Opdracht 1 (klas): Tekst lezen

week 40 – 29 september 2014 – opdrachten niveau A
Verwijswoorden begrijpen
1. Lees de uitleg en de tip.
Weet je het nog? Een verwijswoord wijst naar een ander woord.
In veel zinnen in de tekst staan verwijswoorden.
Bijvoorbeeld: het, hij, daar, die, dat, ze, haar, er, deze.
Op de plaats van het verwijswoord kun je altijd een ander woord invullen.
In regel 11-12 staat:
Dinsdagavond 30 september is het Kinderboekenbal. Dat is de opening van
de Kinderboekenweek.
Wat wordt bedoeld met ‘Dat’? Dat is ‘het Kinderboekenbal’.
Dat
het Kinderboekenbal
Dus: het verwijswoord dat verwijst naar de woorden het Kinderboekenbal.
Een verwijswoord wijst altijd naar een woord dat een stukje terug in de tekst
staat. Meestal staat dat woord in de vorige zin. Maar soms moet je nog een
stukje verder terug lezen.
2. Lees de tekst met het stappenplan. In de stukjes tekst Griffels en Penselen, Zestig
Spiegels en Spoorspel staan veel verwijswoorden. Zie je tijdens het lezen een
verwijswoord? Zet er dan een streep onder.
Kom je nog moeilijke woorden tegen in de tekst? Gebruik dan de woordhulp.
Lees de zinnen hieronder en op de volgende bladzijde. Zoek de zinnen op in de tekst.
Waarnaar verwijzen de verwijswoorden? Kijk in de tekst en vul op elke lijn een woord in
3. In regel 13 staat: Die zijn voor de beste kinderboeken van Nederland.
Wie of wat wordt bedoeld met Die?
Vul in: ____________________________________________________ zijn voor de
beste kinderboeken van Nederland.
pagina 1 van pagina
4
1 van 4
week 40 – 29 september 2014 – opdrachten niveau A
4. In regel 14 staat: Deze prijzen zijn voor de boeken met de mooiste tekeningen.
Welke prijzen worden bedoeld met Deze?
Vul in: ____________________________________________________ zijn voor de
boeken met de mooiste tekeningen.
5. In regel 16 staat: Ze kreeg de prijs voor haar tekeningen in Het Raadsel van alles wat
leeft.
Wie wordt bedoeld met haar?
Vul in: Ze kreeg de prijs voor de tekeningen van _____________________________
in Het Raadsel van alles leeft.
6. In regel 21-22 staat: Het gaat over de verlegen Jurre.
Wat wordt bedoeld met Het?
Vul in: _______________________________________ gaat over de verlegen Jurre.
7. In regel 24 staat: Daar ziet hij vreselijk tegenop.
Wie of wat wordt bedoeld met hij?
Vul in: Daar ziet ____________________________ vreselijk tegenop.
8. In regel 25-26 staat: Hij krijgt er bijzondere tips voor zijn spreekbeurt.
Wie of wat wordt bedoeld met er?
Vul in: Hij krijgt ___________________________________________________
bijzondere tips voor zijn spreekbeurt.
9. In regel 31 staat: Daarover reis je met je eigen trein.
Wat wordt bedoeld met Daarover?
Vul in: Over _____________________________________ reis je met je eigen trein.
Een tabel invullen
In de tekst ‘Feest in de Kinderboekenweek’ heb je gelezen over schrijvers, boeken,
prijzen en meer.
Kijk nog eens in de tekst. Zet alle schrijvers, boeken, prijzen en andere dingen in het
schema op de volgende bladzijde.
pagina 2 van pagina
4
2 van 4
week 40 – 29 september 2014 – opdrachten niveau A
Let op! Maak je deze opdracht op dinsdag 30 september? Dan kun je de prijswinnaar en
het winnende boek van de Gouden Griffel nog niet invullen. Vul dit dan later deze week
in.
Kinderboekenweek 2014
Is van
_______________ 2014 tot en met _______________ 2014
Thema
________________________________
‘Gouden’ prijzen
Gouden Griffel
_______________________
Prijswinnaars (namen)
_______________________
_______________________
Winnende boeken
_______________________
_______________________
Kinderboekenweekgeschenk en cadeau
Boek Zestig Spiegels
_______________________
Schrijver
_______________________
Waar gaat het over?
_______________________
_______________________
_______________________
_______________________
_______________________
_______________________
Vragen bij de tekst maken
1. Kijk in de inleiding. Waarom is de Kinderboekenweek er?
__________________________________________________________________
__________________________________________________________________
2. In regel 19 en regel 29 staat het woord geschenk (kinderboekenweekgeschenk). In
de tekst staat een woord dat hetzelfde betekent.
Welk woord is dat? En in welke regel staat dat woord?
____________________________________________________________________
pagina 3 van pagina
4
3 van 4
week 40 – 29 september 2014 – opdrachten niveau A
3. In regel 33 staat: lees- en speelplezier.
a. Welke twee woorden staan hier eigenlijk?
_______________________________ en _______________________________
b. Wat betekenen deze woorden?
_________________________________________________________________
_________________________________________________________________
4. In het stukje tekst Zestig Spiegels staat beschreven waar het boek Zestig Spiegels
over gaat.
a. Zou jij dat boek willen lezen? Waarom wel of niet?
___________________________________________________________________
b. Hoe kun je aan dat boek komen?
___________________________________________________________________
5. Stel je voor dat je schrijver bent en je bent op het Kinderboekenbal. Daar hoor je dat
je de Gouden Griffel wint.
Wat doe je dan? Wat voel je? Wat hoor je en wat zie je?
___________________________________________________________________
___________________________________________________________________
De mooiste boeken van onze klas
1. Luister naar je juf of meester. Jullie gaan zeggen wat je van kinderboeken vindt.
Daarna ga je het op een formulier invullen.
2. Ga in groepjes van drie zitten.
Eén van ieder groepje vult een formulier in.
3. Heb je het boek gelezen en vond je het mooi? Of wil je het lezen? Schrijf dan een 1
op. Je schrijft een 2 op als twee van je groepje het willen. En je schrijft een 3 op als
drie van het groepje het willen.
4. Vind je de illustraties mooi? Als er geen tekeningen in staan, zet je een streepje (-).
5. Daarna geef je het boek met het formulier door. Doe hetzelfde met de andere
boeken.
6. De juf of meester telt alles op en praat met de klas over de uitkomst.
pagina 4 van pagina
4
4 van 4