De Kinesist

TRAININGSLEER
Het begrip complex training wordt binnen de sportprestatietraining en de sportrevalidatie in toenemende mate gebruikt.
In de praktijk ontbreekt het echter, mede door het verwarrende begrip ‘complex’, aan overeenstemming over wat deze
manier van trainen nu precies inhoudt en op welk moment
het kan worden toegepast binnen de training of revalidatie.
Complex training: definitie en
­theoretische rationale
Sil Kloppenburg,
Jorrit Rehorst
& Ron Beurskens
Krachttraining gericht op een toe-
voor complex training te ontstaan.3,4
name van het mechanisch vermogen
Het begrip ‘complex’ geeft in de
– en daarmee de sportprestatie – is
sport- en revalidatiepraktijk nogal
al decennia in
gebruik.1
Trainers zijn
eens onduidelijkheid en de training
hierbij voortdurend op zoek naar het
wordt daardoor op verschillende ma-
optimale trainingsprotocol voor hun
nieren ingevuld. De van toepassing
atleten, vooral tijdens de latere fasen
zijnde vertaling van de Engelse term
van krachttraining, als een atleet zijn
‘complex’ is ‘samenhang’. We moeten
‘plafondniveau’ lijkt te bereiken. Het
complex training dan ook verstaan
lijkt erop dat het variëren van de be-
als een training met samenhangende
kende prikkelparameters weerstand,
oefeningen, in plaats van dat het een
snelheid, frequentie en rust in deze
(coördinatief) ingewikkelde training
fase niet meer voldoet. Zou complex
zou betreffen. Wat ook meespeelt bij
training wellicht wèl voor een aan-
de bestaande onduidelijkheid zijn de
houdende optimale trainingsprikkel
verschillen in uitkomsten van we-
kunnen zorgen, juist in deze latere fase
tenschappelijk onderzoek.5 Dit komt
van de periodisering?2
vooral door een ingewikkelde interactie van factoren die het trainingseffect
Definitie
kunnen beïnvloeden.
Complex training wordt omschreven
Dit artikel beschrijft de theorie achter
als het uitvoeren van krachtoefeningen
complex training en gaat kort in op de
tegen zware weerstand met relatief
korte- en lange termijn effecten die in
lage snelheid, gevolgd door biome-
wetenschappelijk onderzoek worden
chanisch vergelijkbare oefeningen
gerapporteerd.
met relatief lage weerstand op hoge
snelheid.3 Bijvoorbeeld: squatten met
Een eenvoudige rekensom?
een zwaar gewicht, gevolgd door
De wetenschap heeft inmiddels wel
snelle squat lunge sprongen. Hoewel
aangetoond, dat complex training
deze methode reeds in het begin van
in sommige gevallen kan leiden tot
de jaren 70 door Verhoshansky3 voor
een direct optredende toename van
het eerst werd beschreven, lijkt er pas
de sportprestatie (bijvoorbeeld hoger
vanaf 2000 een gefundeerde theorie
springen). Sommigen verklaren dit op
S p o r t g e r i c h t n r. 1 / 2 0 1 2 – j a a r g a n g 6 6 11
basis van de natuurkundige formule
een hogere bewegingssnelheid, zo is
Post Activation Potentiation (PAP) en
voor vermogen (P = F x v), maar dit is
het idee, leidt tot meer vermogen. Het
High Frequency Initial Pulses (HFIP).
te kort door de bocht.
direct toegenomen prestatievermogen
Waar het bij HFIP gaat om een oneven-
Complex training beoogt de explosi-
na complex training kan hier echter
redige verdeling van actiepotentialen
viteit van een sporter, gedefinieerd als
niet mee worden verklaard, want door
(veel in het begin) gedurende een
de mogelijkheid om zo snel mogelijk
de directe opeenvolging van beide
contractie bij voornamelijk plyometri-
kracht op te bouwen, te vergroten. Dit
typen krachttraining binnen dezelfde
sche bewegingen, wordt in de litera-
wordt ook wel vermogen P genoemd
(energie per tijdseenheid, Joule×s-1 =
training is er geen gelegenheid voor
tuur het effect van complex training
het optreden van supercompensatie en
toegewezen aan PAP.7 Hierbij lijkt een
Watt). Een groter mechanisch vermo-
adaptatie.
grotere spierstimulatie cq. intensievere
gen komt tot stand door een toename
activiteit tot een sterkere potentiatie te
van kracht F (N) en/of snelheid van
bewegen v (m×s-1). In de klassieke pe-
Potentiatie
riodisering van krachttraining worden
plex training direct het mechanisch
Conclusie
beide componenten los van elkaar, in
spiervermogen laat toenemen? Een
aparte trainingssessies, getraind. Hier-
aannemelijke verklaring wordt recent
bij gaat krachttraining die gericht is op
gezocht in het fenomeen potentiatie.7
Het mechanisme achter het directe
effect van complex training lijkt het
principe van potentiatie te zijn.
toename van F door fysiologische en/
Spieren generen als reactie op een
of anatomische aanpassingen vooraf
electrische prikkel een bepaalde kracht
aan plyometrische training. In de plyo-
of een bepaald vermogen. Potentiatie
Intussen neemt het aantal onderzoeken
metrische oefeningen (o.a. springen en
veroorzaakt een toename van het sub-
naar de werkzame fysiologie achter
werpen) wordt gebruik gemaakt van
maximale tot maximale spiervermogen
PAP toe en lijken er drie (deel)verkla-
voorrek van kapsel en pezen om de
bij een eenzelfde elektrische stimulatie
ringen te bestaan (zie kader). De eerste
snelheid van bewegen te verbeteren.6
van de spier (figuur 1).7 Er bestaan
verklaring is een toename in Myosine
De combinatie van meer kracht en
twee vormen van potentiatie, namelijk
Light Chain fosforylase (MLC-f). De
Hoe kan het dan toch zo zijn dat com-
leiden.7
Drie theorieën over het mechanisme achter het verschijnsel Post Activation Potentiation (PAP)
1. Myosine Light Chain (MLC) is een onderdeel van het myosine filament (bouwsteen van een spiervezel) en heeft bindingsplaatsen voor het energierijke fosfaat ATP en voor het actine filament (een andere belangrijke bouwsteen van een
spiervezel) (figuur 2a). Door de werking van het enzym MLC-fosforylase kan het myosine als het ware over het actine
heenlopen, waardoor de spiervezel in elkaar schuift (figuur 2b). De werking van MLC-f wordt versneld door MLC-kinase,
dat wordt geactiveerd door calcium (Ca2+) ionen die vrijkomen als de spier via de zenuwvezels wordt gestimuleerd.
Een voorafgaande (sub)maximale contractie zorgt voor een (tijdelijke) toename van het MLC-f en voor een (tijdelijk)
verhoogde gevoeligheid van de myosine–actine verbinding voor Ca2+. Dit verhoogt de mobiliteit van de ‘takjes’ die de
bindingen tussen het myosine en actine tot stand brengen en dus voor een toename in krachtopbouw.8
2. Een tweede verklaring voor potentiatie is een toegenomen rekrutering van grote motor units.8 Tijdens een eerste
spiercontractie na een periode van rust is de signaaloverdracht tussen de betrokken zenuwvezels nog niet optimaal
doordat de ontvangende zenuwvezel op dat moment nog verminderd gevoelig is.8 Dit is vooral het geval bij de grotere
motorische eenheden. Als meerdere contracties elkaar opvolgen – zo blijkt uit dierexperimenteel onderzoek - neemt de
gevoeligheid (tijdelijk) toe. Dit effect is juist sterker bij de grotere motorisch eenheden.8 Zodoende zorgen (een) voorafgaande contractie(s) er voor dat de grotere, sterkere motorische eenheden gemakkelijker kunnen worden geactiveerd,
waardoor het vermogen dat geleverd kan worden toeneemt.
3. Een derde oorzaak voor het PAP effect ligt mogelijk in een afname van de pennatiehoek van de spiervezels. Een kleinere pennatiehoek ten opzichte van de werklijn geeft namelijk een grotere overdracht van kracht (figuur 3). Onderzoek liet
na een contractie een afname van de spiervezelpennatiehoek van ongeveer 2° zien, met daarbij een summiere krachttoename van 0,9%.8 Mogelijk draagt dit bij aan het praktijkrelevante effect van PAP, maar dit verdient verder onderzoek.
12
S p o r t g e r i c h t n r. 1 / 2 0 1 2 – j a a r g a n g 6 6
lijn met resp. de y-as en
de x-as representeren de
maximale kracht (snelheid
= 0) en de maximale verkortingssnelheid (weerstand = 0) van een spier.
Beide veranderen niet
door potentiatie. Maar
het blijkt dat de curva-
Figuur 2A
tuur van de grafiek wel verandert:
Figuur 1
de lijn vlakt af (van A naar B).
tweede is een toename in rekrutering
Dit betekent dat potentiatie zorgt
van grote motor units. En de derde is
voor een hogere verkortingssnel-
een afname van de spiervezelpennatie-
heid bij dezelfde kracht en dus (P
hoek (de hoek die de spiervezels maken
= F x v) voor een groter vermogen
ten opzichte van de werklijn van de
(van 1 naar 2). Wanneer je in de
spier).8
grafiek naar links gaat, richting de
piekkracht op de y-as, is er steeds
Potentiatie en de
kracht-snelheid relatie
minder verschil tussen de lijnen A
PAP leidt volgens de huidige inzichten
tussen 1 en 2. De verkortings-
niet tot een toename van de maximale
snelheid neemt dus nog amper toe.
kracht of van de maximale verkor-
Met andere woorden: PAP treedt niet
empirische onderzoek dat er is verricht
tingssnelheid van een spier.8 Immers,
of nauwelijks op bij het leveren van
bestaan er binnen de wetenschap nog
één van de onderliggende oorzaken
van PAP zou de toename in Ca2+
(bijna) maximale kracht en openbaart
altijd onduidelijkheden. Zo blijft het
zich sterker op submaximale krachtni-
vooralsnog onduidelijk welke vorm
gevoeligheid zijn. Bij een verzadiging
van Ca2+ bindingsplaatsen, die
veaus.8
van activiteit (oefening) leidt tot opti-
en B. Dus is er ook minder verschil
Figuur 2B
male potentiatie.7 Daarnaast is
zich voordoet bij stimulatief-
onduidelijk welke combinatie
requenties (±200Hz) die nodig
van frequentie, intensiteit en rust
zijn voor het bereiken van de
optimaal is. Hierbij is het van
maximale kracht, neemt het
belang om zowel naar de effec-
effect van deze gevoeligheid
ten op korte als lange termijn te
af (figuur
4).8
Dus de toename
kijken. Zijn er (op korte termijn)
in het mechanisch vermogen
bijvoorbeeld verschillen in de
moet worden gezocht in de
sterkte van het directe effect en in
ontwikkeling van kracht óver
tijd (figuur 5).
Vanaf het moment dat een spier wordt
de tijdsduur waarover het effect
Figuur 3
gestimuleerd (C in figuur 5) begint de
Conclusie
ontwikkeling van kracht. Het berei-
het afvlakken van de kracht-snelheid
relatie is een belangrijke weerspiegeling van het potentiatie effect.
ken van hetzelfde krachtniveau (1 in
figuur 5) in kortere tijd (van 3 naar 2 in
aanhoudt? En zijn er (op langere
termijn, bijvoorbeeld een periode van
6-8 weken) verschillen in de trainings­
effecten/adaptaties ten gevolge van
klassieke krachttraining versus complex
training?
figuur 5) betekent een verbetering van
Korte termijn effecten
prestatie: bij de start van een sprint
zal het snéller kunnen leveren van de-
Trainingsprotocollen
Met enige voorzichtigheid kan gecon-
zelfde kracht je een voorsprong geven
Hoe vertalen we deze fundamentele
cludeerd worden dat er bij getrainde
op je concurrenten. Deze toegenomen
kennis over de fysiologie en biome-
sporters (na ± >3 minuten) een direct
ontwikkeling van kracht en vermogen
chanica achter PAP nu in de ontwik­
positief bestaat van complex training
is af te leiden uit de kracht–snelheid
keling van optimale protocollen voor
op explosieve activiteiten. De inter-
relatie (figuur 6). De snijpunten van de
complex training? Ondanks het goede
actie van diverse factoren (trainings-
S p o r t g e r i c h t n r. 1 / 2 0 1 2 – j a a r g a n g 6 6 13
volume, trainingsintensiteit, contrac-
geleverd. Een andere studie liet bij on-
maximale isometrische (statische)
tietype, persoonlijke karakteristieken
getrainde proefpersonen een afname
contracties, geïsoleerde dynamische
en type vervolgactiviteit) bepalen per
van resp. 2% en 3% van de tussen- en
contracties (kniestrekking) en bal-
persoon wat het optimale volume en
eindtijden op een 30 meter sprint zien
listische vormen als CMJ’s en SJ’s.
de optimale hersteltijd zijn voor het
nadat er tien squats op 90% van de
Het lijkt er op dat de voorafgaande
beste potentiatie effect.8 Personen die
maximale kracht waren uitgevoerd.7
activiteit zoveel als mogelijk overeen
een grote absolute spierkracht met een
Ook dit effect was pas zichtbaar na vijf
moet komen met de te trainen explo-
relatief groot aantal type 2a/x spier-
minuten.
sieve activiteit. Hierdoor zal de atleet
vezels hebben èn een hoog niveau van
Hoe minder vermoeidheid de ‘inlei-
de juiste grote motorische eenheden
weerstandtraining aankunnen zullen
dende’ activiteit veroorzaakt (zo blijkt
en spieren activeren. Het verdient
het meeste voordeel hebben van PAP
uit figuur 7), des te eerder de presta-
verder onderzoek of een functionele
tijdens complex training.8
tieverbetering zich zal openbaren. Dit
krachtoefening ook leidt tot een directe
Dat het potentiatie effect pas na enkele
wordt ondersteund door een studie
prestatietoename bij bijvoorbeeld
minuten optreedt heeft te maken met
van Gourgoulis et al.11 waarin bij
sprinten of hardlopen.7 Een bepaalde
vermoeidheid (figuur 7). De submaxi-
getrainde proefpersonen binnen vijf
oefening hoeft dus niet per se op alle
male, maar intensieve spieractiviteit
seconden na het uitvoeren van een aan-
vervolgactiviteiten hetzelfde effect te
(periode A in figuur 7) waarmee de
tal squats een 4% toename in de CMJ
hebben. Het blijkt dat het neurale en
potentiatie wordt ‘opgebouwd’ ver-
hoogte werd gevonden. Hierbij waren
mechanische mechanisme voor een
oorzaakt tevens vermoeidheid. Deze
het volume en de arbeid-rust verhou-
isometrische contractie nogal verschilt
vermoeidheid is direct na afloop het
ding van de squattraining zo gekozen,
van dat van een dynamische contrac-
sterkst en begint vervolgens af te ne-
dat er nauwelijks vermoeidheid werd
tie. Bij dynamische contracties hangt
men. Deze afname gaat sneller dan de
opgebouwd, namelijk series van 2
het rekruteringspatroon bijvoorbeeld
maximaal snel uitgevoerde herhalingen met respectievelijk 20, 40, 60, 80,
en 90% van het 1RM en een seriepauze
van vijf minuten.
Er is ook een duidelijke positieve samenhang tussen de absolute spierkracht en het piekvermogen tijdens
explosieve activiteiten als de CMJ. Personen die in staat zijn absoluut meer
kracht te leveren (sporters) hebben een
Figuur 4
groter percentage krachtige type 2a/x
afname van het potentiatie effect. Op
spiervezels. Deze spiervezeltypen ver-
een zeker moment zal het potentiatie
tonen een grotere toename in MLC-f
effect dus de overhand krijgen over de
en zijn gemiddeld genomen georgani-
vermoeidheid (periode B vanaf mo-
seerd in grotere motorische eenheden.
ment 3) en zal de positieve invloed op
Er zou daardoor, zoals beschreven, een
zijn.8
Figuur 5
af van de hoekpositie van een gewricht. Daarnaast kan een ballistische
het vermogen zich openbaren.
sterker PAP effect te zien moeten
Een studie van Kilduff et al.10 naar
Echter: type 2a/x spiervezels zijn ook
contractie (hoogspringen of werpen)
het potentiatie effect op een counter-
sneller en dieper vermoeibaar (uitput-
gebruik maken van het opslaan van
movement sprong (CMJ) laat dit ook
ting van de energievoorraad en opho-
potentiële energie in peesweefsel. Dit
zien. Bij de CMJ wordt diep ingeveerd
ping van geproduceerde afvalstoffen).
zal tot een toename van de prestatie
om vervolgens zo hoog mogelijk
Desalniettemin blijkt het PAP effect
leiden zonder dat er een verandering
op te springen. Bij een groep van 23
sterker te zijn bij getrainde personen.
op fysiologisch niveau plaatsvindt. Tot
getrainde mannelijke atleten werd
Mogelijk hebben zij een betere weer-
slot gaat het PAP effect niet op voor
er twaalf minuten na drie maximaal
stand tegen vermoeidheid.
niet gerekruteerde spieren. Een sim-
haalbare herhalingen van een dyna-
Tot slot is het type vervolg­activiteit
pele strekkings­oefening van de knie
mische squat een significante toename
mogelijk ook van invloed. In de litera-
hoeft dus geen PAP effect te hebben op
(p<0,05) van 8,0% gevonden op het
tuur leidt dit tot verschillende resul-
een CMJ. Tijdens een CMJ hangt moge-
vermogen dat tijdens de CMJ werd
taten. De beschreven activiteiten zijn:
lijk veel meer af van de kracht vanuit
14
S p o r t g e r i c h t n r. 1 / 2 0 1 2 – j a a r g a n g 6 6
andere spieren in de keten, zoals de
pen op de gemeten variabelen gelijk
len. Beide groepen hadden na 3 weken
grote bilspier. Tijdens een ‘geïsoleerde’
toe (± 15 tot 17%). Het achterliggende
training al een statistisch significante
kniestrekking is de bilspier niet geacti-
mechanisme (techniek, EMG of vermo-
toename in spronghoogte en vermo-
veerd.8
Mogelijk wordt daarom in on-
gen) verschilde wel per groep. In een
gensproductie. Na vier weken was de
derzoek van French et al.12 geen direct
studie van Mangine et al.14 vond men
spronghoogte van zowel de complex
effect van een voorgaande leg exten-
bewijs dat 8 weken complex training
als de compound groep toegenomen
sion oefening op een CMJ gevonden,
voor zowel boven- als onderlichaam
met respectievelijk ±5% (2,7cm) en ±9%
maar wel op een drop jump.
het 1RM van het bovenlichaam (11,6%)
(4,77cm). De mate van toename over
en het vermogen (squat jump) voor
de tijd verschilde niet tussen de beide
het onderlichaam (5,4%) liet toenemen.
groepen. Deze resultaten suggereren,
Sommige studies hebben ook gekeken
in overeenstemming met de hiervoor
naar het effect van complex training op
beschreven literatuur, dat de combi-
functionelere activiteiten als hardlo-
natie van krachttraining en plyometri-
pen en fietsen.5 Ook daaruit blijkt dat
sche training effectief is, maar dat de
complex training een positief effect
trainingsopzet of –verdeling (complex
heeft op prestaties tijdens dergelijke
versus compound) waarschijnlijk niet
activiteiten.
van invloed is.
Conclusie
Het potentiatie effect openbaart
zich pas vanaf ± 3 minuten na de
krachtoefening en is sterker bij een
grote overeenkomstigheid in oefeningen en bij getrainde atleten.
Lange termijn effecten
De vraag blijft echter of de gevon-
Het directe voordeel van complex
den positieve resultaten nu het effect
Conclusie
training is in de literatuur goed uiteengezet.2,7,8 Daaruit volgt natuurlijk
zijn van de combinatie van intensieve
de vraag of complex training op de
feningen binnen één training, of van
Er is tot op heden onvoldoende
bewijs dat complex training op
de langere termijn een superieur
effect heeft ten opzichte van andere
krachttraining methodes.
krachttraining en plyometrische oeeen periode van training
waarin beide type training
voorkomen. Zou bijvoorbeeld een periode van
Figuur 6
drie weken krachttraining
Conclusie
gevolgd door drie weken
In dit artikel over complex training is
plyometrische training
beschreven vanuit welke definitie er
hetzelfde effect hebben?
in de praktijk zou moeten worden ge-
Of een zogeheten com-
werkt en welke mechanismen hieraan
pound (samengesteld)
ten grondslag liggen. Er is toenemend
programma waarin iedere
bewijs dat het directe effect positieve
week krachttrainingen
effect van complex training gebaseerd
en plyometrische ses-
is op post activation potentiation, een
sies worden gecombineerd? In een
langere termijn ook superieur is ten
studie van Milhalik et al.15
opzichte van traditionele kracht- of
werd het effect van een korte
plyometrietraining?
periode (4 weken, 2 trainin-
Onder het lange termijn effect ver-
gen per week) van complex
staan we de invloed van een aantal
of compound training op de
weken (6 tot 8) complex trainen op
verticale spronghoogte en
diverse variabelen ten opzichte van
het leverbare vermogen bij
één of meer andere (kracht)trainings-
getrainde volleyballers ver-
methoden. Het aantal studies hiernaar
geleken. De totale hoeveel-
is beperkt. Recent is in een onderzoek
heid te leveren arbeid per
van Arabatzi et al.13 gekeken naar het
week was voor beide groepen
effect van 8 weken complex training
gelijk. Er was geen verschil in
in vergelijking met alleen kracht- en
de gemeten uitkomstvariabe-
verschijnsel dat veroorzaakt wordt
plyometrietraining op onder andere
spronghoogte. Hierbij namen alle groe-
Figuur 7
S p o r t g e r i c h t n r. 1 / 2 0 1 2 – j a a r g a n g 6 6 15
door een toename in myosine light
chain fosforylase, een toegenomen recrutering van grote motor units en een
afname in de spiervezel pennatie hoek.
Hierdoor ontstaat na een serie van
submaximale krachtoefeningen, waarbij extreme vermoeidheid wordt voorkomen, een direct positief effect op het
vermogen dat een sporter kan produceren. Dit is echter wel nadrukkelijk
afhankelijk van meerdere factoren,
zoals soort en rekrutering van spiervezeltype, soort krachttraining, rust
en krachttrainingervaring. Het directe
effect kan door atleet en coach bijvoorbeeld worden benut tijdens wedstrijden in explosieve sporten. Voor de
langere termijn is er tot op heden geen
superieur effect van complex training
ten opzichte van andere vormen van
krachttraining aangetoond.
Literatuur
Voor een volledige referentielijst kan contact
worden opgenomen met Sil Kloppenburg
9. Leeuwen D van (2008). Beter presteren
door PAP. Sportgericht, 62 (3), 24-27.
10. Kildulf LP et al. (2007). Postactivation
potentiation in professional rugby players: optimal recovery. Journal of Strength and Conditioning
Research, 21 (4), 1134-1138.
11. Gourgoulis V et al. (2003). Effect of a submaximal half-squats warm-up program on
vertical jumping ability. Journal of Strength and
Conditioning Research, 17 (2), 342-344.
12. French DN, Kreamer WJ & Cooke CB
(2003). Change in dynamic exercise performance following a sequence of preconditioning
isometric muscle actions. Journal of Strength and
Conditioning Research, 17 (4), 678-685.
13. Arabatzi F, Kellis E & Saèz-Saez De Villareal
ES (2010). Vertical jump biomechanics after
plyometric, weight lifting, and combined (weight
lifting + plyometric) training. Journal of Strength
and Conditioning Research, 24 (9), 2440-2448.
14. Mangine GT et al. (2008). The effects of
combined ballistic and heavy resistance training
on maximal lower- and upperbody strength in
recreationally trained men. Journal of Strength
and Conditioning Research, 22 (1), 132-139.
Sil Kloppenburg is bewegingswetenschapper en werkzaam als docent
aan de Hogeschool Utrecht en in de
(sport)fysiotherapeutische praktijk.
E-mail: [email protected].
Jorrit Rehorst is sportfysiotherapeut en
master orthopedisch manueeltherapeut binnen de fysiotherapiepraktijk.
Hij is inspanningsfysioloog, bewegingswetenschapper en hoofd van
de Master Fysiotherapie, specialisatie
Sportfysiotherapie aan de Hogeschool
Utrecht. E-mail: [email protected].
Ron Beurskens is als sportfysiotherapeut werkzaam bij fysiotherapiepraktijk Jeurissen en Van den Ingh en
is inspanningsfysioloog in opleiding.
E-mail: [email protected].
15. Mihalik JP, Libby JJ, Battaglini CL & McMurray
RG (2008). Comparing short-term complex and
compound training programs on vertical jump
height and power output. Journal of Strength and
Conditioning Research, 22 (1), 47-53.
(Advertentie)
1. Kraemer WJ et al. (2002). Progression
models in resistance training for healthy adults.
Medicine & Science in Sports & Exercise, 34:
364–380.
2. Bevan HR et al. (2009). Complex training in
professional rugby players: influence of recovery time on upper-body power output. Journal
of Strength and Conditioning Research, 23 (6):
1780-1785.
3. Verkhoshansky Y & Tatyan V (1973). Speedstrength preparation of future champions. Legkaya Atletika, 2: 12-13.
4. Baker D (2003). The acute effect of alternating heavy and light resistances upon power
output during upper body complex power
training. Journal of Strength and Conditioning
Research, 17 (3), 493-497.
5. Rahimi B & Behpur N (2005). The effects
of plyometric, weight and plyometric-weight
training on anaerobic power and muscular
strength. Physical Education and Sport, 3 (1),
81-91.
6. Goolberg T vd (2005). De Rehaboom. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg.
7. Chatzopoulos DE et al. (2007). Postactivation
potentiation effects after heavy resistance exercise on running speed. Journal of Strength and
Conditioning Research, 21 (4), 1278-1281.
8. Tillin NA & Bishop D (2009). Factors modulating post-activation potentiation and its effect
on performance of subsequent explosive activities. Sports Medicine, 39 (2), 147-166.
16
Over de auteurs
S p o r t g e r i c h t n r. 1 / 2 0 1 2 – j a a r g a n g 6 6