GS 15-05 wijziging generale regeling gastlidmaatschap

5
GS 15-05
Generale Synode april 2015
Advies
Generale college voor de kerkorde
Behandeling in eerste en enige lezing
Betreft:
Wijziging GR Gastlidmaatschap
Het moderamen van de generale synode legde een schrijven van de classicale vergadering EdamZaandam voor advies voor aan het GCKO, bij brief van 18 juni 2014. Genoemde CV op haar beurt
zond een brief door van de Protestantse Gemeente te Purmerend (PGP), gedateerd 18 maart 2014. In
deze correspondentie gaat het om problemen die zijn ontstaan in de toepassing van de regelingen met
betrekking tot het gastlidmaatschap.
De casus
In Purmerend bestond sinds 1983 een Missionaire Oecumenische Gemeenschap (MOG), waarin
hervormden, gereformeerden en lutheranen (later samengegaan in de Protestantse Gemeente),
doopsgezinden en rooms-katholieken samenleefden ‘als waren zij één’. In 2010 trok de RoomsKatholieke Kerk zich echter officieel terug uit deze samenwerking. Een honderdtal rooms-katholieken
bleef niettemin als tevoren meeleven in de geloofsgemeenschap, die nu feitelijk een onderdeel van de
PGP is geworden.
Deze rooms-katholieken zouden graag als gastlid, met alle daaraan verbonden rechten, willen
deelnemen aan de MOG. Hun verzoek aan het bisdom Haarlem om daarmee in te stemmen werd
echter niet gehonoreerd. Deze instemming (of althans het niet maken van bezwaar) is kerkordelijk
vereist, op grond van de generale regeling gastlidmaatschap.
De PGP vroeg vervolgens de classis of er binnen de kerkorde toch geen ruimte zou zijn om aan de
genoemde wens tegemoet te komen. De classicale vergadering, c.q. haar breed moderamen, heeft
hierover meer dan eens gesproken, maar zag geen oplossing en besloot de brief door te sturen naar
de generale synode, en tevens bij de Raad van Kerken in Nederland aandacht te vragen voor deze
thematiek.
In de brief waarin het moderamen de zaak voorlegt aan het GCKO interpreteert het moderamen de
achterliggende correspondentie als een voorstel tot wijziging van artikel 3 van de betreffende generale
regeling. Daarbij overweegt het moderamen het volgende:
1. Tot dusver sluit de PKN ‘dubbel lidmaatschap’ (bv. het volledig lid zijn van zowel de PKN als
de RKK) uit (vgl. ord. 2-7-2, vierde streepje); de vraag is of dit dient te worden heroverwogen.
2. Bij toepassing van art. 3 lid 1 en 2 van de generale regeling wordt het gastlidmaatschap feitelijk
onmogelijk, omdat de RKK niet meewerkt.
3. Het moderamen heeft begrip voor de wens van de PGP, maar wil de ook de verhouding met
de RKK goed houden.
Pagina 2 van 5
5
Kerkordelijke overwegingen
De kerkordelijke regeling van het gastlidmaatschap is aan de orde geweest in de vergadering van de
1
kleine synode van de SoW-kerken van 20 september 1996. De context werd bepaald door twee met
elkaar verbonden vragen, namelijk die naar de mogelijkheid van ‘een oecumenisch doopregister’ en die
van de mogelijkheid van een ‘dubbel lidmaatschap’. Dit laatste punt is hier relevant.
In het betrokken verslagboek vindt men, waar het gaat om dubbel lidmaatschap, behalve een
verslag van de discussie en de besluitvorming (pg. 216-218), een gezamenlijk rapport van de
gereformeerde deputaten oecumene en de hervormde raad voor het verband met andere kerken (pg.
240-246), een notitie van drs. L.C. van Drimmelen (pg. 247-250), en adviezen van de hervormde en
gereformeerde kerkorde-organen (pg. 251-255, resp. 256-259). Kortom, er is toen diepgaand over
deze vragen nagedacht. Bij die gelegenheid werd een kerkordelijke mogelijkheid gecreëerd die nu is
terug te vinden in de generale regeling gastlidmaatschap, art. 2 lid 2 (zie onder).
Op grond van de toen genomen besluiten werden de afzonderlijke kerkordelijke regelingen van de
drie SoW-kerken opnieuw bezien, maar het effect van de genomen besluiten is het best te herkennen
in de enkele jaren later geconcipieerde gezamenlijke regelgeving voor de PKN, en wel in de generale
regeling voor het gastlidmaatschap. De volgende daarin vastgelegde voorwaarden zijn in de hier aan
de orde zijnde casus relevant.
Het gastlidmaatschap staat onder meer open voor gedoopte leden van de kerken die als lid tot de
Raad van Kerken in Nederland zijn toegetreden, zoals de Rooms-Katholieke Kerk. Het wordt, zo zegt
artikel 2 lid 1, in de regel verleend wanneer zij te ver van hun eigen kerk wonen om daar geregeld te
kunnen deelnemen aan het kerkelijk leven, dan wel wanneer zij zijn gehuwd met een lid van de
Protestantse Kerk in Nederland.
Artikel 2 lid 2 kent echter een extra mogelijkheid: “De kerkenraad kan het gastlidmaatschap voorts
verlenen aan leden van ter plaatse aanwezige gemeenten, kerken of parochies van de in artikel 1
bedoelde kerken, wanneer (a) met de bedoelde andere ter plaatse aanwezige gemeente, kerk of
parochie een vorm van oecumenische samenwerking bestaat, waarin beide betrokken gemeenten in
belangrijke mate samenleven als één (oecumenische) kerkgemeenschap, en (b) en met de bedoelde
andere ter plaatse aanwezige gemeente, kerk of parochie over de toepassing van de regeling overleg
2
is gevoerd. Hierbij moet echter het volgende opgemerkt worden. Totdat de RKK zich in 2010 terugtrok
uit de samenwerking in de MOG-Purmerend, was de bijzondere mogelijkheid van artikel 2 lid 2 van
kracht. Daarvan is nu niet langer sprake. Daarmee vervalt de mogelijkheid voor diegenen die als
rooms-katholieken in de MOG participeerden om op die grond als gastlid te functioneren. Tegelijk was
tot 2010 de behoefte om als gastlid te functioneren vermoedelijk minder groot: protestanten en
katholieken leefden immers krachtens het eigen kerklidmaatschap al eendrachtig samen in de MOG.
Daarmee resteren de mogelijkheden die artikel 2 lid 1 biedt. Naar het bepaalde in artikel 3 dient het
gastlidmaatschap schriftelijk te worden aangevraagd, en is inschrijving als gastlid alleen mogelijk indien
het bevoegde orgaan van de eigen kerk tegen deze inschrijving geen bezwaar maakt. Gastleden
kunnen lid zijn van kerkenraadscommissies e.d. Alleen indien de in ordinantie 3-2 bedoelde
verkiezingsregeling van de gemeente daarin expliciet voorziet, hebben zij ook het passief en actief
3
kiesrecht, en kunnen zij dus als ambtsdrager functioneren.
Gastleden blijven echter primair lid van hun eigen kerk, en artikel 7 benadrukt nog eens dat een
kerkenraad geen beslissingen neemt inzake toelating of bv. doopbediening dan na overleg met het
bevoegde orgaan van de eigen kerk van de betrokkene.
1
Het thema dubbellidmaatschap was aan de orde gesteld door een brief van uit ZwijndrechtGroote Lindt, waar sprake was van een vergelijkbare oecumenische geloofsgemeenschap als die in
Purmerend.
2
In de gedrukte uitgave van de kerkorde is dit lid onjuist afgedrukt, namelijk als ging het om drie
leden, 2, 3 en 4. De juiste tekst staat wel op de website van de PKN.
3
Op dit punt ligt ook een verschil tussen inschrijving als gastlid of inschrijving in het register van
hen ‘die blijk geven van verbondenheid met de gemeente’ (ord. 2-8); in het laatste geval is verkiezing
tot ambtsdrager niet mogelijk.
Pagina 3 van 5
5
De generale regeling neemt de betrokken ‘andere kerk’ dus uiterst serieus. Inschrijving als gastlid
van een gemeente van de PKN is alleen mogelijk als de andere kerk daartegen geen bezwaar maakt
(artikel 3), en met die andere kerk moet overleg gevoerd worden (artikel 7).
Eens te meer dringt zich derhalve de vraag op of de generale synode de mogelijkheden voor het
gastlidmaatschap niet zou moeten verruimen, door de voorwaarden waaronder het kan worden
verleend te versoepelen.
Afweging
Vanuit het perspectief van de PKN zelf behoeft nauwelijks sprake te zijn van een probleem. Het is en
blijft immers – hoe de regeling eventueel ook aangepast wordt – aan de plaatselijke gemeenten om te
beslissen op concrete verzoeken tot het verlenen van het gastlidmaatschap. Een regeling als deze is
naar haar aard niet dwingend. Het past in ons kerkelijk denken om zo veel mogelijk ruimte te laten aan
de gemeenten, en daaraan alleen beperkingen te stellen vanuit een eventuele noodzakelijkheid met
het oog op de kerk als geheel, inclusief in dit geval haar oecumenische contacten.
Onder de vraag vanuit Purmerend ligt een spanning tussen enerzijds de belangen van een groep
van katholieken die gedurende enkele decennia in een oecumenische geloofsgemeenschap hebben
geleefd, en anderzijds de visie van het bisdom Haarlem. Het beleid van dit bisdom onderscheidt zich in
dit opzicht overigens, voor zover bekend, nauwelijks van dat van de andere bisdommen. Er is binnen
heel de Nederlandse RKK een tendens om oecumenische ‘experimenten’ als die in Purmerend te
4
beëindigen. Op plaatsen waar gedurende vele jaren gezamenlijke vieringen van eucharistie of
avondmaal, al dan niet oogluikend, werden toegestaan (en aanvankelijk, tientallen jaren geleden, soms
openlijk waren bevorderd), hebben de bisschoppen recent keer op keer daaraan een einde gemaakt
wanneer zich de mogelijkheid voordeed.
Het is niet aan de PKN om een oordeel te geven over het beleid van de Nederlandse bisschoppen.
Feit is wel dat door dat beleid de PKN hoe dan ook betrokken raakt in een belangentegenstelling
tussen enerzijds katholieken als die in Purmerend die, juist door het opheffen van de bestaande
oecumenische geloofsgemeenschap, zich des te sterker oriënteren op de plaatselijke protestantse
gemeente, en anderzijds het episcopaat van de RKK dat dergelijke vormen van oecumenische
samenwerking ontmoedigt.
In dit dilemma is een neutrale houding onmogelijk. Immers, óf de betrokken katholieken voelen zich
in de kou gezet, óf de bisschoppen voelen zich mogelijk gebruuskeerd. Oecumenische hoffelijkheid is
ermee gediend in deze situatie het respect voor de eigen verantwoordelijkheid van de bisschoppen te
laten prevaleren. Maar als – naar wat overigens ook een belangrijk beginsel is van het roomskatholieke kerkelijk recht – ‘het heil van de zielen de hoogste wet is’, zou dat laatste ervoor kunnen
pleiten om het gastlidmaatschap meer ruimte te geven.
Dubbel lidmaatschap?
Zoals hierboven aangegeven, stonden vragen als deze in 1996 op de synodale agenda in de context
van een rapport over dubbel lidmaatschap. Moest het mogelijk worden gemaakt om gelijktijdig volledig
lid te zijn van twee verschillende kerken? Die vraag speelde toen overigens niet alleen een rol in
oecumenische gemeenschappen, maar ook in plaatselijke hervormd-gereformeerde federaties,
In 1996 werd, aansluitend bij eerdere besluiten daarover, die vraag negatief beantwoord. De
belangrijkste argumenten om een dubbel lidmaatschap niet mogelijk te maken waren, doorvertaald
5
naar de huidige situatie, de volgende:
De PKN is ‘compleet kerk’ (wat niet wil zeggen: volmaakt kerk!), d.w.z. zij behoeft geen
aanvulling, en is wezenlijk katholiek; dubbel lidmaatschap zou impliceren dat de kerk (elke
kerk?) slechts een compartiment is (in artikel I lid 1 van de kerkorde typeert de PKN zichzelf als
‘gestalte’ van de ene, heilige kerk, niet als ‘deel’ daarvan).
4
Onlangs werd het Landelijk Oecumenisch Platform, in 1988 opgericht om ervaringen van
oecumenische geloofsgemeenschappen uit te wisselen en elkaar te ondersteunen, opgeheven. Ook de
PGP was hierin actief.
5
Zie Verslagboek van de Kleine Synode van de gezamenlijke vergadering van de (generale)
synoden van de NHK (20 september 1996), 240-259.
Pagina 4 van 5
5
-
Om vergelijkbare redenen worden door de mogelijkheid van een dubbel lidmaatschap in te
voeren, ook andere kerken niet werkelijk serieus genomen.
Dubbel lidmaatschap miskent ook de betekenis van de doop als eenmalige en totale inlijving in
de gemeenschap van Christus. Men kan Christus wel geheel en al toebehoren, maar niet twee
maal. Men is toch ook eens en voorgoed gedoopt en niet twee maal. Die doop is oecumenisch
en katholiek.
Dubbel lidmaatschap relativeert niet de gescheidenheid van de kerken, maar benadrukt die
juist.
Dubbel lidmaatschap veronderstelt een gelijkwaardig meeleven in beide betrokken
kerkgemeenschappen; in de praktijk zal dat nauwelijks mogelijk zijn.
Het generale college voor de kerkorde is van mening dat deze argumenten nog altijd hun waarde
hebben, en dat het geen aanbeveling verdient de weg naar een dubbel lidmaatschap kerkordelijk te
effenen. Een zo ingrijpende wijziging van de regelgeving met betrekking tot het lidmaatschap van de
kerk kan naar zijn mening niet stilzwijgend worden doorgevoerd, maar vereist een expliciete aanvulling
van de kerkordelijke bepalingen in ordinantie 2.
Invoering van de mogelijkheid van een dubbel lidmaatschap lost ook het probleem waar Purmerend
mee wordt geconfronteerd niet direct op. Het zou immers niet logisch zijn om bij gastlidmaatschap wel
maar bij dubbel lidmaatschap niet uit te gaan van overleg met of zelfs instemming van de andere
betrokken kerk.
Een oplossing is wel mogelijk, als de regeling voor de verlening van het gastlidmaatschap kan
worden verruimd. Dat is feitelijk waar om wordt gevraagd. Wie gastlid is, kan immers volledig mee
functioneren in de betrokken gemeente. Artikel 6 lid 4 van de generale regeling maakt, zoals hierboven
aangegeven, zelfs het bekleden van het ambt van ouderling of diaken mogelijk. De enige uitzondering
blijft dan nog de mogelijkheid afgevaardigd te worden naar een meerdere vergadering: gastleden
kunnen niet worden afgevaardigd.
Conclusie
Als de generale synode, in deze lijn denkend, de generale regeling gastlidmaatschap inderdaad wil
wijzigen, zijn twee daarin genoemde voorwaarden aan de orde. Het betreft
a. de in artikel 2 lid 1 op het eerste gezicht limitatief genoemde voorwaarden met betrekking tot
de situatie waarin het gastlidmaatschap kan worden verleend, en
b. het in artikel 3 lid 1 genoemde vereiste dat ‘het bevoegde orgaan van de eigen kerk tegen
deze inschrijving (als gastlid) geen bezwaar maakt’.
Op beide aspecten gaan wij hier verder in.
Artikel 2 lid 1
Dit artikel beperkt de mogelijkheid tot het verlenen van het gastlidmaatschap tot twee situaties, nl. die
van het wonen op een zodanige afstand van de eigen kerk dat kerkelijk meeleven daar niet goed
mogelijk is, en die van een kerkelijk gemengd huwelijk. Door de (deels gerealiseerde, deels verwachte)
snelle reductie van het aantal rooms-katholieke parochies en kerkgebouwen zal de eerste situatie zich
meer en meer ook voordoen als het gaat om rooms-katholieke medegelovigen, maar daarmee wordt
aan de vraag van Purmerend nog niet afdoende tegemoet gekomen.
Nu opent artikel 2 lid 1 met de volgende zinsnede: “Aan leden van de in artikel I bedoelde kerken
wordt het gastlidmaatschap in de regel alleen verleend als…”. ‘In de regel’ wil, volgens de Toelichting
op de kerkorde van Van den Heuvel in een kerkordelijke bepaling zeggen “dat de daar beschreven
handelwijze de regel is waarnaar men behoort te handelen. Alleen als daarvoor een bijzondere reden
6
is, kan – beargumenteerd – van deze voorgeschreven gang van zaken worden afgeweken”.
Het is niet goed mogelijk de in Purmerend bestaande situatie te vangen door het toevoegen van
een derde criterium binnen deze bepaling. Daarvoor is de situatie en de achterliggende geschiedenis
te specifiek. De synode zou op dit punt echter kunnen volstaan met (impliciet of expliciet) vast te stellen
dat de situatie in Purmerend een afwijking van de regel rechtvaardigt. Strikt genomen is het daarvoor
6
P. van den Heuvel e.a., Toelichting op de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland,
Zoetemeer: Boekencentrum 2013, 79.
Pagina 5 van 5
5
voldoende als de generale synode dit niet weerspreekt, want de verantwoordelijkheid ligt primair bij de
kerkenraad van Purmerend.
Het generale college voor de kerkorde doet derhalve geen voorstel tot wijziging van dit artikel.
Artikel 3 lid 1
De laatste volzin van dit lid luidt: “Inschrijving als gastlid kan alleen plaatsvinden indien het bevoegde
orgaan van de eigen kerk tegen deze inschrijving geen bezwaar maakt”. Uiteraard veronderstelt dit dat
de ‘eigen kerk’ van het voornemen tot inschrijving op de hoogte wordt gesteld, hetzij door de aanvrager
hetzij door de betrokken kerkenraad. ‘Geen bezwaar maken’ heeft op het eerste gezicht minder
gewicht dan het in lid 2 genoemde ‘instemmen’. In het eerste geval is het immers niet noodzakelijk dat
de ‘eigen kerk’ reageert, in het tweede geval wel.
De eenvoudigste oplossing zou op het eerste gezicht zijn de genoemde volzin uit lid 1 geheel te
laten vervallen. Artikel 7 van de generale regeling stelt immers al dat een beslissing tot toelating (dus
inschrijving) niet wordt genomen dan na overleg met de ‘eigen kerk’ van de betrokkene. Zo blijft
enerzijds het goede oecumenische beginsel gehandhaafd dat men rekening houdt met de visie van de
‘eigen kerk’ van iemand die het gastlidmaatschap aanvraagt, terwijl anderzijds het ‘na overleg’ – dit in
onderscheid van de ook in de kerkorde wel gebruikte formulering ‘in overleg’ – de kerkenraad de
mogelijkheid geeft zich toch niet aan het oordeel van de ‘eigen kerk’ te conformeren.
Inschrijving ondanks bezwaren van de ‘eigen kerk’ kan niet anders zijn dan een wel overwogen en
goed beargumenteerde noodmaatregel. Om dat duidelijk te maken, is het ook denkbaar de slotzin van
artikel 3 lid 1 gewijzigd te handhaven, zodat duidelijk is dat een bezwaar van de ‘eigen kerk’ niet
doorslaggevend behoeft te zijn. Daarmee wordt voor, in casu, de protestantse gemeente te Purmerend
voldoende beleidsruimte gecreëerd.
Voorgestelde tekst
Het generale college voor de kerkorde stelt de generale synode voor de laatste volzin van artikel 3 lid 1
van de generale regeling gastlidmaatschap te wijzigen door drie woorden in te voegen: “Inschrijving als
gastlid kan alleen plaatsvinden indien het bevoegde orgaan van de eigen kerk in de gelegenheid is
gesteld op het voornemen tot inschrijving te reageren”.
Omdat het hier gaat om een wijziging van een generale regeling, kan deze met onmiddellijke ingang
van kracht zijn.
April 2015