het volledige verslag.

Een kijkje in de registerkeuken
Verslag bijeenkomst ‘Kennisdeling registers’
Door: Sanneke Zegwaard
“Het schoolleidersregister is van de beroepsgroep zelf. Maar dan moet de
beroepsgroep zich wel organiseren!”
Op 6 maart werd er even bij de buren gekeken, toen vond de bijeenkomst
‘Kennisdeling registers’ plaats. Tijdens deze bijeenkomst openden Jan Anthonie
Bruijn, medisch specialist en Michiel Smithuis van het Register voor Gerechtelijk
Deskundigen en Willem Lindeboom, advocaat, hun beroepsregisters voor de
aanwezigen. Doel was de aanwezigen mee te nemen in hun ervaringen met een
beroepsregister. Het schoolleidersregister VO is namelijk niet het eerste
beroepsregister in Nederland. Waarom dan niet leren van deze andere registers?
Weerstand
“Invoering van een register vereist een realistisch bottom-up traject door de beroepsgroep
zelf, met opbouw van draagvlak en initieel op basis van vrijwilligheid, maar wel met
voortvarendheid” Jan Anthonie Bruijn vertelt vanuit zijn rol als medisch specialist. “Dertig
jaar geleden was er geen kwaliteitscontrole binnen de geneeskunde. Je werd opgeleid tot
basisarts, specialist en daarna was het klaar. Of je je nog ging nascholen was je eigen
verantwoordelijkheid.” Op een gegeven moment ontstond er toch een zekere vorm van
irritatie richting degenen die achterbleven en na hun opleiding helemaal niets meer deden
aan bij- en nascholing, vertelt Bruijn.
“Er was geen brede concrete discussie binnen de beroepsgroep over wat goede bij- en
nascholing was. Wel was er wildgroei in het aanbod van bijscholingsactiviteiten met vooral
concurrentie op prijs.” Met de komst van een meer gestructureerde bij- en nascholing,
ondersteund door een register was er aan het begin veel mentale weerstand, ook door Bruijn
zelf. Veel gehoorde bezwaren waren: “dat doen we allemaal al”, “waar bemoeien ze zich
mee” of “allemaal bureaucratie”. Het heeft door die weerstand lang geduurd voordat het er
daadwerkelijk is gekomen. Het register voor bij- en nascholing is inmiddels volledig
ingevoerd en geaccepteerd, als onderdeel van een brede kwaliteitszorg.
“Bij het opstellen van een kwaliteitssysteem komt veel kijken”.
Michel Smithuis spreekt vanuit ervaring. Hij is directeur van het bureau van het Nederlands
Register voor Gerechtelijk Deskundigen (NRGD), een register voor deskundigen in DNAanalyse, Handschriftenonderzoek en Forensische Psychologie, Psychiatrie en
Orthopedagogiek. Tevens is hij voorzitter van een werkgroep binnen de Overheid die
beroepsregisters evalueert en adviseert. Er waren bij de start van het NRGD nog geen
normen voor deze beroepsgroepen. De normen zijn langzamerhand vastgesteld, in
samenspraak met mensen uit het veld zelf van zowel binnen als buiten Nederland.
“Het eindpunt van wat we wilden opleveren was daarbij heel belangrijk. Zonder scope kun je
niets opleveren maar ook je norm niet bepalen”, aldus Smithuis.
“Je moet goed nadenken over de kenmerken van de kwaliteitsontwikkeling, zoals een
zorgvuldig normerings- en registratieproces. Je moet nadenken over de bouwstenen van
zo’n systeem, het normenkader, de manier van opleiden, de toetsing en de borging. Door te
veel details in te brengen wordt het een ingewikkeld systeem, door te weinig details in te
brengen blijft het te abstract. Er moet een goede balans zijn. Uiteindelijk is het streven om
een register te bouwen waarin mensen over hun vak nadenken”.
Bruijn: “Je krijgt in ieder geval een onderlinge discussie over je vak: wat is een redelijke
manier van bijhouden van je vak met als uiteindelijk doel de veiligheid van de patiënt?”
De inspectie kijkt namens de samenleving wel naar of dit gebeurt en wat de ontwikkelingen
zijn, maar in het geval van Bruijn is de Nederlandse vereniging voor pathologie zelf eigenaar:
“Het is iets van de beroepsgroep zelf. Het staat ook los van mijn relatie met mijn werkgever
en mijn functioneren. Het gebruik van het register doet immers niet af aan de bestaande
mogelijkheden voor de werkgever om met betrokkenen afspraken te maken over bij- en
nascholing. Volgens Smithuis laat de overheid in de meeste gevallen de ruimte aan de
beroepsgroep zelf. De overheid stelt wel de vraag “Kunnen wij als maatschappij leven met
de manier waarop die beroepsgroep dat doet?” In het geval van het bij- en
nascholingsregister van medici is dat wel zo. In het geval van het NRGD heeft de Overheid
veel meer invloed gehad op de keuze van de inhoud waarop getoetst ging worden, mede
door juridische fouten die eerder zijn gemaakt.
Register van de Nederlandse Orde van Advocaten
Net als bij het NRGD heb je je bij het register van de Nederlandse orde van advocaten ook
aan bepaalde normen te houden, zo vertelt Willem Lindeboom, advocaat bij Brussee
Lindeboom advocaten. “Voor advocaten gelden strenge professionele normen: hoe ga je
met collega’s om? Hoe ga je met geld om? Daar voldoe je wel of daar voldoe je niet aan. Dat
is heel duidelijk. Net als de definitie van een advocaat: je bent het of je bent het niet. Een
advocaat hoeft zich bijvoorbeeld ook nooit te legitimeren, ze worden op hun woord geloofd.
De advocaat mag er ook geen misverstanden over laten bestaan wat hij is. In het register
van advocaten is te zien welke specialismen een advocaat heeft. Ook zijn daar de
tuchtrechtelijke beslissingen in te zien. Het register onderscheidt van anderen en maakt
duidelijk wat een advocaat is en doet. Jaarlijks wordt gecheckt of je aan de verordeningen
voldoet. Ook wordt gekeken of je voldoende bijscholingspunten hebt behaald. Dat houd je
zelf op je werkplek bij. Als je hier niet aan voldoet, betekent dat niet dat je automatisch uit het
register wordt geschrapt. Dat kan niet zonder beslissing door de Deken, als onderdeel van
de kwaliteitstoezicht of door de raad van discipline.”
Vlieguren maken
Bij het bij- en nascholingsregister van medici kan dat wel. Een commissie, bestaande uit
gekozen beroepsgenoten, beoordeelt met behulp van dat register eens in de 5 jaar of er
kwalitatief en kwantitatief voldoende is bijgeschoold en of er voldoende ‘vlieguren’ zijn
gemaakt. Een medicus kan zijn registratie in het BIG-register alleen behouden wanneer hij
zich voldoende bij- en naschoolt. Wanneer dat onder de maat is, dan staat hij nog wel als
basisarts in het BIG-register, maar dan moet hij zich opnieuw laten ‘opscholen’ tot specialist
en verliest dus zijn registratie als specialist. Bruijn ziet inmiddels de voordelen van het
register wel in en vindt het een handig instrument, een goed middel om de
deskundigheidsbevordering te ondersteunen en te borgen. “Als we het afschaffen staat het
Malieveld morgen vol met specialisten en patiëntenverenigingen. Geen patiënt kan in
Nederland meer een dokter tegen het lijf lopen die niet is bij- en nageschoold in een mate die
door zijn eigen beroepsgroep redelijk wordt gevonden.”
Conclusie
De belangrijkste conclusie is dat schoolleiders het als beroepsgroep gezamenlijk moeten
oppakken. De beroepsgroep heeft nu de ruimte om het zelf in te richten / mee te helpen
inrichten. Het is in de eerste plaats een middel voor de beroepsgroep zelf, maar dan moet zij
zich wel verenigen. Artsen en advocaten hebben allemaal dezelfde opleiding. Schoolleiders
hebben overeenkomstig dat ze zijn benoemd door hun bestuur. Door uit te gaan van de
overeenkomsten en daarna met de beroepsgroep gezamenlijk normen / 'regels' af te
spreken, kan het echt een instrument van de beroepsgroep zelf worden, een instrument dat
losstaat van de relatie met de werkgever maar waar schoolleiders onderling veel aan kunnen
hebben voor hun eigen professionalisering.