Werkprogramma 2015 concept 1. Kennisabsorptievermogen Van de nieuwe kennis die in de wereld gegenereerd wordt, neemt Nederland ongeveer anderhalf à twee procent voor zijn rekening. De rest komt van buiten. Deze kennis van elders moet via allerhande kanalen zijn weg naar Nederland vinden, naar de plaatsen waar behoefte aan deze kennis bestaat. Moet Nederland meer inzetten op de vergroting van het vermogen om kennis uit het buitenland te absorberen, te kanaliseren en toe te passen? Zo ja, wat moet Nederland dan doen? 2. De consequenties van digitale technologie op het hoger onderwijs (met name MOOCs) en de businessmodellen van de universiteit Universiteiten overal in de wereld bieden opleidingen online aan, bijvoorbeeld via Massive Open Online Courses (MOOC’s), die wereldwijd te volgen zijn. Wat betekent dit voor de toekomst van ons universitaire stelsel? Hoe beïnvloedt dit de markt voor universitair onderwijs en de concurrentieverhoudingen op die markt? Wat betekent dit voor het businessmodel en de financiering van universiteiten (zowel onderwijs als onderzoek)? Wat betekent het voor de toegang tot kennis en voor de kwaliteit van het onderwijs? 3. ‘Deprofessionalisering’ van kennis Kennis is niet meer het exclusieve domein van hoogopgeleiden, maar voor iedereen toegankelijk: amateurs professionaliseren. Wat kunnen niet-professionele onderzoekers betekenen voor de ontwikkeling van de wetenschap? Wat zijn de perspectieven voor ‘kenniscocreatie’? Hoe kunnen burgers een bijdrage leveren aan wetenschappelijke vooruitgang? Kan ‘burgerparticipatie’ het draagvlak voor de wetenschap vergroten? Met welk beleid kan dit ondersteund worden? 4. HBO-instellingen en MKB Op welke wijze kan het MKB optimaal gebruik maken van de beschikbare toegang tot kennisontwikkeling, zoals bijvoorbeeld het praktijkgericht onderzoek van hogescholen, waarin de overheid extra investeert? 5. De aansluiting van het innovatiebeleid op nieuwe vormen van organisatie als netwerken van zzp’ers De afgelopen jaren zijn steeds meer mensen gaan werken als zzp’er. De zzp’er en alles wat eromheen zit is op weg een nieuwe, voor sommige terreinen efficiënte organisatievorm binnen de economie te worden. De vraag is of deze organisatievorm ook innovatie ondersteunt: hoe functioneert dynamiek en vernieuwing in netwerken van zzp’ers? Loopt innovatie hier tegen specifieke problemen aan en ligt hier een rol voor faciliterend of ondersteunend beleid? Wat betekenen deze nieuwe organisatievormen voor beleid? Zou het innovatiebeleid aangepast moeten worden aan de behoeften van zzp’ers en hun netwerken? 6. De betekenis van het onderzoek voor het onderwijs Van oudsher combineren universiteiten onderwijs en onderzoek. Maar momenteel staat de koppeling tussen deze twee onder spanning: a. De universiteit is steeds minder een opleidingsinstituut voor onderzoekers (waarin de nauwe koppeling van onderwijs en onderzoek functioneel is), en steeds meer een brede school die opleidt tot allerlei professies die vrij ver van academisch onderzoek afstaan. b. Het aantal onderzoekers aan universiteiten in de verschillende disciplines is afhankelijk van studentenaantallen, niet van de maatschappelijke behoefte aan specifieke typen onderzoek. Daarom zijn er relatief veel onderzoekers in de alfa- en de gammawetenschappen, terwijl de maatschappij vooral bètaonderzoek vraagt. c. De digitalisering van het hoger onderwijs en de invoering van MOOCs krijgen gevolgen voor het business model van de universiteit. Dit kan de koppeling van onderzoeksfinanciering aan onderwijsfinanciering onhoudbaar maken. Daarom is de vraag urgent: wat is de betekenis van onderzoek voor onderwijs en hoe verschilt die over vormen, richtingen en stadia van hoger onderwijs? Wanneer is een koppeling van belang en hoe moet die worden vormgegeven? 7. Big data De omvang van de beschikbare hoeveelheid data in diverse lijnen van onderzoek groeit explosief. Dat is niet alleen het geval in de natuurwetenschappen, waar allerlei instrumenten enorme hoeveelheden waarnemingen genereren, maar ook in de sociale wetenschappen, waar steeds meer statistische informatie uit wereldwijd verspreide bronnen beschikbaar komt. Wat betekenen big data voor de ontwikkeling van kennis en hoe verandert het onze perceptie van kennis? Hoe is het gesteld met de toegankelijkheid van big data – in hoeverre is deze aan technische beperkingen onderhevig, dan wel aan beperkingen vanwege afscherming of restrictief eigendom? Wie kan welke (commerciële) exploitatierechten doen gelden op deze datastromen? In hoeverre zijn bedrijven en kennisinstellingen geneigd data geheim te houden? In hoeverre moeten burgers hun data ook te gelde kunnen maken? 8. Innovatie in de energiesector Hoe succesvol is innovatie in de energiesector? Wat kan Nederland leren van andere landen? Marktontwikkeling is van belang om innovatieve producten of diensten te doen slagen. Er zijn markten gecreëerd voor duurzame energie, maar de meningen verschillen over de effectiviteit hiervan. Zijn de Europese regels voor hernieuwbare energie en het nationale energieakkoord een stimulans of een hindernis voor innovatie? Zijn aanpassingen wenselijk? Zijn stimulansen zijn nodig voor innovatie in de fossiele energie? 9. Wat is de betekenis van een beleid gericht op marktontwikkeling voor het innovatiebeleid? Innovatiebeleid bestaat nu voor een groot deel uit fiscale incentives. Andere landen en de EU zetten meer in op marktontwikkeling voor innovatieve producten en/of diensten. Zowel via aanbestedingsbeleid, via wetgeving als via standaarden. Wat kan de betekenis daarvan zijn voor Nederland en voor welke sectoren? 10. Intellectuele eigendomsrechten (octrooien, merkenrecht, modellenrecht, auteursrecht) Vervullen belangrijke functies in de economie. Het perspectief op intellectueel eigendom levert een belangrijke prikkel voor innovatie. Er zijn meerdere vragen in dit verband. Zijn intellectuele eigendomsrechten zo vormgegeven dat er een optimale stimulans voor innovatie vanuit gaat? Wat kunnen intellectuele eigendomsrechten betekenen in een omgeving waarin steeds meer informatie onder open access valt – wat betekent dit voor Nederlandse universiteiten en onderzoeksinstituten? Hoe zit dit in internationaal verband: in hoeverre is harmonisatie van intellectuele eigendomsrechten en van handhaving van deze rechten noodzakelijk voor een verdere ontwikkeling van internationale samenwerking, zowel in wetenschappelijk onderzoek als 2 in innovatie (niet alleen binnen Europa, maar ook en vooral met de BRIC-landen en landen als Turkije)? 11. Innovatie en grondstoffen Belangrijke delen van de hightech industrie zijn afhankelijk van grondstoffen (rare earth elements) die relatief zeldzaam zijn en die voor een belangrijk deel gedolven worden in een beperkt aantal landen, vaak landen die leveringen niet garanderen. Deze afhankelijkheid maakt bedrijven kwetsbaar. Komt er momenteel vanuit de markt innovatie op gang die deze afhankelijkheid vermindert? Lukt het voor deze schaarse grondstoffensubstituten te vinden en hebben Nederlandse bedrijven daar dan ook toegang toe? Of is hier een rol voor de overheid of de publieke kennisinfrastructuur weggelegd? Welke prioriteiten moeten hier gesteld worden? 12. Samenwerking en concurrentie Ketens zijn belangrijk. Het wordt breed erkend dat samenwerking tussen sectoren (cross-overs) van belang is voor vernieuwing en innovatie. Tegelijkertijd is concurrentie nuttig en nodig en zijn er regels die samenwerking beletten (o.a. mededingingsregels). Is de balans tussen samenwerking en concurrentie nog de juiste of is aanpassing noodzakelijk? 13. Nieuwe bronnen van private financiering van onderzoek Filantropie en crowd funding spelen slechts een zeer beperkte rol in de financiering van onderzoek, met uitzondering van de medische sector waar KWF en de Hartstichting grote financiers zijn. Is de ervaring in de medische sector ook bruikbaar op andere vakgebieden? Wat kunnen we leren van andere landen? 14. Valorisatie Een steeds terugkerend thema in Europese en nationale discussie is het achterblijven van valorisatie van kennis. Hoe kan valorisatie effectiever worden, wat doet de VS beter dan Europa? Is het topsectorenbeleid (met als doel bedrijven en kennisinstellingen beter op elkaar te betrekken) toereikend? Welke acties zijn er naast of binnen het topsectorenbeleid nodig? 15. Acquisitiebeleid De tiende topsector, hoofdkantoren, is nauwelijks uit de verf gekomen. Toch is het van essentieel belang dat Nederland kennisintensieve bedrijven naar Nederland haalt. Welke successen zijn er behaald (bijvoorbeeld in de voedselsector) en welke factoren liggen daaraan ten grondslag? Wat kan Nederland meer doen dan nu al gebeurt? Wat kan Nederland leren van andere landen op dit terrein? 16. Landenstudie Sinds 2013 laat de AWT elk jaar een landenstudie uitvoeren, met als doel om te leren van het wetenschaps- en innovatiebeleid in het buitenland. In de eerste landenstudie stond Duitsland centraal. In 2014 verschijnt een landenstudie over het Verenigd Koninkrijk en begin 2015 zal een landenstudie over Latijns-Amerika verschijnen. In 2015 willen we beginnen met een nieuwe landenstudie, waarbij de keuze van het land nog open staat. Op dit moment wordt gedacht aan: a. Israel – de start-up nation; b. Frankrijk: een ‘mediterrane’ kennissamenleving; c. Japan: toprunnermodel, uit te breiden met andere Aziatische landen, bijvoorbeeld Zuid Korea; d. Australië: down under – but soon back on top. 3
© Copyright 2024 ExpyDoc