Lees het volledige artikel

Belgische ontwikkelingshulp trappelt ter plaatse
De Belgische ontwikkelingshulp bedroeg vorig jaar 0,45 procent van het nationale inkomen
en haalt zo alweer de vooropgestelde 0,7 procent-norm niet. ‘Ik wil beoordeeld worden op de
impact, en niet op hoeveel er werd uitgegeven,’ zegt minister van
Ontwikkelingssamenwerking Alexander De Croo (Open VLD).
België haalde ook in 2014 0,7 procentnorm voor ontwikkelingshulp niet
•
•
Het is al van 1961 geleden dat België meer dan 0,7 procent van het BNI uitgaf aan
ontwikkelingshulp.
‘Ik wil beoordeeld worden op de impact,’ stelt minister Alexander De Croo.
De OESO heeft gisteren de cijfers voor het wereldwijde budget ontwikkelingssamenwerking van
2014 bekendgemaakt. Daaruit blijkt dat het gros van de westerse donorlanden het
internationale engagement niet respecteert om 0,7 procent van het bruto nationaal inkomen
(het Belgisch BNI is alles wat alle Belgen in eigen land en elders verdienen) te spenderen aan
ontwikkelingssamenwerking (zie grafieken).
Enkel Denemarken, Luxemburg, Noorwegen, Zweden en het Verenigd Koninkrijk haalden die
doelstelling wel. België strandt, net zoals in 2013, op 0,45 procent van het nationaal inkomen.
Het is al van 1961 geleden dat ons land meer dan 0,7 procent van het BNI uitgaf aan
ontwikkelingshulp. In 2010 haalden we wel nog eens 0,64 procent, maar sindsdien is het
aandeel van de ontwikkelingshulp opnieuw teruggevallen.
‘En ook deze regeerperiode hangt het mes van de besparingen boven het budget’, vreest
ontwikkelingsorganisatie 11.11.11, zelfs al belooft het federale regeerakkoord dat ‘België
inspanningen zal doen om, in de mate van wat budgettair mogelijk is, de norm van 0,7 procent
te bereiken’.
Cruciale woorden hier zijn natuurlijk ‘budgettair mogelijk’, dat weet ook minister van
Ontwikkelingssamenwerking Alexander De Croo.
‘Het is belangrijk dat de regering de 0,7 procent bevestigt, maar je kan ook niet
ontkennen dat we in budgettair moeilijke tijden zitten,’ reageerde de minister gisteren in
Glo.be, het magazine van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking.
‘In 2015 besparen we 160 miljoen euro en dat loopt op tot 270 miljoen euro aan het einde van
de regeerperiode. Ik heb er wel voor gezorgd dat voor 2015 en 2016 de impact op de
gouvernementele samenwerking en de humanitaire hulp nihil zal zijn.’
De Croo vindt trouwens dat er te veel naar de cijfertjes gekeken wordt en te weinig naar de
impact van de hulp. ‘Vreemd genoeg wordt er voor ontwikkelingssamenwerking vrijwel
uitsluitend gekeken naar “hoeveel hebben we uitgegeven?” Een betere vraag is: “welke
duurzame impact hebben we gehad?”. Ik hoop dat ik de eerste minister van
Ontwikkelingssamenwerking word die beoordeeld wordt op de impact, en niet op hoeveel er
werd uitgegeven.’
De Croo wil bijvoorbeeld dat de ontwikkelingshulp de lokale economie aanzwengelt.
Omgekeerd moeten de landen in kwestie vooruitgang boeken op het vlak van mensenrechten
en goed bestuur tonen. ‘Een land kan geen vooruitgang maken als er geen persvrijheid is, als
mensen zich niet mogen verenigen en er geen vrijheid van meningsuiting is. We mogen daar
gerust iets scherper zijn dan in het verleden’, benadrukte De Croo gisteren nog eens, zelfs al
zorgde die houding al meteen voor de nodige spanningen toen de minister in het begin van het
jaar Congo bezocht (DS 25 februari).
Geen slechte beurt
Internationaal bekeken maakt België trouwens niet zo’n slechte beurt. Ons land zit boven het
Europese gemiddelde van 0,42 procent en ver boven het OESO-gemiddelde van 0,29 procent.
De Verenigde Staten en Japan spenderen zelfs minder dan 0,2 procent van het BNI aan
ontwikkelingshulp.
De Croo ziet nog een verontrustende trend: de officiële ontwikkelingshulp naar de minst
ontwikkelde landen daalde vorig jaar met 16 procent en de officiële ontwikkelingshulp naar
Sub-Sahara-Afrika daalde met 5 procent. Dat terwijl België erg focust op Sub-Sahara-Afrika en
De Croo zich net meer wil richten op de minst ontwikkelde landen. Die landen zijn volgens de
minister immers meer afhankelijk van officiële ontwikkelingshulp en kunnen, in tegenstelling
tot heel wat middeninkomenslanden zoals Indonesië, veel minder aanspraak maken op andere
internationale financieringsbronnen die de voorbije jaren belangrijker zijn geworden, zoals
transfers van migranten naar het thuisland of private investeringen.
09 april 2015 | Jan-Frederik Abbeloos