De opstanding - PKN-Surhuisterveen

Lezen: Johannes 20: 1-­‐18 Gemeente van onze Heer Jezus Christus, Ik zeg het allen, dat Hij leeft dat Hij is opgestaan, dat met zijn Geest Hij ons omgeeft waar wij ook staan of gaan. Dit lied zongen we voor de dienst en daarmee is eigenlijk alles ook al gezegd. Dat is de kern van Pasen. Jezus leeft en met zijn Geest gaat Hij met ons mee. Maar we willen natuurlijk toch wat nader kijken naar dat grote wonder van Pasen. Vroeg in de ochtend gaat Maria Magdalena op weg naar het graf van haar Meester Jezus Christus. Het is nog donker. Uit de andere evangeliën weten we dat er ook andere vrouwen bij waren, maar Johannes focust hier op Maria Magdalena. Maria Magdalena is afkomstig uit Migdal aan de westoever van het meer van Galilea. Zij behoorde tot het groepje vrouwen dat Jezus al vanaf zijn tocht door Galilea had gevolgd. Zij was Hem levenslang toegewijd nadat Jezus haar bevrijd had van zeven demonen. Zij was ook aanwezig bij Jezus’ kruisiging en zijn begrafenis. Ze had het allemaal met lede ogen aangezien en het zal haar diep in haar hart geraakt hebben. Kruisiging is een vreselijk marteldood en als dat iemand overkomt van wie je veel houdt, dan grijpt dat heel diep in. Maria moet een vreselijke sabbat gehad hebben. En dan is de sabbat eindelijk voorbij en kan ze niet langer wachten; ze moet naar het graf van haar Meester. Maar daar aangekomen slaat de schrik haar om het hart: ze ziet dat de grote, zware steen waarmee het graf was afgesloten was weggehaald. Denkt u zich eens in. Je komt op de begraafplaats en de steen van het graf van een geliefde is aan de kant geschoven. Dat moet een behoorlijk schok geven. Wat is er gebeurd? Wat is er aan de hand? Maria rent terug naar de stad en gaat eerst naar Simon Petrus en dan naar de Jezus’ lievelingsleerling Johannes. Ze denkt dat ze het lichaam van Jezus uit het graf gehaald hebben en ergens naar toe gebracht hebben. Misschien dacht ze dat na de snelle begrafenis net vóór de sabbat er nu een soort van herbegrafenis had plaatsgevonden. Petrus en Johannes rennen na de boodschap van Maria naar het graf. Johannes blijkt een betere conditie te hebben dan Petrus en komt als eerste bij het graf. Hij kijkt in het graf en ziet de linnen doeken liggen waarmee Jezus was omwikkeld. Dat is toch raar, want als Jezus opnieuw begraven zou zijn, hadden ze die linnen doeken toch niet van zijn lichaam gehaald. Petrus gaat verder in zijn onderzoek van het graf dan Johannes. Hij loopt het graf helemaal binnen en ziet niet alleen de linnendoeken, maar ook de zweetdoek die Jezus’ gezicht had bedekt. Die zweetdoek ligt apart van de andere doek en is netjes opgerold. Toen ging ook Johannes het graf binnen. Hij ziet ook de verschillende doeken en hij gelooft, lezen we. Eerst zien en dan geloven. Het zien van de feiten wordt gevolgd door geloven. Bij Johannes ontwaakt het besef dat Jezus leeft. Hij was niet alleen sneller ter been dan Petrus, maar ook sneller van begrip. Wat Petrus er op dat moment van denkt, wordt ons niet verteld. Beide mannen gaan naar huis en Maria blijft bij het open graf achter. Maria is radeloos, vervuld van verdriet. Op een gegeven moment gaat Maria ook een kijkje nemen in het graf. Zij ziet echter veel meer dan Petrus en Johannes. Maria heeft een ontmoeting met twee engelen. De engelen vertonen zich in hemels wit. Een fel contrast met het schemerduister in het graf. De engelen vragen Maria waarom ze huilt. Maria huilt omdat ze niet weet waar ze het lichaam van haar Heer hebben neergelegd. Maria maakt het hier heel persoonlijk. Ze spreekt niet over het lichaam van de Heer, maar over het lichaam van haar Heer. Ze voelt zich heel nauw met Jezus Christus verbonden. Hij heeft dan ook veel voor haar gedaan. Zonder een reactie van de engelen af te wachten, keert Maria zich om en ziet Jezus, hoewel ze nog niet weet dat Hij het is. Het is letterlijk en figuurlijk een keerpunt in haar leven. Ze herkent Jezus niet. Misschien omdat ze het gewoon niet verwachte Hem levend aan te treffen. Ze zocht zijn dode lichaam, maar ziet Hem nu levend voor zich staan. Misschien omdat de tranen haar blik vertroebelden. Of omdat Jezus er toch ook anders uitzag. We weten het niet precies. Jezus stelt precies dezelfde vraag als de engelen aan Maria: ‘Waarom huil je? Wie zoek je?’ Maria dacht dat het om de tuinman ging die naast de taak van het onderhoud van de tuin, ook de bewaking van het geheel voor zijn rekening nam. Maria dacht misschien dat deze tuinman ook de herbegrafenis van Jezus uitgevoerd zou hebben. En dan noemt Jezus haar bij haar naam ‘Maria’. Terwijl Maria nog op zoek is naar haar Meester, wordt zij door Hem gevonden: ‘Maria’! Zij zocht een dode in een graf, maar wordt gevonden door de Levende. En weer keert Maria zich om en roept ze ‘Rabboeni’, mijn Meester. Waarschijnlijk biggelden opnieuw de tranen over haar wangen, maar dit maal tranen van geluk, van ongekend geluk. Hij leeft, mijn Meester leeft. Machteloos had ze bij zijn kruis gestaan. Hopeloos had ze naar zijn graf gezocht. Nu staat ze oog in oog met haar opgestane Heer. Het wordt weer net als vroeger. Maar nee, dat maakt Jezus haar gelijk duidelijk. Het wordt niet meer zoals het was. Maria mag Jezus niet vasthouden. Waarschijnlijk was ze aan zijn voeten neergeknield en omklemde ze Jezus’ voeten. Maar dit is niet de bedoeling. Ze mag Hem niet vasthouden. Dat betekent overigens niet dat ze Jezus niet zou mogen aanraken. Later mag Thomas Jezus immers ook aanraken. Nee, ze mag Hem wel aanraken, maar niet vasthouden. Maria mag zich niet langer aan haar Meester vastklampen. Ze moet Hem leren loslaten. Jezus zal immers niet zolang meer op aarde verblijven. Zijn opstanding is een begin van zijn terugkeer naar zijn hemelse Vader. Maria krijgt de opdracht om aan Jezus’ leerlingen te gaan vertellen dat Jezus terug zal keren naar zijn Vader. Dus niet de opdracht om te melden dat Jezus is opgestaan uit de dood, maar te vertellen dat Jezus terug zal gaan naar zijn Vader die ook hun Vader is. Jezus’ opstanding is niet een herstel van de oude situatie, maar een nieuwe start. Alles wordt anders. Maria keert opnieuw terug naar de stad. Eerder keerde ze terug naar Jeruzalem om aan Petrus en Johannes te zeggen dat ze haar Heer hadden weggenomen. Nu om te vertellen dat ze de Heer had ontmoet en verder alles wat Hij tot haar gezegd had. Tot zover het verslag van Maria. Maria had veel aan haar Meester te danken. En wat een keerpunt in haar leven om de levende Heer te mogen ontmoeten. Alles wat verloren leek, krijgt weer kleur. Er is weer hoop. Niet de dood heeft het laatste woord, maar de levende Heer. Ik zeg het allen, dat Hij leeft dat Hij is opgestaan, dat met zijn Geest Hij ons omgeeft waar wij ook staan of gaan. Zusters en broeders, wat doen wij met die geweldige boodschap van onze opgestane Heer? Heeft u, heb jij al een ontmoeting gehad met de opgestane Heer? Of ziet u het vooral als een verhaal, of een theorie? Ik hoop dat u de levende God mag kennen. Dat u zelf een levende relatie met Hem mag hebben. Geloven is niet alleen een stuk geschiedenis beamen. Geloven is niet alleen maar hoop voor de toekomst. Geloven is ook hier en nu in contact staan met de levende God, die de dood voor ons heeft overwonnen. Hij is waarlijk opgestaan en door zijn Geest wil Hij altijd bij ons zijn. Stel u open voor Hem en leef in verbondenheid met Hem. Op weg naar zijn toekomst. Laten wij de lof zingen van onze opgestane Heer. Halleluja. Amen.