H 14-174 verdachte P. vonnis hof def anoniem

Strafzaken over 2015
Datum uitspraak: 20 februari 2015
Zaaknummer: H-174/2014
Parketnummers: 500.00451/14 en 500.01103/13
Tegenspraak
Vonnis no.
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg
van Curaçao van 29 augustus 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:
[P],
geboren op [geboortedatum],
wonende in Curaçao, [adres].
Procesgang en onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste
aanleg van 4, 6, 7 en 8 augustus 2014, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die
terechtzitting, alsmede van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 28, 29
en 30 januari 2015 in Curaçao.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureurgeneraal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen door de verdachte en diens
raadsvrouw, mr. A.S.M. Blonk, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal
vernietigen en, opnieuw rechtdoende, aan de verdachte ter zake van het in de zaak met
parketnummer 500.01103/13 subsidiair ten laste gelegde (medeplichtigheid moord Wiels)
en ter zake van het in de zaak met parketnummer 500.00451/14 subsidiair ten laste
gelegde (medeplichtigheid overval Venezolaanse dame) een gevangenisstraf zal opleggen
voor de duur van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer
500.01103/13 ten laste gelegde en ter zake van het in de zaak met parketnummer
500.00451/14 primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het in de zaak met
parketnummer 500.00451/14 subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een
gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) maanden, met aftrek van het voorarrest.
Omvang hoger beroep
Zowel de verdachte als de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. Het vonnis
waarvan beroep is derhalve in zijn geheel aan beoordeling in hoger beroep onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, met inachtneming van de in eerste aanleg gevorderde en toegewezen
wijzigingen, ten laste gelegd:
Parketnummer 500.01103/13
(MEDE)PLEGEN, SUBSIDIAIR MEDEPLICHTIGHEID VAN/AAN MOORD cq DOODSLAG
dat hij op of omstreeks 5 mei 2013 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, Helmin Magno Wiels van het leven heeft beroofd,
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen en aldaar, opzettelijk, en/of na kalm beraad en rustig
overleg, met gebruikmaking van een vuurwapen, meerdere kogels op (het lichaam van) en/of in de richting
van (het lichaam van) voornoemde Wiels afgevuurd, tengevolge waarvan die Wiels meerdere
verwondingen en/of letsels heeft bekomen en die Wiels aan die letsels en/of verwondingen is overleden;
subsidiair
dat medeverdachte [medeverdachte K] en/of medeverdachte R.J. Martinez en/of één of meer anderen op of
omstreeks 5 mei 2013 te Curaçao, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade Helmin Magno Wiels
van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben voornoemde [medeverdachte K] en/of Martinez
en/of één of meer anderen opzettelijk en/of na kalm beraad en rustig overleg met gebruikmaking van een
vuurwapen, meerdere kogels op (het lichaam van) en/of in de richting van (het lichaam van) voornoemde
Wiels afgevuurd, tengevolge waarvan die Wiels meerdere verwondingen en/of letsels heeft bekomen en die
Wiels aan die letsels en/of verwondingen is overleden, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte
en/of medeverdachte [medeverdachte D] op 5 mei 2013 te Curaçao opzettelijk behulpzaam is/zijn geweest
en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft/hebben verschaft door aan voornoemde [medeverdachte
K] (bij dat misdrijf te gebruiken) kleding en/of een of (carnavals)masker te verschaffen en/of een of
meerdere (valse) kentekenpla(a)t(en) (om op de (vlucht)auto te zetten) te leveren en/of die
kentekenpla(a)t(en) op voornoemde auto aan te brengen en/of voornoemde [medeverdachte K] en/of
Martinez en/of één of meer anderen voor en/of na de moord op voornoemde Wiels te volgen in één of
meerdere (vlucht)auto(‘s) en/of door voornoemde [medeverdachte K] en/of Martinez en/of één of meer
anderen na de moord op voornoemde Wiels te laten overstappen in één of meerdere (vlucht)auto(‘s).
(artikel 2:262 en 2:259 jo 1:123 jo 1:124 Wetboek van Strafrecht van Curaçao)
Parketnummer 500.00451/14
PRIMAIR: MEDEPLEGEN DIEFSTAL MET GEWELD IN VERENIGING/AFPERSING
dat hij op of omstreeks 23 augustus 2013, althans in of omstreeks de maand augustus 2013 te Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening heeft weggenomen,
o
o
een bankbiljet van $ 20, en/of,
een mobiele telefoon (van het merk Samsung Galaxy),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een Venezolaanse dame, in elk geval aan een
ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of
vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die Venezolaanse dame, gepleegd door
Zaaknummer: H-174/2014
2
hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s), hetzij de vlucht mogelijk te
maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zichzelf en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld die Venezolaanse dame, heeft gedwongen tot afgifte van,
o
o
een bankbiljet van $ 20, en/of,
een mobiele telefoon (van het merk SamsungGalaxy),
in elk geval (een) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan een Venezolaanse dame, in elk geval aan
anderen of een ander dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s),
bestaande dat geweld en/of die bedreiging met geweld uit het opzettelijk,
-
door verdachte en/of zijn medeverdachte met versnelde passen het bedrijf binnen komen en
(vervolgens) vóór en naast de toonbank te gaan staan, en/of,
- (vervolgens) dreigend de woorden toe te voegen: "kom hier mevrouw”, terwijl verdachte en/of zijn
medeverdachte een vuurwapen, althans een hard en/of metalen voorwerp en/of een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp dat voor afdreiging geschikt is, uit zijn broekzak haalt.
(artikel 2:291 lid 1/2/3 jo 2:294 lid 1/3 Wetboek van Strafrecht)
althans, indien het voorgaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
SUBSIDIAIR:
MEDEPLICHTIGHEID
VERENIGING/AFPERSING
TOT
DIEFSTAL
MET
GEWELD
IN
Dat [medeverdachte D] op of omstreeks 23 augustus 2013, althans in of omstreeks de maand augustus 2013
te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen,


een bankbiljet van $ 20, en/of
een mobiele telefoon (van het merk Samsung Galaxy),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een Venezolaanse dame, in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd
van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde Venezolaanse dame en/of [aangever], gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op
heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van
het gestolene te verzekeren, en/of
met het oogmerk om zichzelf en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld die Venezolaanse dame, heeft gedwongen tot afgifte van,
o
o
een bankbiljet van $ 20, en/of,
een mobiele telefoon (van het merk Samsung Galaxy),
in elk geval (een) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan een Venezolaanse dame, in elk geval aan
anderen of een ander dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s),
bestaande dat geweld en/of die bedreiging met geweld uit het (opzettelijk),
Zaaknummer: H-174/2014
3
-
door verdachte en zijn medeverdachte met versnelde passen het bedrijf binnen komen en (vervolgens)
vóór en naast de toonbank te gaan staan, en/of,
(vervolgens) dreigend de woorden toevoegen: "kom hier mevrouw”, terwijl verdachte en/of zijn
medeverdachte een vuurwapen, althans een hard en/of metalen voorwerp en/of een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp dat voor afdreiging geschikt is, uit zijn broekzak haalt,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 23 augustus 2013,
althans in of omstreeks de maand augustus 2013 te Curaçao, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door toen en daar,
-
(met zijn auto) die [medeverdachte D] en/of zijn medeverdachte (thuis) op te halen, en/of,
die [medeverdachte D] en/of zijn medeverdachte met een auto te vervoeren naar en/of van de plaats
van het misdrijf.
(art. 2:291 lid 1, 2, 3 Wetboek van Strafrecht)
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal, onder aanvulling van gronden voor wat betreft de
ontvankelijkheid, de bewijsvoering en de strafmotivering, worden bevestigd, omdat het
Hof zich daarmee verenigt.
Ontvankelijkheid
De verdachte heeft ook in hoger beroep aangevoerd dat het openbaar ministerie nietontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Deels heeft hij zich daartoe
beroepen op gestelde normschendingen als bedoeld in artikel 413 Wetboek van
Strafvordering (Sv) in de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte K], deels op
dergelijke normschendingen in zijn eigen zaak. Waar het betreft de gestelde
normschendingen in de zaak tegen [medeverdachte K] geldt dat de vraag rijst of de
verdachte door eventuele normschendingen in de zaak [medeverdachte K] getroffen is in
een belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen. Het Hof laat het antwoord op
die vraag in het midden omdat, zoals hierna zal blijken, van normschendingen geen
sprake is.
Beoordelingsmaatstaf
In het vonnis waarvan beroep is ten aanzien van de aan te leggen beoordelingsmaatstaf
het volgende overwogen:
Het Gerecht stelt voorop dat niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in
de vervolging als in artikel 413 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voorzien
rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen
plaats ingeval de normschending daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging
belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke
procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de
verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Zaaknummer: H-174/2014
4
Aan de hand van deze maatstaf beoordeelt het Gerecht hieronder de van belang zijnde
kwesties in deze zaak.
In hoger beroep is aangevoerd dat deze maatstaf te beperkt is. De wijze waarop het
openbaar ministerie is opgetreden heeft niet slechts de belangen van de verdachte
aangetast, maar heeft het vertrouwen in de rechtspleging in het algemeen ernstig geraakt.
Het beginsel dat de burger vertrouwen moet kunnen hebben in een zorgvuldig handelend
openbaar ministerie is aldus geschonden. Daarnaast geldt nog dat door het onzorgvuldig
handelen van het openbaar ministerie de rechtspleging in de kern is geraakt. Van een
eerlijk proces is geen sprake geweest, aldus nog steeds de verdediging.
Het betoog van de verdediging komt erop neer dat ook normschendingen die niet voldoen
aan de door de eerste rechter aangelegde maatstaf (het zogenaamde Zwolsmancriterium)
van dien aard kunnen zijn dat zij moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het
openbaar ministerie in de vervolging.
Met de eerste rechter is het Hof echter van oordeel dat van de gestelde
normschending(en) niet is gebleken. Het verwijst daartoe naar de door de eerste rechter
gehanteerde gronden, waar nodig aangevuld zoals hieronder vermeld. Het Hof kan de
bepleite uitbreiding van het toetsingskader om die reden buiten verdere bespreking laten.
Pressieverbod
[medeverdachte K] heeft met betrekking tot het onder parketnummer 500.01103/13 ten
laste gelegde feit 1 (moord Wiels) bekennende verklaringen afgelegd. De verdediging
stelt dat bij de verkrijging van deze verklaringen normschendingen hebben plaatsgehad,
al dan niet met het gevolg dat niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid zijn afgelegd,
zoals bedoeld in artikel 50 Sv. Dat verweer is feitelijk als volgt onderbouwd:
a. tijdens de zogenaamde bewijspresentatie van 14 november 2013 is aan
[medeverdachte K] de toezegging gedaan dat hij zijn straf in Nederland mag
uitzitten en dat hij geen levenslange gevangenisstraf opgelegd zal krijgen;
b. ook blijkens de brief van de officier van justitie van 10 maart 2014 is aan
[medeverdachte K] toegezegd dat hij geen levenslange gevangenisstraf opgelegd
zal krijgen en dat hij zijn straf in Nederland mag uitzitten;
c. [medeverdachte K] is geconfronteerd met belastende verklaringen van getuigen,
welke getuigen op hun beurt tot die verklaringen zijn gekomen onder invloed van
door politie en/of openbaar ministerie op hen uitgeoefende onaanvaardbare druk
met als gevolg dat [medeverdachte K] mede onder druk van die, onjuiste, en
onder pressie verkregen getuigenverklaringen is gaan bekennen.
Ad a
De eerste rechter heeft ten aanzien van dit onderdeel het volgende overwogen:
Op 14 november 2013 heeft een studioverhoor met de medeverdachte [medeverdachte K]
plaatsgevonden, waarin de officier van justitie met hem naar aanleiding van een
bewijspresentatie heeft gesproken. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat er
voldoende bewijs is om te komen tot bewezenverklaring van drie moorden, ook zonder
Zaaknummer: H-174/2014
5
een bekennende verklaring. De officier van justitie heeft meegedeeld dat de strafeis die
daarbij hoort levenslange gevangenisstraf is. Voorts heeft de officier van justitie
voorgehouden dat hij zijn strafeis zou kunnen veranderen, als de medeverdachte
[medeverdachte K] zou gaan verklaren in wiens opdracht hij het gedaan heeft. Als hij
zou blijven zwijgen zou de officier van justitie zijn strafeis niet aanpassen en zou de
medeverdachte [medeverdachte K], volgens de officier van justitie, hoogstwaarschijnlijk
levenslang krijgen.
Van het studioverhoor is op verschillende momenten verslag gedaan in het dossier, onder
meer in het proces-verbaal van 19 juni 2014 met het letterlijk uitgewerkte gesprek
(vervolg proces-verbaal (3) deelonderzoek “Marie Pampun” pagina’s 1743-1750). De
officier van justitie heeft hierin bij herhaling meegedeeld dat hij eist en dat de rechter
beslist. De officier van justitie heeft uitdrukkelijk gezegd dat voor bewezenverklaring de
bekentenis van de verdachte niet nodig was.
Van ongeoorloofde druk door (of namens) de officier van justitie is niet gebleken.
Vanzelfsprekend levert het vooruitzicht op een strafeis – en mogelijke oplegging door de
rechter – van een levenslange gevangenisstraf druk op. Het Gerecht is echter van oordeel
dat de officier van justitie met de aankondiging van deze strafeis niet een irreële
prognose of een valse voorstelling van zaken heeft gegeven. Evenmin kan gezegd worden
dat de officier van justitie in het studioverhoor ontoelaatbare toezeggingen heeft gedaan
die zijn niet-ontvankelijkheid zouden moeten meebrengen. De omstandigheid dat een
verdachte opening van zaken geeft en daarmee een bijdrage levert aan het oplossen van
een zaak, mag en zal veelal ook worden betrokken bij het formuleren van de eis door de
officier van justitie en door de rechter bij de straftoemeting.
Dit oordeel is juist. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden
zijn in hoger beroep niet aangevoerd.
Ad b
De eerste rechter heeft ten aanzien van dit onderdeel het volgende overwogen:
In het dossier bevindt zich een brief van de officier van justitie aan de medeverdachte
[medeverdachte K], gedateerd 10 maart 2014 (vervolg proces-verbaal (3) deelonderzoek
“Marie Pampun” pagina’s 1757 en 1758). Deze brief is ondertekend door de officier van
justitie, tevens voor gezien en akkoord getekend door de hoofdofficier van justitie en de
medeverdachte [medeverdachte K] heeft voor gezien en akkoord getekend. De officier
van justitie heeft over de inhoud van de brief en over het aandachtig doorlezen en
ondertekenen daarvan door de medeverdachte [medeverdachte K] gerelateerd in zijn
proces-verbaal van bevindingen (vervolg proces-verbaal (3) deelonderzoek “Marie
Pampun” pagina’s 1754 en 1755).
Gelet op de brief en het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van de officier van justitie
acht het Gerecht niet aannemelijk de stelling van de verdediging, dat de medeverdachte
[medeverdachte K] een toezegging heeft ondertekend, inhoudende dat het openbaar
ministerie van levenslang als strafeis had afgezien.
Het Gerecht is van oordeel dat de brief van 10 maart 2014 geen ontoelaatbare
toezeggingen bevat, die de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie zouden
moeten meebrengen. Daartoe overweegt het Gerecht dat de medeverdachte
Zaaknummer: H-174/2014
6
[medeverdachte K] een mogelijk zeer belangrijke bron van informatie was, terwijl andere
betrokkenen – Raul Martinez en Luigi Florentina – overleden waren. Mede in
aanmerking genomen dat Luigi Florentina in een Curaçaose politiecel is overleden, kan
de toezegging tot overplaatsing naar Nederland niet als disproportioneel gezien worden,
maar juist eerder als noodzakelijke veiligheidsmaatregel. Zakelijk weergegeven bevat de
brief de schriftelijke garantie dat de medeverdachte [medeverdachte K] wordt
overgeplaatst naar Nederland, nadat voldoende is gebleken dat door hem af te leggen
verklaringen over de moord op Helmin Wiels en over de moord op Raul Martinez op
waarheid berusten. Niet gezegd kan worden dat hiermee de aan de verdachte op grond
van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)
gewaarborgde fundamentele rechten of daaruit afgeleide beginselen van een behoorlijke
procesorde zijn geschonden.
Ook dit oordeel is juist. In aanvulling daarop wordt nog wel het volgende opgemerkt.
Uit het dossier in zijn algemeenheid kan worden afgeleid dat vele als verdachte of getuige
betrokkenen angst hebben te verklaren omdat zij vrezen dat dit gevolgen zal hebben voor
hun persoonlijke veiligheid. Ook de medeverdachte [medeverdachte K] vreesde in de in
dit verband relevante periode tot en met 10 maart 2014 voor zijn veiligheid en die vrees is
begrijpelijk te noemen. De keerzijde van de medaille is dat het openbaar ministerie het
nodige moest doen om de veiligheid van de medeverdachte [medeverdachte K] te
waarborgen, geheel los van de vraag of deze verklaringen zou afleggen en of die
verklaringen waarheidsgetrouw zouden zijn. Niet is aangevoerd dat het openbaar
ministerie dat niet of onvoldoende gedaan heeft, hetzij in de periode vóór de
overplaatsing van de medeverdachte [medeverdachte K] naar Nederland, hetzij in de
periode daarna, en dat is ook niet gebleken. Ook kan niet worden gezegd dat het openbaar
ministerie impliciet of expliciet ermee heeft gedreigd dat het de veiligheid van de
medeverdachte [medeverdachte K] minder scherp zou bewaken, indien deze zou blijven
weigeren te verklaren of indien deze verklaringen zou afleggen die in strijd met de
waarheid zijn. Een dergelijke dreiging gaat redelijkerwijs ook niet uit van de passage in
de brief van de officier van justitie, waarin hij meedeelt “dat wat mij betreft een
overplaatsing naar Nederland pas aan de orde zou zijn nadat voldoende is gebleken dat
uw verklaringen op waarheid berusten”.
De medewerking aan, kort gezegd, de verzochte verdere tenuitvoerlegging in Nederland,
nadat de verklaringen zouden zijn afgelegd en op hun waarheidsgehalte zouden zijn
getoetst, levert, gelet op het voorgaande, geen normschending op.
Ad c
De eerste rechter heeft ten aanzien van dit onderdeel het volgende overwogen:
In het dossier (vervolg zaaksdossier (3) Marie Pampun, pagina’s 1820-1821) is
verantwoording afgelegd welke kosten aan welke getuigen zijn betaald. Het vergoeden
van reis- en verblijfskosten aan getuigen vindt een wettelijke basis in artikel 59 van de
Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie, nader uitgewerkt in het Landsbesluit Tarief
justitiekosten strafzaken. Niet is gebleken dat de betaalde vergoedingen op meer zien dan
alleen het vergoeden van de reis- en verblijfskosten in verband met de veiligheid van de
Zaaknummer: H-174/2014
7
getuigen. Evenmin is de conclusie gerechtvaardigd dat deze kostenvergoedingen
disproportioneel zijn, gelet op het overlijden van de twee eerdergenoemde betrokkenen.
De betaalde vergoedingen zijn dan ook niet ongeoorloofd.
Het Gerecht overweegt dat enig concreet aanknopingspunt voor het bestaan van een
afspraak met de getuige [getuige S], dat zij belastende verklaringen zou afleggen in ruil
voor het ontlopen van strafvervolging, ontbreekt. Van een normschending is derhalve niet
gebleken.
Voorts is het Gerecht niet gebleken dat de getuigen onder ongeoorloofde druk zijn gezet
om een verklaring af te leggen. Het Gerecht acht niet aannemelijk dat aan de echtgenote
van de medeverdachte [medeverdachte K] een seks-foto is getoond, nu dat wordt
weersproken in het nagekomen ambtsedig proces-verbaal van 5 augustus 2014, nog
daargelaten of het tonen van een seks-foto ongeoorloofde druk zou opleveren.
Ook dit oordeel is juist. In aanvulling daarop wordt nog wel het volgende opgemerkt.
De eerste rechter heeft bij de bespreking van dit verweer verwezen naar artikel 59 van de
Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie, nader uitgewerkt in het Landsbesluit
Tarief justitiekosten strafzaken. De verdediging heeft betoogd dat deze regelgeving geen
basis biedt voor het doen van de gewraakte uitgaven. Op zichzelf is dat juist. De
genoemde regelgeving ziet immers (slechts) op vergoeding van kosten die getuigen
moeten maken om als getuige, bij de rechter, een verklaring af te leggen. In de
onderhavige gevallen zijn echter kosten gemaakt niet met dat doel, maar in het belang
van de veiligheid van de getuigen. Deze constatering laat echter onverlet dat de kosten,
ook in de visie van het Hof, op goede grond - immers uit beveiligingsoogpunt - zijn
gemaakt en niet zijn aan te merken als enige vorm van druk op de getuigen.
Onthouden processtukken
De eerste rechter heeft ten aanzien van dit onderdeel het volgende overwogen:
Het Gerecht kan de raadsvrouw niet volgen in het betoog, dat een onbekend
procesdossier bestaat of dat cruciale processtukken zijn achtergehouden. Van
doelbewuste of grovelijk onachtzame vertraging in de verstrekking van het dossier is het
Gerecht voorts niet gebleken. Ten slotte is het Gerecht van oordeel dat aan de
verdediging niet de mogelijkheid is onthouden om camerabeelden te bekijken, nu daartoe
geen verzoek is gedaan, aan het openbaar ministerie noch aan het Gerecht.
Dit oordeel is juist. In hoger beroep zijn de stellingen door de verdediging niet nader of
anders toegelicht dan in eerste aanleg. Aanvullende motivering van het oordeel is daarom
niet nodig.
Er zijn dus geen normschendingen gebleken. Het Gerecht in eerste aanleg heeft het
openbaar ministerie terecht ontvankelijk geacht in de vervolging.
Zaaknummer: H-174/2014
8
Vrijspraak feit 1, primair en subsidiair (moord Wiels)
De eerste rechter heeft ten aanzien van dit onderdeel overwogen:
Anders dan de officier van justitie is het Gerecht van oordeel, dat medeplichtigheid aan
de moord op Helmin Wiels zoals het in de zaak met parketnummer 500.01103/13
subsidiair ten laste is gelegd, niet bewezen verklaard kan worden.
Weliswaar bevat het dossier wettig bewijs aangaande de betrokkenheid van de verdachte,
het Gerecht acht het voor bewezenverklaring van medeplichtigheid noodzakelijke
bewijsmiddel – de (tevens door de echtgenote overgebrachte) belastende verklaring van
de medeverdachte [medeverdachte K] – echter onvoldoende betrouwbaar om een
veroordeling op te baseren.
Het feit dat de medeverdachte [medeverdachte K] heeft verklaard dat zijn bekentenis niet
is gebaseerd op de waarheid, maar onder druk en naar aanleiding van een aangeboden
deal is afgelegd, speelt geen rol.
Van belang acht het Gerecht dat in het bijzonder onderdelen van zijn verklaring over de
betrokkenheid van anderen, eensgezind en geloofwaardig worden weersproken. Zo heeft
de medeverdachte [medeverdachte K] verklaard dat hij het vuurwapen waarmee de
moord op Helmin Wiels is gepleegd heeft ontvangen van Raul Martinez, maar zou het
volgens de echtgenote van de medeverdachte [medeverdachte K] van de verdachte
afkomstig zijn. Zowel de medeverdachte [medeverdachte D] als [getuige L] heeft echter
verklaard dat dit vuurwapen is overhandigd door deze [getuige L] zelf. Aan deze
verklaringen hecht het Gerecht dan ook meer geloof. Voorts heeft de medeverdachte
[medeverdachte K] verklaard dat niet de verdachte maar [getuige I] is meegegaan naar
Montana Abou waar de vluchtauto is gewassen, terwijl het Gerecht op grond van diverse
andere verklaringen – inclusief die van de verdachte zelf – concludeert dat dit niet waar
is.
Naast de (tevens door de echtgenote overgebrachte) verklaring van de medeverdachte
[medeverdachte K] is er geen objectieve bevestiging, dat de door de medeverdachte
[medeverdachte K] tijdens de moord gedragen (hoofd)bedekkende kleding en
handschoenen van de medeverdachte [medeverdachte D] en/of de verdachte afkomstig
zijn.
Het Gerecht kan ook niet komen tot een sluitende redenering, dat het niet anders kan zijn
dan dat de medeverdachte [medeverdachte D] en/of de verdachte deze kleding en
handschoenen gegeven zouden hebben. Het komt het Gerecht onlogisch voor dat de
medeverdachte [medeverdachte K], nadat hij de opdracht tot de moord had ontvangen
bij Luigi Florentina in de woning, vervolgens op straat bij verschillende personen om
bedekkende kleding is gaan vragen. Voorts heeft de medeverdachte [medeverdachte K]
verklaard dat hij een spijkerbroek over zijn korte broek heen aanhad. Dat roept de vraag
op van wie en wanneer hij de spijkerbroek ontvangen heeft, nu hij niet woonachtig was in
Koraal Specht en hij niet verklaard heeft deze van de medeverdachte [medeverdachte D]
of de verdachte te hebben ontvangen. Als hij de spijkerbroek in de woning van Florentina
Zaaknummer: H-174/2014
9
ontvangen heeft, ligt het meer voor de hand dat toen en daar ook de overige bedekkende
kleding is overhandigd. Dat wordt bovendien bevestigd door de verdachte, die verklaard
heeft dat de medeverdachte [medeverdachte K] anders – namelijk in spijkerbroek en een
shirt met lange mouwen – gekleed was toen hij terugkeerde van de woning van genoemde
Florentina.
Het Gerecht concludeert dat de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte K] op
het punt van de betrokkenheid van de medeverdachte [medeverdachte D] en de verdachte
onvoldoende betrouwbaar is.
Aan de twijfel omtrent de betrouwbaarheid draagt verder het volgende bij. De bij de
moord op Helmin Wiels gebruikte vluchtauto is volgens de officier van justitie
opgespoord aan de hand van het door getuigen nabij Marie Pampun opgegeven
kenteken. Dat klopt niet met de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte K], dat
er een vals kenteken op de vluchtauto is gezet, voorafgaande aan de moord en met de
hulp van de verdachte.
Een en ander leidt ertoe dat het Gerecht niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen
de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan,
zodat het Gerecht de verdachte moet vrijspreken.
Dit oordeel is juist. In hoger beroep zijn de stellingen door het openbaar ministerie niet
nader of anders toegelicht dan in eerste aanleg. Aanvullende motivering van het oordeel
is daarom niet nodig.
Aanvulling bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen onder 5 van het bestreden vonnis worden met betrekking tot het
onder parketnummer 500.00451/14 ten laste gelegde feit 2 (overval Venezolaanse dame)
aangevuld als volgt:
- De verklaring van de verdachte, op 28 januari 2015 afgelegd tijdens het onderzoek ter
terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende, -zakelijk weergegeven- als volgt:
“Het klopt dat [medeverdachte D] mij op 23 augustus 2013 heeft opgebeld en mij vroeg
hem op te halen. Ik heb hem gezegd dat ik zou komen.”
Aanvulling bewijsoverwegingen
De eerste rechter heeft ten aanzien van genoemd feit 2 (overval Venezolaanse dame)
overwogen:
In de zaak met parketnummer 500.00451/14 overweegt het Gerecht als volgt. Het
Gerecht acht de door de medeverdachte [medeverdachte D] bij de politie afgelegde
verklaring over de betrokkenheid van de verdachte betrouwbaar, nu [medeverdachte D]
in zijn verklaring ook zichzelf belast en wel in zwaardere zin. Dit komt de
Zaaknummer: H-174/2014
10
geloofwaardigheid van zijn verklaring ten goede. De verklaring van de medeverdachte
[medeverdachte D] wordt bovendien ondersteund door de afgeluisterde
telefoongesprekken en de onderschepte pingberichten.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen verwerpt het Gerecht het verweer van de
verdediging dat niet bewezen kan worden dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft
begaan, nu er slechts sprake is van één getuigenverklaring. Het Gerecht is van oordeel
dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte D] in voldoende mate wordt
ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Dit oordeel is juist. In hoger beroep heeft de verdachte uitdrukkelijk erkend (welke
erkenning hiervoor als aanvullend bewijsmiddel is gebruikt) dat [medeverdachte D] hem
(naar uit de bewijsmiddelen volgt: kort voor het tijdstip van de overval) heeft gebeld met
de vraag hem op te halen en dat hij toen gezegd heeft dat te zullen doen. De verdachte
heeft daaraan toegevoegd dat hij niet is gegaan. In dat verband heeft hij zich beroepen op
een ongedateerd stuk, afkomstig van zijn werkgever [werkgever]. Het stuk is overgelegd
tijdens de behandeling van het verzoek tot opheffing/schorsing van de voorlopige
hechtenis op 11 november 2014. In het Nederlands vertaald schrijft [werkgever] daarin
dat hij bevestigt dat de verdachte dagelijks aanwezig was op het werk van 20.00 tot 21.00
uur en op zondagen van 13.00 tot 15.00 uur. Deze verklaring is echter zo algemeen
gesteld dat deze de kennelijke stelling van verdachte dat hij ten tijde van de overval in
kwestie (23 augustus 2013, omstreeks 20:30 uur) op zijn werk was onvoldoende
ondersteunt. Bovendien is het vreemd te noemen dat de verdachte zegt te zullen komen
hoewel hij, volgens hem, op zijn werk was of daarnaar toe moest. Het Hof hecht dan ook
geen geloof aan de verklaring van verdachte.
Oplegging van straf
Ten aanzien van de strafoplegging heeft de eerste rechter overwogen:
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de
omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de
persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is
gebleken, acht het Gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het
bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is als medeplichtige behulpzaam geweest bij een overval, door de daders te
vervoeren naar de plaats delict en hen op te wachten en weg te brengen in de vluchtauto.
Hij heeft een ondersteunende rol gespeeld, waardoor de medeverdachte samen met een
ander een gewapende overval kon plegen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van overvallen behalve de
vermogensschade nog langdurig de psychisch nadelige gevolgen daarvan kunnen
ondervinden. Daarnaast worden door feiten als het onderhavige de in de samenleving in
het algemeen bestaande gevoelens van onveiligheid vergroot.
Zaaknummer: H-174/2014
11
Ten nadele van de verdachte geldt dat hij in het verleden tot een aanzienlijke
gevangenisstraf is veroordeeld wegens verschillende overvallen, maar daar kennelijk
geen lering uit heeft getrokken. Gelet daarop zal het Gerecht geheel onvoorwaardelijke
gevangenisstraf opleggen. De persoonlijke problemen van de verdachte, zoals die naar
voren komen uit de over hem opgemaakte rapportages, kunnen eventueel aangepakt
worden middels oplegging van bijzondere voorwaarden bij de voorwaardelijke
invrijheidstelling.
Het Gerecht hanteert als oriëntatiepunt voor een overval, waarbij met geweld gedreigd
wordt maar geen vuurwapen betrokken is, een gevangenisstraf van drie jaren. In de zaak
van de verdachte blijkt uit het dossier niet van zijn wetenschap omtrent vuurwapens van
de overvallers. Op het oriëntatiepunt past het Gerecht vermindering van een derde toe
conform artikel 1:125 van het Wetboek van Strafrecht, omdat de verdachte geen dader
maar medeplichtige is.
Het Gerecht past bovendien strafkorting toe van zes maanden, in verband met de ruim
zes maanden die de verdachte sinds zijn inverzekeringstelling tot 13 mei 2014 in de
politiecellen te Rio Canario heeft doorgebracht. Uit het raadkamerdossier inzake het
verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis (nummer
800.00019/14, beschikking 6 juni 2014), blijkt dat de officier van justitie op 13 mei 2014
overplaatsing heeft aangeboden van de verdachte naar Sentro di Detenshon i Korekshon
Korsou. Kennelijk zou dat naar het oordeel van het openbaar ministerie een veilig
alternatief zijn onder minder nijpende omstandigheden. Sinds die datum komt de plaats
van detentie te Rio Canario klaarblijkelijk uit de eigen keuze van de verdachte voort en
zal het Gerecht de straf niet verder bekorten.
Behoudens ten aanzien van de, hiervoor geciteerde, laatste overweging met betrekking tot
de detentieomstandigheden verenigt het Hof zich met het oordeel van de eerste rechter.
In hoger beroep is een hogere strafkorting bepleit omdat de verdachte niet ruim zes
maanden, maar dertien maanden heeft verbleven in de politiecellen te Rio Canario.
Door de verdediging is, voor zover hier van belang, gesteld dat de
detentieomstandigheden in Rio Canario bedroevend slecht en daardoor buitengewoon
belastend waren. De eerste rechter spreekt van ‘nijpende omstandigheden’. Het openbaar
ministerie heeft het een noch het ander weersproken. Opgemerkt is wel dat het Land
Curaçao en niet het openbaar ministerie verantwoordelijk is voor de aanwezigheid van
wet- en verdragsconforme detentiefaciliteiten, maar dat neemt niet weg dat het openbaar
ministerie belast is met de tenuitvoerlegging van straffen (voorlopige hechtenis daaronder
begrepen) en dus ook een eigen verantwoordelijkheid heeft bij een wet- en
verdragsconforme invulling van die tenuitvoerlegging en al evenmin dat, indien de
detentieomstandigheden buiten de schuld en de verantwoordelijkheid van het openbaar
ministerie van onvoldoende niveau zijn, dit niettemin aanleiding kan zijn voor
strafvermindering. Waar een verdachte, zoals deze, verklaart uit veiligheidsoverwegingen
niet naar een andere detentielocatie te willen gaan heeft het openbaar ministerie, indien
het die andere locatie wel veilig genoeg acht en de detentieomstandigheden daar
Zaaknummer: H-174/2014
12
(aanzienlijk) minder nijpend zijn, de plicht te zorgen dat die overplaatsing geschiedt en
de verdachte niet langer onder ‘nijpende omstandigheden’ gedetineerd blijft. De eigen
wens in Rio Canario te blijven kan de verdachte daarom niet worden tegengeworpen.
Dat neemt echter niet weg dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, een
strafkorting van zes maanden, zijnde 25% van de door de eerste rechter en het Hof
overwogen straf van 24 maanden, als voldoende compensatie kan worden aangemerkt.
BESLISSING
Het Hof:
bevestigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 29 augustus 2014
onder aanvulling van gronden als hiervoor vermeld;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mrs. W.P.M. ter Berg, G.C.C. Lewin en S. Verheijen, leden
van het Hof, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het
Hof in Curaçao uitgesproken op 20 februari 2015.
Zaaknummer: H-174/2014
13