VRIJDAG 3 APRIL 2015 - GOEDE VRIJDAG

VRIJDAG 3 APRIL 2015
- GOEDE VRIJDAG PASSIEVESPER
In deze passievesper klinkt de Mattheus Passion getoonzet door Hans Jansen. De
vesper begint met psalm 22, de psalm van Goede Vrijdag. Hij eindigt met een
gebed. Hierna verlaten wij in stilte de kerk.
Voorganger: ds. Margreet Klokke
Organist: Geerten van de Wetering
Ouderling van dienst: Astrid Poot
Kamerkoor Musica Sacra o.l.v. Hans Jansen
m.m.v.
Marcel Zijlstra– Evangelist
Peter le Feber – hobo
Judith Heeren – 1e viool
Nico Lammersen – 2e viool
Tineke Molenaar – cello
Geerten van de Wetering – orgel
STILTE
PSALMGEBED
Allen: Psalm 22: 1
LEZEN:Psalm 22: 4-12 en 17-22
v.
g.
v.
g:
U bent de heilige
die op Israëls lofzangen troont.
Op u hebben onze voorouders vertrouwd;
zij hebben vertrouwd en u verloste hen,
tot u geroepen en zij ontkwamen,
op u vertrouwd en zij werden niet beschaamd.
Maar ik ben een worm en geen mens,
door iedereen versmaad, bij het volk veracht.
Allen die mij zien, bespotten mij,
ze schudden meewarig het hoofd:
‘Wend je tot de Heer! Laat hij je verlossen,
v:
g:
laat hij je bevrijden, hij houdt toch van je?’
U hebt mij uit de buik van mijn moeder gehaald,
mij aan haar borsten toevertrouwd,
bij mijn geboorte vingen uw handen mij op,
van de moederschoot af bent u mijn God.
Blijf dan niet ver van mij
want de nood is nabij
en er is niemand die helpt.
Honden staan om mij heen
een woeste bende sluit mij in,
zij hebben mijn handen en voeten doorboord.
Ik kan al mijn beenderen tellen.
Zij kijken vol leedvermaak toe,
verdelen mijn kleren onder elkaar
en werpen het lot om mijn mantel.
Heer, houd u niet ver van mij
mijn sterkte, snel mij te hulp.
Bevrijd mijn ziel van het zwaard,
mijn leven uit de greep van die honden.
Red mij uit de muil van de leeuw,
bescherm mij tegen de horens van de wilde stier.
U geeft mij antwoord.
allen: Psalm 22 : 12
Passio Domini nostri Jesu Christi
secundum Matthaeum.
Het lijden van onze Heer Jezus Christus
volgens Mattheus.
In illo tempore dixit Jesus discipulis suis :
Scitis quia post biduum Pascha fiet et Filius
hominis tradetur ut crucifigatur.
En het geschiedde in die tijd dat Jezus tot
zijn discipelen zei:
Gij weet, dat het over twee dagen
Paasfeest is en alsdan wordt de Zoon des
mensen overgeleverd om gekruisigd te
worden.
Tunc congregati sunt principes sacerdotum
et seniores populi in atrium principis
sacerdotum, qui dicebatur Caiphas et
consilium fecerunt ut Jesum dolo tenerent et
occiderent. Dicebant autem :
Non in die festo, ne forte tumultus fieret in
populo.
Toen kwamen de overpriesters en de
oudsten des volks bijeen in het paleis van
de hogepriester, genaamd Kajafas en zij
beraamden een plan om Jezus door list in
handen te krijgen en te doden. Maar zij
zeiden: Niet op het feest, opdat er geen
opschudding ontsta onder het volk.
Cum autem Jesus esset in Bethania in domo
Simonis leprosi, accessit ad eum mulier
habens alabastrum unguenti pretiosi et
effudit super caput ipsius recumbentis.
Videntis autem discipuli, indignati sunt,
dicentes :
Ut quid perditio haec? Potuit enim istud
venumdari multo et dari pauperibus.
Sciens autem Jesus, ait illis:
Toen Jezus in Betanië was, in het huis van
Simon de melaatse, kwam een vrouw tot
Hem met een albasten kruik vol kostbare
mirre en goot die uit over zijn hoofd,
terwijl Hij aanlag. Toen de discipelen dit
zagen, waren zij verontwaardigd en
zeiden: Waartoe die verkwisting? Want
deze mirre had duur verkocht en aan
armen gegeven kunnen worden. Maar
Jezus merkte het op en zei tot hen:
Quid molesti estis huic mulieri? Opus enim
bonum operata est in me. Nam semper
pauperes habetis vobiscum, me autem non
semper habetis. Mittens enim haec
unguentum hoc in corpus meum, ad
sepeliendum me fecit.
Amen dico vobis, ubicumque praedicatum
fuerit hoc Evangelium in toto mundo,
dicetur et quod haec fecit in memoriam ejus.
Waarom valt gij deze vrouw lastig? Want
zij heeft een goede daad aan Mij verricht.
De armen hebt gij immers altijd bij u, maar
Mij hebt gij niet altijd. Want toen zij deze
mirre over mijn lichaam uitgoot, heeft zij
dat gedaan om mijn begrafenis voor te
bereiden. Voorwaar, Ik zeg u, overal waar
dit evangelie verkondigd zal worden in de
gehele wereld, zal ook tot haar gedachtenis
gesproken worden van wat zij gedaan
heeft.
Tunc abiit unus de duodecim, qui dicebatur
Judas Iscariotes ad principes sacerdotum et
ait illis : Quid vultis mihi dare et ego vobis
eum tradam ? At illi constituerunt ei triginta
argenteos. Et exinde quaerebat
opportunitatem ut eum traderet.
Toen ging één van de twaalven, genaamd
Judas Iskariot, naar de overpriesters en hij
zei: Wat wilt gij mij geven? Dan zal ik
Hem u overleveren. En zij stelden hem
dertig zilverlingen ter hand. En van toen af
zocht hij een goede gelegenheid om Hem
over te leveren.
Prima autem die Azymorum accesserunt
discipuli ad Jesum, dicentes :
Op de eerste dag van het feest der
ongezuurde broden, kwamen de discipelen
bij Jezus en zeiden:
Waar wilt Gij, dat wij toebereidselen
maken voor U om het Pascha te eten?
Jezus zei:
Gaat naar de stad tot die-en-die en zegt tot
hem: de Meester zegt: Mijn tijd is nabij,
bij u wil ik het Pascha houden met mijn
discipelen
En de discipelen deden zoals Jezus hun
had opgedragen en zij maakten het Passcha
gereed.
Toen het avond geworden was, lag Hij aan
met de twaalf discipelen. En terwijl zij
aten, zei Hij:
Voorwaar, Ik zeg u, dat één van u Mij
verraden zal. En zeer bedroefd begonnen
zij, één voor één tot Hem te zeggen:Ik ben
het toch niet, Heer?
Hij antwoordde hun en zei: Die zijn hand
met Mij in de schotel heeft gedoopt, die
zal Mij verraden. De Zoon des mensen
gaat wel heen gelijk van Hem geschreven
staat, doch wee die mens, door wie de
Zoon des mensen verraden wordt. Het
Ubi vis paremus tibi comedere Pascha ? At
Jesus dixit : Ite in civitatem ad quemdam et
dicite ei: Magister dicit : Tempus meum
prope est, apud te facio Pascha cum
discipulis meis.
Et fecerunt discipuli sicut constituit illis
Jesus et paraverunt Pascha.
Vespere autem facto, discumbebat cum
duodecim discipulis suis. Et edentibus illis,
dixit:
Amen, dico vobis, quia unus vestrum me
traditurus est. Et contristati valde, coeperunt
singuli dicere : Numquid ego sum, Domine?
At ipse respondens, ait: Qui intingit mecum
manum in paropside, hic me tradet.
Filius quidem hominis vadit, sicut scriptum
est de illo, vae autem homini illi, per quem
Filius hominis tradetur, bonum erat ei, si
natus non fuisset homo ille.
Respondens autem Judas, qui tradidit eum,
dixit: Numquid ego sum, Rabbi? Ait illi: Tu
dixisti.
Coenantibus autem eis, accepit Jesus panem
et benedixit, ac fregit, deditque discipulis
suis et ait : Accipite et comedite, hoc est
corpus meum. Et accipiens calicem, gratias
egit et dedit illis, dicens : Bibite ex hoc
omnes. Hic est enim sanguis meus novi
testamenti, qui pro multis effundetur in
remissionem peccatorum.
Dico autem vobis : non bibam amodo de
hoc genimine vitis, usque in diem illum,
cum illud bibam vobiscum novum in regno
Patris mei.
Et hymno dicto exierunt in montem Oliveti.
Tunc dicit illis Jesus: Omnes vos scandalum
patiemini in me, in ista nocte.
Scriptum est enim : Percutiam pastorem et
dispergentur oves gregis. Postquam autem
resurrexero praecedam vos in Galilaeam, ibi
me videbitis. Respondens autem Petrus, ait
illi : Et si omnes scandalizati fuerint in te,
ego nunquam scandalizabor.
Ait illi Jesus :
Amen dico tibi, quia in hac nocte, antequam
gallus cantet, ter me negabis. Ait illi Petrus :
Etiam si oportuerit me mori tecum, non te
negabo. Similiter et omnes discipuli
dixerunt.
Tunc venit Jesus cum illis in villam, quae
dicitur Gethsemani et dixit discipulis suis :
Sedete hic donec vadam illuc et orem. Et
assumpto Petro et duobus filiis Zebedaei,
coepit contristari et moestus esse. Tunc ait
illis : Tristis est anima mea usque ad
mortem, sustinete hic et vigilate mecum.
ware voor die mens goed geweest, als hij
niet geboren was. Judas, zijn verrader,
antwoordde en zei: Ik ben het toch niet,
Rabbi? Hij zei tot hem: Gij hebt het
gezegd.
En terwijl zij aten, nam Jezus een brood,
sprak de zegen uit, brak het en gaf het aan
zijn discipelen en zei: Neemt, eet, dit is
mijn lichaam. En Hij nam een beker, sprak
de dankzegging uit en gaf hun die en zei:
Drinkt allen daaruit. Want dit is het bloed
van het nieuwe verbond, dat voor velen
vergoten wordt tot vergeving van zonden.
Doch Ik zeg u, Ik zal van nu aan voorzeker
niet meer van deze vrucht van de wijnstok
drinken, tot op die dag, dat Ik haar met u
nieuw zal drinken in het Koninkrijk van
Mijn Vader.
En na de lofzang gezongen te hebben
vertrokken zij naar de Olijfberg. Toen zei
Jezus tot hen: Gij zult allen aan Mij
aanstoot nemen in deze nacht.
Want er staat geschreven: Ik zal de herder
slaan en de schapen der kudde zullen
verstrooid worden. Doch nadat Ik zal zijn
opgewekt, zal Ik u voorgaan naar Galilea,
daar zult gij Mij zien. Petrus antwoordde
en zei tot Hem: Al zouden allen aan U
aanstoot nemen, ik nooit. Jezus zei tot
hem: Voorwaar ik zeg u, in deze nacht, eer
de haan kraait, zult gij Mij driemaal
verloochenen. Petrus zei tot Hem: Zelfs al
moest ik met U sterven, ik zal U voorzeker
niet verloochenen. Zo spraken ook al de
discipelen.
Toen ging Jezus met hen naar een plaats,
genaamd Getsemane en Hij zei tot de
discipelen:
Zet u hier neder, terwijl Ik heenga om daar
te bidden. En Hij nam Petrus en de twee
zonen van Zebedeüs mede en begon
bedroefd en beangst te worden. Toen zei
Hij tot hen: Mijn ziel is zeer bedroefd, tot
stervens toe, blijft hier en waakt met Mij.
Et progressus pusillum , procidit in faciem
suam, orans et dicens: Pater mi, si possibile
est transeat a me calix iste, verumtamen non
sicut ego volo, sed sicut tu.
Et venit ad discipulos suos en invenit eos
dormientes et dicit Petro: Sic non potuistis
una hora vigilare mecum ?
Vigilate et orate ut non intretis in
tentationem. Spiritus quidem promptus est,
caro autem infirma.
Iterum secundo abiit et oravit, dicens : Pater
mi, si non potest hic calix transire, nisi
bibam illum, fiat voluntas tua.
Et venit iterum et invenit eos dormientes,
erant enim oculi eorum gravati. Et relictis
illis, iterum abiit et oravit tertio, eumdem
sermonem dicens.
Tunc venit ad discipulos suos et dicit illis :
Dormite jam et requiescite. Ecce
appropinquavit hora et Filius hominis
tradetur in manus peccatorum.
Surgite, eamus. Ecce appropinquavit qui me
tradet.
En Hij ging een weinig verder en Hij wierp
Zich met het aangezicht ter aarde en bad,
zeggende: Mijn Vader, indien het mogelijk
is, laat deze beker Mij voorbijgaan, doch
niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt.
En Hij kwam bij Zijn discipelen en vond
hen slapende en Hij zei tot Petrus: Waart
gijlieden zo weinig bij machte één uur met
Mij te waken? Waakt en bidt, dat gij niet
in verzoeking komt. De geest is wel
gewillig, maar het vlees is zwak.
Wederom, ten tweede male, ging Hij heen
en bad zeggende: Mijn Vader, indien deze
beker niet kan voorbijgaan, tenzij dan dat
Ik die drinke, Uw wil geschiede!
En toen Hij terugkwam, vond Hij hen
slapende, want hun ogen waren bezwaard.
En Hij liet hen daar en ging wederom heen
en bad ten derden male, opnieuw dezelfde
woorden sprekende.
Toen kwam Hij bij de discipelen en zei tot
hen: Slaapt nu maar en rust. Zie, de ure is
nabijgekomen, en de Zoon des mensen
wordt overgeleverd in de handen van
zondaren. Staat op, laten wij gaan. Zie,die
Mij overlevert, is nabij.
Interlude 1
Tunc accesserunt et manus injecerunt in
Jesum et tenuerunt eum. Et ecce unus ex his,
qui erant cum Jesu, extendens manum,
exemit gladium suum et percutiens servum
principis sacerdotum, amputavit auriculam
ejus. Tunc ait illi Jesus:
Converte gladium tuum in locum suum.
Omnes enim, qui acceperint gladium, gladio
peribunt. An putas, quia non possum rogare
Patrem meum et exhibebit mihi modo plus
quam duodecim legiones Angelorum?
Quomodo ergo implebuntur Scripturae, quia
sic oportet fieri?
Toen traden zij toe, sloegen de handen aan
Jezus en grepen Hem. En zie, één van die
bij Jezus waren, strekte zijn hand uit, trok
zijn zwaard en hij trof de slaaf van de
hogepriester en sloeg hem het oor af.
Toen zei Jezus tot hem:
Breng uw zwaard weder op zijn plaats,
want allen die naar het zwaard grijpen,
zullen door het zwaard omkomen. Of
meent gij, dat Ik mijn Vader niet kan
aanroepen en Hij zal Mij terstond meer
dan twaalf legioenen engelen terzijde
stellen?
Hoe zouden dan de Schriften in vervulling
gaan, die zeggen, dat het aldus moet
geschieden?
In illa hora dixit Jesus turbis : Tamquam ad
latronem existis cum gladiis et fustibus
comprehendere me, quotidie apud vos
sedebam docens in templo et non me
tenuistis.
Hoc autem totum factum est ut
adimplerentur Scripturae prophetarum.
Tunc discipuli omnes, relicto eo, fugerunt.
Op dat ogenblik sprak Jezus tot de
scharen: Als tegen een rover zijt gij
uitgetrokken met zwaarden en stokken om
Mij gevangen te nemen? Dagelijks zat Ik
in de tempel te leren, maar gij hebt Mij
niet gegrepen.
Doch dit alles is geschied, opdat de
schriften der profeten in vervulling zouden
gaan. Toen lieten al de discipelen Hem
alleen en vluchtten.
Verloochening van Petrus
(Interlude 2)
Petrus zat buiten in de hof en er kwam een
slavin naar hem toe, de zei: Ook gij waart
bij Jezus, de Galileeër. Maar hij loochende
het ten aanhoren van allen en zei: Ik weet
niet wat gij zegt. Toen hij naar het portaal
ging, zag een andere hem en zij zei tot hen
die daar waren: Die man was bij Jezus, de
Nazoreeër. En wederom loochende hij het
met een eed: Ik ken de mens niet. Even
later kwamen zij, die daar stonden, naar
Petrus toe en zeiden: Waarlijk, ook gij
behoort tot hen, want ook uw uitspraak
verraadt u. Toen begon hij zich te
vervloeken en te zweren: Ik ken de mens
niet. En terstond kraaide een haan. En
Petrus herinnerde zich het woord dat Jezus
gesproken had: Eer de haan kraait, zult gij
Mij driemaal verloochenen. En hij ging
naar buiten en weende bitter.
Mane autem facto, consilium inierunt omnes
principes sacerdortum et seniores populi
adversus Jesum ut eum morti traderent. Et
vinctum adduxerunt eum et tradiderunt
Pontio Pilato praesidi.
Toe het nu morgen geworden was, namen
al de overpriesters en de oudsten des volks
het besluit tegen Jezus om Hem te doden.
En zij boeiden Hem, leidden Hem weg en
zij leverden Hem over aan Pilatus, de
stadhouder.
Berouw en dood van Judas
(Interlude 3)
Toen kreeg Judas, die Hem verraden had,
berouw, daar hij zag, dat Jezus veroordeeld
was en hij bracht de dertig zilverlingen aan
de overpriesters en oudsten terug en hij
sprak: Ik heb gezondigd, onschuldig bloed
verraden! Maar zij zeiden: Wat gaat ons
dat aan? Gij moet zelf maar zien wat ervan
komt! En de zilverlingen in de tempel
werpende, verwijderde hij zich; daarop
ging hij heen een verhing zich.
Jesus autem stetit ante praesidem et
interrogavit eum praeses, dicens : Tu es Rex
Judaeorum? Dicit illi Jesus: Tu dicis.
Et cum accusaretur a principibus
sacerdotum et senioribus, nihil respondit.
Tunc dicit illi Pilatus: Non audis quanta
adversum te dicunt testimonia?
Et non respondit ei ad ullum verbum, ita ut
miraretur praeses vehementer.
Per diem autem solemnem consueverat
praeses populo dimittere unum vinctum,
quem voluissent. Habebat autem tunc
vinctum insignem, qui dicebatur Barabbas.
Congregatis ergo illis, dixit Pilatus :
Quem vultis dimittam vobis: Barabbam an
Jesum, qui dicitur Christus?
Sciebat enim quod per invidiam tradidissent
eum. Sedente autem illo pro tribunali, misit
ad eum uxor ejus, dicens:
Nihil tibi et justo illi, multa enim passa sum
hodie per visum propter eum.
Principes autem sacerdotum et seniores
persuaserunt populis ut peterent Barabbam,
Jesum vero perderent. Respondens autem
praeses, ait illis :
Quem vultis vobis de duobus dimitti? At illi
dixerunt: Barabbam.
Dicit illis Pilatus : Quid igitur faciam de
Jesu, qui dicitur Christus? Dicunt omnes :
Crucifigatur.
Ait illis praeses: Quid enim mali fecit? At
illi magis clamabant dicentes: Crucifigatur.
Jezus nu stond voor de stadhouder en de
stadhouder ondervroeg Hem en zei: Zijt
Gij de Koning der Joden? Jezus zei tot
Hem: Gij zegt het.
En op de beschuldiging, die de
overpriesters en oudsten tegen Hem
inbrachten, antwoordde Hij niets.
Toen zei Pilatus tot Hem: Hoort Gij niet,
hoeveel zij tegen U getuigen?
En Hij antwoordde hem op geen enkele
vraag, zodat de stadhouder zich zeer
verwonderde.
Nu was de stadhouder bij elk feest gewoon
een gevangene, ter keuze van de schare los
te laten. Zij hadden toen een berucht
gevangene, genaamd Barabbas. Daar zij nu
toch bijeen waren zei Pilatus tot hen:
Wie wilt gij, dat ik u zal loslaten?
Barabbas of Jezus, die Christus genoemd
wordt?
Want hij wist dat zij Hem uit nijd hadden
overgeleverd. Terwijl hij nu op de
rechterstoel zat, zond zijn vrouw hem de
boodschap: Bemoei u toch niet met deze
Rechtvaardige, want ik heb heden in een
droom veel om Hem geleden.
Maar de overpriesters en de oudsten
overreedden de scharen, dat zij om
Barabbas zouden vragen, maar Jezus
zouden laten ter dood brengen. De
stadhouder antwoordde en zei tot hen:
Wie van die twee wilt gij dat ik u loslaat?
En zij zeiden: Barabbas.
Pilatus zei tot hen: Wat moet ik dan doen
met Jezus, die Christus genoemd wordt?
En zij riepen allen: Hij moet gekruisigd
worden.
De stadhouder zei tot hen: Wat heeft Hij
dan toch voor kwaad gedaan? Maar zij
schreeuwden des te meer: Hij moet
Videns autem Pilatus quia nihil proficeret,
sed magis tumultus fieret, accepta aqua,
lavit manus coram populo, dicens :
Innocens ego sum a sanguine justi hujus,
vos videritis. Et respondens universus
populus dixit : Sanguis ejus super nos et
super filios nostros.
Tunc dimisit illis Barabbam, Jesus autem
flagellatum tradidit eis ut crucifigeretur.
gekruisigd worden.
Toen Pilatus zag, dat niets baatte, maar er
veeleer oproer ontstond, nam hij water,
wies zich de handen ten aanschouwen van
de schare en zei:
Ik ben onschuldig aan zijn bloed, gij moet
zelf maar zien, wat ervan komt. En al het
volk antwoordde en zei: Zijn bloed kome
over ons en over onze kinderen.
Toen liet hij hun Barabbas los, maar Jezus
geselde hij en hij gaf Hem over om
gekruisigd te worden.
Interlude 4
Tunc milites praesidis suscipientes Jesum in
praetorium, congregaverunt ad eum
universam cohortem. Et exuentes eum,
chlamydem coccineam circumdederunt ei et
plectentes coronam de spinis, posuerunt
super caput ejus et arundinem in dextera
ejus.
Et genu flexo ante eum, illudebant ei,
dicentes :
Ave, Rex Judaeorum.
Et exspuentes in eum, acceperunt arundinem
et percutiebant caput ejus. Et postquam
illuserunt ei, exuerunt eum chlamyde, et
induerunt eum vestimentis ejus et duxerunt
eum ut crucifigerent.
Exeuntes autem, invenerunt hominem
Cyrenaeum, nomine Simonem, hunc
angariaverunt ut tolleret crucem ejus.
Et venerunt in locum, qui dicitur Golgotha,
quod est Calvariae locus. Et dederunt ei
vinum bibere cum felle mixtum. Et cum
gustasset, noluit bibere.
Postquam autem crucifixerunt eum,
diviserunt vestimenta ejus, sortem mittentes,
ut impleretur, quod dictum est per
Prophetam, dicentem :
Toen namen de soldaten van de stadhouder
Jezus mede naar het gerechtsgebouw en
riepen de gehele afdeling bij hem samen.
En zij trokken Hem zijn klederen uit en
deden Hem een scharlaken mantel om, ook
vlochten zij van doornen een kroon en
zetten die op zijn hoofd en gaven Hem een
riet in zijn rechterhand. Toen vielen zij
voor Hem op de knieën en spotten,
zeggende: Wees gegroet, gij Koning der
Joden!
En zij spuwden naar Hem en namen het
riet en sloegen hem ermede op het hoofd.
En toen zij Hem bespot hadden, trokken zij
Hem de mantel uit en deden Hem zijn
klederen aan en zij leiden Hem weg om
Hem te kruisigen.
Toen zij heengingen, troffen zij iemand uit
Cyrene aan, Simon genaamd, die presten
zij om zijn kruis te dragen.
En zij kwamen aan een plaats, genaamd
Golgotha, dat is de zogenaamde
Schedelplaats. En zij gaven Hem wijn ,
vermengd met gal, te drinken. En toen Hij
die proefde, wilde Hij niet drinken.
Nadat zij Hem gekruisigd hadden,
verdeelden zij zijn klederen door het lot te
werpen, opdat zou worden vervuld, wat
door de profeet gezegd was, toen hij sprak:
Zij hebben mijn klederen onder elkaar
Diviserunt sibi vestimenta mea et super
vestem meam miserunt sortem.
Et sedentes, servabant eum.
Et imposuerunt super caput ejus causam
ipsius scriptam: Hic est Jesus Rex
Judaeorum.
Tunc crucifixi sunt cum eo duo latrones,
unus a dextris et unus a sinistris.
Praetereuntes autem blasphemabant eum,
moventes capita sua, et dicentes :
Vah, qui destruis templum Dei et in triduo
illud reaedificas, salva temetipsum, si Filius
Dei es, descende de cruce.
Similiter et principes sacerdotum illudentes
cum scribis et senioribus, dicebant:
Alios salvos fecit, seipsum non potest
salvum facere, si Rex Israel est, descendat
nunc de cruce et credimus ei.
Confidit in Deo, liberet nunc, si vult eum,
dixit enim : quia Filius Dei sum.
Idipsum autem et latrones, qui crucifixi
erant cum eo, improperabant ei.
A sexta autem hora tenebrae factae sunt
super universam terram usque ad horam
nonam. Et circa horam nonam clamavit
Jesus voce magna, dicens:
Eli, Eli, lamma sabacthani ? Hoc est : Deus
meus, Deus meus, ut quid dereliquisti me ?
Quidam autem illic stantes et audientes
dicebant : Eliam vocat iste.
Et continuo currens unus ex eis, acceptam
spongiam implevit aceto et imposuit
arundini et dabat ei bibere. Ceteri vero
dicebant : Sine, videamus an veniat Elias
liberans eum.
verdeeld en over mijn gewaad hebben zij
het lot geworpen.
En zij zetten zich daar neder en bewaakten
Hem.
En boven zijn hoofd brachten zij op schrift
de beschuldiging tegen Hem aan: Dit is
Jezus, de Koning der Joden.
Toen werden met Hem twee rovers
gekruisigd, één aan zijn rechterzijde en één
aan zijn linkerzijde.
En de voorbijgangers spraken lastertaal
tegen Hem, schudden hun hoofd en zeiden:
Gij, die de tempel van God afbreekt en in
drie dagen opbouwt, red Uzelf, indien Gij
Gods Zoon zijt en kom af van het kruis.
Evenzo spotten de overpriesters samen met
de schriftgeleerden en oudsten en zij
zeiden:
Anderen heeft Hij gered, Zichzelf kan Hij
niet redden, Hij is Israels Koning, laat Hij
nu van het kruis afkomen en wij zullen in
Hem geloven.
Hij heeft zijn vertrouwen op God gesteld,
laat die Hem nu verlossen, indien Hij een
welgevallen in Hem heeft, want Hij heeft
gezegd: Ik ben Gods Zoon.
Op dezelfde wijze beschimpten Hem ook
de rovers, die met Hem gekruisigd waren.
En van het zesde uur af kwam er duisternis
over het gehele land tot het negende uur.
En omstreeks het negende uur riep Jezus
met luider stem, zeggende:
Eli, Eli, lama sabachtani? Dat is: Mijn
God, mijn God, waarom hebt Gij Mij
verlaten? En sommige van de omstanders,
dit horende, zeiden: Hij roept Elia.
En terstond liep één van hen toe en nam
een spons, drenkte die met zure wijn, stak
ze op een riet en gaf Hem te drinken. Maar
de anderen zeiden: Stil, laat ons zien, of
Elia komt om Hem te redden
Jezus riep wederom met luider stem en gaf
Jesus autem iterum clamans voce magna,
emisit spiritum.
Aardbeving en opstanding der heiligen
(Interlude 5)
Centurio autem et qui cum eo erant
custodientes Jesum, viso terraemotu et his
quae fiebant, timuerunt valde, dicentes:
de geest.
En zie, het voorhangsel van de tempel
scheurde van boven tot beneden in
tweeën, en de aarde beefde, en de rotsen
scheurden, en de graven gingen open en
vele lichamen der ontslapen heiligen
werden opgewekt. En zij gingen uit de
graven na zijn opstanding en kwamen in
de heilige stad, waar zij aan velen
verschenen.
De hoofdman en zij, die met hem Jezus
bewaakten, zagen de aardbeving en wat er
plaats had en zij werden zeer bevreesd en
zeiden:
Waarlijk, dit was Gods Zoon.
Vere Filius Dei erat iste.
Erant autem ibi mulieres multae a longe,
quae secutae erant Jesum a Galilaea,
ministrantes ei.
Cum autem sero factum esset, venit quidam
homo dives ab Arimathaea, nomine Joseph,
qui et ipse discipulus erat Jesu. Hic accessit
ad Pilatum et petiit corpus Jesu. Tunc
Pilatus jussit reddi corpus. Et accepto
corpore, Joseph involvit illud in sindone
munda. Et posuit illud in monumento suo
novo, quod exciderat in petra. Et advolvit
saxum magnum ad ostium monumenti et
abiit.
Erat autem ibi Maria Magdalene et altera
Maria sedentes contra sepulcrum.
En daar waren vele vrouwen, die uit de
verte toeschouwden, welke Jezus gevolgd
waren uit Galilea, om Hem te dienen.
Toen het nu avond geworden was, kwam
een rijk man van Arimatea, genaamd
Jozef, die eveneens een discipel van Jezus
geworden was. Deze ging naar Pilatus en
vroeg hem om het lichaam van Jezus. Toen
beval Pilatus het hem te geven. En Jozef
nam het lichaam en wikkelde het in zuiver
linnen, en hij legde het in zijn nieuwe graf,
dat hij in de rots had laten uithouwen. En
na een grote steen voor de ingang van graf
te hebben gewenteld, ging hij heen.
En daar waren Maria van Magdala en de
andere Maria, gezeten tegenover het graf.
STILTE
GEBED
V: … dit uur en in eeuwigheid
G: Amen
In stilte verlaten wij de kerk
Wilt u zo vriendelijk zijn dit liturgieboekje op de tafel bij de uitgang terug te
leggen
De deurcollecte van Goede Vrijdag dient ter bestrijding van de kosten van
onderhoud aan het gebouw. (Rekening Huishouding Kloosterkerk | IBAN:
NL29INGB0000058571)