Het Cobra Museum & Architectuur Inleiding Beste Student, Het Cobra Museum voor Moderne Kunst is een speciaal museum in Nederland. Niet alleen vanwege de aanzienlijke collectie Cobra kunstwerken maar ook vanwege het unieke gebouw. Daarom is er nu ook dit informatiepakket met als doel jou te informeren over de architectuur van het gebouw. Naast algemene informatie en een plattegrond van de beneden- en bovenverdieping bevat dit document ook enkele interviews met de architect Wim Quist die destijds naar aanleiding van de opening van het museum in november 1995 gepubliceerd werden. Omdat wij kunnen begrijpen dat je ook graag een digitale versie van dit document zou willen hebben, kun je dit per telefoon of e-mail aanvragen bij : Afdeling Educatie Algemene Wetenswaardigheden -planning : 9/12/1993 1e paal, 15 mei 1994 oplevering, medio november opening -heipalen : 139 stuks (ca. 9 meter) -beton : 800m3 -bekisting : 1.500 m2 bekistingshout -prefab betonnen balken, kolommen : 550 m3 beton -systeemvloeren : 5.800 m2 (loopoppervlak) -staalconstructie : 70 ton -gevelstenen : 170.000 -stalen puien : 950 m2 -aluminium kozijnen : 500 m2 -glas (meerdere soorten) : 1.300 m2 -vloerbedekking : 3.900 m2 -systeem plafonds : 1.900 m2 -wandbekleding, timmerwerk : 900 m2 Bijzonderheden per ruimte Begane grond : Entree draaideur – tochtsluis links voorportaaltje met trap naar 1e verdieping, niet van buitenaf toegankelijk rechts van draaideur, invalideningang Doorgang naar garderobe, toiletten, lift lift : mobiliteit invalide bezoekers CoBrA Café 100 m2 Keuken 52 m2 CoBrA winkel Ontvangstbalie en winkelgebied gecombineerd 86 m2 In eigen beheer Assortiment : specialistische boeken (moderne kunst na W.O. II), grafiek, ansichten, artrelated objects e.d. Tentoonstellingsruimte begane grond 895m2 ‘vaste’ presentatie museumcollectie (ca. 500 m2) wisseltentoonstellingen (ca. 500 m2) lichtkappen (noorderlicht, zonwerend, aan de buitenzijde worden nog jaloezieroosters geplaatst) kunstlicht aanvullend op daglicht Voordrachtzaal Ca. 60-100 zitplaatsen Audiovisuele apparatuur Museumactiviteiten (cursussen, lezingen, museumlessen, ontvangsten groepen) Verhuringen (bedrijfspresentaties) Patio Doorsnede 11 m2 Ontwerp Tajiri (Zen-tuin met beeldend object uit te voeren in Cor-ten staal) Glas : extra warmte- en lichtwerend door ‘jaloezieëntoepassing’ tussen de ruiten Expeditie / vuile werkplaats 100 m2 Depot / schone werkplaats Depot 450 m2, 810 m2 opslag kunstwerken Schone werkplaats 50m2 (glas snijden, inlijsten, restauratie) Trappenhuizen Hoofdtrappenhuis Trappenhuis in voorhal bij entree Verdieping 1 Tentoonstellingsruimte 1.168 m2 Wandafwerking ZDF en Sigma scan Lichtkappen Museale presentaties, wisseltentoonstellingen Prentenkabinet 210 m2 In prentenkabinet trap naar bibliotheek Verdieping 2 Bibliotheek 210 m2 Specialistische boeken moderne kunst Kunsttijdschriften Leestafel Studieplekken Documentatie Informatie : werkplek assistent-conservator Wim Quist, op het scherp van de snede (interview t.g.v. de opening in 1995 verschenen in Kunstbeeld) Een lange, volkomen gesloten muur markeert als een schuurvlak de weg naar het stadshart in Amstelveen. Deze bakstenen façade is het brede baken waar de bezoeker van het ‘Museum voor moderne kunst’ zich op kan oriënteren. Wie bereid is deze tergend ver strekkende buitenwand als een uitdagende voorbereiding in zich op te nemen, zal met des te grotere opwinding het museum willen betreden. Al weer een nieuw museum! Het moge zo zijn dat elders in de wereld jaloersmakende voor kunst bestemde projecten zijn verwezenlijkt, de Lage Landen zijn toch ook niet slecht bedeeld. Nederland baadt in museale weelde. Bouwmeester Wim Quist noemt vanuit een recente traditie voorbeelden als het Rijksmuseum, het Stedelijk Museum in Amsterdam, Kröller Müller en Boymans- van Beuningen. De hedendaagse aanwinsten die onlangs op eigentijdse wijze furore maakten, zoals het Groninger museum en het Bonnefanten Museum in Maastricht, zijn beide ontwerpen van buitenlandse architecten. Wim Quist heeft intussen in Nederland zijn karakteristieke sporen nagelaten. Markante gebouwen, imposante kantoren en woningbouw staan op zijn conto maar ook verschillende museale merktekens : de nieuwe vleugel van het Museum Kröller Müller in Otterlo, het Museon in Den Haag, het Maritiem Museum ‘Prins Hendrik’ in Rotterdam, de uitbreiding van het NoordBrabantse Museum in ’s Hertogensbosch en het in het duin verzonken museum ‘Beelden aan Zee’ te Scheveningen. Na de opening van het nieuwe museum van Quist in Amstelveen, wordt volgend jaar de zuidvleugel van het Rijksmuseum in Amsterdam officieel in gebruik genomen en ook dit onderhoud- en renovatieproject is van zijn hand. Over die inmiddels veel besproken dichte muur in Amstelveen kan hij kort en bondig zijn : ‘Ik heb dat zeer bewust gedaan. Het is een verkeerde gedachte als zou de buitenstaander worden buitengesloten, want hij moet naar binnen gaan. Een museum heeft wanden nodig, het gaat om de kunst. Men behoeft het verkeer en de drukte buiten niet te zien en er niet door te worden afgeleid. Het is een wand die er staat en er staat kunst achter.’ Het museum ligt op een belangrijke plaats in Amstelveen die na ingrijpende veranderingen het nieuwe stadshart zal vormen. ‘Er komt een mooi plein voor, dus het museum blijft zijn entree houden in de richting van de Keizer Karelweg’, stelt Quist de buitenstaander gerust die meer willen weten van de het cityplan. Omgeving Hij is behalve een productief architect ook bijzonder hoogleraar Architectuur aan de faculteit Letteren van de Universiteit van Amsterdam en heeft in zijn loopbaan uitermate veel en veelzijdige ervaring opgedaan. ‘Architectuur is nou juist een vak maar misschien ook wel een kunstvorm waarin je per definitie niet geheel vrij bent. Je bent gebonden aan de opgave, aan de problemen die moeten worden opgelost en aan de omgeving. Daar kun je dingen aan toevoegen, veranderen, verhevigen, afzwakken maar die omgeving is en blijft een belangrijk gegeven.’ De stedenbouwkundige problematiek confronteert de architect met een scale aan randvoorwaarden : rooilijnen, begrenzingen van allerlei aard, daglichttoetredingen naar omliggende gebouwen. Dat alles staat wel eens haaks op je eigen dromen en wensen maar je zult er mee om moeten gaan. Traumatisch Quist lijkt te verwijzen naar het motto van: ‘Nooit gebouwd Nederland’. Deze uitgave Grafisch Nederland 1980 van Cees de Jong, Frank den Oudsten, Willem Schilder met tekst van Cees Nooteboom voerde immers als ondertitel ‘want tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren’, de veel geciteerde dichtregels van Willem Elsschot. Als dit boek ter sprake komt, corrigeert Quist met : ‘Fantastische ontwerpen inderdaad die nooit zijn doorgegaan. Maar ‘fantastisch’ behoeft hier geen kwalificatie in gunstige zin te zijn. Het ging hier om projecten die nogal een eenzijdige visie op het probleem geven. Het moeilijke van het vak architectuur is immers dat het moet worden ontwikkeld op het scherp van de snede. Je moet strijden en dat valt niet altijd mee. Er zijn architecten die zich daar te goed voor voelen of te gemakzuchtig zijn en vinden dat hun maar aan zijn trekken komt. Een ontwerp moet vaak in een conflict, een heel traumatische situatie ontstaan…. Natuurlijk gaat het in de eerste plaats om het innerlijke gevecht. Je wilt iets nadrukkelijks doen, dat zit in ieder mens. Maar vervolgens is er de confrontatie met de omgeving. In dat gecompliceerde spanningsveld behoort het product te onstaan.’ Het nieuwe museum in Amstelveen is onderdeel van een groter geheel. Quist werd begin jaren negentig door het toenmalige hoofd Kunstzaken van de gemeente, Pieter van Empelen, aangetrokken om een ontwerp te maken. Dat vergde een jaar. Quist werd geholpen door een ‘sparringscomissie’ waarin onder andere Emile Meijer (oud-directeur Van Goghmuseum) en Leo Duppen (directeur van het nieuwe museum in Amstelveen) zitting hadden. ‘Het is prettig als dergelijke mensen je in de ontwerpfase kritisch en betrokken volgen indien ze, zoals zij, over verstand van de essenties beschikken en goed weten waar het in een museum om gaat. Dat vergt groot inlevingsvermogen, kennis van de materie, cultureel besef en gevoel voor avontuur.’ Oriëntatie op de zon Met enthousiasme beschrijf Quist het karakter van de omgeving die hem werd aangeboden. De locatie ofwel de plek stond vast, net als de maximale hoogte. ‘Met die plek was ik heel gelukkig. Een stedelijk gebied aan de ene kant en aan de andere een langwerpig groen gebied dat kenmerkend is voor de natuur in Amstelveen : lange singels met boom- en waterpartijen.’ Voorts lag er een programma van eisen : de oppervlakte voor de tentoonstellingsruimte, voor de werkruimten, voor de depots, voor het auditorium en de winkels en het restaurant. ‘De vorm lag niet vast en er was slechts die ene plek, met oriëntatie op de zon. Ik wist iets van de collectie, de soort schilderijen heb je dan in je hoofd. Dan begin je gewoon te denken en te schetsen.’ Het museum voor moderne kunst start weliswaar met de Cobra-collectie Van Stuyvenberg maar heeft nadrukkelijk de intentie verder te groeien. Bovendien vervult het ook een functie als documentatiebron van de geschiedenis van Cobra. In het programma van eisen naast de optimale presentatie van de schilderijen in een daglicht situatie ook de noodzaak tot het scheppen van een tekeningen kabinet en bibliotheek waar men minder licht verdraagt. De specifieke vorm die Quist heeft ontworpen voor het museum is, om met hem te spreken, wel te tekenen maar moeilijk te omschrijven. ‘Ruimte en licht zijn essentieel om de bezoekers in gelegenheid te stellen de kunst in zich op te nemen. Het gebouw mag zich niet teveel opdringen. Het stempel van de architect behoeft niet een expressieve interpretatie te zijn van de eigen opvattingen maar dient juist een zekere strenge terughoudendheid te tonen omdat daarmee de kunst wordt gediend. Overtuiging Het besef van de beperkingen die de architect zich moet opleggen, gaat gepaard met gevoel van verantwoordelijkheid ten aanzien van de uitdagende betekenis voor de samenleving en de toekomst. Quist, bekend vanwege zijn sobere scheppingen, deinst allerminst voor duidelijkheid terug. ‘Het zit in mijn manier van denken en werken dat ik een overtuigende vorm zoek. Architectuur moet er zijn. We vragen niet om anonieme verhoudingen, ook niet bij mensen. Iemand die niets heeft te vertellen, vind ik oninteressant. Gebouwen behoren met een bepaalde overtuiging in de samenleving te staan. De betekenis ervan moet je er aan af kunnen lezen. Dat vraagt om een bijna statement-achtige opstelling. Een gebouw moet er staan, met een eigen karakter en met een uitgesproken functie, in de dienende zin. Het Museum voor moderne kunst is zonder enige twijfel zo’n gebouw. Verrassend is de omvang van de tentoonstellingsruimte. Het ontwerp biedt dankzij een even natuurlijke als praktische scharnierende as veel meer ruimten en beleving van die ruimten dan men in eerste instantie vermoedt. De grote, ronde binnenruimte met lucht en licht vormt het draaipunt van twee ‘vleugels’ die elk uit twee verdiepingen bestaan. Hij legt uit : ‘Er zijn diverse opstellingsmogelijkheden en afhankelijk van de ruimte verschillende manieren waarop het daglicht binnentreedt : van opzij of van boven. Overal beleef je de omgeving. ‘De toegang tot de zalen van het museum beperkt zich met opzet niet alleen tot de trap langs de ronde binnenruimte. Het gevolg van deze veelzijdige ontsluiting is een prettig soort verwarring.’ ‘Men mag best af en toe op het verkeerde been worden gezet. Maar ik vind het belangrijk dat de bezoeker begrijpt waar hij zich bevindt en dat hij weet hoe het gebouw in elkaar zit.’ De terughouden esthetiek en het respect voor het functionele komen vooral tot uiting in het kleurgebruik en de ‘zichtbare’ lucht- en lichtbehandeling. ‘De toegepaste kleuren zijn licht zodat het daglicht zo min mogelijk wordt verstoord en zo goed mogelijk zijn energie op de schilderijen kan overdragen. Om het gebouw te begrijpen, het samenspel van draagconstructie, luchtbehandeling, daglichtkappen en licht- en spanningslijnen, is heel veel zorg besteed aan de onderlinge afstemming van al die aspecten zodat de dingen klikken.’ Quist legt zonder veel omhaal van woorden uit hoe zich wel degelijk met detailleringen bemoeit en dat het niet aan gaat alleen maar een vorm te bedenken en die door anderen te laten bouwen. ‘Je moet ieder detail op het bureau ontwikkelen en verder op weg helpen. Je moet je nergens te goed voor vinden.’ Cobra in het volle daglicht (artikel Volkskrant) Zo knallend als de kleuren van Cobra-kunstenaars zijn, zo onopvallend oogt het eerste museum dat is gewijd aan deze internationale beweging. Wie vanaf het winkelcentrum Binnenhof in Amstelveen op het Cobra Museum voor Moderne Kunst toe loopt, langs keurige flats en laagbouw met de Edah en de Kijkshop, stuit op een degelijk bakstenen blok, met aan een kant een lange, blinde muur. Een hoekig gesloten gebouw. Alleen de belettering en de museumshop verraden dat het hier niet een volgende winkel maar een museum betreft. Maar dan de binnenkant. Na de draaideur sta je bijna direct in de expositiezaal op de benedenverdieping, een enorme ruimte waarin de Appels, de Corneilles en de Constants baden in een zee van licht. De ramen aan de achterkant bieden uitzicht op een vijver met bomen. In de zaal bevindt zich een ronde, door de kunstenaar Tajiri ingericht Zen-tuin. Metalen, golvende platen op in golven geharkt grind (de kunstenaar heeft er speciale harkjes bijgeleverd met twee, drie of meer tanden). Door de glazen wand die de tuin omringt kijk je naar de tweede verdieping, waar zich eveneens een ruime expositiezaal bevindt, of nog hoger, naar de hemel. Woensdag werd het museum officieel geopend, in aanwezigheid van prominente Cobrakunstenaars als Corneille en Constant. Morgen gaat het open voor het publiek. Waarmee Amstelveen eindelijk het museum van ‘boven-regionale betekenis’heeft waarop het jaren heeft gewacht. Al in 1988 constateerde de toen kersverse wethouder van Cultuur Piet van den Heuvel dat het welvarende Amstelveen op een muziekschool, een bibliotheek en een Cultureel Centrum na, weinig had te bieden op cultureel gebied. Een museum zou het culturele imago aanzienlijk opkrikken. Maar wat voor een museum? Een expositie van Cobra-Kunst in De Nieuwe Kerk in Amsterdam voerde Van Den Heuvel naar de zakenman/verzamelaar Karel van Stuijvenberg, die zijn grote collectie Cobra-kunst graag in een museum wilde onderbrengen. Voor de bouw, onderdeel van een intensieve vernieuwing van het Amstelveense stadshart werd 17,5 miljoen uitgetrokken. De gemeente en het Amstelveense bedrijfsleven stortten miljoenen in een speciaal museumfonds. De exploitatie wordt gefinancierd met de rente. ‘Er zullen best Cobra-kunstenaars zijn die hadden gehoopt op een herkenbaar Cobra-museum’, zegt architect Wim Quist, wandelend door zijn museum. ‘Maar dat is mij te anekdotisch.’ Quist, die eerder het museum Beelden aan Zee in Scheveningen en het Maritiem museum in Rotterdam ontwierp, heeft een museum willen maken waarin ‘allerlei kunst’ tot zijn recht kan komen. Een zekere geslotenheid van het gebouw is daarvoor noodzakelijk : ‘In een museum heb je muren nodig. Het is geen showroom, maar een concentratieruimte, gericht op het werk van de kunstenaars.’ Dienstbaar aan de kunst wil hij zijn architectuur echter niet noemen. ‘Het is geen anonieme gebouw, het heeft een eigen karakter.’ Helderheid staat bij hem voorop. De bezoeker moet steeds kunnen zien waar hij zich bevindt. De ronde tuin-ruimte ziet hij als het ‘ruimtelijk scharnierpunt’: de bovenverdieping ligt 45˚ gedraaid boven de benedenverdieping. Zo kan overal het daglicht door de dakkapellen naar binnen stromen. ‘Daglicht vind ik essentieel voor kunst. Je kunt wel kabinetjes bouwen met spotjes op de schilderijen, maar dat is armoedig. Dan heb je de lichtval niet goed vormgegeven.’ In 1949 veroorzaakte de eerste expositie van Cobra in het Stedelijk Museum in Amsterdam een schok in Nederland. ‘Knoeiers, kladders, verlakkers’, oordeelde Het Vrije Volk over Karel Appel, Corneille, Constant en Wolvecamp. De Volkskrant sprak over ‘gebral van onmondige revolutiemakers’. CoBrA werd in 1948 opgericht door jonge kunstenaars uit Kopenhagen (Co), Brussel (Br) en Amsterdam (A). Ze kenden elkaar soms amper, maar waren wel geestverwanten : ze hadden de oorlog overleefd, waren straatarm, en barstten van de vrijheids- en vernieuwingsdrang. Op zoek naar ‘spontane’ uitdrukkingsmogelijkheden, vonden zij hun inspiratie in kindertekeningen en volkskunst. Van Stuijvenberg verzamelt het werk van alle kunstenaars die er in 1949 bij waren. Zijn verzameling houdt niet op bij de officiële opheffing van de beweging in 1951, hij heeft ook veel werk van een recenter datum. De eerste expositie in het museum, De taal van Cobra, toont bijna zijn hele collectie. Beneden hangen de Nederlanders, boven de Denen en de Belgen. Directeur Leo Duppen heeft voor De taal van Cobra geprobeerd de historische periode (1948- ’51) te scheiden van het latere werk, maar daar kwam hij niet uit. ‘Sommige kunstenaars zijn later veel meer Cobra geworden dan in het begin.’ Bovendien laat de opstelling per land zien dat er zoiets als een ‘landsgeest’, een eigen mentaliteit bestaat : ‘Je ziet dat de Belgen teruggrijpen naar het surrealisme, naar Jeroen Bosch en Ensor. Op de schilderijen van de Denen keren Scandinavische mythologische figuurtjes terug. En de Hollanders, die qua volkskunst toch niet veel verder komen dan Hindeloopen, vinden hun inspiratie terug in kindertekeningen en het circus.’ Het Cobra museum kan permanent beschikken over de topstukken uit de collectie-Van Stuijvenberg. De ‘B en C-categorie’-schilderijen kan de verzamelaar nog verkopen, zo hij wil. ‘Je moet een verzamelgeest nooit vastleggen, zo’n collectie blijft groeien’, zegt Duppen. Met een aankoopbudget van 240 duizend gulden zal het museum zelf op de kunstmarkt weinig kunnen kopen : ‘Gerekend naar de huidige prijzen is dat goed voor 1 schilderij per jaar.’ Duppen wil zich vooral richten op het verwerven van tekeningen. ‘Die zijn niet alleen te betalen, ze zijn ook prachtig.’ Hij mikt op vier dragende exposities per jaar. Voor volgend jaar staan Alechinsky en Corneille op het programma, maar Duppen wil zich niet nadrukkelijk beperken tot Cobra. ‘Het mag geen statisch, historisch museum worden. Cobra vormde de kern van veel meer ontwikkelingen in de periode 1945- ’60. Juist door ook die andere, minder bekende stromingen te laten zien, kun je de kern verduidelijken.’ In mei komt er een expositie over Vrij Beelden & Creatie, twee Nederlandse afsplitsingen van Cobra die de vernieuwing in de abstractie zochten in plaats van figuratie. Het echtpaar Klasema-Van Loenhout stelt zijn collectie voor deze expositie beschikbaar. Duppen : ‘Over Cobra is ontzettend veel gepubliceerd maar over Vrij Beelden & Creatie bijna niets. Misschien is dat terecht, maar dat moeten we dan maar eens onderzoeken.’ En waarom zou je de assemblages van Heerup niet eens tentoonstellen met de assemblages van Tapies en Brands? ‘Ik voel veel voor kleine, associatieve tentoonstellingen, die de bezoeker prikkelen’, zegt Duppen. ‘Geen eindeloze verhalen op borden aan de wand, niet altijd een catalogus. Ik heb bijvoorbeeld vijf werken van Atlan. Wanneer ik er nog tien bij leen, kan ik al een mooie presentatie maken. Dat houdt de dynamiek erin.’ Ook al heeft Cobra dan nu een eigen, keurig en verantwoordt museum : daarmee is het niet af. Het museum moet bruisen van de activiteiten. Duppen : ‘Anders zou je de geest van Cobra groot onrecht aandoen.’ Het grimmige Amstelveense Cobramuseum en het ingegraven Scheveningse museum Beelden aan Zee Wie het Cobra museum nadert, schrikt misschien van de grimmige gesloten gevels. En het museum Beelden aan Zee is zelfs bijna in de duinen gegraven. Toch ontwierp architect Wim Quist die gevels niet voor niets. Ze beschermen het Cobra museum daar waar het verkeer langs jakekr en Beelden aan Zee tegen de schreeuwende architectuur van de badplaats. Maar daar waar het kan, legt Quist de musea helemaal open om te kunnen genieten van het fascinerende uitzicht. ‘Ach ja, die muur van het Cobra museum’, zegt architect Wim Quist korzelig. ‘Ik begrijp niet waarom iedereen mij daarover aanvalt. Het is een prachtige gesloten gevel. Als je er langs loopt begrijp je toch wel dat er achter die muur iets opens moeten zijn.’ Wie met de tram naar het in november vorig jaar geopende Cobramuseum reist, moet rekenen op een flinke wandeling door het stadshart van Amstelveen : langs typische donkergekleurde, fantasieloze jaren vijftig en zestig flats, laagbouw en warenhuizen à la Blokker en V&D. Door een kleurloos winkelcentrum met onopvallende etalages, over een enorm parkeerterrein met een enkel bloemenstalletje en een gebaksraam. Over nog één troosteloos pleintje, waar had gewerkt wordt om nog voor de officiële naamsverandering van Plein 1960 naar Sandbergplein een verkeerscircuit aan te leggen. Pas dan sta je recht voor het ‘Cobra museum voor moderne kunst Amstelveen’ zoals de grote sierlijke letters op de gevel van baksteen duidelijk maken. Natuurlijk heeft Wim Quist gelijk. Hij is tenslotte de meester van de gevels. Hij bouwde de indringende, spierwitte wigvormige gevel voor de Willemswerf, het hoofdkantoor van Nedlloyd in Rotterdam. Ontwierp ook de potdichte, grimmige gevel voor de Rotterdamse schouwburg waardoor het de bijnaam ‘Kist van Quist’ kreeg. Vervolgens liet Wim Quist de sculpturale gevels van het Maritiem Museum ‘Prins Hendrik’ weer net zo fascinerend en vanzelfsprekend aansluiten bij de zwart geteerde schepen en de Rotterdamse Leuvehaven. Terwijl de meedogenloze grauwe, grijze gevel van de Amsterdamse Morganbank opnieuw weinig opwekt en ontoegankelijk is. Quist ontwierp die ondoordringbare zijmuur van rode baksteen voor het Amstelveense Cobramuseum niet voor niets. Op het nu nog kale pleintje aan de voorkant van het museum kijk je tegen een in het midden gehoekte gevel aan, waarvan alleen de begane grond met de ingang, de galerie en het museumcafé van glas is. Quist vertelt dat hierlangs straks auto´s uit vier afritten van de nog te bouwen ondergrondse parkeergarage zullen jakkeren, om zo de drukke Rembrandtweg, die langs de zijkant van het museum loopt, op te schieten. Terwijl aan de andere kant van het museum binnenkort een bibliotheek en een hotel verrijzen. ´Een uiterst hard milieu´, noemt Quist die omgeving. ´Je hebt de bescherming van die museumgevels hier heel hard nodig.´ ´Pas waar het museum toegankelijk en zacht kan zijn´, vervolgt Quist, ´legt het zich helemaal open.´ Het Cobra museum, dat uit twee in elkaar geschoven driehoeken bestaat, ligt met de achterkant aan het Cornelis Lelyplantsoen met zijn door bomen omzoomde uitgestrekte vijver. Op deze landelijke plek spert het gebouw zich dan ook wagenwijd open. De grote eveneens gehoekte gevel met een kolommenrij is helemaal van glas en biedt de bezoekers een groots uitzicht. De monumentale trap bevindt zich ook aan deze open kant van het museum. Een zee van licht De cilindervormige patio in het hart van het museum, waarin Cobrabeeldhouwer Shinkichi Tajiri een ´Dry Zen Garden´ontwierp, is het ruimtelijke scharnierpunt tussen de boven- en benedenverdieping. De tentoonstellingszaal ligt hier ten opzicht van de begane grond 45 graden gedraaid. Op essentiële plaatsen zet het Cobra museum de Appels, Corneilles en de Alechinskys in een zee van licht. En daar waar de kunst is, word je tegelijkertijd door een muur of wandpaneel beschut. ´Een museum´, zegt Wim Quist,´behoort de kunst alle kans te geven. En omdat het gebouw geeft, moet het zelf ook wat zijn. Een museum moet karakter hebben. In een anoniem gebouw kan kunst niet tot ontwikkeling komen en een dienend gebouw vind ik misplaatst. Het andere uiterste is een aanstellerig gebouw dat zich opdringt aan de kunst.´ In tegenstelling tot het Cobra museum met zijn uitgesproken scherp gehoekte gevels heeft het Scheveningse museum Beelden aan Zee (geopend sinds september ´94) geen enkele gevel. Quist heeft dit museum in de duinen onder het paviljoen Von Wied, dat nu eigendom is van de literaire sociëteit ´De Witte´, laten ingraven. Misschien oogt het museum daarom wel zo vriendelijk, zo zonder die weerbarstige Quist gevels. Scheveningen heeft twee gezichten : het oude vissersdorp en in schrijnend contrast daarmee de badplaats. Lang voor de enorme expansie van architectonische misère Scheveningen overspoelde, liet Koning Willem I in 1826 voor zijn ziekelijke gemalin een neo-classistisch paviljoen op een duintop bouwen. Lag het vroeger eenzaam ten noord-oosten van het dorp, nu wordt het paviljoentje door nog slechts een duinareaal van minder dan een hectare gescheiden van de kakafonie van bontgekleurde strandtenten, gokhallen en patatkramen. Op deze plek kreeg Wim Quist de bijna onmenselijke opgave om een particulier museum voor de collectie moderne sculpturen van Theo Scholten, oud directeur van Robeco, en zijn vrouw te bouwen. ´Ik heb eigenlijk naar dat andere Scheveningen gekeken´, vertelt Wim Quist. ´Ik heb meer gelet op het rijtje huizen van het oude dorp net voor het paviljoen. Die maat is klein en intiem. Ik vond dat het nieuwe museum daar een goede buurman voor moest zijn.´ Net als bij het Cobra museum gebruikte Wim Quist een geometrische figuur voor de plattegrond van Beelden aan Zee. Het museum bestaat uit een grote cirkel links en een grote cirkel rechts van het paviljoen, alsof ze het gebouwtje omarmen. Quist : ´Een verwijzing naar de rondingen van de twee uitbouwen van het paviljoen in de jaren twintig. Op dat moment was er van ´ingegraven´ nog helemaal geen sprake. Het paviljoen was een gegeven en de opdrachtgever had ik nodig om tot een oplossing te komen. Dan krijg je zo´n ingeving ineens cadeau.´ Een stille aanklacht De twee cirkels snijden elkaar op het punt waar zich de wit gestucte gewelfde kelder van het paviljoen bevindt. En ook alleen dat gedeelte van het paviljoen maakt deel uit van de tentoonstellingsruimte. In het rechtergedeelte bevindt zich de ingegraven entree en de grote zaal, links liggen de terrassen die op verschillende hoogtes zijn aangelegd en met elkaar zijn verbonden door trappen en een hellingbaan. De terrassen worden omgeven door betonwanden waartegen aan de buitenkant het zand van de duinen ligt. ´Ik was zo bezig met die cirkels dat ik de gevel helemaal ben vergeten´, grapt Quist. ´De gevels zijn totaal ondergeschikt aan het ruimtelijk beeld. Eigenlijk hebben de terrasmuren het begrip gevel ingevuld.´ Door het cirkelpatroon ontvouwt zich in het museum een parcours dat de bezoeker afwisselend naar ´gesloten´ en ´open´ tentoonstellingsruimten voert. Via de toegang aan de Harteveltstraat, stijgt de bezoeker met een trap of lift naar de entree die grotendeels onder het zand ligt. Via een gang vanuit de grote museumzaal komt men in de zeezaal (onder het paviljoenterras) en de kelderzaal (recht onder het paviljoen). Vandaar loopt weer een gang die de bezoeker naar de terrassen aan de Jongeneelstraat leidt. Wie zich aan de opgegeven route houdt, kan op de terrassen genieten van het uitzicht. Naarmate je stijgt geven ze steeds meer van hun omgeving prijs : eerst het paviljoen, dan de Scheveningse pier en de boulevardbebouwing. De op een na grootste verrassing van het museum Beelden aan Zee is dat je binnen nergens het gevoel hebt dat je bent ingegraven. De grote museumzaal krijgt daglicht door middel van lichtopeningen in het stalen dak. Voor de binnenmuren koost Quist een licht zandkleurige betonsteen. Maar de meest markante ruimte ligt in de al eerder genoemde paviljoenkelder. Voor het museum is de vloer van deze kelder zo´n anderhalve meter verdiept. Door aan de zeezijde drie grote openingen te maken, wordt de kelder verbonden met de zeezaal. Door zijn ligging vormt deze zaal het hart van het museum. Totaal onverwacht, want je bent tenslotte op kelderniveau, schenkt Quist je hier een van de meest aangrijpende uitzichten op de zee. Beelden aan Zee is in al zijn schoonheid bovenal een stille aanklach tegen de oprukkende lelijkheid.
© Copyright 2025 ExpyDoc