Lezing De opbouw van toerisme in Zeeland (Jeanine Dekker, SCEZ).

De opbouw van het toerisme in Zeeland en de relatie met landschap en erfgoed
lezing Cultuurhistorische Dag, 18 juni 2014 door Jeanine Dekker
Dames en heren,
Welke rol speelden landschap en erfgoed door de eeuwen heen in het toerisme in Zeeland? Dat is
kort maar krachtig waar ik het in deze lezing over wil hebben.
Maar ik begin met een definitiekwestie. Wat verstaan we precies onder toerisme? We hebben er
denk ik allemaal wel een idee van. Maar is iemand uit Rotterdam die een dagje naar het strand in
Renesse gaat een toerist? En de Goesenaar die een weekje op een camping in De Braakman
doorbrengt? Volgens de World Tourism Organization (WTO) is toerisme al het reizen dat minimaal
één overnachting en maximaal een verblijf van één jaar van huis omvat. Dat is wel erg algemeen. Het
Centraal Bureau voor de Statistiek heeft daar drie criteria aan toegevoegd. 1) De bezoeken moeten
plaatsvinden buiten de normale omgeving, 2) ze moeten langer duren dan twee uur, en 3) ze moeten
worden gedaan vanuit een recreatief of zakelijk motief. Op dat laatste zou ik nog een nuancering
willen aanbrengen. Ik zou aan de definitie willen toevoegen dat een toerist iemand is die in zijn vrije
tijd reist in de verwachting ontspanning te vinden.
Belangrijk is dat toerisme het verblijf veronderstelt in een andere omgeving. Toeristen zijn weg uit de
vertrouwde omgeving waarin ze dagelijks verkeren. Toerisme, kortom, gaat over het vreemde, over
een andere wereld die mensen gaan betreden en ontdekken.
Wat is daarvoor nodig? In de eerste plaats: geld, in de vorm van voldoende inkomen, om vervoer en
logies te kunnen betalen. In de tweede plaats: tijd - je moet naast de tijd die je nodig hebt om in je
levensonderhoud te voorzien beschikken over tijd die vrij besteedbaar is: vrijetijd dus. En in de derde
plaats: middelen om je te kunnen verplaatsen, een auto, fiets of de trein bijvoorbeeld. Als we dat zo
op een rijtje zetten, wordt meteen duidelijk dat reizen in het verleden alleen voor rijke mensen was
1
weggelegd. De opkomst van het massatoerisme, zoals wij dat nu kennen, is een heel recent
verschijnsel. Ik kom daar nog op terug.
Wie zou de eerste toerist in Zeeland zijn geweest? Albrecht Dürer maakt wat mij betreft een goede
kans. De kunstenaar maakte in 1520 een reis naar de Nederlanden en bezocht ook Zeeland. De
eerste nacht bracht hij op zee door.
Zelfportret Albrecht Dürer.
Hij schrijft in zijn reisverslag: "Het was erg koud en we hadden niets te eten en te drinken. 's
Zaterdags kwamen we in Goes en daar heb ik een meisje in klederdracht getekend. Vandaar voeren
we naar Arnemuiden. Wij voeren langs ondergelopen plaatsen, waar we de nokken van de daken
boven het water zagen uitsteken. En we voeren langs het eilandje Wolfersdijk en langs het stadje
Kortgene naar een ander dichtbij gelegen eiland. [...] Daarna voer ik naar Veere, waar schepen uit
alle lande aanleggen; het is een erg aardig stadje." Dürer raakte in een hachelijk avontuur verzeild
toen het scheepje waarop hij in Arnemuiden arriveerde, werd geramd door een ander schip. Dürers
boot sloeg los en raakte op drift. Terwijl aan de wal al voor hun leven werd gevreesd, lukte het de
schipper om de boot naar de kant te brengen. "Maar Middelburg is een mooie stad", zo vervolgt
Dürer zijn relaas, "heeft een bijzonder fraai raadhuis met een prachtige toren, en overal is veel kunst.
Er is een buitengewoon kostbaar gestoelte in de abdij en een schitterende stenen kloostergang en
een mooie parochiekerk. En verder was de stad ook prachtig om te tekenen. Zeeland is bekoorlijk en
het is wonderlijk om te zien, vanwege het water. Dat staat hoger dan het land."
Dürer deelt nogal wat interesses met de toeristen die vandaag de dag Zeeland bezoeken. Hij heeft
oog voor kunst, cultuur, landschap en het volksleven. Tijdens dit bezoek wordt hij ook
geconfronteerd met de gevaren van de zee. Hij ziet dorpen die zijn ondergelopen als gevolg van
stormvloeden. Hij moet op het water zelfs vrezen voor zijn leven. Dat doet denken aan het
onvoorspelbare dat watersporters op de Zeeuwse wateren ervaren. Daarin gaat een enorme
aantrekkingskracht schuil. Het refereert aan het sublieme, iets dat in de vroege 19de eeuw al door
filosofen en kunstenaars werd ontdekt als een bijzondere vorm van schoonheid. Het verwijst naar
een grootsheid die we niet kunnen bevatten en die vaak in verband wordt gebracht met
overweldigende natuur. Ook het Watersnoodmuseum en de stormvloedkering - topattracties in
Zeeland - refereren aan het overweldigende van de natuur, dat catastrofaal kan uitpakken (zie het
Watersnoodmuseum) maar ook beheerst kan worden (zie de plek waar we vandaag zijn).
We maken een sprong. 300 jaar na Dürer. Jacob van Lennep en Dirk van Hogendorp, twee studenten
uit Leiden, trekken in de zomer van 1823 te voet door Nederland. In de avond van vrijdag 22
augustus - het is al donker - zetten ze op het eiland Tholen voet op Zeeuwse bodem. Van daaruit
trekken ze naar Zuid-Beveland en na een tocht over dat eiland laten ze zich over het Sloe overzetten
2
naar Walcheren. Aan hun oog trekken korenvelden voorbij, akkers met meekrap en aardappelen,
dicht begroeide dijken, zandwegen omgeven door olmen en kleine lindebomen. Ze bezoeken
herbergen met praatgrage kasteleins, wachten op boten om hen naar het volgende eiland te
brengen, en souperen met menige advocaat, dokter, rechter en burgemeester. Ze toonden
belangstelling voor "antieke" boerenkleding, graftombes van zeehelden en rijke ambachtsheren,
kunstkabinetten, schilderijen van graven en gravinnen en van vorsten en vorstinnen. Ze deden
tijdens hun rondrit ook buitenplaatsen op Walcheren aan, in Middelburg het museum van het
Genootschap, de bibliotheek, de tekenschool, de spinschool, het gekkenhuis, de Statenzaal met
wandtapijten, de Lange Jan en in Vlissingen de scheepswerf.
Net als bij Dürer betrof hun belangstelling de kunst en cultuur, maar we zien hun interesse ook
uitgaan naar historische bezienswaardigheden en de wetenschap. En naar de natuur.
Een dikke tien jaar na de voettocht van Van Lennep en Van Hogendorp komen de eerste mensen
naar Domburg om er zeebaden te nemen. Dit moment wordt vaak beschouwd als het begin van het
toerisme in Zeeland. Zeewater werd een therapeutische en geneeskrachtige werking toegedicht.
Stedelingen in heel Europa ontdekten het genieten aan het strand. Aan de Duitse, Franse en Engelse
kust waren al eerder badplaatsen ontstaan. In Nederland kwam eerst de badplaats Scheveningen tot
ontwikkeling. Daarna Domburg. Begin jaren dertig van de 19de eeuw arriveerden de eerste
badgasten - toen nog vooral uit Middelburg.
Na 1885 kreeg Domburg als badplaats ook buiten Zeeland grote bekendheid. Dat kwam door dokter
Mezger, die zich in het nabijgelegen Oostkapelle had gevestigd. Onder zijn patiënten bevonden zich
leden van koninklijke families en de adel uit heel Europa. Zij volgden hem naar de Walcherse kust. Er
werd in 1889 in Domburg een majestueus badpaviljoen gebouwd. In het kielzog van de Europese
elite volgden kunstenaars als Jan Toorop en Piet Mondriaan.
Europese aristocraten trokken naar Domburg om er te werken aan hun gezondheid, maar vooral ook
om er samen te zijn. Een verblijf aan zee was een teken van goede smaak en een manier om zich van
anderen te onderscheiden. Toen ook de hogere burgerij - dus rijke fabrikanten en kooplieden - zich
deze gewoonte ging aanmeten en naar de zee trok, verloor de aristocratie zijn belangstelling.
Strandleven bij Domburg omstreeks 1920. (Zeeuws Archief, Historisch-Topografische Atlas Veere)
3
Maar de trend was gezet. Het aantal badgasten in Domburg nam toe, vooral toen Domburg na de
aanleg van de stoomtram in 1906 makkelijker te bereiken was. Ook in andere plaatsen ontwikkelde
zich een badcultuur. Met Vlissingen en Burgh-Haamstede voorop, gevolgd door Zoutelande, Renesse
en op Zeeuws-Vlaanderen Cadzand en Breskens.
In de eerste helft van de 20ste eeuw zien we de voortekenen al van het massatoerisme dat na 1950
zou opkomen. Grotere groepen van de bevolking gingen beschikken over meer koopkracht, mobiliteit
en vrijetijd. Behalve het verblijftoerisme nam ook het dagtoerisme toe. De betere wegen, de tram,
auto en autobus boden alle mogelijkheden om gemakkelijker dan ooit naar Zeeland te komen en je
daar te verplaatsen. Dat het 'vreemdelingenverkeer' gunstig was voor de lokale economie, begon
men steeds meer te beseffen. De toeristische promotie van Zeeland nam grotere vormen aan. Er
kwamen VVV's. De eerste in Zeeland werden in 1892 in Middelburg en Vlissingen opgericht.
De eerste behuizing van de VVV Middelburg. (Zeeuwse Bibliotheek, Beeldbank Zeeland)
In het bestuur van de VVV's zaten vaak lokale prominenten die begrepen hoe belangrijk het
vreemdelingenverkeer voor de plaatselijke economie was. Samen met het bedrijfsleven zorgden ze
ervoor dat Zeeland de toeristen ook iets te bieden had. Er kwamen gidsen met informatie over de
provincie en tips voor uitstapjes. Het was de tijd van toeristische tochten langs de bloeiende
boomgaarden in Zuid-Beveland, er kwamen boottochten, er werden fietspaden aangelegd en
Vlissingen kreeg een boulevard en een pier.
Vanaf de jaren vijftig nam het aantal vakantiedagen van Nederlanders toe. Het gemiddelde inkomen
steeg, mede dankzij de invoering van de vakantietoeslag. Zeeland werd bovendien veel makkelijker
bereikbaar vanuit de Randstad. De opening van de Grevelingendam en de Zeelandbrug had een
enorm effect, vooral voor Schouwen-Duiveland. In de jaren 60 en 70 groeide het toeristisch verkeer
naar Zeeland explosief. Veel sneller dan elders in het land. Ook kwamen er steeds meer
buitenlanders, voornamelijk Belgen en Duitsers. De particuliere kamerverhuur nam toe. Bekend zijn
de verhalen van gezinnen die in de mindere kamers van het huis gingen wonen of in een verbouwd
schuurtje en de beste kamers in huis aan de gasten lieten.
Bevordering van het toerisme werd een beleidszaak van de provinciale overheid. Dat resulteerde
onder meer in de ontwikkeling van het Veerse Meer als recreatiegebied. Dorpen en steden
profileerden zich met speciale activiteiten. Zo kreeg Goes een fruitcorso en Middelburg een klank- en
lichtspel in de Abdij.
4
Fruitcorso Goes, 1958. (Zeeuwse Bibliotheek, Beeldbank Zeeland)
Sinds het midden van de jaren tachtig wordt het vakantieseizoen steeds langer en houden mensen
meer vakanties per jaar. Maar het massatoerisme kende ook zijn schaduwkanten: (verkeers)drukte,
criminaliteit en overbezette accommodaties.
En zo belanden we dan in het Zeeland van nu. Welk beeld hebben toeristen van Zeeland? Uit
onderzoek blijkt dat ze hechten aan het landschap en erfgoed. Kennelijk vormen die een uitstekend
decor om te fietsen, te wandelen en te winkelen, de top 3 van toeristische activiteiten in het seizoen
2012-2013. Dit wordt bevestigd door een onderzoek naar de kernwaarden die Zeeland voor toeristen
heeft. Ik laat ze in drie diagrammen passeren. Allereerst de kernwaarden die de Nederlanders aan
Zeeland toedichten. Zij verbinden Zeeland met authentiek, rustgevend en vrijheid. Deze kenmerken
kregen de hoogste scores, namelijk meer dan 30%.
Kernwaarden Zeeland volgens Nederlanders. (bron: Kenniscentrum Kusttoerisme
http://www.kenniscentrumtoerisme.nl/k/nl/news/view/17109/1522/beter-een-goede-buur.html)
5
Bij de Belgen springen gastvrij en rustgevend eruit.
Kernwaarden Zeeland volgens Belgen. (bron: Kenniscentrum Kusttoerisme
http://www.kenniscentrumtoerisme.nl/k/nl/news/view/17109/1522/beter-een-goede-buur.html)
En bij de Duitsers gastvrij, authentiek, open en vrijheid. In die waarden zitten even zo vele
verwijzingen naar landschap en erfgoed. Je leest er de rust en vrijheid in van de fietser, wandelaar en
watersporter.
Kernwaarden Zeeland volgens Duitsers. (bron: Kenniscentrum Kusttoerisme,
http://www.kenniscentrumtoerisme.nl/k/nl/news/view/17109/1522/beter-een-goede-buur.html)
Op het authentieke - veel genoemd door zowel Nederlanders als Duitsers - wil ik wat verder ingaan,
omdat dit aspect bij uitstek te maken heeft met erfgoed en landschap. Authenticiteit gaat over
beelden en betekenissen. Die veranderen door de tijd heen en in een voortdurend samenspel tussen
toeristen, de lokale bevolking en het toeristisch bedrijfsleven. Alle partijen eigenen zich beelden en
waarden toe.
6
De hang naar authenticiteit, het verlangen een soort oorspronkelijkheid of het ‘eigene’ te ontdekken
en te ervaren, is een typisch fenomeen dat in de 19de eeuw opduikt. Het wordt zichtbaar in ideeën
rond natuur en erfgoed. Laten we eerst nog even teruggaan naar Dürer en naar de manier waarop hij
keek naar de plaatsen waar hij langs reisde. Hij waardeerde de kunst en architectuur van gebouwen,
hij lijkt minder op zoek naar hun verleden. Later kregen monumentale gebouwen betekenis omdat ze
een herinnering vormden aan een historisch feit of een persoon die ermee was verbonden. Het zijn
precies die gebouwen, voorwerpen en plekken die Van Lennep en Van Hogendorp aflopen. Maar aan
het eind van de negentiende en vroege twintigste eeuw veranderde de reikwijdte van het begrip
‘monument’. Een monument ontleende steeds meer betekenis aan zijn intrinsieke historische
waarde en aan het ensemble waarvan het deel uitmaakt.
Eind 19de eeuw ontstond ook een nieuwe gevoeligheid voor de natuurlijke omgeving. Die liet zich
aflezen aan de toenemende populariteit van wandelen, het maken van fietstochtjes in de ‘vrije
natuur’ en aan de groeiende interesse voor de natuur als studieobject. In deze nieuwe waardering
van de natuur zat ook het idee vervat dat de natuur zijn eigen wordingsgeschiedenis verbeeldt.
Dieren, planten en de bodem zijn de getuigen van het verleden. Hier haakt het nieuwe natuurbesef
in bij het begrip authenticiteit. Want net als monumentale gebouwen verwijst de natuur dus naar
historische betekenis en naar een andere, misschien wel oorspronkelijke staat. Naar iets eigens.
De gebouwde en de natuurlijke omgeving werden in de loop van de 20ste eeuw bovendien steeds
meer in samenhang gewaardeerd. Culturele en natuurlijke elementen vormden ensembles, die als
geheel betekenis kregen. Begrippen als stedeschoon, landelijk schoon, stads- en dorpsgezichten
ontstonden, evenals het besef van de kwetsbaarheid ervan. Vooral het schilderachtige, pittoreske
van dat soort ensembles werd gewaardeerd. Kleur, contrast, textuur, harmonie: al die visuele
kenmerken werden van belang voor de waardering van een landschap, dorp of stad. We leven nog
steeds in de echo daarvan.
Historisch stedeschoon van Veere. (Zeeuws Archief, Historisch-Topografische Atlas Veere)
Maar er kwam nog iets bij. In 1893 brachten de zojuist opgerichte VVV's in Middelburg en Vlissingen
een Gids door Walcheren uit. Daarin werd Walcheren aanbevolen met het strand, Middelburg en
Vlissingen met hun oudheidkundige verzamelingen, het Kunstmuseum in Middelburg, de
scheepswerf De Schelde. Er stonden suggesties in voor wandelingen en rijtoertjes per koets. Maar er
ontbrak iets, zo liet een Vlaamse journalist weten. “Ik wenschte wel, had men onder de
bezienswaardigheden niet vergeten wat ik aanzie als de voornaamste, van het standpunt van den
7
vreemdeling althans. Ik meen de boerenbevolking. Dat de geboren Zeeuw dat niet weet, is gansch
natuurlijk; maar als vele vreemdelingen zich laten overhalen tot een uitstapje in Zeeland, dan is het
juist omdat in dit gewest de nationale kleederdracht is bewaard gebleven. Juist zulk feit maakt
Walcheren tot een der merkwaardigste gewesten in ons werelddeel. Op onzen tijd wordt alles zoo
eenvormig, zo eentonig; en dáár, aan onze grens, te bereiken op een paar uur reizens per spoor of
per boot, leeft een volksstam die, trots het moderne nivelleeringswerk, zich zelf is gebleven!”
Het is duidelijk. Behalve de natuur en monumentale gebouwen en stadsgezichten - de materiële
cultuur - verlenen ook traditionele gebruiken van de lokale bevolking - de immateriële cultuur authenticiteit aan een streek. In de folklorisering die daarop in de jaren zestig en zeventig volgde,
werden deze gebruiken verder opgepoetst. En nog steeds krijgen Zeeuwse iconen als het Zeeuws
Meisje en de Zeeuwse knop nieuwe invullingen.
De vermeende eigenheid of authenticiteit van zijn nieuwe omgeving is voor een toerist buitgewoon
aantrekkelijk. Hij of zij heeft zich immers aan zijn dagelijkse omgeving ontrukt en is op zoek naar dat
andere, naar datgene wat onderscheidend is ten opzichte van thuis. Hij wil andere perspectieven
zien, andere kennis opdoen, andere waarheden ontdekken. Hij heeft om het in de woorden van de
socioloog John Urry te zeggen een “tourist gaze”. Een authentieke ervaring is voor een toerist vooral
een ervaring die verschil maakt met thuis. We horen de ‘tourist gaze’ in het citaat van de Vlaamse
journalist terug. De eigen bevolking vindt het vanzelfsprekend, maar voor de toerist is de Walcherse
streekdracht datgene dat alles anders maakt. Het afwijkende. Het authentieke.
Prentbriefkaart met Walcherse streekdrachten. (Zeeuws Archief, Historisch-Topografische Atlas Veere)
Tegenwoordig hebben we te maken met toeristen die hun vakantie op geheel individuele wijze
vormgeven. Uniek en verantwoord: dat is het credo. En iedereen doet daarmee iets anders. Daarom
denk ik dat er een toekomst is weggelegd voor toerisme dat uitgaat van veelzijdigheid in erfgoed en
landschap. En dat uitgaat van een historische gelaagdheid binnen dat erfgoed en landschap. Een plek
heeft meer dan één geschiedenis. Meer dan één verhaal. En één verhaal kan ook meerdere plekken
hebben. Overal in Zeeland zijn dwarsdoorsneden door de tijd te maken en dwarsverbanden te
leggen. Zo kan de geschiedenis van Zeeland doorheen de tijd en ruimte worden beleefd. Sinds begin
dit jaar is bij de SCEZ in samenwerking met andere partners op het gebied van erfgoed en landschap
een platform van start gegaan waarop dat gebeurt. Zeeuwse Ankers: de culturele biografie van
8
Zeeland. Nu nog vooral een website met verhalen,
verhalen filmpjes en activiteiten rond het erfgoed van
Zeeland. Straks ook herkenbaar als QR-codes in het landschap. En als ankerplaatsen: plekken waar
w
je
de gelaagdheid in de tijd kunt ervaren. Waar meerdere verhalen worden verteld uit verschillende
tijdvakken over verschillende thema’s die die plek hebben gevormd tot wat hij nu is. Neemt u als u
straks weer thuis bent eens een kijkje op www.zeeuwseankers.nl.
www.zeeuwsea
9