Aanvullingen bij Hoofdstuk 13 Het teken van een permutatie Ter herinnering. Een permutatie van een verzameling V is een bijectie van V naar V . De verzameling van permutaties van V = {1, 2, 3, . . . , n − 1, n} noteert men met Sn . Het aantal elementen van Sn is n! = n · (n − 1) · (n − 2) · . . . · 2 · 1. Definitie. Een transpositie is een permutatie die twee elementen verwisselt en alle andere elementen op zichzelf afbeeldt. Bewering. Elke permutatie in Sn is een samenstelling van transposities. Dit is (hopelijk) intu¨ıtief zeer aannemelijk. We zullen dit gebruiken zonder het exact te bewijzen. Voor de vrijwilligers : probeer eventueel per inductie op het aantal elementen van {1, 2, . . . , n} die niet op zichzelf afgebeeld worden door de permutatie. Definitie. Zij σ ∈ Sn . (1) Zij i en j verschillende elementen uit {1, 2, 3, . . . , n − 1, n}. Het paar {i, j} is een inversie van σ als i < j en σ(i) > σ(j). (2) Het teken van σ, genoteerd sgn(σ), is +1 als het aantal inversies van σ even is, en −1 als dat aantal oneven is. In formulevorm : sgn(σ) = (−1)#{inversies van σ} . Men zegt ook in het eerste geval dat σ even is, en in het tweede dat σ oneven is. Voorbeeld. Zij σ de permutatie in S3 gegeven door σ(1) = 2, σ(2) = 3 en σ(3) = 1. Deze heeft twee inversies en dus is sgn(σ) = +1. Stelling. Zij σ een willekeurige permutatie en τ een transpositie in Sn . Dan geldt : sgn(τ ◦ σ) = −sgn(σ) . Anders gezegd : ‘samenstellen met een transpositie verwisselt het teken’. Bewijs. Noteer voor elke ` in {1, 2, . . . , n} zijn beeld σ(`) als a` (∈ {1, 2, . . . , n}). We stellen dit ook schematisch voor als µ ¶ 1 2 ... i i + 1 ... j ... n σ: . a1 a2 . . . ai ai+1 . . . aj . . . an 1 De transpositie τ verwisselt twee elementen, zeg ai en aj (met i < j), en beeldt de andere a` op zichzelf af. Wat is nu het effect van ‘samenstellen met τ ’ op het aantal inversies ? Meer precies : wat is het verband tussen het aantal inversies van σ en het aantal inversies van τ ◦ σ ? Eerst een speciaal geval : j = i + 1. De schematische voorstelling van τ ◦ σ is dan µ 1 a1 2 a2 ... ... i ai+1 i+1 ai ... ... j aj ... ... n an ¶ . Indien ai < ai+1 heeft τ ◦ σ dus ´e´en inversie meer dan σ. En als anderzijds ai > ai+1 heeft heeft τ ◦ σ ´e´en inversie minder dan σ. In beide gevallen verwisselt dus inderdaad het teken bij overgang van σ naar τ ◦ σ. Nu in het algemeen. We kunnen τ ◦ σ verkrijgen door 2(j − i) − 1 keer het vorige speciale geval toe te passen. Inderdaad, als we eerst j − i keer ai wisselen met het ‘volgende element’ in de schematische voorstelling, verkrijgen we µ 1 a1 2 a2 ... ... i i+1 ai+2 ai+1 ... ... j−1 j aj ai ... ... n an ¶ . En hierna j − i − 1 keer aj wisselen met het ‘vorige’ element levert µ τ ◦σ : 1 a1 2 a2 ... ... i aj i+1 ai+1 ... ... j−1 aj−1 j ai ... ... n an ¶ . Het besluit is dat bij overgang van σ naar τ ◦ σ het teken een oneven aantal keer wisselt, en dat τ ◦ σ en σ dus een verschillend teken hebben. ¤ Voorbeeld–Oefening. Zij σ in S3 zoals in vorig voorbeeld en τ in S3 gegeven door τ (1) = 2, τ (2) = 1 en τ (3) = 3. Verifieer dat sgn(τ ◦ σ) = −1. Als onmiddellijk gevolg van de vorige stelling verkrijgen we : Stelling. Zij σ in Sn een samenstelling van m transposities. Dan is sgn(σ) = (−1)m . Oefening. Voor elke σ in Sn geldt dat sgn(σ) = sgn(σ −1 ). 2
© Copyright 2024 ExpyDoc