e-attendering - Boot Haeser Walraven advocaten

IN DEZE E-ATTENDERING HEBBEN WIJ EEN SELECTIE GEMAAKT VAN RECENTE
UITSPRAKEN VAN DE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK VAN DE RAAD VAN STATE.
HEEFT U HIER VRAGEN OVER? NEEM DAN CONTACT MET ONS OP.
T: 010 217 93 30.
Niet meenemen nieuwe ontwikkeling I
AbRS 23 juli 2014, nr. 20130433/1
In het stelsel van de Wro is een bestemmingsplan het instrument waarin de wenselijke
toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de
vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier
initiatief, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en
ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende
gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld, aldus de
Afdeling. In deze casus had appellante in haar zienswijze op het ontwerpplan te
kennen
gegeven
dat
zij
haar
kantoorpand
wil
verbouwen
tot
een
appartementengebouw en dat voor deze verbouwing een bouwplan is opgesteld. Ook
is de raad verzocht een woonbestemming toe te kennen. Nu duidelijk is wat
appellante met haar initiatief beoogt, was het initiatief naar het oordeel van de
Afdeling voldoende concreet. Voorts is dit tijdig kenbaar gemaakt. Echter, in het
kader van vooroverleg over de vergunning heeft de gemeente medegedeeld dat de
ontwikkeling niet kan worden aangemerkt als een verandering van beperkte omvang,
dat een ruimtelijke onderbouwing nodig is en dat nader onderzoek dient te worden
gedaan naar de aspecten verkeer, geluid, actuele behoefte en financiële haalbaarheid.
Nu appellante het initiatief heeft genomen voor een functiewijziging en de raad de
toegekende bestemming in overeenstemming acht met een goede ruimtelijke
ordening, lag het op de weg van appellante om nader onderzoek te doen. Maar
appellante heeft dat (nog) niet gedaan. Daarom heeft de raad in redelijkheid kunnen
afzien van een beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de met het
initiatief beoogde functiewijziging.
Niet meenemen nieuwe ontwikkeling II
AbRS 30 juli 2014, nr. 201308781/1
Het uitgangspunt van het bestemmingsplan is de bestaande legale situatie als
zodanig te bestemmen. Hoewel de raad te kennen heeft gegeven dat het de voorkeur
heeft om de bedrijfsbestemming voor een perceel om te zetten in een
woonbestemming, had volgens de raad eerst duidelijkheid verschaft moeten worden
over de situering, woningtype en afmetingen voor de herinrichting. Nu appellant geen
concreet plan heeft voor dit perceel heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in
redelijkheid de bestemming "Bedrijf" kunnen toekennen.
Volgens de Afdeling valt echter niet in te zien waarom de raad niet heeft beoordeeld
of een wijzigingsbevoegdheid naar een woonbestemming had kunnen worden
toegekend. Daarbij is van belang dat deze locatie in het beleid als potentiële
inbreidingslocatie is aangewezen, appellant tijdig de wens heeft geuit om een
woonbestemming te realiseren en de raad een woonbestemming, gelet op de
woonomgeving waarin het perceel is gelegen, ook wenselijk acht. Weliswaar houdt de
opname van een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan in dat het eventuele
gebruik daarvan in beginsel in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening
moet worden geacht, maar daarbij dient, anders dan de raad stelt, enkel onderzocht
te worden of een bepaalde invulling van die bevoegdheid mogelijk is, waarbij
desgewenst specifieke randvoorwaarden in de wijzigingsvoorwaarden kunnen worden
opgenomen. Daarom heeft de raad niet deugdelijk gemotiveerd dat het toekennen
van een wijzigingsbevoegdheid niet mogelijk is. Het betoog slaagt.
Hogere waarden en gevelmaatregelen
AbRS 23 juli 2014, nr. 201400907/1
Appellant betoogt dat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt of voor zijn woning
aan de maximale binnenwaarde kan worden voldaan en welke maatregelen dienen te
worden getroffen als dit niet het geval is. Hij voert hiertoe aan dat de geluidwering
van zijn woning niet is onderzocht.
Volgens de Afdeling volgt uit de systematiek van de Wet geluidhinder (Wgh) dat eerst
na vaststelling van hogere waarden behoeft te worden bepaald of gevelisolerende
maatregelen moeten worden getroffen. Het bestreden besluit (hogere waarden) gaat
niet over de verplichting tot het treffen van maatregelen aan de gevel. De vraag of
deze verplichting bestaat en hoe daaraan uitvoering wordt gegeven, staat los van de
beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit en is om die reden in
deze beroepsprocedure niet aan de orde (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 23
februari 2011, 200910078/1/M3).
Juli/augustus 2014
Brand in failliet bedrijf, verontreinigd bluswater,
overtreding, kostenverhaal
AbRS 23 juli 2014, 201307728/1
Na het blussen van een brand in een failliet bedrijf is vervuild bluswater via een
afvoerput van het naastgelegen bedrijf in een sloot terecht gekomen. Het waterschap
heeft spoedeisende bestuursdwang toegepast en wil de kosten daarvan verhalen op
de failliete boedel. De curator komt daartegen op en betoogt dat het naastgelegen
bedrijf de overtreder is van het verbod van de Waterwet om stoffen te brengen in een
oppervlaktewaterlichaam. De Afdeling volgt dit niet. Verder oordeelt de Afdeling ook
dat de bluswerkzaamheden die ertoe hebben geleid dat verontreinigd water in de
sloot is terecht gekomen, aan de curator van het failliete bedrijf kunnen worden
toegerekend. Verder zijn de kosten van de toepassing van bestuursdwang, gelet op
de jurisprudentie van de Hoge Raad hierover, een boedelschuld. “De toepassing van
bestuursdwang en een eventueel verhaal van de kosten daarvan zijn immers het
gevolg van het handelen of nalaten van de curator in strijd met de uit hoofde van zijn
hoedanigheid als curator in het faillissement van Bavin op hem rustende verplichting
om de Waterwet na te leven, althans handelen of nalaten dat aan hem in zijn
hoedanigheid van curator kan worden toegerekend. De rechtbank heeft in hetgeen de
curator aanvoert dan ook terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het
dagelijks bestuur niet heeft kunnen beslissen dat de kosten van de toepassing van
bestuursdwang worden verhaald op de boedel van Bavin.”
Wijzing bouwvergunning bij beslissing op bezwaar,
geen nieuwe aanvraag nodig
AbRS 23 juli 2014, nr. 201303601/1
Bij de beslissing op bezwaar tegen een bouwvergunning zijn wijzigingen van het
bouwplan betrokken van ná de bouwvergunningverlening. Appellanten betogen dat
voor die wijzigingen een nieuwe aanvraag had moeten worden ingediend. De
wijzigingen zijn niet zonder meer als gering aan te merken maar zijn in planologisch
opzicht niet van grote betekenis. Voor appellanten wordt de situatie iets gunstiger en
niet is gebleken dat derden hierdoor in hun belangen zijn geschaad. De wijzigingen
moeten als van ondergeschikte aard worden gezien en konden daarom worden
betrokken bij de beslissing op bezwaar. Een nieuwe bouwaanvraag was niet nodig.
Storten drugsafval op terrein onschuldige eigenaar
AbRS 6 augustus 2014, nr. 201402325/1
Op een perceel worden vaten met afval van de productie van synthetische drugs
aangetroffen. Het college past spoedeisende bestuursdwang toe en richt de
beschikking tot de eigenares van het perceel. Zij is volgens het college overtreder van
de zorgplicht van artikel 13 Wet bodembescherming. Ook heeft ze volgens het college
in strijd met het stortverbod van de Wet milieubeheer afval gestort buiten een
inrichting. De Afdeling volgt dit niet. De zorgplicht van artikel 13 Wet
bodembescherming geldt alleen voor degene die handelingen heeft verricht of aan
wie de handelingen kunnen worden toegerekend. Dat is hier niet het geval. Evenmin
Juli/augustus 2014
is de eigenares van het perceel degene die heeft gestort. Het besluit tot toepassing
van spoedeisende bestuursdwang wordt vernietigd, zodat geen kostenverhaal kan
plaatsvinden.
Beheersverordening, tekst op algemeen
toegankelijke wijze beschikbaar? Exceptieve
toetsing
AbRS 13augustus 2014, nr. 201401280/1
De rechtbank heeft geoordeeld dat de integrale tekst plaatsing van de
beheersverordening door de wijze waarop die is geplaatst op de website
www.ruimtelijkeplannen.nl , niet op een algemeen toegankelijke wijze beschikbaar is.
Pas na een presentatie ter zitting kon de integrale tekst van de verordening aan de
rechtbank worden getoond. Bovendien was de naamgeving van het document
(‘Beleidsteksten bij NL.IMRO.0879.BVbgrijsbergen-VS01’) volgens de rechtbank
onduidelijk. De rechtbank oordeelde daarom dat de beheersverordening
onverbindend was. De Afdeling volgt dit niet. De tekst is beschikbaar na het
inzoomen op het besluitvlak waarbinnen de beheersoverordening geldt en de
identificatie is ook niet ondudelijk, nu eveneens wordt vermeld dat het hier om een
ruimtelijk plan gaat. Tegen de beheersverordening stond geen beroep open, maar
exceptieve toetsing is wel mogelijk. Dat de beheersverordening in beperkte mate
voorziet in ruimtelijke ontwikkelingen ten opzichte van het bestaande gebruik en op
andere onderdelen bestaande uitbreidingsmogelijkheden beperkt, leidt echter niet tot
de conclusie dat de beheersverordening onverbindend is.
Relativiteit en Flora- en faunawet, ladder duurzame
verstedelijking en wijzigingsbevoegdheid
AbRS 13augustus 2014, nr. 2014308486/1
Bestemmingsplan “Zwanenburg”. Gelet op de afstand tussen de woning van appellant
en de verblijfplaats van dwergvleermuizen is de goede kwaliteit van de leefomgeving
van appellant niet aan de orde. Het relativiteitsvereiste staat daarom in de weg aan
een mogelijke vernietiging wegens strijd met de Flora- en faunawet. Het
bestemmingsplan voorziet verder in een wijziging die kan worden aangemerkt als
stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder voor duurzame verstedelijking (artikel
3.1.6, tweede lid van het Bro. Bij de vaststelling van het wijzigingsplan moet worden
voldaan aan deze bepaling, maar opname van een wijzigingsbevoegdheid in een
bestemmingsplan houdt ook in dat het eventuele gebruik daarvan in beginsel in
overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht. Dit
betekent dat de raad reeds bij het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid inzicht zal
moeten geven in de vraag of binnen de planperiode met een regionale behoefte aan
de mogelijk te maken ontwikkeling rekening moet worden gehouden en of deze
ontwikkeling in het licht van de overige in artikel 3.1.6, tweede lid, geformuleerde
voorwaarden binnen het plangebied zal kunnen worden gerealiseerd. Dat is ten
onrechte niet gebeurd. De wijzigingsbevoegdheid wordt vernietigd. De
wijzigingsbevoegdheid die voorziet in woningbouw is in strijd met artikel 8.8, eerste
lid, van de Wet luchtvaart en wordt daarom ook vernietigd.”Indien woningbouw in het
plangebied wenselijk is, dient deze met een omgevingsvergunning op grond van
artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3°, van de Wabo en een verklaring van
Juli/augustus 2014
geen bezwaar op grond van artikel 8.9, derde lid, van de Wet luchtvaart gerealiseerd
te worden”, zo overweegt de Afdeling.
Inpassingsplan/exploitatieplan bedrijventerrein
Nieuw Reijerwaard, aanleg turboverkeersplein wel
voorzien maar niet verzekerd
AbRS 20 augustus 2014, nr. 201306779/1
Het inpassingsplan/exploitatieplan voorziet in de realisatie van agrologistiek
bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard. Het inpassingsplan maakt ook een
turboverkeersplein mogelijk dat nodig is voor de verkeersafwikkeling, maar niet is
voorzien in een bepaling waaruit volgt dat het bedrijventerrein, of een deel daarvan,
niet gerealiseerd mag worden voordat het turboverkeersplein is gerealiseerd. Uit het
exploitatieplan volgt evenmin dat en in welke fase van de realisatie van het
bedrijventerrein een turboverkeersplein gerealiseerd moet worden, nu het
turboverkeersplein geen deel uitmaakt van de faseringsregeling uit het
exploitatieplan. Het faseringsboek dat is opgesteld, waarin het realiseren van het
turboverkeersplein
wel
is
opgenomen,
heeft
geen
juridisch
bindende
publiekrechtelijke status. Het beroep is gegrond. Het plandeel met de bestemming
“Bedrijventerrein” wordt vernietigd.
Weigering ontheffing provinciale verordening en
reactieve aanwijzing voor windturbines en
windpark
AbRS 20 augustus 2014, nr. 201400964/1 (weigering ontheffing) en
201309184/1, 201309185/1 en 201309186/1 (reactieve aanwijzingen)
Tegen de weigering door GS om ontheffing te verlenen van de provinciale verordening
kan geen bezwaar worden gemaakt, maar staat rechtstreeks beroep open en
voorzover die wijziging ziet op een bestemmingsplan of een inpassingsplan, is dat
beroep in eerste en enige aanleg op de Afdeling. Inhoudelijk blijven de weigering om
ontheffing te verlenen en de reactieve aanwijzingen die GS hebben gegeven ten
aanzien van de mogelijkheid tot het oprichten van windturbines en een windpark, op
grond van het restrictieve windbeleid in Noord-Holland, in stand.
Boot Haeser Walraven advocaten
Tel. 010 – 217 93 30
[email protected]
Juli/augustus 2014