Rechtsgeschiedenis Rechtsgeschiedenis Prof.mr. J.H.A. Lokin Op 11 mei van het jaar 330 na Christus vond met veel pracht en praal de inwijding plaats van een nieuwe hoofdstad van het Romeinse Rijk, het tweede Rome, dat in tegenstelling tot het oude Rome niet heidens maar christelijk van opzet en uiterlijk zou zijn. In plaats van heidense tempels verrezen dan ook christelijke kerken, gewijd aan de apostelen, aan de vrede (Irene) en aan de god- 1 Zie over deze vragen van periodisering Dieter Simon, 'Die Epochen der byzantinischen Rechtsgeschichte', lus com1894 KATERN 42 delijke wijsheid (Hagia Sophia). Het is ironisch te bedenken dat van die christelijke opzet heden ten dage zo goed als niets zichtbaar is gebleven terwijl het oude heidense Rome daarentegen tot op de dag van vandaag een uitgesproken christelijke stempel draagt. De idee van een nieuwe rijkshoofdstad was al lang gekoesterd door keizer Constantijn en het stond dan ook tevoren vast dat de stichting naar hem zou worden genoemd: Constantinopel, dat wil zeggen stad van Constantijn. Over de plaats waar zij zou verrijzen was de keizer niet zo vastbesloten geweest als over haar naam. Aanvankelijk had hij namelijk nog met de gedachte gespeeld om het oude Troje tot hoofdstad te maken omdat het de moederstad was van de stamvader van het Romeinse volk, Aeneas, maar uiteindelijk bepaalde hij zijn keuze op een strategisch gelegen stadje aan de Bosporus tussen Europa en Azië. De naam van het stadje was Byzantium en de naam Byzantijnen en Byzantijns is steeds ingeburgerd gebleven naast de officiële benaming van Constantinopel of van Tweede Rome, Oostelijk Rome of Nieuw Rome. Voor sommige onderzoekers begint met de stichting van Constantinopel dan ook de Byzantijnse geschiedenis, het Byzantijnse rijk en het Byzantijnse recht. Indien men de Byzantijnse geschiedenis wil laten beginnen bij de stichting van het tweede Rome — en daarvoor is volgens mij het meest te zeggen — dan is de regering van Justinianus onderdeel van de Byzantijnse geschiedenis en kan het Justiniaanse recht als Byzantijns recht worden aangeduid. Dat heeft men ook lange tijd gedaan — J.C. van Oven bijvoorbeeld sprak dikwijls over de Byzantijnse compilatie als hij het over de wetgeving van Justinianus had — en meestal klonk in deze aanduiding iets door van verstarring, verval en formalisme, waarmee het woord Byzantijns voortdurend wordt geassocieerd. De 'Byzantijnse' compilatoren zouden met het porselein uit de porseleinkast van Papinianus, Paulus en de andere 'klassieke'juristen maar ruw zijn omgesprongen. Dit waardeoordeel doet volgens mij geen recht aan de samenstellers van de Justiniaanse wetgeving. Het uitsluitend spreken van de 'Byzantijnse' geschiedenis gaat voorbij aan het feit dat zij tevens de voortgezette Romeinse geschiedenis is; met de stichting van Byzantium houdt met andere woorden het Romeinse Rijk niet op. mune XV (1988) 73-106. Rechtssociologie Zo is ook het aanduiden van Justinianus en zijn schepping als uitsluitend Byzantijns misleidend omdat het een contrast met het Romeinse recht suggereert, dat er niet is. De Justiniaanse wetgeving is immers eind- en tegelijkertijd vertrekpunt van een Latijnstalige en Griekstalige rechtsontwikkeling en het is dan ook niet verwonderlijk dat de grote negentiende-eeuwse geleerde Zacharia von Lingenthal de laatste liever samenvatte onder de benaming Grieks-Romeins recht dan onder die van Byzantijns recht. Sinds 1946, toen prof. H.J. Scheltema in Groningen hoogleraar werd in het Romeinse recht en zijn geschiedenis, is met name daar de Griekse ontwikkeling van het Justiniaanse recht bestudeerd. In 1988 is met de verschijning van het laatste, zeventiende deel de uitgave van de Griekse compilatie van de Justiniaanse wetgeving, de zogenaamde Basilica van keizer Leo de Wijze (+ 900) voltooid. Aan die uitgave en aan die van de scholia, dat zijn marginale aantekeningen op de Basilica, hadden Scheltema (gest. 1981) en zijn medewerkers, de latere hoogleraren N. van der Wal en D. Holwerda ongeveer veertig jaar gewerkt, iets korter dus dan de werkzaamheden aan het BW hebben geduurd. Over de Basilica is reeds het een en ander verschenen in Ars Aequi 1988, 538-544. De voltooiing van de Groninger uitgave is in juni 1988 gevierd met een symposium, waarop door een kleine groep onderzoekers voordrachten zijn gehouden. Deze voordrachten zijn gebundeld in de Subseciva Groningana, Studies in Roman and Byzantine Law, een tijdschrift dat is opgericht na de dood van Scheltema en, zoals de ondertitel zegt, de bestudering van het Grieks-Romeinse recht ten doel heeft. De bronnen van het Byzantijnse recht zijn in 1985 beschreven door N. van der Wal en J.H.A. Lokin in een in het Frans geschreven boek getiteld Historiae iuris graeco-romani Delineatio. Daarin worden niet alleen de bronnen van het wereldlijk recht — voor het grootste gedeelte afschrijvingen en uittreksels van de Justiniaanse compilaties — maar ook de voor Byzantium zo belangrijke canoniekrechtelijke rechtsbronnen behandeld. De eerste grote oecumenische concilies zijn immers alle in het Griekssprekende Oost-romeinse rijk gehouden. Omdat de Byzantijnen net als de meeste huidige juristen geen kennis hadden van het Latijn, terwijl de technische termen wèl in het Latijn in de Griekse handschriften stonden, waren er talloze lexica in omloop, woordenboekjes, waarin rechtstermen of acties meestal alfabetisch waren gerangschikt en van een Griekse vertaling voorzien. Dikwijls werd aan zo'n vertaling een juridische definitie of uitleg toegevoegd, die uit andere teksten was overgenomen. Daardoor zijn de rechtslexica toch van historisch belang. Deze Lexica Iuridica Byzantina nu vormen de inhoud van deel VIII van de Fontes Minores, uitgegeven in 1990 in Frankfurt in het kader van de Forschungen zur byzantinischen Rechtsgeschichte. Dit deel ontstond in nauwe samenwerking tussen Groningen en het Max Planck-Institut für europaische Rechtsgeschichte, die sinds 1982 met elkaar verbonden zijn door een 'Zusammenarbeitsvertrag'. De bijdragen uit Frankfurt zijn van de hand van Marie Theres Fögen en Ludwig Burgmann; de Groninger bijdragen komen van Bernard H. Stolte en Roos Meijering. Bernard Stolte heeft een Baseier handschrift van Bonifacius Amerbach uitgegeven. Het handschrift bevat een lexicon dat naar het eerste woord lexicon MoiYKiJuo'DV (mancipium) is genoemd. De inleiding tot de uitgave is mede interessant als een onderdeel van de geleerdengeschiedenis uit het tijdvak van het vroege humanisme. Een uitvoerige verhandeling over Romeinse acties, overgeleverd in een Parijs' en een Florentijns handschrift, is uitgegeven door Roos Meijering. Het Florentijnse handschrift volgt in grote lijnen de inhoudsopgave van de titels van de Paraphrase op de Justiniaanse Instituten van de zesde-eeuwse hoogleraar Theophilus. Roos Meijering is bij D. Holwerda, hoogleraar in de Griekse letterkunde in 1987 gepromoveerd op een proefschrift getiteld Literary and Rhetorical Theories in Greek Scholia. Het proefschrift is bekroond met de Erasmus-studieprijs. Volgende keer meer over Grieks-Romeins recht uit de tijd van Justinianus aan de hand van twee recentelijk verschenen proefschriften. KATERN 42 1895
© Copyright 2024 ExpyDoc