Opschudding in Eernewoude,

Opschudding in Eernewoude,
het drama van Froukje Hayes
door J. Nieuwland
Af en toe treft men kleine berichtjes in de krant aan over de vondst van een kinderlijkje in een toilet of
hotelkamer, daar kennelijk achtergelaten door een moeder die er anders geen raad mee wist.
Het idee dat een moeder zich van haar kind ontdoet door het ergens achter te laten en prijs te geven
aan verwaarlozing, vervult ons met afschuw. De moeders, die vaak wel worden opgespoord, blijken
doorgaans jonge meisjes te zijn, meestal evenzeer slachtoffer van hun ongewenste en onbedoelde
zwangerschap als hun omgebrachte kind. Hulpverlening is volgens alle betrokken autoriteiten
tegenwoordig beter op zijn plaats dan strafvervolging. In vroeger eeuwen trad de overheid in
dergelijke gevallen zonder schroom op als een streng zedenmeester. De sporen hiervan treft men
aan in de rechterlijke archieven, zoals dat van het Hof van Friesland. Bestudering van de achttiende
eeuwse procesdossiers levert veel informatie op over de achtergronden van deze trieste gevallen. We
krijgen een kijkje in de intieme privé-sfeer van verbroken relaties, ongewenste zwangerschappen,
heimelijke bevallingen en daarmee krijgen we een beeld van de zeden en gebruiken op het gebied
van vrijen en trouwen in het achttiende eeuwse Friesland. Kindermoord is met abortus en
tevondelingleggen een misdrijf dat voornamelijk door vrouwen lijkt te zijn gepleegd. Ongewenste
zwangerschappen kwamen vroeger veel voor. Als een aanstaande moeder was voorzien van een
verloofde, volgde er snel een zogenaamd gedwongen huwelijk. De zondaars die zich voortijdig
hadden vergrepen aan de huwelijksgeneugten, kwamen er met een berisping van kerk of ouders
genadig van af. Minder gunstig was het lot van een meisje dat geen kandidaat voor het huwelijk had,
bijvoorbeeld omdat de vader al was getrouwd, of omdat hij ontkende de vader te zijn. Het lot van deze
ongehuwde moeders was doorgaans zeer hard; hen wachtte armoede, terwijl ze alle achting hadden
verloren. Het waren gevallen vrouwen. De zwangerschap was voor hen alles behalve een tijd van
blijde verwachting en vaak waren ze na negen maanden ten einde raad. Alhoewel de ingreep lang
niet door alle bevolkingsgroepen wordt geaccepteerd en de politieke discussie nog steeds
doorsuddert, weten de meeste vrouwen, die ongewenst zwanger zijn, de weg te vinden naar
abortusklinieken of ziekenhuizen, waar ze kunnen worden geholpen zonder verantwoording te hoeven
afleggen aan zedenmeesters. In vroeger eeuwen bestond de mogelijkheid van abortus niet. Er werd
geëxperimenteerd met kruidendrankjes waar van de uitwerking onzeker en zelfs lang niet altijd
zonder gevaar was. De illegale aborteur of engeltjesmaker, die zijn werk met breinaald en zeepsop
verrichtte, is een betrekkelijk modern verschijnsel, ontstaan aan het einde van de vorige eeuw. Het
kwam voor dat vrouwen zich in hun wanhoop van hun kind ontdeden vlak na de bevalling. Doorgaans
hadden ze geprobeerd hun zwangerschap voor de omgeving te verbergen. Met de toenmalige mode
van wijde rokken ging dit wellicht iets gemakkelijker dan tegenwoordig, maar vaak vermoedde de
omgeving wel onraad. Nadat de bevalling in het geheim had plaatsgevonden, werd het kind met de
nageboorte in een sloot of beerput geworpen in de hoop dat er geen haan naar zou kraaien. Hoeveel
kans van slagen deze opzet maakte is niet bekend, maar het zal duidelijk zijn dat de daderessen
terdege rekening moesten houden met de argwanende belangstelling van omwonenden. De sociale
controle was zowel in de steden als op het platteland groot. Bij de ons bekende zaken zijn de grote
steden Leeuwarden en Harlingen flink vertegenwoordigd; dertien van de zestig gevallen spelen zich
hier af. De overige gevallen zijn tamelijk gelijkmatig gespreid over de hele provincie. Het gaat daarbij
om die gevallen waarbij een daderes bekend en vervolgd is. Het aantal gevallen waarvan de dader
niet bekend was, is ons niet bekend. In het hiernavolgende zullen we een geval van kindermoord, dat
van Froukje Hayes uit Eernewoude, eens nader belichten.
Opschudding in Eernewoude
Op dinsdagavond 26 mei 1733 kwam de boerin Jeltje Fridses met haar zoontje terug van het melken.
Ze roeiden ten westen van het dorp toen ze een pak in het water zagen drijven. Ze keerden de boot
om het pak beter te kunnen bekijken. Het werd opgevist en op de mastbank gelegd. Het bleek een
dweil te zijn die was dichtgebonden met een zwart lint. Jeltje werd 'met vreese bevangen' en durfde
het pak niet verder te openen. Een paar schippers die in de buurt lagen, werden te hulp geroepen.
Het pak bleek het lijkje van een pasgeboren kind te bevatten. De aanwezigen kwamen tot de
1
conclusie dat de autoriteiten hierin moesten worden gekend. De vrouw van één van de
schippers, een zekere Neeltje Hayes, een zuster van Froukje, vond dat degene die het pak had
gevonden de dorprechter van Eernewoude, Claes Liuwes, ook maar moest waarschuwen. Deze
kwam, gevolgd door zeer veel nieuwsgierigen uit het dorp. Hij nam het lijkje in bewaring en
waarschuwde zijn superieuren bij het Nedergerecht van Tietjerksteradeel in Bergum. Kennelijk
bestond er niet veel twijfel over de herkomst van het lijkje, want nog dezelfde avond kwam Wiebe
Tjebbes, bijzitter van het Nedergerecht, met enige gerechtsdienaars naar het dorp om Froukje Hayes
over het voorval nader aan de tand te voelen. Ook de vindster van het lijkje verklaarde naderhand dat
ze wel geruchten had vernomen over een mogelijke zwangerschap van Froukje Hayes.
In steande frou allinnich
We weten niet zoveel over deze Froukje Hayes. Leeftijd en geboorteplaats zijn niet bekend. In de
doop en lidmaten registers van de Hervormde Kerk van Eernewoude komt ze niet voor; evenmin werd
haar naam in naburige dorpen aangetroffen. Bij toeval werd ontdekt dat Froukje de dochter was van
ene Haye Idserts; de moeder is onbekend. Haye was afkomstig uit Wartena en liet daar ook de eerste
twee kinderen dopen. Van lateren werden geen dopen aangetroffen. Was het gezin misschien
onkerkelijk geworden? Froukje was ongetrouwd en woonde zelfstandig in een huisje in Eernewoude.
Ze verdiende de kost als veenarbeidster. Ze had al tamelijk lang vaste verkering met Bauke Allerts,
een jongeman van 26 jaar, geboren en getogen Eernewoudster. Het leven was bij hen sterker
geweest dan de leer, want het jonge stel had 'een seer veele en groote vleselijcke conversatie' met
elkaar gevoerd. Bauke had zijn vriendin omtrent de eventuele vleselijke gevolgen van deze
conversatie gesust met een trouwbelofte. Deze gevolgen waren echter niet uitgebleven. Froukje was
zwanger geworden en had hierover met niemand anders gesproken. Wel klaagde ze veel over
misselijkheid en buikloop. Waarschijnlijk op grond van deze klachten waren er wel geruchten over
een zwangerschap van Froukje, maar deze had steeds ontkend zwanger te zijn. De getuigen
verklaarden later deze geruchten wel eens te hebben vernomen. In de nacht van 15 op 16 mei was
Froukje heimelijk bevallen van een jongetje.
Een achtervolging in de venen
Toen de gerechtsdienaars in Eernewoude aankwamen, troffen ze Froukje niet thuis. Wel was er een
aantal vrienden van haar aanwezig. Weer buiten gekomen, zagen ze dat Froukje probeerde te
ontsnappen in een roeibootje. Er volgde een langdurige achtervolging van bijna twee uur in de
plassen en petgaten rond Eernewoude. Toen Froukje inzag dat ze zou verliezen, gaf ze de moed op
en sprong over boord met de bedoeling zich te verdrinken. De achtervolgers wisten haar echter uit het
water te vissen. Froukje werd meegenomen naar Bergum om daar te worden verhoord en in
voorlopige hechtenis te worden genomen. Volgens de gerechtsdienaars was ze erg in de war, 'seer
gealtereerd' terwijl ze geweldig jammerde.
Voor het verhoor
De volgende dagen werden Froukje en andere dorpelingen die iets van de zaak afwisten verhoord in
Bergum. Daarna werd de zaak doorgespeeld aan het Hof van Friesland, de hoogste rechtbank in
deze provincie, die bevoegd was over zaken van een dergelijk gewicht te oordelen. Het Hof was
gevestigd in de Kanselarij aan de Tweebaksmarkt in Leeuwarden, waar enige eeuwen later het
Rijksarchief was gevestigd. Froukje bekende dat ze in de nacht van 15 op 16 mei was bevallen van
een jongetje. De vader was Bauke Allerts. In eerste instantie verklaarde ze alleen te zijn bevallen en
het kind zelf in een dweil gewikkeld en daarna verdronken te hebben. Wel wierp ze de schuld op
Bauke: 'Och waartoe ben ik gekomen, het is al zijn schuld, want het is nu al vier jaar geleden dat hij
mij heeft trouw beloofd'. Op transport naar Leeuwarden had ze tegen een bewaker gezegd dat ze om
die schelm moest sterven en dat het kind nu veertien dagen oud zou zijn geweest. In Leeuwarden
wijzigde Froukje haar verklaringen. Bauke Allerts kreeg bij de tweede lezing een veel actievere rol
toebedeeld. Het kind zou in zijn bijzijn ter wereld zijn gekomen en door hem in een dweil zijn
gewikkeld en verdronken, terwijl Froukje vanwege de bevalling nog half in zwijm zou hebben gelegen.
2
Stille Bauke
Het Hof wenste Bauke ook aan de tand te voelen over zijn aandeel in de zaak. Aan het Nedergerecht
van Tietjerksteradeel werd verzocht hem te verhoren, met name over zijn handel en wandel tijdens de
nacht waarin Froukje was bevallen. Kennelijk wist men bij het Hof echter ook wel dat Bauke zelf niet
stond te popelen om zijn aandeel toe te lichten, want in dezelfde brief werd het Nedergerecht
geadviseerd om ook bij zijn kosthuis te informeren.
Bauke's aandeel wordt inderdaad niet duidelijk, want hij had zich uit de voeten gemaakt. Vrienden van
hem verklaarden echter dat ze op de bewuste avond wel bij Froukje aan huis waren geweest om
koffie te drinken. Daarna waren ze naar de herberg gegaan 'om daar een mingelen bier te drinken'.
Of Bauke daarna nog weer naar Froukje terug is gegaan blijft onduidelijk. Zijn vlucht duidt op een
slecht geweten. In het algemeen was het voor mannen niet moeilijk zich in dit soort zaken vrij te
pleiten. Ze konden ontkennen de vader van het kind te zijn en werden daarbij vaak geloofd. Ook
konden ze verklaren dat er meerdere mannen waren die met de moeder omgang hadden gehad.
Zelfs wanneer de moeder in uiterste barensnood onder ede aan de vroedvrouw' de naam van de
vader bekend maakte, legde dit slechts een betrekkelijk klein gewicht in de schaal. Het is niet
onmogelijk dat Froukje Bauke eerst heeft willen ontzien en dat ze hiervan terug kwam toen ze merkte
dat ze alleen voor de gevolgen zou moeten opdraaien. Ook kan het zijn dat ze op advies van de haar
toegewezen verdediger zoveel mogelijk schuld van zich probeerde af te wentelen. Bij de bepaling van
de strafmaat was ieders aandeel in de zaak van groot belang; dat ze beiden verantwoordelijk waren
voor dit ongeluk, deed voor het strafrecht minder ter zake. Hoe het ook zij, Bauke's aandeel blijft
onduidelijk.
Voor de Heren
Op 12 juni presenteerde de Procureur Generaal een voorlopige aanklacht aan de raadsheren
(rechters) van het Hof van Friesland. Er kon nu een keus worden gemaakt uit twee procedures.
Wanneer de verdachte had bekend of wanneer de raadsheren de aanklacht overtuigend bewezen
achtten kon worden besloten tot een soort snelrecht waarbij de verdachte vrijwel geen recht had op
verweer. Het kwam voor dat kindermoordenaressen via deze zogenaamde 'extra-ordinaris-procedure'
binnen veertien dagen na de bevalling werden ter dood veroordeeld. In het geval van Froukje Hayes
lagen de zaken niet zo eenvoudig en daarom werd besloten tot een volwaardig (ordinaris)proces. Bij
deze procedure was er voor de verdachten zelfs een voorziening voor gratis rechtsbijstand
geschapen. De acht oudste advocaten kregen een vergoeding van 200 gulden waarvoor ze waren
belast met de verdediging van de gevangenen die in voorarrest zaten. In dit geval werd de advocaat
Scipio Boccama Viglius belast met de verdediging. Voor de Procureur-generaal was de zaak duidelijk:
er was een kinderlijkje en alles wees op moord door verdrinking. Het was daarbij van essentieel
belang te weten of het kindje levend ter wereld was gekomen. Slechts dan was er, juridisch gezien,
sprake van moord. Om dit te bepalen werd er door enige doktoren lijkschouwing verricht. Zij kwamen
tot de conclusie dat het om een voldragen kind ging dat na de geboorte had geleefd. Het bewijs
hiervoor werd geleverd door de zogenaamde longenproef. Middels sectie werd een stukje
longweefsel weggenomen en in het water gelegd. Bleef dit drijven, dan hadden de longen zich
ontplooid en had het kind dus geademd en 'dus' geleefd. Zonk het, dan was het kind levenloos ter
wereld gekomen. Over de waarde van dit bewijs liepen de meningen sterk uiteen. De advocaat van
Froukje achtte dan ook niets bewezen. De medische stand was volgens hem op dit punt te sterk
verdeeld. Op de verklaringen van doktoren kon men volgens hem in het algemeen geen staat maken.
>Hoe geleerder, hoe verkeerder=. De verdediging volstond verder met een vlammend betoog voor de
verdachte, waarbij zoveel mogelijk schuld op Bauke Allerts werd geschoven. Froukje zou tijdens de
bevalling in zwijm zijn gevallen en zich verder niets meer herinneren en zich van alle handelingen
onthouden hebben. Bauke had het kindje in de dweil gewikkeld en in het water gegooid. De advocaat
kon echter geen enkele getuige produceren die iets van deze visie kon ondersteunen en daarom
legde zijn betoog weinig gewicht in de schaal.
Een hard en een zacht vonnis.
Het Hof wees vonnis over Froukje op 28 november 1733. Ze werd schuldig bevonden aan de
onmenselijke wreedheid van kindermoord, want ze had >een kleijn onnoosel kind in een dweil
3
gebonden en in het water versmoord=. Over Bauke's aandeel werd in het vonnis niet gerept. Froukje
werd veroordeeld om door de scherprechter in een zak te worden verdronken in de stadsgracht bij het
blokhuis, waar thans de gevangenis staat. Daarna moest het lichaam op het schavot worden
tentoongesteld met in één hand een pop. Dit was de strengste straf voor vrouwen die zich op deze
manier van hun kind ontdeden. Over de uitvoering van het vonnis is ons niets bekend omdat hierover
geen archivalia bewaard zijn gebleven. Vooralsnog moeten we er maar van uitgaan dat het zonder
pardon is uitgevoerd. Bauke is kennelijk toch gevangen genomen in de maanden na Froukjes
gevangenneming. Het Hof gaf per brief aan het Nedergerecht van Tietjerksteradeel tenminste
opdracht hem uit hechtenis te ontslaan en hem >wegens gepleegde hoererije soodanigh te corrigeren
en te straffen als U in goede justitie verstaan sal te behoren=, tenzij er nieuwe feiten aan het licht
kwamen. Dit betekende dat de zaak voor hem met een sisser afliep; waarschijnlijk kreeg hij een
boete.
Bauke trouwde in 1739 te Eernewoude. Hij liet daarna verscheidene kinderen dopen. De eerste
dochter heette.... Sjoukje, de tweede Ybeltje, enzovoort.
Nabeschouwing
De overheid trad hard op tegen deze kindermoordenaressen. Vanaf 1702 was dit de achtste maal dat
de doodstraf werd voltrokken. In 1734 werd deze voor de laatste maal toegepast. Daarna volstond
men (nou ja) met doorgaans een combinatie van geseling, brandmerking, te pronkstelling met een
pop en enige jaren tuchtstraf en tenslotte verbanning uit de provincie. Hoewel deze straffen nog
zwaar zijn, valt ten opzichte van de doodstraf toch een zekere verzachting te constateren. Er was
kennelijk weinig begrip voor de wanhopige situatie waarin deze vrouwen zich bevonden. De wet werd
toegepast op een voor ons twintigste eeuwers ongekend kille manier, zonder aandacht voor
verzachtende omstandigheden. Daarbij is het opvallend hoe gemakkelijk de vaders buiten schot
bleven. In het geval van Froukje leidde de vlucht van Bauke kennelijk niet tot strafvermindering.
Eigenlijk werden de mannen alleen gestraft wanneer hun aandeel bij de bevalling en verdrinking van
het kind onomstotelijk vaststond. In 1774 verhief de bekende Franeker hoogleraar Petrus Camper zijn
stem tegen de harde behandeling van deze vrouwen. Als medicus richtte hij de meeste aandacht op
de bewijskracht van de longenproef. Deze moest volgens hem met de nodige voorzichtigheid worden
toegepast. Een positieve uitkomst bewees volgens hem lang niet altijd dat het kind had geleefd. Het
achterliggende motief voor de publicaties van Camper was echter mededogen met deze vrouwen die
het slachtoffer werden van de strenge wetten. Wetten, gemaakt door mannen die vergeten waren hoe
sterk de driften bij de jeugd soms konden zijn. Camper had zelf een terechtstelling meegemaakt van
een meisje dat haar verleider op het schavot nog in het openbaar vervloekte. Volgens hem was het
een misverstand kindermoord op te vatten als moord in koelen bloede; het waren wanhoopsdaden.
Zwangerschap maakte volgens hem een vrouw van nature al zwaarmoedig. Deze vrouwen stonden
er daarbij nog eens alleen voor en wisten dat ze na de bevalling de smaad en verachting van hun
omgeving nog moesten dragen. Volgens Camper waren deze vrouwen tegen de tijd van de bevalling
net zo van hun zinnen beroofd als mensen die zelfmoord pleegden. De remedie die hij voorstelde,
was het stichten van vondelinghuizen waar de moeders de kinderen konden afleveren. Hoewel
hiervoor in de Franse tijd wel plannen zijn geweest, zijn in Friesland nooit vondelinghuizen gesticht.
Wel werden af en toe vondelingen in weeshuizen opgenomen. Het probleem van de ongewenste
kinderen is, zij het gewijzigd, tot vandaag blijven bestaan. De discussie over abortus is er een
voortzetting van. Ook komt het nog steeds voor dat er lijkjes worden gevonden van pasgeboren
kinderen die door de moeder, of door de beide ouders, kennelijk aan de dood zijn prijsgegeven. De
straffen zijn gelukkig wel gewijzigd.
4