Plasbrandaandachtsgebied De oplossing in Bouwbesluit 2012 en Afwegingsplicht Versie 0.3 -9 februari 2015 mevr. ing. Susan Eggink-Eilander ing. Joris Jennen Bouwen langs wegen, waterwegen en spoorwegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, vraagt om verstandige keuzes. Een belangrijk deel van de transportstroom van gevaarlijke stoffen door Nederland bestaat uit brandbare vloeistoffen. Via het spoor1 worden jaarlijks van en naar de Rotterdamse haven meer dan 140 duizend wagons met (zeer) brandbare vloeistoffen, stofcategorie C3, getransporteerd. Een groot deel hiervan wordt vervoerd via de Betuweroute waarbij weinig knelpunten zijn. Een significant deel gaat echter ook door de binnensteden van bijvoorbeeld Dordrecht, Gouda, Roosendaal en Tilburg. Ook via de weg vindt op grote schaal transport van brandbare vloeistoffen plaats (categorie LF1 en LF2). Op locaties waar wegen en bebouwing in elkaars nabijheid liggen is sprake van een aandachtspunt, in sommige situaties: een knelpunt. Het risico van vervoer van brandbare vloeistoffen ontstaat wanneer, vanwege een defect of ongeval, een tank- of spoorketelwagen zijn inhoud verliest. Dit kan in de vorm van een lek of in het ergste geval instantaan falen. In het laatste geval kan in een keer de gehele inhoud van vrijkomen. Bij een spoorketelwagen: 60 duizend liter. Door een dergelijke calamiteit kan zich een vloeistofplas vormen op en nabij het spoor/de weg. Bij ontsteking zal de uitdampende vloeistof ontbranden en is een plasbrand een feit. Door direct contact met de brand of door hittestraling kan de brand overslaan op objecten in de nabijheid. Het streven van de Wet Basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) is: duurzaam evenwicht scheppen tussen vervoersbelangen en veiligheid voor mensen die in de nabijheid van die infrastructuur verblijven. Elke Basisnetroute, aangewezen in de Regeling Basisnet, wordt een risicoruimte gegund voor -de groei van- vervoer. Zoals de Nota van inlichtingen van het BEVT beschrijft: Deze risicoruimte houdt, ruimtelijk vertaald, een zone in waarbinnen beperkingen gelden voor ruimtelijke ontwikkelingen. Er wordt onderscheid gemaakt in twee zones: de Basisnetafstand functioneert als grenswaarde PR 10-6/jaar voor kwetsbare objecten. het plasbrandaandachtsgebied (PAG) gebied waarbinnen een Afwegingsplicht van toepassing is. De opstellers van dit artikel beschrijven hoe het Bouwbesluit 2012 en de Afwegingsplicht mogelijkheden bieden om op zorgvuldige wijze te kunnen bouwen binnen een plasbrandaandachtsgebied. Het eerstvolgende deel gaat in op de wijziging van de Regeling Bouwbesluit. Het tweedeel op de ruimtelijke context. 1 bron: Regeling Basisnet, 19 maart 2014 De nieuwe Regeling Bouwbesluit 2012 Vanwege de risico's is bouwen langs transportroutes niet alleen procedureel, maar ook technisch gezien ingewikkeld. Wanneer de voorschriften uit de Regeling Bouwbesluit 2012 voor het bouwen in veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden van kracht worden, wordt deel van de complexiteit opgeheven. Het Basisnet treedt op 1 april 2015 in werking. Op dat moment zullen ook de voorschriften uit de Regeling Bouwbesluit 2012 (Staatscourant 4057-2014) voor het bouwen in veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden van kracht zijn. Op dat moment zijn de technisch inhoudelijke prestatie-eisen landelijk uniform. Maar, een deel van de complexiteit zal blijven bestaan en ook het goed toepassen van de prestatie-eisen zal voor de bouwpraktijk tijd vragen. Het is daarom belangrijk inzicht te geven in de doelstelling en de inhoud van de nieuwe prestatieeisen en vooruit te kijken naar wat dit voor de bouwpraktijk gaat betekenen. Waarom zijn er prestatie-eisen geformuleerd? Op 22 april 2009 hebben Tweede Kamerleden Van Heugten en Roefs een motie ingediend (Kamerstukken II 2008/2009 30 373 nr. 35). In deze motie overwegen de kamerleden dat de gemeenten geen bouwkundige eisen kunnen opleggen anders dan in het Bouwbesluit vastgelegd. Ze verzoeken daarom de regering voor de finale vastlegging van het 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' de Kamer te informeren hoe en wanneer gemeenten zo nodig aanvullende bouwkundige eisen kunnen opleggen in veiligheidszones of in plasbrandaandachtsgebieden om veiligheidsrisico's langs infrastructuur tot een aanvaardbaar niveau te brengen. Met de voorschriften (prestatie-eisen) die in de Regeling Bouwbesluit 2012 (Staatscourant 40572014) worden gesteld, geeft het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties invulling aan deze motie. Het gevolg van de inwerkingtreding van de prestatie-eisen is dat er per 1 april 2015 landelijk uniform is vastgelegd aan welke bouwkundige eisen moet worden voldaan wanneer er sprake is van een nieuw te bouwen bouwwerk in een veiligheidszone of plasbrandaandachtsgebieden. Een deel van de complexiteit is daarmee opgehelderd. Landelijk uniforme regels geven de ontwikkelaar en de ontwerper namelijk de zekerheid dat de regels in heel Nederland gelijk zijn en dat ze vooraf bekend zijn. Je weet dus vooraf waar je aan toe bent. Wat is een veiligheidszone of plasbrandaandachtsgebied? Veiligheidszones of plasbrandaandachtsgebieden zijn ruimtelijke zones langs en boven bepaalde, door de Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit kunnen wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren zijn. Deze routes zijn van belang voor het vervoer van gevaarlijke en/of giftige stoffen. We noemen deze transportroutes 'basisnetroutes'. Voor welke gebouwen gelden de eisen? Volgens het Besluit externe veiligheid transportroutes gelden er beperkingen aan het in planologische zin toelaten van nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden. Er moet rekening gehouden worden met de effecten van een plasbrand die veroorzaakt wordt door lekkage van een brandbare vloeistof. De prestatie-eisen gelden volgens artikel 2.4 van de Regeling Bouwbesluit 2012 voor bestemmingen die worden bestempeld als zijnde 'kwetsbaar' of 'beperkt kwetsbaar' in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. De toelichting bij de Regeling Bouwbesluit 2012 geeft de volgende voorbeelden aan voor kwetsbare objecten: woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen), ziekenhuizen, scholen, grote hotels en grote kantoren. De volgende voorbeelden worden genoemd voor beperkt kwetsbare objecten: verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen, bedrijfsgebouwen, kleine hotels en kleine kantoren. Hoewel deze voorbeelden voor veel mensen herkenbaar zullen zijn, zijn er ook vraagtekens te zetten bij de definities beperkt kwetsbaar en kwetsbaar. In de praktijk verwachten we dat een dialoog noodzakelijk is tussen de plantoetser, de planoloog en de externeveiligheidsdeskundige binnen de gemeente of provincie waarin de ondergrenzen van de definitie 'beperkt kwetsbaar' worden besproken. Is een schuur voor de stalling van werkvoertuigen een beperkt kwetsbaar object? En wat nu als er in de schuur af en toe onderhoud van de voertuigen plaatsvindt? Of als het werkplaats is waar permanent iemand aanwezig is? Door tijdig deze dialoog te laten plaatsvinden, is er aan de voorkant van het bouwproces duidelijkheid over de vraag of de voorschriften uit de Regeling Bouwbesluit 2012 en Bouwbesluit 2012 überhaupt van toepassing zijn op het bouwwerk. geen kwetsbare objecten geen beperkt kwetsbare objecten, tenzij…. + bouwkundige maatregelen bouwkundige maatregelen na afweging groepsrisico toegestaan Verder gelden de eisen uitsluitend voor nieuw te bouwen bouwwerken. Dus niet voor bestaande bouw en verbouw. Welke bouwkundige eisen worden er gesteld? De bouwkundige eisen worden gesteld in artikel 2.5 tot en met 2.10 van de Regeling Bouwbesluit 2012. De eisen hebben tot doel het bouwwerk een zodanig kwaliteit te geven dat in het geval van een plasbrand of een ander ernstig incident met gevaarlijke stoffen voldoende tijd is om het bouwwerk veilig te verlaten en de brandweer voldoende gelegenheid heeft om te voorkomen dat de brand overslaat naar de belendingen. Artikel 2.5 stelt vanuit deze bedoeling van de wetgever dat de brandwerendheid van een uitwendige scheidingsconstructie van buiten naar binnen ten minste 60 minuten moet zijn. Dit geldt alleen voor het gedeelte van een te bouwen bouwwerk dat in een veiligheidszone of plasbrandaandachtsgebied ligt. De uitwendige scheidingsconstructie moet voldoen aan de beoordelingscriteria voor de brandwerendheid die volgen uit NEN 6069. Deze norm kent vier beoordelingscriteria: Bezwijken (R) Vlamdichtheid betrokken op afdichting (E) Thermische isolatie betrokken op warmtestraling (W) Thermische isolatie betrokken op temperatuur (I) Bron: NEN praktijkgids Brandveiligheid Volgens tabel 2 uit NEN 6069 moet een wand tussen een brandcompartiment en een extra beschermde vluchtroute bijvoorbeeld voldoen aan de criteria (R)EW. Een scheidingsconstructie rondom een ruimte waar mensen meer dan zes minuten moeten kunnen wachten op grond van de opvang- en doorstroomcapaciteit moet voldoen aan de criteria (R)EI15. Dit criterium geldt naar de vluchtroute, voor maximaal 15 minuten. De brandkromme waaraan deze bouwconstructies moeten worden blootgesteld, is de standaardbrandkromme voor een buitenbrand uit NEN-EN 13501-2. Dit wordt ook wel de externe brandkromme genoemd. De specifiek bij een plasbrand of ernstig incident optredende brandbelasting kan dus buiten beschouwing blijven. Deze aanpak maakt het mogelijk dat niet bij ieder bouwwerk een maatwerkbepaling nodig is en dat gebruik kan worden gemaakt van de bestaande gegevens van constructieonderdelen van uitwendige scheidingsconstructies. Artikel 2.6 stelt eisen aan de brandklasse voor de buitengevel. Bij een incident buiten het gebouw moet gezorgd worden dat een brand zich namelijk niet snel kan voortplanten via de gevel. De ontvluchting van personen en een adequaat repressief optreden door de brandweer moet mogelijk blijven. Het deel van de gevel dat in de veiligheidszone of plasbrandaandachtsgebied ligt, moet voldoen aan brandklasse A2 bepaald volgens NEN 13501-1. Kleine gedeelten van het geveloppervlak zijn van deze eis uitgezonderd. Hierbij kunt u denken aan kozijnen. Deze uitzonderingen zijn nodig om een goede aansluiting op de bouwpraktijk te kunnen krijgen. Voorbeelden van materialen die voldoen aan brandklasse A2 zijn steenachtige materialen, staal en glas. Het gebruik van kunststof gevelbekleding zal moeilijk zijn bij brandklasse A2. Ook de toepassing van houten gevelbekleding kan alleen na behandeling van het hout. Artikel 2.7 geeft aan dat bovenop het dak een materiaal moet worden toegepast dat aan de buitenzijde aan brandklasse A2 voldoet. Hiermee wordt voorkomen dat een brand zich snel via het dak kan voortplanten. De eis geldt voor het materiaal dat op het dak wordt toegepast en dus niet voor de hele dakconstructie zelf. De Europese klasseringsnorm voor daken NEN-EN 135015 kent namelijk alleen brandklasse E en geen klasse A2. Het gaat bij deze eis alleen om dat deel van het dak dat in een veiligheidszone of plasbrandaandachtsgebied ligt. Voorbeelden van materialen die voldoen aan brandklasse A2 op het dak zijn grind, keramische pannen en leien. Het gebruik van bitumen, kunststof dakbedekking en riet vraagt bijzondere aandacht. Deze materialen voldoen niet of pas na behandeling aan brandklasse A2. Artikel 2.8 zorgt ervoor dat personen veilig het gebouw kunnen verlaten. Dit betekent dat bij een incident met gevaarlijke stoffen voorkomen moet worden dat personen gebruik moeten maken van vluchtroutes die uitkomen op het buitenterrein waar het incident zich voordoet. In beginsel mogen er geen vluchtroutes in de gevel van een bouwwerk zijn die in de veiligheidszone of het plasbrandaandachtsgebied liggen. Wanneer het bouwwerk volledig in de veiligheidszone of het plasbrandaandachtsgebied ligt, moet de uitgang van de vluchtroute aan de zijde van het bouwwerk zijn gelegen die van de infrastructuur is afgekeerd. Het maken van deuren in alle gevels, ook gevels in de veiligheidszone of het plasbrandaandachtsgebied is toegestaan, mits door deze deuren geen noodzakelijke vluchtroute voert zoals bedoeld in het Bouwbesluit 2012. Dit betekent dat er geen beperkingen zijn aan het maken van tuindeuren, balkondeuren en ander soortige deuren in de gevels naar de infrastructuur toegekeerde zijde. Artikel 2.9 stelt dat de eisen aan de sterkte bij brand van de bouwconstructie (vrij vertaald: de draagconstructie van het gebouw) ook gelden bij een buitenbrand. De standaard brandkromme voor een buitenbrand is hierbij weer het uitgangspunt net als bij artikel 2.5. Dit betekent dat voor de dimensioneren van de sterkte bij brand van een bouwconstructie niet alleen rekening gehouden moet worden met het scenario 'brand in het gebouw' maar ook met het scenario 'brand buiten het gebouw'. Ook wanneer een gebouw geheel of gedeeltelijk over een plasbrandaandachtsgebied, veiligheidszone of basisnetroute wordt gebouwd, moet de sterkte bij brand gewaarborgd zijn. De bouwconstructies worden van onderaf blootgesteld aan brand. De bouwconstructies moeten ten minste 90 minuten in stand blijven, zodat inzet door de hulpdiensten mogelijk is. Het uitgangspunt hierbij is een reëel brandscenario. Dit scenario zal per transportroute en bouwconstructies verschillend zijn. De goedkeuring hiervan ligt bij het bevoegd gezag. Volgens artikel 2.10 moet in een te bouwen bouwwerk met een mechanisch ventilatiesysteem dat in een veiligheidszone is gesitueerd een voorziening worden aangebracht waarmee het ventilatiesysteem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld. Zijn er mogelijkheden voor een gelijkwaardige oplossing? Op de voorschriften uit de Regeling Bouwbesluit 2012 is ook het gelijkwaardigheidsbeginsel (artikel 1.3 Bouwbesluit 2012) van toepassing. Dit betekent dat de aanvrager het recht heeft een beroep te doen op gelijkwaardigheid en een oplossing toe te passen waarmee het beoogde doel van de wetgever ten aanzien van veiligheid wordt bereikt. Het oordeel over de voorgestelde gelijkwaardige oplossing ligt bij de gemeente. Het gelijkwaardigheidsbeginsel wordt later in dit artikel verder uitgewerkt in combinatie met de 'Afwegingsplicht'. Wat kan de bouwpraktijk verwachten? De communicatielijnen tussen de plantoetser en de planoloog en de communicatielijn tussen de planoloog en de externe veiligheidsdeskundige zijn bekend. Door de introductie van bouwkundige voorschriften voor bouwwerken in een plasbrandaandachtsgebied of veiligheidszone ontstaat er een nieuwe communicatielijn tussen een plantoetser en een externe veiligheidsdeskundige. Deze communicatielijn is een interessante. De taal die beide deskundigen spreken, is vaak verschillend. Dit vraagt om het zorgvuldig begrijpen en vertalen van elkaars werelden met als doel veilig en kwalitatief te kunnen bouwen in veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden. We zien dat diverse omgevingsdiensten en veiligheidsregio's zich verdiepen in de nieuwe regelgeving en de kennis en ervaring met elkaar delen. Zij bereiden zich tijdig en zorgvuldig voor op de inwerkingtreding van de voorschriften. Een zorgvuldig besluit (Bestemmingsplan of Omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing) vergt samenvloeiing van de verschillende disciplines. In de navolgende paragrafen wordt het ruimtelijk aspect verder uitgewerkt. Ruimtelijke context Met het in werking treden van de nieuwe regeling Bouwbesluit 2012 worden hele concrete eisen neergelegd waar een gebouw aan moet voldoen. Het Bouwbesluit 2012 richt zich echter enkel op het gebouw zelf. Nog concreter: het besluit richt zich op de uitwendige scheidingconstructie en het dak. In een bestemmingsplan dat aan omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen vooraf gaat is ook aandacht voor het ruimtelijk aspect. De boodschap die wij hier willen meegeven is dat naast de maatregelen aan en in het gebouw ook of misschien wel eerst gekeken moet worden of de plasbrand en daarmee de hittestraling op afstand gekeerd kan worden. Maatregelen in het overdrachtgebied dus. Maatregelen aan de bron hebben uiteraard de voorkeur, maar de (spoor)weg valt buiten de jurisdictie van gemeente of initiatiefnemer. Daarom richten wij ons op het overdrachtgebied. Het BEVT benoemt bij artikel 7 onder a in het kader van de verantwoording dat "bij een bestemmingsplan of omgevingsvergunning ten minste wordt ingegaan op …. beperking van de omvang van de ramp". Het inperken van de fysieke omvang van een plasbrand is in dit kader de meest directe invulling van bovengenoemde eis. In de inleiding van dit artikel is beschreven dat een plasbrand ontstaat door (ontsteking van) het vrijkomen van vloeistof uit een tankwagen of spoorketelwagen. Anders dan bij een calamiteit met toxische vloeistoffen of zelfs een BLEVE heeft een plasbrand een betrekkelijk klein invloedsgebied. Het treffen van maatregelen is dan ook een zeer plaatselijke opgaaf en bovendien betrekkelijk eenvoudig van aard: het keren of inperken van de vloeistofplas. Indien bij een planlocatie maatregelen getroffen worden die er toe leiden dat de vloeistofplas op grote(re) afstand van een kwetsbaar object blijft dan resulteert dit direct in een kleinere kans op slachtoffers. De veiligheid neemt toe. Tevens vergroot het de mogelijkheden voor hulpdiensten om repressief op te treden. In de Nota van toelichting bij het BEVT wordt dit op de volgende wijze beschreven: "het veiligheidsrendement van maatregelen op lokaal niveau is betrekkelijk hoog.". Daaraan worden twee argumenten toegevoegd: omdat het gebied zich beperkt tot enkele tientallen meters en omdat de kans op een plasbrand relatief groter is. Vanwege het 'lokaal niveau' is het ook direct een gemeentelijke taak om deze maatregelen in te zetten/te overwegen. Het plasbrandaandachtsgebied is een zone die generiek bepaald is met behulp van risicomodellen. De zones zijn in het Besluit Basisnet bepaald voor transportroutes met vele tientallen kilometers. Hierdoor is geen rekening gehouden met de lokale situatie. Als een spoorlijn op een spoordijk ligt, zal een uistromende vloeistofplas mogelijk zeer groot zijn. Andersom is een spoorlijn of weg die in een verdiept tracé ligt veel minder snel een beperkende risicobron aangezien een vloeistofplas dicht bij de (spoor-)weg blijft en zich alleen langs het tracé kan verspreiden. Dergelijke locale aspecten kunnen aanleiding geven voor andere of verminderde maatregelen. Het BEVT legt de verplichting bij het bevoegd gezag om in de toelichting bij een bestemmingsplan of omgevingsvergunning de redenen te vermelden die er toe hebben geleid een nieuw kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object binnen het plasbrandaandachtsgebied toe te staan. Hiermee is de Afwegingsplicht geïntroduceerd. Deze afwegingsplicht is verder niet concreet gemaakt en er is op het moment van schrijven ook nog geen jurisprudentie bekend die hier op ingaat. Het is mogelijk dat een rechter oordeelt dat een besluit of vergunning terecht is genomen of afgegeven indien een gebouw binnen het plasbrandaandachtsgebied voldoet aan het Bouwbesluit 2012. Er zijn echter redenen op te voeren die een bestuurder doen besluiten verder te gaan dan het bouwkundig aspect. Bijvoorbeeld als uit het advies van de Veiligheidsregio blijkt dat de mogelijkheden voor hulpdiensten beperkt zijn. Een ander voorbeeld is een object dat bedoeld is voor een doelgroep die verminderd zelfredzaam is. Beide voorbeelden kunnen een reden vormen om maatregelen in het overgangsgebied te koppelen aan een bestemmingsplan of omgevingsvergunning. Daarmee krijgt een dergelijke maatregel de status 'ruimtelijk relevant'. Naast het regelen in een bestemming of voorschrift dient ook de instandhouding geregeld te worden. De mogelijkheden voor effectieve maatregelen zijn legio. Het opnemen van een watergang met voldoende bergend vermogen tussen de risicobron en de planlocatie kan voldoende zijn om te voorkomen dat de vloeistofplas zich tot aan het object verspreidt. Ook het opnemen van een betonnen keerwand of stalen damwand in het ontwerp kan voldoende zijn. Daarnaast kan ook gekozen worden voor een verhoogd maaiveld ten opzichte van de risicobron. Dit type maatregelen kan passen onder beschrevene in artikel 8 eerste lid van het BEVT: maatregelen ter beperking van het groepsrisico… waaronder stedenbouwkundige opzet en voorzieningen met betrekking tot inrichting van de openbare ruimte. Een belangrijk onderdeel van de afwegingsplicht is dat de maatregelen geborgd worden en ook toezicht is een aandachtspunt. Inrichtingskeuzes in het overdrachtsgebied kunnen de sleutel zijn voor de ontwikkeling. Mits goed uitgewerkt kunnen ze ruimtelijk relevant geacht worden en dus in de planregels of de onderbouwing worden verwerkt. Tot slot Veilig bouwen in plasbrandaandachtsgebieden is mogelijk. De Regeling Bouwbesluit 2012 biedt een concreet kader waaraan bouwkundig voldaan moet worden. De auteurs van dit artikel betogen dat er naast bouwkundige ook ruimtelijke maatregelen overwogen kunnen worden. Deze ruimtelijke maatregelen zijn niet zo eenduidig als de bouwvoorschriften uit het Besluit. Het besluit Externe veiligheid transport (BEVT) introduceert de Afwegingsplicht en beschrijft dat het veiligheidsrendement van maatregelen op lokaal niveau betrekkelijk hoog is. De toepassing van maatregelen in het overdrachtgebied als gelijkwaardige oplossing is nog niet juridisch getoetst. Het is aan de praktijk om te bewijzen hoe veilig bouwen in plasbrandaandachtsgebieden werkelijkheid wordt.
© Copyright 2024 ExpyDoc