Het Perfectum

Het perfectum: gebruik

Als we over de verleden tijd (vroeger)
praten, gebruiken we in het Nederlands
het perfectum.
Ik heb gisteren mijn huiswerk gemaakt.
niet: Ik maakte gisteren mijn huiswerk.
versus:
I did my homework yesterday.
not: I have done my homework yesterday.
Het perfectum: vorm & positie

vorm van hebben / zijn +
participium aan het einde van de zin
Ik heb mijn moeder gebeld.
Jij hebt mijn moeder gebeld.
Hij heeft mijn moeder gebeld.
Wij hebben mijn moeder gebeld.
etc.
Ik ben naar de kapper geweest.
Jij bent naar de kapper geweest.
etc.
Het perfectum: soorten

Regelmatig (regular)
maken: Yves heeft deze kleren gemaakt.
leren: Ik heb de woorden niet geleerd.
regenen: Het heeft vandaag hard geregend.

Onregelmatig (irregular)
kopen: Ik heb de trui gekocht.
zijn: Ben je bij de kapper geweest?
eten:Ik heb gisteren pasta gegeten.
Het perfectum: regelmatig

het participium van regelmatige verba:
ge + ik-vorm + d / t
werken: ik werk
luisteren: ik luister

ge + werk + t
ge + luister + d
Is de laatste letter van de ik-vorm een ‘s’,
‘f’, ‘t’, ‘k’, ‘ch’, ‘p’: soft ketchup?
Schrijf dan een ‘t’ ; anders een ‘d’
Het perfectum: onregelmatig

Het participium van onregelmatige
werkwoorden moet je leren. Ook moet je
leren wanneer je ‘hebben’ of ‘zijn’ moet
gebruiken.