De paasboodschap met een opdracht

De paasboodschap met een opdracht
Ds. D. Rietdijk – Markus 16: 6-7
(Pasen)
Zingen:
Lezen:
Zingen:
Zingen:
Zingen:
Psalm 40: 8
Markus 16: 1-8
Psalm 21: 4, 5, 6
Psalm 118: 11
Psalm 30: 3
Gemeente, wij willen met u overdenken het paasevangelie, zoals u dat vinden kunt in het
heilig evangelie naar de beschrijving van Markus, daarvan het zestiende hoofdstuk, de
verzen zes en zeven:
Maar hij zeide tot haar: Zijt niet verbaasd. Gij zoekt Jezus de Nazaréner, Die
gekruist was; Hij is opgestaan; Hij is hier niet; ziet de plaats waar zij Hem gelegd
hadden.
Doch gaat heen, zegt Zijn discipelen en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galiléa;
aldaar zult gij Hem zien, gelijk Hij ulieden gezegd heeft.
Wij gaan luisteren naar: De paasboodschap met een opdracht.
Uit deze paasboodschap blijkt:
1. De hemel weet van de discipelen af
2. De Heere is opgestaan uit de doden
3. Hij gaat hen voor naar Galiléa
1. De hemel weet van de discipelen af
De Heere is waarlijk opgestaan.
Dat is de boodschap van Pasen. Niet alleen dat Hij weer levend is geworden moet
verkondigd worden, maar ook moet gepredikt worden dat alles is voldaan. De schuld is
betaald en de kwitantie is op de paasmorgen aan de Heere Jezus, als de Borg, door Zijn
Vader uitgereikt.
Hij heeft voldaan, en daarom werden de banden van de dood verbroken. Daarom werd
het graf geopend en mocht Jezus uitgaan als de Borg. Hij is de Vrijverklaarde van de
hemel.
Die blijde boodschap van het paasfeest is op die vroege morgen verkondigd aan de
vrouwen die op weg waren naar het graf. Ze waren ‘s morgens vroeg al op weg gegaan.
Als de zon opging waren zij al bij het graf.
Wat betekent toch die haast en voortvarendheid waarmee de vrouwen op pad waren
gegaan? Wel, gemeente, het is de liefde die hen drong. De liefde kent geen rust. De
www.prekenweb.nl
1/12
Ds. D. Rietdijk – De paasboodschap met een opdracht
liefde heeft haast. Liefde kan niet langer wachten. Deze vrouwen hebben op het eerste
ogenblik dat het kon het huis waar zij woonden verlaten en zijn met hun specerijen op
pad gegaan.
Liefde. Ja, maar deze vrouwen hebben ook verdriet. Want liefde beleeft het verdriet het
diepst. En verdriet zoekt een uitweg; verdriet zoekt een weg om zich te kunnen uiten, om
gestalte te kunnen geven aan het leed.
Zo zijn deze vrouwen ‘s morgens vroeg, op de eerste dag van de week, naar de plaats
gegaan waar Jezus begraven is, naar het graf waar Jozef en Nicodémus Hem hadden
neergelegd. En nu willen zij een laatste dienst der liefde bewijzen aan het dode lichaam
van de Heere Jezus.
Ze dragen specerijen met zich mee. Niet om het lichaam van de Heere Jezus te balsemen,
want dat zou na drie dagen niet meer kunnen, in gewone, normale omstandigheden.
Maar ze wilden het lijnwaad gaan bestrijken om zo de graflucht te verdrijven. Met dit
doel om liefde te bewijzen aan de dode Jezus, zijn zij van huis gegaan.
Ze zijn wel zó haastig op stap gegaan dat zij, toen zij thuis weggingen, niet eens
overdachten dat er een steen voor dat graf was gerold. Pas onderweg komen zij op de
gedachte wie die grote steen nu van dat graf zou kunnen afwentelen. Met schrik hebben
zij dat overwogen. Als zij er thuis aan gedacht hadden, dan waren zij misschien niet eens
op pad gegaan. Want het is geen vrouwenwerk om deze grote steen weg te rollen. Zij
hebben daar geen krachten voor. En of Jozef en Nicodémus, die de steen voor het graf
gerold hebben, nu ook op weg gegaan zijn op deze vroege paasmorgen, dat staat nog te
bezien. Wie zal het doen?
Ach, gemeente, wij kunnen alleen maar stenen voor graven wentelen; wij kunnen graven
alleen maar sluiten, wij kunnen ze niet openen, wij kunnen die stenen niet wegwentelen.
Zo is het ook met de stenen van ongeloof op ons hart; ook die stenen van het ongeloof
kunnen wij niet wegwentelen.
En weet u, ten diepste ligt er bij die vrouwen ook een steen van het ongeloof op hun
hart. Want hadden zij het woord van de Meester gehoord en door het geloof
aangenomen, het woord dat Hij gesproken had over Zijn lijden en sterven, maar ook over
Zijn opstanding ten derde dage, dan zouden ze geen verdrietige harten gehad hebben op
deze vroege morgen. Dan zouden ze geen zorgen over een steen hebben gehad. Dan
zouden ze in blijde hoop en verwachting van huis zijn gegaan. Dan hadden ze uitgezien
naar Zijn komst, naar de ontmoeting met Hem. Dan hadden ze zich voorbereid om de
Levende te ontmoeten. Al de zorg om de specerijen die ze nu met zich meedragen was
achterwege gebleven.
O, wat maken wij ons vaak druk om de specerijen, maar hoe weinig om de Levensvorst.
Want dit is het wonderlijke van het paasgeheim: de Heere is nabij, de Heere leeft, de
Heere komt. Hij ziet ons en kent ons en leidt ons.
Deze vrouwen hebben het woord van de Heere aangehoord, maar zij hebben dat woord
laten liggen, ze hebben het niet aangenomen door het geloof. Vandaar dat zij op die
www.prekenweb.nl
2/12
Ds. D. Rietdijk – De paasboodschap met een opdracht
vroege morgen niet alleen het graf gaan bezien, maar ook specerijen met zich
meedragen. En wat een zorgen kennen ze over de steen, die niet afgewenteld is!
Daar hebt u nu de vruchten van het ongeloof, gemeente, daar hebt u de vruchten van
het kleingeloof. Niemand is in staat om die steen van ongeloof van ons hart weg te
nemen, dan de Heere Zelf. Niemand kan dat.
De evangelist Markus gaat juist in dit laatste hoofdstuk van zijn evangelie de klemtoon
leggen op de onmogelijkheid om die steen van ongeloof van het hart van mensen, zelfs
van discipelen, weg te krijgen.
Zo komen die vrouwen bij het graf. En zo komen zij ook bij het wonder, het wonder van
de paasmorgen.
De feiten die deze vrouwen gaan zien in de hof van Jozef van Arimathéa, zijn helemaal in
overeenstemming met het woord dat de Heere gesproken had. Maar ziedaar: al die
feiten botsen op het ongeloof van de vrouwen. Want het graf is open! En de steen is
weg!
Wat een oorzaak van zorg was, wordt nu een oorzaak van ontzetting. De steen is weg!
Het graf is open! Wat een oorzaak van blijdschap had moeten zijn, een bevestiging van
het woord des Heeren, een open graf, is door het ongeloof een aanleiding tot vrees. Het
graf is open! Wat zal er gebeurd zijn?
En nog meer schrik is er. Want als zij in het graf komen, in die grafkamer, dan zit daar
een jongeling ter rechterzijde van de ingang. Hij is met een wit lang kleed bekleed. Dat is
een engel. Een ‘jongeling’ wordt hij genoemd. Typisch dat in de paasevangeliën de
engelen bij het graf ‘jongelingen’ worden genoemd. Weet u waarom dit zo opmerkelijk
is? Dat tekent ons het eeuwige leven dat geen veroudering kent. Het eeuwige leven dat
bij God is, kent geen aftakeling, geen veroudering, maar dat kent een eeuwige jeugd.
De hemelbode die hier in dat graf gezeten is, is een engel. Die heeft de heerlijkheid van
de hemel verlaten en is gekomen in dat donkere graf, de grafspelonk van Jozef van
Arimathéa. De hemel daalt af tot in een graf.
Maar dat graf is geen plaats meer van ontbinding en van verderf.
Nee, dat open graf spreekt van de overwinning op de dood, dat spreekt van leven!
Dat open graf spreekt van goedkeuring over het werk van de Heere Jezus Christus.
Dat graf spreekt van een eeuwige toekomst voor allen die in Gods hart besloten zijn.
Het geloof zou hier, uit de tekenen, het bericht hebben gehoord van de overwinning van
Jezus op de dood en van de waarheid van Zijn opstandingswoord. Maar de vrouwen zijn
verbaasd, zij zijn bevreesd, zij zijn verschrikt. Benauwende angst omknelt hun hart.
Hier zien we hoe blind en hoe doof we zijn voor de woorden en voor de daden van de
Heere. O, wat zorgen het kleingeloof en het ongeloof voor vreesachtigheid! En wat
beroven we de Heere daardoor van Zijn eer! Want in plaats dat deze vrouwen juichend
hebben uitgeroepen: De Heere is waarlijk opgestaan, hebben zij in angstige vrees de
geopende grafspelonk betreden.
Gemeente, jongens en meisjes, nu, op de paasmorgen, blijkt hoe diep God in Christus
neerdaalt tot mensen. Op de paasmorgen ziet u, nog meer dan op de kerstdag, de
www.prekenweb.nl
3/12
Ds. D. Rietdijk – De paasboodschap met een opdracht
neerbuigende goedheid van God. Want op de kerstdag wordt het heilsfeit verkondigd
aan mensen die dat heilsfeit niet wisten en die het ook niet konden weten. De herders
konden niet weten van de geboorte van de Heere Jezus, de Zoon van God, Die in deze
wereld gekomen is in een stal. Maar op de paasmorgen komt de hemelbode met een
boodschap tot vrouwen die het wél hadden kunnen weten, maar die dat woord vergeten
zijn en die dat woord naast zich neer hebben gelegd. Dan komt de paasboodschap tot de
discipelen die weggelopen zijn en die de Heere verloochend hebben, die gevlucht zijn.
Op Pasen buigt de hemel zich zo laag neer, dat Hij komt tot mensen die het in alle
opzichten hebben laten zitten en die het voor de Heere verdorven hebben. Dan komt de
paasboodschap bij vrezende vrouwen, bij gevluchte discipelen, bij een Petrus die Jezus
heeft verloochend. En dan klinkt in de oren van juist deze mensen het woord: Vreest niet
en Zijt niet verbaasd. Welk een geruststelling voor vreesachtige mensen!
Wat heeft de Heere het toch dikwijls in Zijn Woord gezegd: Vreest niet. O, gemeente, de
mens vreest zo veel, ook na ontvangen genade. Wat zou een mens eigenlijk hebben te
vrezen als de Heere ons heeft opgezocht, naar ons heeft omgezien? Want elk mens die
door de Heere is opgezocht, wandelt onder het oog van liefde van die God en Koning.
Wat zouden we dan toch gerust kunnen leven!
Maar u ziet het aan deze vrouwen; de engel zegt: ‘Zijt niet verbaasd, vreest niet, want de
hemel weet van uw verlangen, de Heere kent uw begeerte, Hij weet wat er in uw hart
leeft.’ De hemel weet immers precies het begeren van deze vrouwen?
De Heere ziet tot op de bodem van ons hart. ‘Hij kent al onze gedachten van verre’, staat
er in die oude Psalm 139, die vroeger in de kerk van de eerste eeuw als een paaspsalm
werd gezongen.
‘Hij kent van verre uw gedachten.’ Hoort u maar: Gij zoekt Jezus de Nazaréner, Die
gekruist was. Die zoekt u. Dat weet God. En die engel weet dat van God, want engelen
zijn niet alwetend, die zien niet in het binnenste van een mensenhart. Dat kan God
alleen. Als de engel zegt: ‘Ik weet dat gij zoekt Jezus’, dan heeft die engel dat van God als
boodschap meegekregen. De vrouwen zoeken Jezus de Nazaréner, Die gekruist was. ‘Ik
weet het’, zegt de engel. Ja, gemeente, de hemel weet van uw begeren af!
De dichter van Psalm 38 zingt:
Mijn begeren
Is voor U, in al mijn leed,
Met mijn zuchten en mijn zorgen,
Niet verborgen;
Daar Gij alles ziet en weet.
Deze vrouwen zoeken Jezus de Nazaréner, Die gekruist was. Ja, die zoeken ze, want Die
hebben ze van hun goederen gediend, drie jaar lang. Jezus, Die uit Nazareth kwam. Ze
zijn Hem gevolgd vanuit Galiléa.
Jezus, de Nazaréner, het is het smaadwoord waarmee de Joden Hem hebben betiteld.
Dat was immers de naam die boven Zijn kruis was geschreven: Deze is Jezus, de Koning
der Joden (Matth.27:37). Het duidt Zijn vernedering aan, het duidt Zijn lijden aan. Er
kleeft bloed aan deze naam.
www.prekenweb.nl
4/12
Ds. D. Rietdijk – De paasboodschap met een opdracht
En nu zegt de engel: ‘Wie zoekt u?’ Ziet u dat dit een feit is dat aan de hemel bekend is?
Want nu hebben deze vrouwen weliswaar in ongeloof aan het woord van de opstanding
van de Heere het graf bezocht, maar één ding was er in hun ziel gebleven, en dat was de
liefde. Dat was een liefde die sterker is dan het graf. Want uit liefde zijn zij gegaan, zo
vroeg mogelijk, om de Heere te vinden, Jezus, de Nazaréner, Die gekruist was.
Zou de hemel dat van jullie ook weten, jongens en meisjes? Gemeente, zou de hemel dat
ook van u weten, dat uw begeerte naar Hem uitgaat? Of zou die engel dat van u niet
kunnen zeggen, omdat u Hem inderdaad niet zoekt en omdat uw begeerte inderdaad
niet naar Hem uitgaat en omdat u Hem nooit gezocht hebt?
Dan zegt u misschien: ‘Ja, maar het gaat toch om God, het gaat toch niet om Jezus?’ Ja,
gemeente, juist daarom, omdat het om God gaat. Want wij kunnen God nooit meer
zoeken en nooit meer vinden buiten Jezus. We kunnen nooit meer gemeenschap hebben
met God dan alleen in Jezus de Nazaréner, Die gekruist was.
O, daar hebt u de weg tot God, daar hebt u de weg tot de Vader: Jezus, de Nazaréner,
Die gekruist was. Alleen door Hem en in Hem kunnen we gemeenschap hebben met God.
En daarom: een mens die door genade een God-zoeker wordt, die wordt ook een Jezuszoeker.
In onszelf kunnen we nooit meer iets vinden dan alleen maar zonde en schuld. In onszelf
kunnen we nooit anders vinden dan oorzaken waarom God nooit meer met ons te doen
kan hebben. Bij mensen is nooit meer wat te vinden. En in uzelf is het ook niet meer te
vinden. Dan zoeken we verkeerd en dan wordt het bij de verkeerde gezocht. Maar Jezus,
Hij is de Enige Die ons verlossen kan.
Dat wisten die vrouwen. Het is hen te doen om Jezus de Nazaréner, Die gekruist was.
Daar gaat het om. En al is het dan dat dit zoeken gepaard gaat met kleingeloof, en al is
het dat zij Hem zoeken op de verkeerde plaats, dan nog weet de hemel van dat zoeken
naar Hem af. Je kunt Hem verkeerd zoeken – en misschien bent u daar mee bezig – maar
de vraag is: is het om Hem te doen?
De engel zegt: ‘Ik weet dat u Jezus zoekt, de Nazaréner. Maar u zoekt Hem op de
verkeerde plaats. U zoekt Hem bij dat graf, u zoekt Hem hier, maar Hij is hier niet.’
En dat is het neerbuigende van de hemel, gemeente. We horen helemaal geen
bestraffing van hun kleingeloof. Er is geen scherpe terechtwijzing hier. Nee, de hemel
vertroost hen, de hemel schenkt hen de zalving van het opstandingsevangelie. De hemel
gaat aan mensen die Jezus zoeken, en die Hem op de verkeerde plaats misschien zoeken,
door het opstandingsevangelie de zalving geven van de wonden in hun hart.
Hij is hier niet; want Hij is opgestaan, gelijk Hij gezegd heeft. Komt herwaarts, ziet de
plaats waar de Heere gelegen heeft (Matth.28:6).
Daarom:
Gij die God zoekt in al uw zielsverdriet,
Houdt aan, grijpt moed, uw hart zal vrolijk leven;
Nooddruftigen veracht Zijn goedheid niet;
Nooit zal Hij Zijn gevangenen begeven.
www.prekenweb.nl
5/12
Ds. D. Rietdijk – De paasboodschap met een opdracht
Wie het om Hem te doen is, die zullen Hem ook vinden.
Want Christus is opgestaan, dat is het tweede dat wij met elkaar gaan overdenken.
2. De Heere is opgestaan uit de doden
De vrouwen zoeken Hem op de verkeerde plaats bij het geopende graf. En daarom gaat
de engel hun de paasboodschap prediken: ‘Hij is niet in het graf, Hij is niet in de dood, Hij
is hier niet, Hij is opgestaan; ziet de plaats waar zij Hem gelegd hebben.’
Hij is opgestaan, zegt de engel.
Gemeente, dat is het wonder van het paasevangelie van alle eeuwen, dat de Heere is
opgestaan. Want dat is nog nooit van iemand gezegd. De dood ging door, van Adam af,
over alle mensen. En al die duizenden, die miljarden, zijn weggezonken in het moeras
van de dood.
Er zijn wel eens mensen opgewekt uit de dood, u kunt het in het Oude en in het Nieuwe
Testament lezen, maar al die mensen zijn weer gestorven, die zijn niet blijven leven.
Zoals Lazarus bijvoorbeeld, of de jongeling te Naïn; die zijn opgewekt uit de dood, maar
ze zijn later weer gestorven. Ze zijn ook niet ‘opgestaan’, maar ze werden ‘opgewekt’.
Jezus is opgestaan.
Ook Hij zonk in het moeras van de dood. Maar als Enige van al die miljarden die
weggezonken zijn in de dood, is Hij als enige uit de dood verrezen. Hij is er niet in
teruggezonken. Op de paasmorgen is Hij als de Eerste en als de Enige van al die miljarden
opgestaan uit de dood. Als de meerdere Simson heeft Hij de banden van de dood
verbroken en heeft Hij de poorten van het graf weggedragen.
Hij heeft het graf geopend. En het is nog nooit gebeurd dat een graf geopend werd door
één die erin gelegd was. Mensen hebben wel graven gedolven en graven gesloten, maar
nooit heeft een dode het graf geopend. Maar Jezus opende het graf. Al heeft een engel
die steen weggerold, Jezus heeft het graf geopend. Want Hij had daar recht op, omdat
Hij de hele wet vervuld heeft tot de laatste tittel en jota toe, omdat Hij al de schuld
betaald heeft. Daarom had Hij recht op het leven. Jezus heeft een levensrecht, want Hij
heeft de wet vervuld, die zei: Doe dat en gij zult leven (Luk.10:28). Hij heeft het leven
verworven, Hij heeft het leven verdiend.
Jezus opende het graf. Hij ging als Enige uit dat graf, om er nooit weer in terug te keren.
Jezus’ graf is voorgoed geopend. Van Jezus’ graf is de steen definitief weggewenteld. Dat
graf blijft achter Jezus open.
Hij is hier niet, Hij is opgestaan.
Dat is de triomf van Jezus op Pasen. Dat is een prediking: Hij is hier niet, Hij is opgestaan.
Dat geopende graf zegt ons dat Jezus het leven heeft, dat Hij het graf en de dood achter
Zijn rug heeft. Daar is Hij doorheen gegaan, daar is Hij uit opgestaan, dat heeft Hij achter
Zich gelaten. Hij leeft voor eeuwig!
www.prekenweb.nl
6/12
Ds. D. Rietdijk – De paasboodschap met een opdracht
Gemeente, dat leven deelt Hij mee. Het leven dat Hij verworven heeft, het leven dat de
dood en het graf achter de rug heeft, dat deelt Hij mee aan mensenkinderen die geen
levensrechten hebben, maar die de dood verdiend hebben.
Geen levensrechten! De dood verdiend! Aan zulken gaat Christus het leven meedelen,
een leven dat niet meer naar de dood reist. Want de Kerk des Heeren reist niet meer
naar de dood, die reist naar de doorgang van het eeuwige leven, die reist naar de
verlossing van een lichaam der zonde en des doods.
De kinderen des Heeren gaan de zonde afsterven, die gaan dan volkomen eeuwig leven.
Leven, dat het graf niet meer voor zich heeft. Want het graf, de plaats der ontbinding, is
voor de Kerk des Heeren een rustplaats geworden, een slaapstede, waarop hun lichamen
rusten zullen tot de morgen der verrijzenis, wanneer ze op zullen staan uit het graf en de
Heere tegemoet zullen gevoerd worden in de lucht. Het is een slaapstede geworden. Het
is een leven dat de eeuwige dag voor zich heeft. Want het leven dat Christus aan Zijn
Kerk geeft door de eeuwige Geest, dat sterft nooit meer.
Dat gaat hier wel door het leven heen, maar bij het sterven ontplooit het zich ten volle.
Het zal eeuwig leven met Hem. De Kerk des Heeren ontvangt op de dag dat Jezus ze
levend maakt, nieuw leven, een leven dat een dag voor zich heeft zonder avond, waar
ook geen nacht meer komt, maar waar eeuwig leven in hun ziel neerdaalt. Dat leven
heeft Christus voor hen verworven.
Hij is hier niet.
Hij is niet meer in het graf, Hij is opgestaan uit de doden. Allen die Christus zijn ingelijfd,
die zullen leven met Hem. Die zullen de dood niet zien in der eeuwigheid. Die zullen door
de dood heengaan om eeuwig bij de Koning te zijn.
Hij is hier niet.
En daarom kunt u Hem hier ook niet meer vinden, u kunt Hem in dat graf niet meer
vinden, u kunt Hem hier in uzelf niet meer vinden, u kunt Hem bij de mensen niet meer
vinden. Hij wordt alleen in de hemel gevonden.
Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus
is, zittende aan de rechterhand Gods (Kol.3:1).
Christus leeft, Hij leeft in de hemel. Christus is alleen daar te vinden waar Hij nu is. Hij
leeft eeuwig aan de rechterhand des Vaders. En daar, aan die rechterhand des Vaders,
leeft Hij ten goede van Zijn Kerk. Niet alleen om daar voor hen te bidden, maar ook om
door Zijn Geest eeuwig met hen te zijn en om hemelse gaven in Zijn lidmaten uit te
storten.
De levende Jezus heeft de dood gedood, Hij heeft het leven aangebracht, en daarom zal
Hij altijd met Zijn Kerk zijn.
Hij is opgestaan.
En dan nodigt de engel deze vrouwen uit om in dat graf te gaan kijken en daar te zien de
plaats waar zij Hem gelegd hadden. Zij moeten gaan zien naar de rustbank, waarop dat in
lijnwaad gewikkelde lichaam van de Heere Jezus door Jozef en Nicodémus neergelegd is.
Daar heeft dat gemartelde lichaam gerust. Maar nu is die plaats leeg. Hij is er wel
geweest. Daar hadden ze Hem gelegd. Mannenhanden hebben Hem in het graf gedragen
www.prekenweb.nl
7/12
Ds. D. Rietdijk – De paasboodschap met een opdracht
en hebben Hem op die bank gelegd. Maar nu is Hij opgestaan. Hij is er niet meer. Hij ligt
daar niet meer. Hij stond op en Hij ging uit. Hij is wel in het graf geweest, maar Hij heeft
het graf overwonnen en heeft het verlaten. Hij is geen gevangene van de dood gebleven,
maar Hij is uitgegaan.
Gemeente, nu is het Hoofd van de Kerk het eerst opgestaan en uitgegaan uit het graf. En
nu zullen, alle eeuwen door, zondaren en zondaressen opstaan uit het graf van de
geestelijke dood, uit het graf van de zonde en van de misdaden. Op het machtswoord
van Christus, van de Levensvorst, leggen zij het doodskleed af. Door de prediking van Zijn
evangelie, dat een kracht van God is tot de zaligheid, staan mensen op. Door de
bediening van de Heilige Geest, de Geest des levens, staan zij op en gaan zij het graf der
zonde verlaten. Dan gaan ze echt leven. Dat wil zeggen: dan gaan ze uit Hem leven. En
dan gaan ze door Hem leven, dan gaan zij ook met Hem leven. Ja, dan gaan ze ook leven,
zóeken te leven tot Zijn eer.
O, gemeente, dat is wat, om op te staan uit het graf van de zonde! Kent u dat? Leeft u
dat leven door Hem en uit Hem al? Dat is een vraag die wij eerlijk te beantwoorden
hebben.
Waar leven wij uit, jongens en meisjes? Leef je naar je eigen wil en zin en lusten? Leeft u
op uw eigen kracht? Kunt u het leven zelf wel aan? Leeft u bij dat Woord van God? Of
leeft u misschien bij mensenwoorden die in het verleden gesproken zijn en waarachter u
zichzelf wegschuilt? Mogelijk waren het mensen die God vreesden en achter wie u uzelf
nu verschuilt. Maar het schiet wel allemaal tekort als wij straks voor God moeten
verschijnen. Wij kunnen in eigen kracht trachten te leven en wij kunnen in eigen wil en
lust de dingen doen, die wij menen dat nodig zijn. Of wij kunnen mogelijk zeggen: ‘Ja, ik
heb een vader of moeder, een grootvader of grootmoeder gehad die God vreesde.’
Maar denk er toch aan, gemeente, straks staan wij voor God en dan gaat het om één
ding: hebben wij in Jezus de Nazaréner, Die gekruist was, maar Die is opgestaan uit de
doden, hebben wij in Hem het leven gevonden? Is het zo dat Hij mijn dood is gestorven,
dat Hij mijn graf heeft overwonnen?
Leven wij met Hem? Daar gaat het om.
Dat wil zeggen dat Hij mijn wijsheid is.
Dat wil zeggen dat Hij mijn levenskracht is.
Dat wil zeggen dat Hij mijn licht is, mijn eeuwige gerechtigheid.
Dat wil zeggen dat Hij mij steunt in al mijn wankele schreden, dat Hij mijn Voorbidder is,
dat Hij mij beschermt, behoedt en bewaart.
Dat wil zeggen dat Hij mij alles geworden is, omdat ik niets meer overhield.
Is dat in uw leven waar geworden? Want dan moet u geleid worden aan Zijn hand.
Uw rechterhand, vol mogendheden,
Doet mij getroost en veilig gaan.
O, dan is die levende Jezus Degene Die mij lief wordt en nodig is boven alles.
www.prekenweb.nl
8/12
Ds. D. Rietdijk – De paasboodschap met een opdracht
Gemeente, jongens en meisjes, hoe is het? Laat het ons eigenlijk onberoerd of we
onbekeerd zijn? Of hebben we daar zo onze oplossingen voor?
Zeggen we misschien heel rechtzinnig: ‘Ja, een mens kan zichzelf niet bekeren, een mens
kan het zomaar niet grijpen.’ Dat wordt ook nergens gezegd dat u het grijpen moet en
kunt. Daar wordt ook nergens gezegd dat u het kunt. Maar daar wordt wel gezegd dat Hij
het kan! Dat is nu juist de boodschap van Pasen, dat is nu juist de boodschap van het
evangelie. Wat u niet kunt en niet hebt en niet wilt, dat is allemaal bij Hem te verkrijgen.
Hij wil het geven. En Hij wil het zó gaarne geven dat Hij op Zijn laatste gang naar
Jeruzalem, toen Hij op de Olijfberg zat met Zijn discipelen en die stad daar zag liggen, dat
Hij toen geweend heeft. Dat Hij toen gezegd heeft: Jeruzalem, Jeruzalem, gij die de
profeten doodt, en stenigt die tot u gezonden zijn, hoe menigmaal heb Ik uw kinderen
willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens bijeenvergadert onder de
vleugelen, en gijlieden hebt niet gewild (Matth.23:37). Och, of gij ook bekendet, ook nog
in dezen uw dag, hetgeen tot uw vrede dient! (Luk.19:42).
Jezus is de dood ingegaan. Maar Hij heeft de dood overwonnen en is opgestaan ten
derde dage. Het is Pasen geworden. Pasen zegt ons dat Jezus de poort van de dood heeft
geopend om de gevangenen van de dood los te maken en om de gebondenen van de hel
vrijheid te geven.
En daarom de boodschap dat Christus is opgestaan. Het is een boodschap van leven! Het
is een boodschap van zaligheid aan dode zondaren!
De levende Jezus gaat Zijn Kerk vóór. Hoort u maar: Doch gaat heen.
De ontmoeting van de engel met de vrouwen heeft dus een doel. Zij moeten niet rusten
met die boodschap van de opstanding van Christus. Nee, Hij zegt: ‘Gaat heen! Christus is
hier niet, maar gaat nu heen naar Zijn discipelen, en naar Petrus.’ Deze vrouwen moeten
een schakel worden door de boodschap die zij gaan brengen, een schakel tussen de
levende Jezus en de discipelen.
‘Een paasboodschap met een opdracht’, schreven we boven deze predikatie. Niet
zómaar een opdracht, maar een heel zorgzame opdracht. De vrouwen moeten een
boodschap gaan brengen aan de discipelen. Nauwkeurig wordt het omschreven: aan de
discipelen en Petrus. Misschien zult u vragen: ‘Waarom niet gewoon aan de discipelen?’
Waarom voegt de engel er nu zo met nadruk aan toe: en Petrus? Wel, het is hierom: die
Petrus is er het ergste aan toe! Die man heeft zijn Meester verloochend. Hij heeft
gezegd: Ik ken de Mens niet. Hij heeft gezegd: ‘Ik ben niet één van Zijn discipelen, ik hoor
daar niet bij, ik sta daar helemaal buiten.’
Als de engel, in opdracht van de Heere, nu gezegd zou hebben: ‘Zegt aan Zijn discipelen’,
dan had Petrus er niet bij gehoord in Petrus’ waarneming, want dat had hij zelf – met
ede – gezegd: ‘Ik hoor daar niet bij, ik behoor niet tot Zijn discipelen.’ Als dus dat alleen
gezegd was, dan was het juist voor die wanhopige Petrus een onmogelijke zaak
geworden. Maar nu zegt Jezus: ‘Simon Petrus, je hoort er ook bij!’
Zegt Zijn discipelen én Petrus…
www.prekenweb.nl
9/12
Ds. D. Rietdijk – De paasboodschap met een opdracht
Zorgvuldig is die boodschap aan de engel meegegeven: ‘Zeg nu tot die vrouwen dat ze
tegen Mijn discipelen en Petrus moeten zeggen, dat Ik opgestaan ben.’
Is dat nu geen liefde, gemeente? Is dat nu geen tere liefde, is dat nu geen zorgvuldige
liefde, dat hier wordt gezegd: ‘Zegt het Zijn discipelen, en Petrus’? Petrus kon zich er niet
meer bij rekenen. Maar Jezus zegt: ‘Ik reken jou er nog steeds bij.’ Jezus gaat Petrus in
het bijzonder noemen.
De boodschap die zij moeten gaan brengen, is deze: Hij gaat u voor naar Galiléa. Jezus
gaat voor, de discipelen zullen dus moeten volgen. Dat is een les voor de discipelen
geweest. Maar zeker ook een les voor Petrus, die altijd voorop wilde lopen en altijd
haantje de voorste was. Die man moet gaan volgen. Petrus, die zelfs de Heere voor de
voeten liep, zodat de Heere moest zeggen: ‘Petrus, ga achter Mij.’ Ze horen nu: ‘Ik ga u
voor naar Galiléa. En aldaar zult gij Mij zien.’ Daarover handelt onze derde gedachte:
3. Hij gaat hen voor naar Galiléa
Galiléa is het land van de eerste ontmoeting. Daar heeft de Heere Zijn discipelen
vandaan gehaald, daar heeft Hij ze opgezocht. De één van zijn scheepje vandaan, de
ander uit een tolhuis. Galiléa, daar heeft Christus ze vandaan gehaald. En nu gaat de
Heere ze daarheen weer voor, naar het land van Galiléa. Daar zullen ze Hem zien.
En gemeente, dat is ook een les. Want als ze daar weer terug zijn, als ze weer zullen zijn
in Galiléa, dan kunnen ze zichzelf af gaan vragen:
‘Wat is er nu veranderd in die drie jaren? Is er wat verbeterd bij jou? Doe je het
beter? Zie je het beter? Ken je Mij beter? Als je nu eens terugkijkt, is er dan wat
veranderd in jouw leven?’
En dan zal elk van die discipelen moeten zeggen:
‘Nee, daar is niets verbeterd, integendeel.’
Toen ze drie jaar geleden de Heere gingen volgen met goede moed en vol vuur en met
liefde, toen hebben ze gedacht dat zij het voortaan wel goed zouden doen. Petrus heeft
dat ook eens letterlijk zo gezegd: ‘Ik zal desnoods voor U sterven!’ Maar wat is er nu van
dat alles terecht gekomen? Helemaal niets. Integendeel, Petrus heeft Hem verloochend.
En de discipelen hebben Hem verlaten. Dus als het erom gaat of ze beter zijn geworden...
Integendeel, ze zijn nu minder dan toen zij begonnen waren.
Maar… Jezus leeft!
En wat zij nu moeten leren is niet alleen om achteraan te komen, om te volgen, maar ook
om uit Hem te leven, in de wetenschap: wij kunnen niets.
Petrus schrijft dat trouwens ook in de eerste brief die hij geschreven heeft aan de
vreemdelingen in de verstrooiing. Daar schrijft hij: Die in de kracht Gods bewaard wordt
door het geloof (1 Petr.1:5). Weet u wat dat betekent, gemeente? Dat wil zeggen:
bewaakt worden, omringd worden, als met schildwachten omgeven worden. O nee, ze
zijn niet beter geworden in die drie jaar.
www.prekenweb.nl
10/12
Ds. D. Rietdijk – De paasboodschap met een opdracht
Ik ga u voor naar Galiléa.
Dan komen die discipelen daar dus ook weer, minder dan toen ze daar vertrokken. Maar
daar ontmoeten ze de Levensvorst, daar ontmoeten ze Jezus. Aldaar zult gij Hem zien.
Dat heeft Jezus voorheen gezegd. Gelijk Hij u gezegd heeft.
In de boodschap van die vrouwen zit dus als het ware een wachtwoord voor de
discipelen ingebouwd; daar zit een kenmerk van echtheid in. De vrouwen zelf konden dat
niet weten, dat de Heere dit tegen de discipelen gezegd had, want de Heere heeft dat
gezegd in de laatste nacht dat Hij met Zijn discipelen vergaderd was, de nacht dat Hij
verraden werd. Toen heeft Hij gezegd: Maar nadat Ik zal opgestaan zijn, zal Ik u
voorgaan naar Galiléa (Mark.14:18). Dat kon dus niemand weten dan alleen de
discipelen. Dus als die vrouwen tegen de discipelen zeggen: Gelijk Hij u gezegd heeft, dan
kan dat nooit anders dan een woord van de Meester Zelf zijn. Want alleen zij en de
Meester weten dat Hij dat gezegd heeft. Kenmerk van echtheid dus, ingebouwd in de
boodschap van Pasen. Het is waarachtig waar: ‘Ik ben opgestaan. Ik leef! Weten jullie het
nog van die avond toen we uit de paaszaal gingen naar de Olijfberg, dat Ik het u toen
gezegd heb: Ik ga u voor naar Galiléa?’
Gemeente, die discipelen hebben wel het kruis onthouden, maar ze zijn dit woord van de
Heere Jezus vergeten. En wat zij nu, op de paasmorgen, gaan horen uit de mond van
vrouwen, is de boodschap van de hemel, door middel van een engel.
Het is deze boodschap, dat de steen, die door de tempelbouwers verachtelijk was een
plaats ontzegd, nu, tot verbazing der beschouwers, van God ten hoofd des hoeks is
gelegd.
Wij gaan dat nu zingen uit Psalm 118 het elfde vers:
De steen die door de tempelbouwers
Veracht’lijk was een plaats ontzegd,
Is, tot verbazing der beschouwers,
Van God ten hoofd des hoeks gelegd.
Dit werk is door Gods alvermogen,
Door ‘s HEEREN hand alleen geschied;
Het is een wonder in onz’ ogen;
Wij zien het, maar doorgronden ’t niet.
Pasen. Christus is opgestaan naar de Schriften. Dat is de blijde boodschap op het
paasfeest. Jezus leeft!
Maar nu de vraag: leeft u met Hem? Want daar gaat het om. Geestelijk dode zondaren
kunnen levend gemaakt worden, omdat Jezus is opgestaan uit de doden.
Is dat met u gebeurd, gemeente, jongens en meisjes? Een kenmerk van de dood is rust.
Maar een kenmerk van leven is beweging. Daar is alles in beweging. Ook als ons hart
uitgaat naar Hem. Evenals bij die vrouwen. Ik weet dat gij zoekt Jezus, de Nazaréner, Die
gekruist was.
www.prekenweb.nl
11/12
Ds. D. Rietdijk – De paasboodschap met een opdracht
Pasen roept ons toe: ‘Allen die het om Christus te doen is: Hij leeft!’ En daarom mag u
ook leven, want Hij heeft een volheid van heil bereid, waaruit Hij gaarne uitdeelt.
En is er bij u een gebrek te vinden? Hij kan dat vervullen. Hij schenkt hulp, Hij schenkt
leven, Hij schenkt vergeving. Ja, Hij zoekt weggedwaalden weer op. Hij verbindt al
degenen die wonden hebben opgelopen. Hij geneest al de builen die zij hebben. De
Heere geneest en de Heere vergeeft en de Heere redt.
Is Christus reeds voor ons alles geworden? Gemeente, Hij is het waard dat we van Hem
spreken en van het heil dat in Hem is en wat we in Hem gevonden hebben. Hij is het zo
eeuwig waard, dat we dat gaan vertellen.
De oprechten gaat het licht op in de duisternis (Ps.112:4). Dat gebeurde daar met Pasen.
Dat gebeurde daar bij die vrouwen, bij de discipelen, bij de Emmaüsgangers. De één na
de ander. Ze hebben allemaal dat Licht van Pasen ontmoet, de levende Christus. En wat
is Hij het dan waard dat we Hem vanwege Zijn goedheid prijzen.
Zoek Hem niet waar Hij niet te vinden is. Zoek Hem niet in allerlei dingen van uzelf, in
allerlei dingen van mensen. Doe dat niet, want daar is Hij niet. Hij is in de hemel. En wij
verwachten Hem ook weer uit de hemel, deze levende Jezus.
Ja, dan is er wel eens een heimwee in het hart van Gods kinderen, het heimwee om altijd
bij Hem te zijn. Want de Kerk heeft weliswaar de levende Jezus in de hemel, maar zij zijn
in de strijd hier op de aarde.
Maar gelukkig, Hij gaat met ze mee de strijd in en Hij sterkt ze in de strijd door Zijn Geest
en Hij onderwijst ze door Zijn Woord, Hij oefent ze in het strijdperk van dit leven.
Maar ze zien uit naar het ogenblik, dat ze altijd bij Hem zullen mogen zijn. Dat is het
heimwee naar de levende Jezus, om straks altijd bij de Heere te mogen zijn.
En dat ogenblik komt, hoor!
De apostel Paulus heeft in de brief aan de Thessalonicenzen daartoe opgewekt en het die
gemeente toegeroepen: En alzo zullen wij altijd met de Heere wezen. Zo dan, vertroost
elkander met deze woorden (1 Thess.4:17-18).
Amen.
Slotzang: Psalm 30:3
Psalmzingt, Gods gunstgenoten, geeft,
Geeft lof de HEER’, Die eeuwig leeft;
Zijn vlekkeloze heiligheid
Zij ter gedachtenis verbreid;
Een ogenblik moog’ ons doen beven;
Zijn gunst verduurt een eeuwig leven.
Deze preek is eerder gepubliceerd in de prekenserie ‘Een zaaier ging uit…’ (deel 25)
www.prekenweb.nl
12/12