Eerste boek: Novem

Novum
Fragment uit
Boek 1
Promès
Ian Pontis
Versie: 2-04-2015 – 08.00 uur
INHOUD
HOUTEWAEL
111
110
5-4-2015 © Novumbooks 2015
VII HOUTEWAEL
Maart 1653
De reis viel Tijmen zwaar. Hij was gewend te lopen en liep
meestal de hele dag door. Van Blaricum naar Amsterdam, een
afstand van vijf mijlen, zou dan toch niet al te moeilijk moeten
zijn. Hij had de verkeerde dag gekozen. Hoewel de reis
veelbelovend was begonnen namen bewolking en tegenwind
gaandeweg toe. De kou van de voorbije strenge winter was nog
niet uit de lucht. De stramme tegenwind stak als naalden in
Tijmens verweerde gezicht. De normaal zo drukke
Amsterdamseweg lag er na de wallen van Naarden verlaten bij.
Onder deze omstandigheden was het geen lolletje om over
de kaarsrechte weg langs de trekvaart te lopen. In zes weken
had een leger van arbeiders de vaart gegraven. De voor het
landschap zo bepalende bomen die men normaal langs de
wegen aantrof waren nog niet tot wasdom gekomen en boden
geen beschutting. Anderhalve mijl nog naar het oude stadje
Muiden, slechts onderbroken door Hakkelaarsbrug, een
buurtschap nabij Muiderberg van waaraf de weg zich aan de
andere zijde van de vaart voortzette.
Het massief optorenende “Slot van Muyden”, waar tot een
paar jaar geleden Pieter Cornelis Hooft resideerde leek maar
niet dichterbij te komen. Hooft, baljuw van het Gooi had
gezorgd voor de betrekkelijke vrijheid die Tijmen als katholiek
111
5-4-2015 © Novumbooks 2015
priester nu genoot. In het voornamelijk roomse Gooi was na de
reformatie in 1581 iedere uiting van het paapse geloof een
misdrijf waarop zware straffen en hoge boetes stonden. In het
geheim werden diensten gehouden in schuren en stallen of op
open plekken diep in de bossen. Toen Hooft in 1609 als drost
en baljuw aantrad werden de regels versoepeld. De scheve
situatie - waarbij de meerderheid van de afstammelingen van
de erfgooiers heimelijk hun geloof moesten uitoefenen
tegenover een minderheid van protestante landheren uit de
grote steden Utrecht en Amsterdam, die hier hun buitens
hadden gebouwd - werd hiermee enigszins rechtgezet.
Tijmen was zelf een afstammeling van de erfgooiers die
met hard werk de onvruchtbare gronden van het Gooi van
zandduinen in vruchtbare akkers hadden getransformeerd.
Hoewel hij er nooit binnen geweest was gaf de aanblik van
het Muiderslot hem altijd een warm gevoel.
Tijmen kon zich herinneren hoe, toen hij tien jaar was, de
eerste noodkerk werd geopend in een boerenschuur in het
naburige Laren. Hij voelde zich vanaf dat moment geroepen tot
het priesterambt. Na jaren hartvochtig leren mocht hij in 1624
theologie studeren in Keulen, nam de naam Timotheüs
Sporaeus aan en werd in 1628 tot priester gewijd.
Na de brug, op een halve mijl van Muiden, trok de lucht
dicht. Het slot werd door nevelen en regensluiers aan het oog
onttrokken. De wind wakkerde aan en de eerste regendruppels
striemden over Tijmens gezicht.
Hij moest wijken voor het achteropkomende paard van de
trekschuit, die hij toch had gehoopt voor te blijven. De menner
snauwde hem vanonder zijn steekvormige hoed, die hij,
voorovergebogen op zijn paard, stevig moest vasthouden, toe
opzij te gaan. Het snikjong liet zijn knol, de manen strak tegen
het ronde lijf geplakt, mistroostig voortsjokken.
112
5-4-2015 © Novumbooks 2015
Tijmen volgde de schuit met zijn ogen. Hij kon het
interieur voor zich zien en vooral ruiken. Onder het klamme
canvas, verwarmd met een potkachel, zat de schuit tjokvol
heren met hun lange pijpen, de lucht zwaar van hout- en
tabaksrook gecombineerd met de walm van keurige dames die
hun penetrante lichaamsgeur trachtten te verhullen door zich
met een overdaad aan reukwaters te oversprenkelen.
Maar het was niet hierom, noch voor de prijs van tien
stuivers die de reis van Naarden naar Amsterdam kostte, dat
Tijmen ging lopen. Het beviel hem om zich te voet te
verplaatsen. Hij reisde zoals gebruikelijk als zwerver
vermomd, op die manier vermeed hij onaangename
ontmoetingen met struikrovers en andere nieuwsgierige lieden
en had hij alle tijd om zijn leven en zonden te overdenken,
dichterbij god te komen en zich met het lot der allerarmsten te
vereenzelvigen.
Het weinige volk dat nog langs de weg was liep
ineengedoken en gunde hem geen blik waardig.
De wolken werden donkerder, de wind beukte en blies hem
bijna omver. Boven de Zuiderzee bliksemde het. Het silhouet
van het Slot van Muiden was rechts van het stadje zichtbaar.
Hij zag de aarden wal opdoemen waar de trekvaart uitkwam op
de stadssingel. Een ranke houten ophaalbrug verbond het
jaagpad met de gemetselde poort die toegang gaf tot Muiden.
Tijmens mantel was doorweekt, de capuchon zat als een
natte lap over zijn warrige haren. De regen geselde zijn
gegriefde gezicht. Zijn sik plakte tegen zijn kin en zijn normaal
zo trots opstaande snor hing omlaag. Hij voelde zich zo somber
als zijn verschijning nu was. Deze gure dag hielp hem niet de
nare periode achter zich te laten en de zonnige uitdaging van
het leiden van een levenskrachtige statie in het grote
Amsterdam aan te gaan.
113
5-4-2015 © Novumbooks 2015
De prettige weken die hij bij zijn familie in Blaricum had
doorgebracht na zijn gedwongen vertrek uit Hilversum waren
zowat uit zijn geheugen gewist.
Hoe had hij de minderbroeder Dijonisius van Gent kunnen
vertrouwen. Alles had hij voor de jonge Fransman overgehad.
Hij had hem als zoon opgenomen in zijn Hilversummer Statie.
Maar Dijonisius had listig en leugenachtig zijn volgelingen
tegen Tijmen opgezet, zodat ze in opstand kwamen en nota
bene zijn eigen gemeente hem met behulp van de protestantse
schout verdreef.
Valse geruchten had hij verspreid. Over het gebruik van
gelden voor eigen gewin, iets dat net zo min bij Tijmen paste
als de Paus bij de protestantse geuzenketters. Hij zou de schout
hebben omgekocht voor twintig gulden per jaar en
rondbazuinen dat de papen de geuzen binnen een jaar zouden
verdrijven. Geruchten over klopjes en andere vrouwen, zelfs
jongelingen met wie hij ontucht zou hebben gepleegd. En dat
terwijl hij sinds zijn wijding slechts één vrouw, zijn trouwe
dienstmaagd, een enkele keer had bemind. Wat was er in hem
gevaren, in deze Franse duivel. Was het jaloezie, was het zijn
eigen goedgelovigheid, zijn immer naïeve steun aan de
zwakkeren die de egocentrische Dijonisius hadden aangezet tot
deze haatcampagne? En nu was het deze vervloekte van Gent
die zijn statie in Hilversum had overgenomen.
Al mijmerend kon Tijmen zich terugtrekken als in een
cocon. Een schild vormend tegen de elementen die zich
daarbuiten manifesteerden. Maar dit keer was hij zo verkleumd
geraakt dat hij besloot in Muiden een plek te zoeken om te
schuilen en zich te drogen in de hoop dat de namiddag genoeg
mooi weer zou brengen om in ieder geval voor donker de
Amsterdamse stadswal te bereiken.
114
5-4-2015 © Novumbooks 2015
Tijmen verwachtte achter de stadspoort onderdak te vinden
op de Naarderweg, waar in de herberg “de Prins” een paapse
priester zijn statie hield.
Bij de stadspoort gekomen bleek zijn gezicht, ondanks de
sporen van de tijd en de geseling van de weersomstandigheden,
bekend genoeg om hem zonder verdere vragen door te laten.
Al had hij hier geen statie geleid, hij was een welgeziene
gast en zijn vermomming als zwerver was bij de poortwachters
weleer een bevestiging van zijn identiteit. Het was niet alleen
in Hilversum en Blaricum waar Tijmen zijn zonen had. Hij was
geliefd in het hele Gooi, tot aan Muiden toe.
Halverwege de poort en de brug over de Vecht die het
centrum van het stadje vormde bevond zich de herberg rechts
in een flauwe bocht van de weg. Onmiskenbaar met het
uithangbord waarop een edelman te zien was met een kroon
daarboven. Het gebouw was het hoogste in het rijtje. De hele
pui was uit bakstenen opgetrokken met vensters waarachter
uitnodigend licht scheen. De naar voren hellende tussenetage
was van groengebeitste planken en daarboven bevond zich nog
een ruime zolderetage. Het was een oud pand, een van de
weinige houten gebouwen die alle stadsbranden had doorstaan.
Binnen was het druk. De schoorsteen boven het loeiende
haardvuur trok bij windvlagen slecht, zodat de rook van het
hout de ogen irriteerde. De branderige walm was echter niet in
staat de lucht van klamme, zweterige kleding gemengd met
zoete pijptabak, de weeë lucht van doorgekookte pap en de
ranzige, lichtzure geur van oud braaksel te onderdrukken.
Eenieder die gemist kon worden op de markt of de kades
had zich in één van de herbergen van het stadje verzameld om
te schuilen voor het gure weer. Verschillende gasten herkenden
Tijmen reeds bij het binnenkomen en boden hem bier, wijn,
roggebrood, y-baars, mosselen, een salade van bieten, kool en
115
5-4-2015 © Novumbooks 2015
radijs, gekruide bonen met spek en worst en rijstepap met
grutten toe. Meer dan hij in een week zou kunnen verstouwen.
Tijmens aanstelling als priester van de statie aan de
Grimmenessesluis in Amsterdam was bekend in het roomse
bolwerk dat deze herberg vormde.
‘Tijmen, hier met je mantel, laat me je kleden te drogen
hangen achter in de bijkeuken. Verwarm je met onze spijzen en
dranken,’ verwelkomde de waard hem.
Tijmen zette zich vermoeid neer aan de lange tafel waar
aan het hoofd, dicht bij de open haard, plaats voor hem werd
gemaakt. Hij liet zich bedienen. Mannen, vrouwen en kinderen
drongen zich om hem heen. Het chaotische samenraapsel van
lieden in de slordige maar gezellige herberg richtte zich nu op
hem. De min die aan tafel een baby zoogde legde deze af en
bedekte haar boezem. De vedelspeler stopte zijn spel. Een
groepje kinderen hield op de lege potten en pannen over de
grond te rollen. Slechts een laveloze dronkaard, luid snurkend
terwijl hij zijn bolle fles stevig omarmde, een man die een
onwillige deerne naar boven wilde voeren en een slapende
hond onttrokken zich aan de belangrijkste gebeurtenis van de
dag: de komst van Tijmen de Saijer, de meest geliefde priester
uit het Gooi, in hun stad.
‘Wat een weer,’ zei een, aan zijn geur te oordelen,
visverkoper. ‘Geen hond gaat nu naar buiten, geen schip vaart
uit, geen waar te verkopen.’
‘Als het maar niet zo erg wordt als twee jaar geleden
tijdens de grote vloed,’ sprak een kleine bolle bakkersknecht.
‘Nee, de vogels vliegen nog,’ beredeneerde een
blauwgekielde schipper, ‘dat is een gunstig voorteken.’
‘Het land zal droog blijven, de dijken zijn sterk genoeg,’
verkondigde een landarbeider op doorreis.
116
5-4-2015 © Novumbooks 2015
Een man in een opvallende purperen mantel en puntige
muts had zich tot nog toe afzijdig gehouden. Nu kwam hij naar
voren, wierp zijn mantel open alsof hij zichzelf onthulde en
sprak met een toon van gezag: ‘Mensen, let op mijn woorden,
de stad Amsterdam wordt te groot. Het is als deeg met te veel
lucht, het zal instorten. Groter, groter willen ze. Het nieuwe
stuk, weet u lieden wel hoe groot dat worden moet? Alle
landerijen tussen de herberg Zeeburg, langs Houtewael tot
bijna aan Buitenveldert toe. Ja mensen, landerijen en dorpen
zullen geannexeerd worden,’ oreerde hij onheilspellend. ‘Een
derde van het oppervlak dat deze stad al heeft zal het beslaan.
En wie zal die enorme wal bouwen, wie zal die zesentwintig
bastions bemannen?’ met zijn armen spreidde hij zijn mantel
weids uit om zijn betoog kracht bij te zetten.
‘En dan het bouwwerk op de Dam, het nieuwe stadhuis,
nog nooit, hoort u mensen, nog nooit is er zo een groot gebouw
neergezet. Het zal instorten, de grond zal het niet kunnen
dragen. Onthoudt mijn woorden!’ Hij had nu bijna ieders
aandacht.
Na een korte pauze vervolgde hij onheilspellend zacht: ‘De
Sint Pietersvloed was nog maar een voorbode, nieuwe
overstromingen zullen komen, vloten uit verre landen zullen de
stad willen innemen, legers uit Frankrijk, Engeland, Habsburg
en Spanje zullen de stad bezetten!’ Elke volgende frase luider
uitsprekend, met grootse gebaren. Een groeiend aantal
toehoorders in de herberg ondersteunde het betoog van deze
redenaar met oe’s, jè’s en applaus.
‘Wat kunnen we er aan doen? Hoe komt men tot inkeer?’
riep een vrouw op wanhopige toon.
‘Het is Gods toorn die over de stad neer zal dalen, het is de
duivel die in hun keert. Het is de afzijdigheid van Zijn woord,
117
5-4-2015 © Novumbooks 2015
het toestaan dat papen en joden, ja zelfs moren, het evenzeer
voor het zeggen hebben als het ware geloof!’
Met de laatste zin was de menigte het toch minder eens.
Als de man zich tegen de papen keert wordt er luid boe
geroepen. ‘Het zijn de hoge geuzenheren die de stad bouwen’
roept iemand. Instemming was zijn deel. ‘De burgermeesters
hebben boter op hun hoofd, ze vragen ons geld voor onze
vergaderingen en leven er binnen hun paleizen maar al te goed
van!’ riep een ander.
‘U hoort hier niet, gaat uw ketterse preken op zondag in de
kerk houden,’ snierde een lange opzichtig geklede komediant
met een nog opzichtiger hoed.
Zijn mening leek aanhang te krijgen. De aanwezigen
keerden zich tegen de onbekende purperen gast.
‘Wat vindt onze Tijm ervan?’ vroeg de waard die zijn
klanten wilde sussen.
Het werkte, het werd muisstil toen Tijmen op rustige toon
sprak: ‘Mensen, wat in de toekomst ligt weet alleen de Heer,
wat nobel is weten alleen de wijzen. Wat ik weet is dat de
grootsheid van Amsterdam ligt in zijn openheid, in het toestaan
van iedere ziel om deel te nemen aan de handel en de kunsten,
aan de tolerantie tegenover de vele staties die de stad rijk is.
Aan de kunsten van paapse broeders als Vondel, maar ook
Huygens die tegen heilige huisjes trapt, aan de prenten van
Rembrandt en de gebouwen van Van Campen. Als Amsterdam
op deze weg voortgaat kan ze alleen maar groeien. Geef onze
purperen waarzegger een glas wijn en iets van uw weldadige
spijzen en neem hem op in je gemeenschap.’
Met instemming werd er wijn en spijs besteld en ieder
keerde zich weer tot zijn eigen groepje. Aan de tafel van
Tijmen vertelde de landarbeider over het dorp Houtewael, waar
hij zelf vandaan kwam. De Houtewaelers waren harde werkers,
118
5-4-2015 © Novumbooks 2015
bouwers. Ze hadden het fundament gelegd voor het nieuwe
stadhuis van Amsterdam. De burgermeesters hadden ze
beloond want het dorp, dat binnen een jaar nadat de
Pietersvloed het had overspoeld alweer herbouwd was, zou
binnen de vierde uitleg van de stad worden gebracht. De
landmeters hadden het van de zomer uitgemeten. Alle
dorpelingen zouden volwaardige poorters worden. Ze werkten
nu hard aan de bouw die nu nog belangrijker was na de grote
brand die het oude stadhuis de afgelopen zomer in as had
gelegd.
‘In Houtewael ben je welkom,’ vervolgde de landarbeider,
‘het is een paaps bolwerk. Uit de hele omgeving, vanuit
Diemen, Watergraafsmeer, Zeeburg, Jaap Hannis en Ossendorp
komen de roomsen bijeen in de schuur van Van Alpen. Ze
aanbidden nog steeds de heilige Anna in een eeuwenoude kapel
op zijn land. Verborgen tussen de schuren is het de laatste en
enige kapel in de wijde omgeving waar nog een heilige mis
wordt gehouden. Maar we missen een herder, sinds de
kerkelijke overheid in haar wijsheid heeft besloten Houtewael
na de Sint Pietersvloed af te splitsen van Kattenburg is
Martinus Snellenburg onze priester niet meer. De statie wacht
op een nieuwe biechtvader.’
Een jonge knecht, die meeluisterde, vroeg Tijmen: ‘Wat is
de reden dat u naar Amsterdam komt, u bent zo geliefd hier in
het Gooi. Welk onheil is hiervan de oorzaak?’
De lange komediant, die was aangeschoven, mengde zich
in het gesprek: ‘Laat onze Tijm hierin toch met rust. Over hem
worden vele leugens en achterklap verteld. Geloof er niets
van!’
Tijmen was blij dat hij geen antwoord hoefde te geven. Hij
knikte dankbaar naar de lange man en deed er het zwijgen toe.
119
5-4-2015 © Novumbooks 2015
‘Het is godgeklaagd,’ vervolgde de komediant gedreven:
‘Tijmen is verraden door een minderbroeder, hij is verbannen
door de schout, hij is beboet, bespuugd en verschopt.’
Tijmen vond het wel genoeg: ‘Ik ben uitgezonden naar
Amsterdam, het is niet minder dan een promotie en een grote
eer de statie aan de Grimmenessesluis te mogen leiden.’
De Houtewaeler landarbeider begreep de hint en
veranderde het onderwerp. Hij richtte zich tot de schipper:
‘Hoe is het in de verre landen, is er nog nieuws uit de nieuwe
wereld?’
‘Zeker,’ zei de man, blij met de belangstelling. ‘Ik ben nog
maar net afgemonsterd na een lange reis naar Nieuw
Amsterdam in de West. Het was daar zeer onrustig met de
Engelsen, maar de heldhaftige daden van Michiel de Ruiter, die
zich zelfstandig aan het gezag van zijn admiraal Witte de With
onttrok en de slag bij Plymouth won, deed de kansen in de
oorlog met Engeland keren. Nieuw Amsterdam is weer
Hollands en het heeft nu stadsrechten. Het zal groots worden,
de gemeenschap groeit, heel het eiland Manhattan is nu
bebouwd met statige huizen.’
De komediant stond onverwacht op en riep: ‘Zeg Tijmen,
jij bent toch een paap?’
Schoorvoetend gaf Tijmen toe, nog immer op zijn hoede.
‘Dan heb je vier vaders, dat weet je toch?
‘Hoezo vier?’ vroeg Tijmen met een aantal omstanders in
koor, hij speelde het spel mee, nu het duidelijk was dat er een
grap zou volgen.
‘God is de eerste, je natuurlijke vader de tweede,’ werd er
geroepen.
‘De derde is de Paus,’ opperde een vrouw met luide stem.
‘Wie is de vierde?’ vroeg de lange man geheimzinnig.
Niemand wist het antwoord.
120
5-4-2015 © Novumbooks 2015
‘Dan moet het wel de heilige kerk zijn,’ zong de
moppentapper meer dan hij het zei.
‘Nu zit je er toch naast,’ zei Tijmen, die keurig in de val
liep, ‘de heilige kerk is de Moeder!’
‘Ha, dan moet het Klaas de dakdekker zijn die haar
beklimt,’ riep de kerel, wijzend op een van de gasten die gezien
zijn kleding en uitmonstering zo van het dak getrokken leek te
zijn. De menigte bulderde van het lachen, en Tijmen grinnikte
mee.
‘Je weet toch, bonenstaak, dat de langste mannen het kortst
op de bok blijven zitten!’ antwoordde Tijmen gevat.
De menigte lachte nog harder. ‘Kijk, daarom zijn wij liever
paaps dan bij de predikant die ons verbiedt te lachten, want in
de bijbel wordt niet gelachen, preekt hij elke zondag,’ werd er
geroepen vanaf de tafel ernaast.
De vrouw van de waard kwam na nog een uur van steeds
grovere moppen en puntiger commentaren op het
wereldnieuws terug met Tijmens enigszins droge mantel.
‘Hier is je kleed, vrome man, het weer knapt op. Het
wolkendek breekt open, in het westen is blauwe lucht te zien,’
zei ze vriendelijk.
Tijmen tastte in zijn buidel en wilde betalen voor de het
genotene, maar de waard sloeg het af.
‘Onze bijdrage aan de Heer voor deze dag, en de jouwe is
ons vermaak!’
Nu richtte de herbergier zich alleen tot Tijmen: ‘Als je het
niet haalt voor de sluiting van de poort in Amsterdam kan je
zeker onderdak vinden bij Jeronimus Pietersz van Alphen in
Houtewael. Hij is een vroom man die in zijn schuur onderdak
biedt aan de plaatselijke statie. Ik geef je een aanbevelingsbrief
mee.’
121
5-4-2015 © Novumbooks 2015
Luid, nu weer voor alle gasten hoorbaar, vervolgde hij:
‘Maar ik waarschuw je voor zijn mooie nicht Saskia.’
‘Waarom?’ vroeg Tijmen verbaasd.
‘Omdat Saskia een mannenverslindster is die met haar
schoonheid elke man verleidt en hem vervolgens beticht van
ontucht.’
‘Daartegen ben ik toch wel opgewassen,’ antwoordde
Tijmen vol overtuiging, wachtend op de grap waarvan hij
vermoedde dat die zou volgen.
‘Dat zou me verbazen,’ grinnikte de waard onder luide
instemming van alle aanwezigen.’
De gasten lachten nog steeds toen Tijmen gebogen, gehuld
in zijn nog klamme, voor even warme mantel, de herberg
verliet.
De landarbeider volgde Tijmen naar buiten en gaf hem nog
een tip voor hij zelf oostwaarts zijns weegs ging: ‘De
Watergraafsmeer is weer begaanbaar, de polder is droog.’
‘Ik weet het, beste man, ik was zelf bij de processie ter
viering van dat heugelijk feit toen ik terugkeerde van mijn
vorige reis naar Amsterdam ten tijde van de grote brand in het
stadhuis midzomer vorig jaar. Het scheelt zeker een uur gaans
met de kronkelige route langs de dijken van de Zuiderzee,’
antwoordde Tijmen.
Hij nam afscheid van de landarbeider en vertrok
westwaarts.
Het was nu drukker langs de weg. Na de wolkbreuk van
die ochtend was het jaagpad vol modderpoelen. Hij werd
geplaagd door buikkrampen na het overvloedige maal met
bonen en specerijen. Dit ongemak kon hij makkelijk verhelpen,
maar hij hechtte er aan dat discreet te doen. De weg werd
alleen maar drukker, zelfs met voorname lieden van de buitens
in de omgeving die van de laatste zonnestralen gebruik
122
5-4-2015 © Novumbooks 2015
maakten om zich te verpozen. Elke begroeiing van betekenis
ontbrak tot aan de bosschages van Hooybrug bij de Diem
waardoor hij zijn bevrijdende ontlasting een mijl lang met
steeds meer moeite uitstelde. Hoewel de wind was gaan liggen
en de regen niet terugkeerde duurde het zodoende tot vlak voor
de schemer dat Tijmen de goed begaanbare Middelweg door de
Watergraafsmeer bereikte.
Het was bijna geheel donker toen hij vermoeid en vuil van
de opgedroogde modder bij de herberg in Houtewael aankwam.
De ontlasting heeft geen effect gehad op het wanhopige
naar de WC moeten, het helpt niet.
Met dat gevoel wordt ik wakker. Ik moet mij danig
oriënteren. De omgeving waarin Tijmen zojuist liep ken ik als
mijn broekzak. Met buitenlandse gasten heb ik tochten
gemaakt door de polders ten oosten van Amsterdam, fietsend,
lopend of wandelend. Ik heb boeken gelezen en mij verdiept in
de geschiedenis van de omgeving. Tijdens duurlopen vertelde
ik mijn loopmaten over de geschiedenis van iedere plek waar
we langskwamen.
De herberg van Houtewael stond vlak bij mijn eerste huis
in Oost. Ik ken de geschiedenis van Houtewael, vaak Oetewaal
genoemd, door hen die er niet woonden. Een dorp, een dikke
kilometer ten oosten van de stadswallen van de tweede uitleg
van 1581, op de weg naar Outdorp of Ossendorp, via de
Oetewalerweg - nu de Linnaeusstraat - en dan linksaf over het
Oetewalerpad naar het oude gemaal in het Flevopark - vroeger
ooit een molen – die de afwatering van Amsterdam naar het
Nieuwe Diep verzorgde. Er staan daar, aan de oude dijk bij het
gemaal, nog een paar dorpshuisjes uit die tijd.
Houtewael is geannexeerd door het grote Amsterdam bij de
bouw van de vierde uitleg in 1660, toen de grachtengordel
123
5-4-2015 © Novumbooks 2015
werd voltooid en de Plantage binnen de stadsmuren kwam te
liggen, de wandeltuinen waarvan de dierentuin Artis een
overblijfsel is. Daar, tussen de Muiderpoort en de Molen op de
Funen - op één van de zesentwintig bolwerken van deze
stadsuitbreiding, lag ooit dit buurtschap. Tijdens de nieuwbouw
rond de Oranje Nassau kazerne zijn opgravingen gedaan van
het onfortuinlijke dorp waarvan, na overstromingen en
pestepidemieën, bij de ontruiming in 1660 weinig van de
oorspronkelijke luister over was.
De schilder Rembrandt was er vaak te vinden. Tekenend of
etsend aan de Diemerzeedijk. Vele prenten en schilderijen zijn
er gemaakt van de Sint Pietersvloed in 1651 waarbij de
Zuiderzeedijken en de dijk van de net aangelegde
Watergraafsmeer doorbraken. Door het gat in de dijk tussen
Houtewael en Jaap Hannis liep het water tot aan de
Warmoesstraat in het hart van Amsterdam. Daarbij ontstond
het Nieuwe Diep, het meer aan de rand van het Flevopark waar
ik mijn eerste rondjes omheen heb hardgelopen.
Hoe vaak heb ik niet de twintig kilometer van Naarden
naar Amsterdam gelopen, langs de oude Zuiderzeedijk, langs
het Muiderslot, over IJburg langs camping Zeeburg waar
vroeger buurtschap en herberg Jaap Hannis lag op de plek waar
nu het statige Gemeenlandshuis eenzaam aan de dijk staat en
uitkijkt over een groot verkeersknooppunt van snelwegen en
stadssporen.
De kaarsrechte weg langs de trekvaart van Naarden naar
Muiden heb ik verschillende malen hardlopend beslecht, het
Muiderslot in de verte langzaam naderend.
Ik zag “De vrolijke Herberg” van Jan Steen, de tekeningen
van Rembrandt en Jan van Goyen, het landschap, de herberg,
het komt me zo bekend voor. Het is alsof ik zelf de tocht van
Tijmen heb gemaakt.
124
5-4-2015 © Novumbooks 2015
Waarom heeft Andrus mij dit document gestuurd? Geen
idee. Maar allereerst moet ik toch echt naar het toilet. Het is of
de pannenkoek, zo kort na een stevig ontbijt, niet goed is
gevallen.
Eindelijk verlost van de kramp in mijn buik neem ik een
kijkje bij de drie dames op het terras. Merel, Mireille en Nadia,
zitten nog steeds te praten. Ik laat ze, bestel een kop thee en
neem dat mee naar de makkelijke stoel aan de andere kant van
het paviljoen.
Voor ik doorlees - in de hoop uit te vinden waarom Andrus
mij deze tekst stuurt, maar zeker ook omdat ik het leuk vind
om over deze Tijmen te lezen - wil ik een paar dingen
opzoeken op Wikipedia.
Hoe zit het met de Paapsen en de Geuzen, de Katholieken
en de Protestanten? Hoe zit het met Pieter Cornelis Hooft? En
die herberg in Muiden, “De Prins”? Ik weet zeker dat de
herberg daar niet stond toen ik er een paar maanden geleden
voor het laatst langsliep.
De Grimmenessesluis, waar Tijmen een statie toegewezen
kreeg, dat zegt me niets, ik ben nieuwsgierig waar het was. En
trouwens, wat is precies een “statie”. Waarom heet het niet
gewoon een parochie, want uit de tekst maak ik op dat dat
eigenlijk wordt bedoeld.
In 1661 is er op een open plek in Muiden een herberg
gebouwd die ‘De Nieuwe Prins’ heette. Op die plek stond
daarvoor waarschijnlijk het laatste houten huis in Muiden dat
niet tijdens een stadsbrand was verwoest. Niet al te lang na
Tijmens bezoek moet de zaak afgebrand zijn. Het is bekend dat
in “De Nieuwe Prins” de katholieken, onder leiding van de
waard die ook priester was, samenkwamen.
Tijmen was in zijn geboortedorp Blaricum de eerste
katholieke priester na de reformatie en zeer geliefd. Pieter
125
5-4-2015 © Novumbooks 2015
Cornelis Hooft, toen Baljuw van het Gooi, had dat mogelijk
gemaakt. In het Gooi woonden voornamelijk boeren, de
erfgooiers, die van generatie op generatie hun landgoederen
vruchtbaar hadden gemaakt. Rond het jaar 1100 hadden ze het
recht gekregen om de zandgronden te ontginnen.
Na de reformatie kwamen de rijke protestantse heren uit de
grote steden en namen de landerijen in, met steun van de
overheid. De boerenbevolking bleef katholiek. Ze moesten
niets hebben van deze buitenstaanders. Al snel werden ze
vervolgd. Tot Hooft het Muiderslot betrok en Baljuw werd. Hij
dacht pragmatisch. De economie leed onder de repressie. En
onder de katholieken bevonden zich ook schrijvers,
kunstenaars, wetenschappers en denkers. Hij betuigde
godsdienstvrijheid en richtte de Muiderkring op. Een groep
vrijdenkers van alle geloofsovertuigingen die op het slot bijeen
konden komen om te filosoferen en te debatteren.
De Baljuw stelde de bevolking in staat om hun geloof te
belijden in ruil voor flinke sommen geld. Officieel was het niet.
Noem het maar gedogen. Twintig gulden was een gebruikelijk
bedrag voor een jaar recognitie, ofwel ongestoorde
bijeenkomsten. Een enorm bedrag voor de erfgooiers.
Twintig stuivers in een gulden. Een stuiver had ongeveer
de koopkracht van twee en een halve Euro nu. Zeg maar
tienduizend Euro per jaar. En dan nog konden ze worden
verraden, opgesplitst, plotseling toch verboden, waren ze
slachtoffer van willekeur en onderwerp van roddels, achterklap
en vernedering. Niet zelden waren er ruzies tussen de staties
onderling.
Zo vind ik Tijmen terug in een contract waarin, na
bemiddeling van de Baljuw over een conflict wie de bediening
van de rooms katholieke boeren in Eemnes mag verzorgen, met
ferme woorden wordt geregeld dat Tijmen zijn huis in
126
5-4-2015 © Novumbooks 2015
Blaricum terstond moet verlaten en er nooit meer mag preken.
Hij moet naar Hilversum verhuizen waar hij intrekt bij een
rijke weduwe, Jaapje Fransen.
“Wie bij deze donderslag niet wakker wordt, slaapt niet,
maar is dood”, schrijft PC Hooft hierover vlak voor zijn dood.
“Pungit et Ungit”, hij prikkelt en zalft. Er ontstaat een beeld
van Tijmen die opkomt voor de boerenbevolking en daardoor
in conflict raakt met de kerkelijke overheid en het stedelijk
gezag. Geliefd bij het volk, gehaat en dwarsgezeten door de
notabelen.
Zijn woning in Blaricum laat hij beheren door zijn familie
als een plaats van bezinning voor priesters die zich daar in alle
rust terug kunnen trekken.
Omdat Rome geen invloed had in het protestantse Holland
waren er geen parochies en werden de geloofsgemeenschappen
staties genoemd. Deze staties hadden geen vaste geografische
begrenzing omdat ze niet officieel konden bestaan.
Katholieken mochten hun geloof niet openlijk belijden.
Kerken mochten niet als zodanig herkenbaar zijn en de ingang
van een vergaderplaats mocht niet aan de hoofdweg liggen.
Grote sommen geld moesten worden betaald aan de schout
om huiskerken in woningen, herbergen en boerenschuren te
gedogen. Stadsbesturen konden de meest uiteenlopende en niet
zelden onredelijke voorwaarden stellen aan de staties. Deze
toestand duurde in heel Holland voort tot eind achttiende eeuw.
In het tolerante Amsterdam waren vele staties die, toen er
eindelijk godsdienstvrijheid kwam, prachtige kerken bouwden.
Zo werd op de plaats van de schuilkerk het “Stadhuys van
Hoorn”, tussen Singel en Spuistraat, de Dominicuskerk
gebouwd, de plek waar ik op die dag in 1994 sporen van blote
kindervoetjes had gezien en op straat werd gezet door de
beheerder.
127
5-4-2015 © Novumbooks 2015
Of de bekendste schuilkerk, nu museum: “Onze Lieve Heer
op Solder” Daar huisde de gemeenschap van de
beschermheilige van Amsterdam, Sint Nicolaas, die na de
alteratie waren verdreven uit de Oude Kerk. Toen de
katholieken zich weer openlijk mochten manifesteren bouwden
zij de monumentale Nicolaaskerk, tegenover het Centraal
station.
Maar over een schuilkerk of statie “Grimmenessesluis” kan
ik niet meer informatie vinden dan dat deze voorkomt op een
historische lijst uit 1656 van vijfenzestig staties in Amsterdam.
De locatie blijft in de nevelen van de geschiedenis verhuld.
Misschien dat het ergens in het verhaal van Tijmen duidelijk
wordt.
Ik open de file van Andrus om door te lezen.
Een tekst lezen in je lenzen is heel anders dan van papier of
een e-reader. Het is zo relaxed dat je makkelijk indut. Het is
zeer verleidelijk om de tekst te laten voorlezen. Als ik de tekst
op deze manier tot mij laat komen kan ik mij met gesloten ogen
concentreren op de levendige beelden van het oude Amsterdam
en haar omgeving die ik zo goed ken.
Op de lagere school stond de gehele derde klas in het teken
van de geschiedenis van Amsterdam. We gingen regelmatig
met de leraar op excursie en elk dictee, zelfs blaadjes met
sommen, plakten we in een groot boek dat we met trots
maakten over onze eigen stad. Het boek is één van de
relikwieën uit mijn jeugd die ik altijd heb bewaard. Het bevindt
zich nu ergens rondzwevend in een rood houten kistje in één
van de tweehonderdduizend containers in het ruim van de
Promès III.
Had ik dat ooit kunnen bedenken als jochie van negen. Dat
blauwe boek, samengebonden met een rood gepunnikt koordje,
128
5-4-2015 © Novumbooks 2015
met voorop het wapen van Amsterdam dat we als puzzel
maakten de eerste week in de derde klas bij meester Grébe.
Dat dàt boek nu met honderd keer de lichtsnelheid
onderweg is naar een nieuwe planeet, een tweede aarde.
In de herberg van Houtewael at Tijmen nog een stuk brood
met haring en dronk een kan bier. Hij was moe en wilde liefst
de nacht in de herberg doorbrengen. Maar hij had de brief voor
Van Alphen bij zich en liet die aan de waard zien.
‘Laat hij nu net aan de tafel naast je zitten, beste man,’ zei
de waard die opgelucht was dat de ogenschijnlijke zwerver een
priester bleek te zijn. Tijmen de Saijer nog wel, van wie hij al
had gehoord. De populaire priester uit het Gooi die naar
Amsterdam zou komen om een nieuwe statie te leiden.
Hij zou wel meer willen weten maar andere gasten trokken
zijn aandacht en Tijmen leek niet bepaald op zijn praatstoel te
zitten.
Van Alphen, een voor Houtewael tamelijk welgestelde
boer, was een kleine breedgebouwde man met een grof maar
vriendelijk gezicht. Hij rookte een lange pijp, droeg een brede
hoed en was op het eerste gezicht niet onbemiddeld. Hij had
een hese stem en uit zijn hele voorkomen was, ondanks de
mooie mantel die hij droeg, duidelijk dat de man geen
makkelijk leven had. Nu Tijmen dichter bij hem was zag hij dat
de mantel niet meer dan een façade was, gedrapeerd over een
simpele boerenkiel, modderige klompen en een versleten
broek.
Jeronimus van Alphen was een trots man. Zijn familie
beheerde al meer dan een driehonderd jaar van generatie op
generatie de grootste boerderij van Houtewael. Erf en schuren
waren gelegen op een terp. Het was dan ook de enige hoeve die
129
5-4-2015 © Novumbooks 2015
alle overstromingen in die eeuwen had getrotseerd. Op de terp
bevond zich de dorpskapel van de heilige Anna.
Toen na de beeldenstorm van 1566 groepen protestanten
alle katholieke kapellen vernielden die ze maar konden vinden,
omdat ze het zagen als afgoderij, wist de overgrootvader van
Jeronimus met de bouwers uit het dorp een schuur rond de
geliefde dorpskapel op te trekken.
‘U moet weten dat de bewoners van ons dorp in de wijde
omgeving bekend staan als de vaardigste bouwers die er te
vinden zijn,’ legde Van Alphen uit. ‘Weet u dat wij de
fundamenten voor het nieuwe stadhuis hebben gelegd? Ze
kunnen ons dan wel kleinerend “Oetewaelers” noemen op de
bouwplaatsen, maar mooi dat ons dorp als beloning binnen de
stadwallen wordt getrokken.’
Zo was - nadat in 1581 het calvinisme in het Gooi overwon
en op de uitoefening van de katholieke mis zware straffen
werden gesteld - Houtewael de enige plaats in de omgeving
waar in een kapel een mis gehouden kon worden.
Vanzelfsprekend dus dat Van Alphens hoeve een
bedevaartsoort werd. Voor wie vertrouwd was dan, want
ondanks de tolerante houding van het stadsbestuur lag verraad
nog steeds op de loer. Nog steeds was er wantrouwen en zelfs
vijandschap met de protestantse inwoners van het nabije
Ossendorp die tijdens de geloofsstrijd de gehate calvinisten
gelegenheid hadden geboden om daar hun missen te houden.
En nu was dit trotse dorp, sinds ze van de snelgroeiende
statie van het nabije Kattenburg waren afgesplitst, reeds twee
jaren zonder pastoor.
Van Alphen mòèst Tijmen de vraag stellen: ‘Heer, helpt u
ons aan een priester? We weten niet waarom wij geen herder
hebben sinds de watersnood.’ Hij keek Tijmen indringend aan.
‘Het lijkt wel of men ons niet meer ziet zitten. Is men bang dat
130
5-4-2015 © Novumbooks 2015
ons dorp niet zal voortbestaan als het over een paar jaar binnen
de stadswallen ligt, of heeft het met onze kapel van de heilige
Anna te maken?’
‘Ik weet het niet,’ zei Tijmen oprecht. ‘Het is niet mijn
opdracht of missie om hier een statie op te zetten, hoe graag ik
het ook zou willen. Maar waar mogelijk zal ik jullie steunen.
Zijn er volgelingen die nu acuut raad van een priester nodig
hebben.’
‘Ja, zo iemand is er zeker,’ zei van Alphen. ‘Beste man, als
ik u Tijmen mag noemen, of prefereert u Timotheüs, of Timon,
naar ik heb gehoord?’
‘Noem mij simpel Tijm of Tijmen, of hoe u verkiest.’ Zei
Tijmen vriendelijk.
‘Noemt u mij dan alstublieft Jeronimus en laat mij u
onderdak bieden zolang u nog niet in Amsterdam een woning
kunt betrekken.’
‘Dat zou mij zeer vereren, Jeronimus, maar ik wil zeker
morgen naar de stad om mij te melden bij de nobele heer
Beltens die heeft toegezegd de statie onderdak te bieden. Het is
gebruikelijk dat daar een woongelegenheid bij hoort.’
‘Dan zal ik vragen of mijn jonge neef Simon u vergezelt.
Hij en zijn oudere zuster Saskia kunnen de hulp van een
geestelijke goed gebruiken naar het schijnt.’
‘Ik help de jongelingen graag,’ antwoordde Tijmen, ‘daar
hoeft geen tegenprestatie tegenover te staan. Ik zie het als mijn
heilige plicht.’
‘Het is geen moeite, Simon gaat morgen toch naar de stad.
Hij bezoekt sinds vorig jaar de Latijnse school en woont als
pleegkind in het gezin van de notabele Gerbrand Vonckelier,
die al vele kinderen van zichzelf heeft, en zo goed is mijn neef
en nicht op te nemen na de tragische dood van hun vader, mijn
broer Jan, die samen met de rest van het gezin en een derde
131
5-4-2015 © Novumbooks 2015
deel van de Houtewaelse bevolking de dood vond tijdens de
uitbraak van de pest vorig jaar.’
‘Wat nobel van deze heer,’ zei Tijmen, maar hij twijfelde
gezien de blik die hij bij Van Alphen meende te zien toen hij
de naam Vonckelier uitsprak.
Met een schok door mijn lijf ben ik terug in het hier en nu.
Ik moet dit terug scrollen om het daadwerkelijk in de tekst te
zien staan; daar staat het: “Vonckelier”. De naam van de
beheerder van de Dominicuskerk, slechts die ene letter
verschil. Zou het toeval zijn, is dit de reden dat Andrus mij dit
document toezendt?
Andrus’ hobby is genealogie, en hij heeft enorme
databestanden waaruit hij kan putten. Het kan bijna geen toeval
zijn. Ik wil doorlezen en ik wil het hem vragen.
Ik besluit verder te luisteren maar merk al snel dat ik mij
niet meer kan concentreren op de tekst. Als ik meelees zie ik
slechts woorden die niet meer in staat zijn zich tot zinnen te
vormen. In deze zinledigheid dwalen mijn gedachten af naar
wat ik in die krankzinnige tijd allemaal ontdekte. Naar hoe
bizar het was om in die kelder onder het koor van de
Dominicuskerk die blote kindervoetjes te zien.
De obsessie om de waarheid te vinden die mij overviel
toen ik ontdekte dat de persoon van wie ik hield slachtoffer
was van een vreselijke groep. Een groep zo vreselijk dat ik niet
wilde geloven dat ze bestond. Zo vreselijk dat ook de rest van
de wereld niet wil dat het waar is en collectief bij ieder
vermoeden verkiest de andere kant op te kijken.
Na al die jaren heb ik door schade en schande geleerd hoe
ik het van mij af kan zetten zonder de andere kant op te kijken.
Het lijkt zo simpel, en uiteindelijk is het dat ook. Gewoon
iets anders gaan doen. Mijn gedachten op iets anders richten,
132
5-4-2015 © Novumbooks 2015
bij voorkeur iets volkomen triviaals. Ik ga naar de andere kant
van het paviljoen waar de drie keuvelende vrouwen
ondertussen hebben besloten hun gesprek te beëindigen en ik
mij veilig bij hun kan voegen.
133
5-4-2015 © Novumbooks 2015