Vragen ten aanzien van het eisenkader ‘Internistisch zorgtraject’ d.d. 15 februari 2014 Toelichting bij dit document Tijdens de vergadering van de Commissie “Q & S” van 16 januari 2014 werden er vanuit de sector een aantal vragen voorgelegd aan Els Van Dingenen (Zorg en Gezondheid) en Lieve Van Segbroeck (Zorginspectie). Een aantal van de vragen konden meteen beantwoord worden, voor een aantal daarvan werd aangegeven dat deze zouden voorgelegd worden aan de professionals betrokken bij het opstellen van het eisenkader. Ook in de weken volgend op de vergadering werden ons nog een aantal vragen overgemaakt die wij ook hebben voorgelegd aan Zorg en Gezondheid. In dit document zijn alle vragen samengebracht. Om de leesbaarheid van dit document te bevorderen, wordt de verslaggeving als volgt weergegeven: De eis krijgt een blauw lettertype waarbij achter het nummer steeds het toepassingsgebied wordt vermeld. In een cursief lettertype wordt de vraag of de opmerking aangehaald. In een gewoon lettertype wordt vervolgens de finale feedback gegeven die ons aangeleverd werd door Els Van Dingenen (na consultatie van de experten). Wij nodigen u uit dit document door te nemen. Eventuele onduidelijkheden kunnen aangekaart worden in de volgende vergadering van de Commissie “Q & S” (20 februari 2014) en zullen vervolgens overgemaakt worden aan de respectievelijke agentschappen. 1. Niet-medisch personeel 1.1.1.3. (D-dienst) ‘Er is een referentieverpleegkundige aangeduid voor de geriatrische zorg’ Is het niet zinvoller om als ziekenhuis een overzicht te hebben welke referentieverpleegkundigen er op welke afdelingen zijn en elke dienst zelf te laten bepalen welke noden er zijn? De aspecten ziekenhuishygiëne, diabetes en pijn werden door de sector weerhouden als belangrijk en, met een zeer grote waarschijnlijkheid, van toepassing op alle verpleegeenheden. 1.3.1.2. (Apotheek) ‘Volgende taken in de ziekenhuisapotheek worden uitsluitend uitgevoerd door een apotheker of een farmaceutisch geschoold medewerker die minimaal de kwalificatie van farmaceutisch technisch assistent heeft’ Is het niet aan te bevelen dat er een lijst is wie er werkt in de apotheek, over welke diploma’s de verschillende medewerkers beschikken en men daaruit ook de bevoegdheden van eenieder kan afleiden? Het systeem van de bekwaamheden en toevertrouwde handelingen kennen we niet in België, niettegenstaande daarvoor vanuit kwalitatief oogpunt heel wat te zeggen zou zijn. Door de sector werd de eis met betrekking tot de taken van de farmaceutisch technisch assistent weerhouden als belangrijke kwaliteitsvoorwaarde. Deze bepaling is wettelijk verankerd in het K.B. van 5 februari 1997. 1.3.1.4. (Apotheek) ‘Er gebeurt een registratie en evaluatie van de gevolgde opleiding per personeelslid’ Ten opzichte van welke norm moet je een gevolgde opleiding gaan toetsen? ‘Evaluatie’ van de opleiding werd geschrapt. 1.3.1.4. (Apotheek) ‘Er gebeurt een registratie en evaluatie van de gevolgde opleiding per personeelslid’ 1.3.1.5. (Apotheek) ‘Er is minstens tweejaarlijks een functionerings- en evaluatiegesprek voor elk personeelslid’ Vraag vanuit de sector: waarom wordt deze verwachting enkel voor apotheekmedewerkers opgenomen en niet voor andere medewerkers? De reacties van de professionals waren positief en dus worden die eisen opgenomen voor D , D dag, spoed en IZ maar zonder evaluatie van de gevolgde opleiding. 1.6.1.4. (IZ) ‘… het verpleegkundig team van de functie IZ moet aangepast worden naar gelang van de activiteiten van de dienst’ 1.6.1.2. ‘Verhouding aanwezige IZ-patiënten /verpleegkundigen mag maximaal 3/1 bedragen’ Wordt de hoofdverpleegkundige daarbij gerekend? In het personeelskader dat wordt beschreven voor de D-dienst wordt immers duidelijk vermeld dat dit inclusief de hoofdverpleegkundige is. Dit is afhankelijk van de mate waarin de hoofdverpleegkundige ook meewerkt in de zorg of uitsluitend managementtaken verricht. De verhouding 3/1 betreft de patiëntenzorg. Als de hoofdverpleegkundige effectief deels patiëntenzorg doet en aldus voor die uren in het uurrooster van de zorg is opgenomen, dan kan dit aanvaard worden voor die betreffende uren. 1.6.1.5. (IZ) ‘Het verpleegkundig team van de functie IZ staat enkel in voor patiënten van de functie IZ’ Kan dit in cumul met andere activiteiten zoals participatie aan interne MUG-teams of SIT-teams, geven van ALS- of BLS-trainingen? Ook hier moet kunnen gegarandeerd worden dat dit geen impact heeft op de patiëntenzorg op zich. Een goed geëxpliciteerd beleid is hierbij noodzakelijk. Zo dient men bij participatie aan interne MUG-teams te garanderen dat er een cascadesysteem is ingesteld om de continuïteit van de zorg te waarborgen. Verder wordt meegegeven: “Eigenlijk is het de spoedfunctie die moet instaan voor de permanente vorming van de basisbeginselen van de reanimatie voor het ganse ziekenhuis en niet IZ. Voor de permanente opleiding van het eigen personeel/artsen van IZ staan de geneesheerdiensthoofd, het middenkader en de hoofdverpleegkundige van IZ in.”. 1.6.3.1. (IZ) ‘Een kinesist is overdag oproepbaar (7 dagen/7) en een wachtlijst is binnen de functie beschikbaar en consulteerbaar’ Een dagelijkse beschikbaarheid lijkt in het kader van continuïteit van de behandeling wenselijk, maar hoe definieer je ‘overdag’? Een kinesist is overdag (weekdag tussen 8.00 en 17.00 uur, weekend tussen 8.00 en 12.00 uur) oproepbaar (7 dagen/7). Een wachtlijst is binnen de functie beschikbaar en consulteerbaar. 1.6.3.2. (IZ) ‘De functie kan beroep doen op een logistieke hulp en een administratieve kracht al dan niet gedeeld met een andere dienst’ De noodzaak om daarop beroep te kunnen doen, dient te worden bepaald door het ziekenhuis zelf. Een goed uitgebouwd dossier kan dit overbodig maken. De eis wordt weerhouden, maar zit niet in naleving 1. De eis wordt ook afgezwakt door de mogelijkheid van deling van die taak met een andere dienst. 1.6.3.3. (IZ) ‘Er is een psycholoog of maatschappelijk werker bereikbaar voor noodgevallen 7d/7d’ Dit gaat naar ons aanvoelen naast opvang van patiënten en hun familie ook over de opvang van second victims. De vraag is of het een absolute noodzaak is dat dit een psycholoog is. Kan dit niet vervangen worden door de verwachting dat er een beleid rond schokkende gebeurtenissen is? De eis wordt weerhouden, maar zit niet in naleving 1. Er is inderdaad een beleid nodig rond schokkende gebeurtenissen, maar dat beleid hoort thuis in het systeemtoezicht. 1.6.3.4. (IZ) ‘De functie beschikt over een programma voor permanente bij/inscholing eigen aan de functie intensieve zorg’ Een degelijke opleiding is essentieel om acute situaties te ondervangen. Daarom lijkt het aangewezen om het volgen van een ALS-training als een ‘naleving 1’-eis te beschouwen. Voor alle andere medewerkers lijkt een permanente BLS-opleiding essentieel, evenals het kennen van het noodnummer en de procedure om een acuut zieke patiënt op te vangen. Er wordt een eis aan toegevoegd voor IZ en spoed: heel het team van verpleegkundigen en artsen dat is betrokken bij reanimatie, doorloopt een doorgedreven opleiding in reanimatie. Toegevoegde eis voor spoed: de spoedgevallendienst staat voor het ganse ziekenhuis in voor de permanente vorming in de basisbeginselen van de reanimatie. Hiervoor wordt in het ziekenhuis aangepaste infrastructuur voorzien. Toevoeging van eis voor D-dienst en D-dag: er is een programma voor permanente opleiding (bij/inscholing) voor het team in de basisbeginselen van de reanimatie, minstens eenmaal om de 2 jaar. Hiervoor is aangepaste infrastructuur in het ziekenhuis aanwezig. 1.6.3.6. (IZ) ‘Er is voor elke pat op IZ een multidisciplinair overleg, minstens wekelijks’ Deze omschrijving is erg vaag. Er wordt voorgesteld om daarbij de betrokkenheid van de artsen expliciet te vermelden. De eis werd als volgt aangepast: “Er wordt voor elke patiënt die minimaal een week heeft verbleven op IZ, een multidisciplinair overleg gehouden. Minstens wekelijks heeft een multidisciplinair overleg plaats. Hierop zijn minimaal aanwezig: intensivist en de toegewezen verpleegkundige, vervolgens de artsen en de disciplines die zijn betrokken bij de zorg voor de patiënt.”. 1.7.1.1. (Endoscopie) ‘Men beschikt over een personeelslid dat specifiek instaat voor de desinfectie van de endoscopen die niet tegelijk instaat voor het continue toezicht op de patiënten’ Er was een vraag omtrent het combineren van beide taken in één functie. In het overleg met de experten op 10 januari 2014 werd aangegeven dat dit zou geherformuleerd worden. De taken kunnen gecombineerd worden binnen dezelfde functie, maar niet op hetzelfde ogenblik om de continuïteit van de zorg niet in het gedrang te brengen. 1.7.1.2. (Endoscopie) ‘De eindverantwoordelijkheid van de desinfectie ligt bij de ziekenhuisapotheker die daarvoor is bevoegd’ Is het een noodzaak dat die verantwoordelijkheid ligt bij de apotheker? Kan dit ook iemand van ‘ziekenhuishygiëne’ zijn? In het advies van de Hoge Gezondheidsraad van 11 juli 2013 werd opgenomen dat sterilisatie en high level desinfectie opdrachten zijn van een ziekenhuisapotheker van de instelling. Hiervoor is wetgeving in voorbereiding en daar wou men in deze eis al op anticiperen. Het Comité voor Ziekenhuishygiëne zal uiteraard wel ingeschakeld worden voor het valideren en bespreken van procedures. 2. Het medisch kader 2.1.2.1. (D-dienst) ‘Er is een oproepbare permanentie van een GH-specialist … die binnen de kortst mogelijke tijd na oproep aanwezig is op de campus (kortst mogelijke vastgelegd in medisch reglement)’ De vraag wordt gesteld om dit open te laten en er geen minuten op te kleven. De wijze waarop de opvang in de tussenperiode is georganiseerd, is van cruciaal belang. Els volgt deze opmerking. De algemene medische permanentie in het ziekenhuis is steeds oproepbaar voor de gehospitaliseerde patiënten en kan tussentijds de zorg opnemen. Volstaat een wachtdienst ‘algemene interne’ of moet er voor ‘cardio’, ‘pneumo’, etc. telkens een afzonderlijke wacht zijn (is erg lastig voor kleinere ziekenhuizen of campussen)? Er moet voor elke discipline een arts kunnen opgeroepen worden die is bekend met de pathologie. Dat kan een internist zijn of een cardioloog of een pneumoloog of … Er moet alleszins voor elke afdeling minstens één wachtlijst zijn van permanentie artsen die is bekend met de opgenomen pathologie. Het is moeilijk voor ons om te bepalen welke arts deskundig genoeg is. Uiteraard is de discipline arts best, maar een internist heeft ook een goede basis gehad van de basisspecialismen. Wij kunnen hen niet weigeren. 2.3.1.3. (Spoed) ‘Medische permanentie door artsen die minstens halftijds aan het ziekenhuis zijn verbonden’ Er wordt gevraagd wat wordt bedoeld met ‘halftijds’. In de vergadering wordt daaromtrent aangegeven dat dit een 5/10 bedraagt. De arts zal met andere woorden 5 halve dagen werkzaam zijn in het ziekenhuis (waarbij uiteraard 2 halve dagen op elkaar mogen aansluiten). 2.3.1.8. (IZ) ‘De medische permanentie op de dienst IZ wordt niet gecumuleerd met de medische permanentie op de MUG-dienst. Indien op dezelfde vestigingsplaats een erkende functie IZ, gespecialiseerde spoedgevallendienst en MUG aanwezig zijn, dan is cumulatie van medische permanentie van de spoeddienst en van de MUG-dienst toegestaan. In voorkomend geval is een bijkomend geneesheer binnen de 15 minuten na iedere uitruk van de MUG op de spoeddienst aanwezig’ De vraag stelt zich hoe dit zal gecheckt worden. Zal dit enkel nagevraagd worden bij medewerkers? Indien deze eis zou geselecteerd worden voor check 1, dan zal Zorginspectie onderzoeken op welke manier deze best ter plaatse kan afgetoetst worden. 2.3.1.5. (Spoed) ‘Indien een ASO minstens 3de jaars in opleiding van wacht is in de functie gespecialiseerde spoed, dan is een supervisor met de kwalificatie van urgentiegeneeskunde oproepbaar op spoed’ Eén van de leden van de Commissie merkt op dat het jammer is dat hier niet het kwaliteitsaspect wordt meegenomen, maar enkel naar de letter van de wet wordt gekeken. De sector merkt op dat de oproepbaarheid van de urgentiearts een bijkomende eis is die dus strenger is. De eis is niet discriminerend t.o.v. kleinere ziekenhuizen. “Oproepbaarheid” wordt gespecifieerd als praktische invulling van “het werken onder verantwoordelijkheid van het diensthoofd waarnaar de ASO is gedetacheerd”, zoals voor elke discipline en overigens ook voor ASO’s 1ste en 2de jaars die volgens de wet Colla ook assisterend op de spoed moeten kunnen werken. 2.3.1.14. (Spoed) ‘De artsen die aan de medische permanentie deelnemen, mogen niet langer dan 24 uur na elkaar een medische permanentie in een ziekenhuis vervullen. Dit geldt ook voor de artsen stagiairs’ Zijn er ook bepalingen vastgelegd hoeveel uren er dienen te zitten tussen 2 shiften? Nee, dit wordt niet nader bepaald. 2.5.2.4. (IZ) ‘De medische permanentie kan ook verzekerd worden door een kandidaat artsspecialist na twee jaar opleiding in één van bovenvermelde specialismen’ Hierbij wordt dezelfde opmerking gegeven als bij 2.3.1.5. 2.5.2.7. (IZ) ‘Voor elke patiënt dient aangeduid welke arts intensivist verantwoordelijk is voor de coördinatie van het medisch toezicht. Het is duidelijk welke arts welke behandeling instelt’ Omtrent deze eis wordt aangegeven dat hiervoor ook heel wat te zeggen valt op een nietintensieve dienst. Aan eis 6.1.8.1. (naleving 1) wordt onder het item dossier voor de D-dienst en D dagdienst toegevoegd: “Voor elke patiënt wordt aangeduid welke arts verantwoordelijk is voor de coördinatie van het medisch toezicht. Het is duidelijk welke arts welke behandeling instelt.”. 3. Infrastructuur 3.1.3.4. ‘Gevaarlijke producten zijn niet toegankelijk voor onbevoegden’ Wat zijn gevaarlijke producten? Wordt dit bepaald door het ziekenhuis? Is er een verwachting dat deze zijn opgenomen in een lijst? Er wordt een bijkomende eis toegevoegd: “Elke afdeling beschikt over een lijst van de gevaarlijke producten die daar worden bewaard.”. 3.1.3.8. (D-dienst) ‘Pompen en EKG-toestel worden minstens jaarlijks nagekeken op correcte (calibratie) en veilige werking (onderhoudsattest). De richtlijnen van de producent worden hierbij gevolgd. De data zijn aanwezig op dienstniveau’ Wat als richtlijnen van de firma geen jaarlijks preventief onderhoud en calibratie voorschrijven? Bijvoorbeeld Fresenius spuitpompen (toestel ook zodanig geautomatiseerd dat de noodzaak aan preventief onderhoud wordt aangegeven). De minimale norm van jaarlijks onderhoud blijft behouden indien de fabrikant een langere termijn zou voorstellen. Wie kan onderhoudsattesten afleveren? Kan dit ook door een interne medisch technische dienst? Dit zal ook afhangen van het type van onderhoud dat er dient te gebeuren. Is het echt noodzakelijk dat de data beschikbaar zijn op dienstniveau? Er wordt aangegeven dat de data centraal raadpleegbaar moeten zijn, maar dat een zorgverlener op het moment dat hij een toestel wenst te gebruiken op een of andere manier moet kunnen verifiëren of dit toestel werd goedgekeurd. Algemeen wordt gesteld dat dit een punt is dat verder moet opgenomen worden. Veelal zijn de medewerkers van de technische dienst beter opgeleid dan de medewerkers die worden ingezet door de firma’s. Daartoe zou het goed zijn als MTD-medewerkers ook een erkenning zouden krijgen. ICURO neemt dit punt verder op. 3.3.3.3. (ZH-apotheek) ‘… is daarenboven voldoende groot voor volgende opdrachten: de productie en de bereiding van steriele en niet-steriele geneesmiddelen: in aparte ruimtes …’ Wordt er een onderscheid gemaakt tussen bereidingen in de apotheek en bereidingen (net voor toediening) op de verpleegeenheid (bijvoorbeeld oplossen van intraveneuze antibiotica voor toediening)? Deze normen zijn enkel van toepassing voor bereidingen binnen de ziekenhuisapotheek. 3.5.5.2. (Spoed) ‘Het lokaal is uitgerust met een reanimatiekar met een monitor, defibrillator, EKG, respirator, materiaal voor aspiratie, materiaal voor intraveneuse perfusie en intubatie, een draagbare zuurstofbron. Er is een verantwoordelijke aangeduid voor de controle van medicatie en materialen in de reanimatiekar. Het tijdstip waarop de laatste controle is gebeurd staat vermeld. De controle dient minimaal 1 x per dag te gebeuren en de medicatie na elke verbreking van het zegel’ 3.7.4.14. (IZ) ‘De vereiste apparatuur moet toelaten bij ieder bed zuurstof, perfusie, medicatie met strikt gecontroleerd debiet, aspiraties met verschillende vermogens, kunstmatige beademing, cerebrale en cardiopulmonaire resucitatie toe te dienen’ Beide eisen zijn verschillend. De vraag is om dit uniform te maken en duidelijker te omschrijven. De eisen rond de rea-kar van de eerste opvang van spoedgevallen en IZ zijn niet geheel gelijklopend. Voor de eerste opvang is dat een norm. Voor IZ niet en daaraan werd een licht andere invulling gegeven, het betreft hier een rea-kar voor patiënten van IZ. Eis 3.7.4.14. werd als volgt gewijzigd: “In de onmiddellijke nabijheid van de patiënt is steeds een beademingsballon aanwezig. Er is een goed uitgeruste reanimatiekar aanwezig met materiaal voor de reanimatie van de aanwezige doelgroepen. Deze bevat minimaal defibrillator, materiaal voor intraveneuze perfusie, materiaal voor intubatie en aspiratie en een draagbare zuurstofbron. Er is een verantwoordelijke aangeduid voor de controle van medicatie en materialen in de reanimatiekar. De medicatie van die rea-kar wordt minimaal maandelijks gecontroleerd of bij verbreking van het zegel. Deze controle wordt geregistreerd.”. 3.7.4.22. (IZ) ‘De monitoring kan op afstand en in de centrale werkruimte gevolgd worden’ Er wordt gevraagd om monitoring nader te omschrijven en te specifiëren. De eis wordt als volgt aangepast: “Er is mogelijkheid tot monitoring voor alle patiëntenposities. Indien monitoring in gebruik is, dan is ook een centrale monitoring in gebruik voor opvolging van vitale parameters zoals hartfrequentie, ademhalingsfrequentie, bloeddruk, zuurstofsaturatie en EKG. Auditieve alarmen zijn capteerbaar voor verpleegkundigen.”. 3.8.2.2. (Endo) ‘Het onderzoekslokaal is ruimtelijk gescheiden van het desinfectielokaal waar de reiniging en de desinfectie gebeuren. Indien dit desinfectielokaal niet direct aansluit op het onderzoekslokaal, dan moet de scoop afgesloten getransporteerd worden. Er is een ruimtelijke en herkenbare scheiding tussen vuil en schoon transport’ Hoe strikt moet de scheiding tussen vuil en proper in desinfectielokaal zijn (lijn op de grond)? Dit kan eenzelfde ruimte zijn, maar het proces moet zodanig ingericht worden dat de stroom van de scopen duidelijk van vuil naar proper gaat. 4. Functioneel/organisatorisch 4.1.6.3. (D-dienst) ‘Er is een procedure voor interne reanimaties binnen het ziekenhuis’ Ook hier wordt het belang van goede opleiding ALS en BLS benadrukt. Goede opleiding is noodzakelijk en wordt ook in de eisen opgenomen. 6. Dossier 6.1.8.1. (D-dienst) … ‘Parameters bij anamnese verpleegkundig en medisch …’ Hierbij wordt de aanbeveling geformuleerd dat sommige parameters (bijvoorbeeld allergie) idealiter worden nagevraagd door verschillende professionals. In de eis zal vermeld worden dat allergie en thuismedicatie door artsen en verpleegkundigen worden bevraagd. 6.1.8.1. (D-dienst) ‘Anamnese … alle elementen ter voorbereiding op zijn ontslag’ Het begrip ‘alle elementen‘ is te vaag Vanuit de sector wordt gevraagd om hiervoor een lijst met de elementen die zeker daarbij moeten bevraagd worden, ter beschikking te stellen. De JCI-standaarden kunnen daarbij inspirerend zijn. Aan de eis wordt toegevoegd: “Alle elementen ter voorbereiding op zijn ontslag zoals kenmerken van de patiënt (invaliditeit, etniciteit, taalkennis), woonsituatie, mantelzorg, vervoersmogelijkheden ...”. 6.1.8.1. (D-dienst) … ‘Elke patiënt van de D-dienst heeft een DNR-code in het dossier. Er wordt ook een code gebruikt in geval van ‘geen therapierestrictie’ De opmerking wordt gemaakt dat een DNR-code voor iedere patiënt erg verregaand (en overbodig) is. Het is een risico dat dit ‘default’ zal aangevinkt worden en daardoor geen garantie meer vormt op de kwaliteit van zorg. Dit was een expliciete eis van de experten en blijft dus behouden. Aan de eis wordt toegevoegd: “Elke patiënt van de D-dienst heeft een DNR-code in het dossier (of een andere code voor het aangeven van een beperking van therapie).”. 6.2.7.6. (Spoed) ‘Het dossier van vorige opnames is consulteerbaar op de spoedgevallendienst’ Is er hierbij geen verwachting omtrent de consulteerbaarheid van de gegevens van poli’s? Dit is een terechte opmerking en de eis wordt als volgt gewijzigd: “Het dossier van vorige opnames/consultaties is consulteerbaar op de spoedgevallendienst.”. 6.2.7.8. (Spoed) ‘De sequentie van alle interventies en van de noodzakelijke behandelingen gedurende het verblijf van de patiënt op spoed, wordt geregistreerd. Er gebeurt een tijdsregistratie van elke uitgevoerde actie’ De sector vraagt zich af of dit haalbaar is bij een papieren patiëntendossier? De eis wordt als volgt aangevuld: “Er gebeurt minimaal een tijdsregistratie van beeldende onderzoeken, medicatie en labo.”. 7. Ontslagbeleid 7.1.9.3. (D-dienst) ‘Het medicatieschema bij ontslag bevat voor elk geneesmiddel …’ Het zou goed zijn deze eisen ook op te nemen in het ontslagbeleid voor ambulante patiënten op spoed. Het medicatieschema bevat voor elk geneesmiddel (1) naam, (2) dosis en posologie, (3) toedieningsvorm en (4) eventueel specifieke opmerkingen zoals stopdatum of zelfregulatiemogelijkheid. Het ontslagschema is terug te vinden in het patiëntendossier. 7.1.9.4. (D-dienst) ‘Voor elke patiënt is er een ontslagbrief voor de eventuele andere zorgverleners in de nazorg …’ De opmerking wordt gemaakt om ook een ontslagbrief te maken voor de verwijzer. Deze verwachting is terecht en eis 7.1.9.2 zal als volgt aangepast worden: “Voor elke patiënt is er een ontslagbrief voor de eventuele andere zorgverleners in de nazorg zoals verpleegkundige en paramedicus die alle elementen bevat die in het kader van de continuïteit van de behandeling is vereist; rekening houdend …”. 9. Pijnbeleid Algemeen wordt gesteld dat dit een gemiste kans is. Aangezien ‘een adequate pijnbehandeling’ een patiëntenrecht is, is het jammer dat geen enkele eis wordt weerhouden voor ‘naleving 1’. Dit wordt zeker opgenomen tussen Zorg & Gezondheid en Zorginspectie. 9.1.11.6. (D-dienst) en 9.2.9.6. (Spoed) ‘Verbeteracties van het pijnbeleid kunnen aangetoond worden (PDCA). Hiervoor worden indicatoren opgevolgd over pijnbehandeling’ De suggestie wordt gemaakt om deze normen niet mee te nemen voor ‘naleving 1’, maar de VIP²-ontwikkelingsgroep “Ziekenhuisbrede indicatoren” hierover te laten reflecteren. De eis blijft. 9.1.11.1 (D-dienst) en 9.2.9.1. (Spoed) ‘Personeel is opgeleid over pijn’ De verwachtingen zijn erg vaag (frequentie, inhoud, herhaling). De eis wordt niet verder ingevuld omdat de professionals daar ook geen antwoord op gaven. 9.2.9.2. (Spoed) ‘Er is een dienstspecifiek pijnprotocol …’ Men vraagt zich af of het belangrijk is dat er voor de spoed een dienstspecifiek protocol is. Wat is er verkeerd met een ziekenhuisbreed protocol waarin zo nodig bepaalde patiëntengroepen expliciet worden vernoemd? De eerste zin van de eis wordt aldus aangepast: “Er is een dienst specifiek pijnprotocol, eventueel geïntegreerd in een ziekenhuisbreed pijnprotocol dat is gekend en wordt toegepast door de medewerkers.”. 9.2.9.6. ‘Verbeteracties van het pijnbeleid kunnen aangetoond worden (PDCA). Hiervoor worden indicatoren opgevolgd over pijnbehandeling’ De suggestie wordt in de Commissie gemaakt om deze normen niet mee te nemen voor ‘naleving 1’, maar de VIP²-ontwikkelingsgroep “Ziekenhuisbrede indicatoren” hierover te laten reflecteren. De eis blijft. 11. Patiëntenidentificatie Het is opmerkelijk dat er geen enkele eis hiervan wordt weerhouden voor ‘naleving 1’. 11.3.7.5. (IZ) ‘Voor patiënten die hun identiteit niet kunnen bevestigen, bestaat een sluitende identificatieprocedure’ Wat is een sluitende procedure voor gesedeerde patiënten? Bij het nalezen van het verslag werd aangegeven dat ‘sluitend’ moet geïnterpreteerd worden als ‘werkbaar’. De eis wordt in die zin aangepast. 14. Omgaan met agressie 14.1.12.3. (Spoed) ‘Er is een debriefingsprocedure voor de opvang van personeelsleden na een traumatische gebeurtenis’ Wie wordt bedoeld met ‘personeelsleden’? Is dit ook voor de artsen? Er is een debriefingsprocedure voor de opvang van alle medewerkers en artsen na een traumatische gebeurtenis. 15. Omgang met kinderen 15.1.13.2. (Spoed) ‘Er is in de wachtzaal minimaal een kinderhoek ingericht, waarbij een visuele afscheiding wordt bekomen voor de kinderen’ Een kinderhoek in de wachtzaal is niet voldoende; eerder een beleid waardoor kind zo snel mogelijk wordt gezien. De eis blijft behouden. Er werd een eis toegevoegd voor het systeemtoezicht: “Er is een beleid rond de opvang van kinderen met onder andere opties bij triage.”. 20. Medicatiedistributie 20.1.5.1. (ZH-apo) ‘Verwachtingen medisch voorschrift’ Met betrekking tot deze eis wordt gevraagd naar een duidelijke omschrijving wat wordt aanzien als een aanvaardbare methodiek om een geneesmiddel te valideren. Ook de wetgeving is hierin onvoldoende duidelijk. Nog geen duidelijkheid, wordt opnieuw nagevraagd bij de professionals. 28. Reinigings- en desinfectieproces van scopen Dit onderdeel wordt later aangepast. 28.1.3.1. ‘Alle stappen van voorreiniging, reiniging, desinfectie, droging en bewaring zijn traceerbaar’ Een aantal van deze stappen zijn niet te traceren en berusten enkel op manuele registraties. In welke mate is dit dan betrouwbaar? Deze opmerking werd ook geuit op het overleg met de experten op 10 januari, maar werd toch weerhouden omdat ‘tracing’ essentieel blijkt te zijn waarbij elke stap belangrijk is voor analyse van het globale proces. 28.1.3.4. ‘In een logboek voor de transportcontainers wordt vermeld wanneer welke container werd gereinigd en gedesinfecteerd’ Hierbij wordt dezelfde opmerking gemaakt, maar toch blijken deze gegevens essentieel te zijn om een analyse van een proces mogelijk te maken. 28.1.3.3. (Endo) ‘Het transport van de endoscopen gebeurt in containers met aanduiding van de status van de scoop (= gecontamineerd/gereinigd of gedesinfecteerd). Kan bijvoorbeeld ook in single-use bakken’ Het transport van de endoscopen: de kostprijs van de containers is zeer duur. De eis blijft behouden. 29. Bewaring scopen en 30. Controle en onderhoud 29.1.4.3. (Endo) ‘Er is een procedure voor de bewaring van de endoscopen beschreven met implementatieproces’ 30.1.5.6. (Endo) ‘Er is een procedure voor de reiniging en desinfectie van de droogkasten met implementatieproces, volgens de bepalingen van eis 5.4.’ Implementatieproces … erg onduidelijk wat daarmee wordt bedoeld. Deze bepaling werd in beide eisen geschrapt. 30.1.5.5. ‘Er is een jaarlijkse analyse van de structuur- en procesindicatoren en een jaarlijkse interne audit op de toepassing van de procedures’ Er wordt duidelijkheid gevraagd over welke indicatoren hiervoor worden vooropgesteld. Zijn enkel bacteriologische kweken van ziekenhuishygiëne voldoende? Dit wordt opengelaten en kan door ieder ziekenhuis ingevuld worden. Bacteriologische kweken zijn puntmetingen. De analyse van structuur en proces gaat ruimer en betreft ook de items van de tracering. De kritische succesfactoren voor een kwaliteitsvol proces dienen te worden geanalyseerd. Zijn alle noodzakelijke stappen ook effectief uitgevoerd volgens de beschrijving ervan? Algemene vraag Is een Mid-care dienst een D-dienst of intensieve dienst? Mid-care is eigenlijk een D-dienst. Ook als IZ en Mid-care eenzelfde ingang hebben, maar afzonderlijk kunnen aangewezen worden, dan kan geen kader van 2 VK per bed (IZ-norm) geëist worden voor de Mid-care. Maar de norm voor een D-dienst, namelijk ‘permanent 1 VK aanwezig specifiek voor de Mid-care’ kan wel geëist worden. Dus minimaal 3 VK als een Mid-care eenzelfde ingang heeft als IZ. Maar de verwachting is wel dat de zorgzwaarte ook in rekening wordt gebracht bij de personeelsopstelling. Wij willen ook voorkomen dat een Mid-care een verdoken IZ is (stel dat daar een beademde patiënt ligt, dan wordt die Mid-care bestempeld als IZ, meestal is ‘beademing’ een opnamecriterium voor IZ).
© Copyright 2024 ExpyDoc