt u ervoor opteren om deze fiche
uit te stellen en als laatste fiche aan het thema ‘Les animaux’ toe te voegen.
Doelstellingen
Talige doelen
- De leerlingen begrijpen hoeveel dieren ze moeten leggen, toevoegen of wegnemen.
(2. herkennen)
- De leerlingen kunnen zeggen hoeveel dieren ze gelegd of weggenomen hebben en hoeveel er
overblijven. (3. actief gebruiken)
- De leerlingen begrijpen hoeveel dieren ze moeten uitknippen en in hun mini carnet plakken.
(2. herkennen)
Activiteiten
Instapritueel
‘Nous comptons des animaux !’
Dieren optellen en aftrekken: klassikaal
10
De leerlingen beschikken over een kopie van de kopieerbladen. Zij knippen de dieren uit.
LK : Découpez les animaux sur les pointillés. (Doe dit voor.)
Elke leerling heeft nu van elke diersoort tien exemplaren op zijn bank liggen. U dicteert nu hoeveel dieren de leerlingen moeten nemen om in hun verzameling te leggen. Die verzameling kan
op verschillende manieren gevormd worden: op een centrale plaats op hun bank, in een doosje
(minder aangeraden wegens niet overzichtelijk), in een cirkel op de bank, op een blad papier enz.
26
MINI MAX 3
Les chiffres
didactische fiche 8
LK : Mettez cinq ânes et trois souris.
LL : (Voeren dit individueel uit.)
LK : Combien d’animaux avez-vous maintenant ?
OU Combien d’animaux as-tu maintenant, X ?
LL X : Huit.
LK : C’est exact !
Alternatief voor het geval de leerlingen het thema ‘dieren’ nog niet doorlopen zouden hebben:
LK : Prenez cinq animaux et puis trois autres animaux.
LL : (Voeren dit individueel uit.)
LK : Combien d’animaux avez-vous maintenant ?
OU Combien d’animaux as-tu maintenant, X ?
LL X : Huit.
LK : C’est exact !
Ga zo verder met andere getallen die telkens samen maximaal tien vormen en laat de leerlingen
nadien telkens verwoorden hoeveel dieren ze genomen hebben.
We kunnen nu ook aftreksommen maken.
LK : Mettez cinq chiens. Puis, vous en enlevez deux. (U plaatst eerst ‘in de lucht’ een aantal
dieren en neemt er vervolgens een aantal weer weg.)
LL : (Voeren dit individueel uit.)
LK : Combien de chiens avez-vous maintenant ?
OU Combien de chiens as-tu maintenant, X ?
LL X : Trois.
LK : C’est exact !
Dat wordt een aantal keer herhaald. Men kan ook eerst laten optellen (bv. twee verschillende
diersoorten) en daarna een paar van elke soort laten wegnemen.
Sterke leerlingen kunnen verwoorden wat ze doen d.m.v. de constructies:
LL : Je mets (cinq) (chiens) et puis (trois) (souris).
Ensuite, j’enlève (un) (chien) et ensuite (deux) (souris).
Il reste (cinq) animaux : (quatre) (chiens) et (une) (souris).
Op deze manier verwoorden is enkel bedoeld als differentiatie naar boven. Leerlingen voor wie
dat nog te moeilijk is, antwoorden op korte vragen van de leerkracht, bv:
LK : Combien de (chiens) tu mets ?
LL : Cinq.
Per twee werken
Indien de oefening vlot gaat, kunnen de leerlingen ze per twee maken. Eén leerling kan
de opdracht geven, de andere leerling voert uit en verwoordt.
MINI MAX 3
27
Les chiffres
didactische fiche 8
Tekeningen van dieren plakken in de mini carnet
4
Ten slotte worden de dieren in de mini carnet geplakt, als ‘getuigen’ van deze oefening.
Deze oefening is enkel mogelijk indien de leerlingen reeds het thema rond de dieren hebben
gehad. Indien dat niet het geval is, kunt u deze oefening overslaan en eventueel hernemen nadat u
het thema over de dieren hebt behandeld.
LK : Prenez votre mini carnet à l’exercice 4.
Là, vous voyez trois fois trois bulles. Nous commençons dans la première bulle.
(U toont die aan de leerlingen.)
Écoutez bien. Je dis, par exemple : « Je mets quatre chiens. »
Alors, vous découpez (mime) quatre chiens et vous les collez (mime) dans
la première bulle.
Ensuite, je dis, par exemple : « Je prends aussi deux coqs. »
Alors, vous découpez deux coqs et vous les collez aussi dans la première bulle.
Et ainsi de suite.
Vous comprenez ?
Tout le monde a des ciseaux et de la colle ? OK, c’est parti !
Écoutez bien.
Je mets trois chiens, quatre coqs, deux ânes et trois souris.
Nadat deze instructies gegeven zijn, geeft u duidelijk aan dat de leerlingen in de tweede
tekstballon gaan werken. De leerlingen plakken de dieren die u dicteert in de tweede ballon.
LK : J’enlève un chien, deux coqs et deux souris.
Combien d’animaux restent ?
LL : Deux chiens, deux coqs, deux ânes et une souris.
LK : Très bien !
U noteert deze cijfers op het bord, zodat de leerlingen alles correct kunnen noteren in hun mini
carnet.
Ga op dezelfde manier te werk voor de twee volgende reeksen.
LK : Je mets trois chiens, deux coqs, une souris et six ânes.
J’enlève un chien et une âne.
Combien d’animaux restent ?
LK : Je mets deux chiens, deux coqs, trois souris et un âne.
J’enlève une souris.
Combien d’animaux restent ?
Als alles goed verloopt, zullen de leerlingen al hun dierenfoto’s nodig hebben voor deze oefening.
28
MINI MAX 3
Les chiffres
didactische fiche 8
Oplossing
Je mets
J’enlève
Combien d’animaux
restent ?
2 chiens
2 coqs
2 ânes
1 souris
Je mets
J’enlève
Combien d’animaux
restent ?
2 chiens
2 coqs
5 ânes
1 souris
Je mets
J’enlève
Combien d’animaux
restent ?
© iStock / Shutterstock
2 chiens
2 coqs
1 âne
2 souris
Uitstapritueel
Portfolio
Het is aan te raden om na deze fiche, aan het einde van dit thema, het portfolio in de mini carnet
samen met de leerlingen te overlopen, zodat ze hun verworven competenties kunnen aanduiden
en zicht krijgen op hun leerproces.
MINI MAX 3
29