Wijk aan Zee H i de stor n- isc K he en r ne ee m ks er la nd id dorp aan de branding M. Lindeman Historisch Genootschap Midden-Kennemerland - Museum Kennemerland 3 M Wijk aan Zee, dorp aan de branding deel 3 in de Historische Reeks Midden-Kennemerland verschijnt tevens als Ledenbulletin nr. 25 van het Historisch Genootschap Midden-Kennemerland uitgegeven door het Historisch Genootschap Midden-Kennemerland en het Museum Kennemerland Westerhoutplein 1 1943 AA Beverwijk © 2001, Historisch Genootschap Midden-Kennemerland, Museum Kennemerland en drs. M. Lindeman ISBN 90 804540 6 0 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, internet of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de copyrighthouders. No part of this publication may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm, internet or any other means, without prior written permission of the copyright holders. HGMK Ledenbulletin 25, 2001 Wijk aan Zee dorp aan de branding M. Lindeman Historisch Genootschap Midden-Kennemerland - Museum Kennemerland HGMK Ledenbulletin 25, 2001 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 Voorwoord Wijk aan Zee is sedert 1936 een deel van de gemeente Beverwijk en in zeker opzicht een eigenzinnig deel. Maar eeuwenlang heeft Wijk aan Zee een zelfstandig bestaan geleid. En dat bestaan was voor de inwoners van het dorp soms royaal, maar vaak moeizaam en soms ronduit armoedig. De geschiedenis van Wijk aan Zee wordt in deze bijdrage helder en nauwgezet gepresenteerd door drs. M. Lindeman. Het beeld dat hij ons schetst laat ons meeleven met de bewoners van het dorp door de eeuwen heen. En het verklaart waarom de Wijk aan Zeese bevolking graag zijn eigenheid toont. Het is goed dat deze uitgave van het Historisch Genootschap Midden-Kennemerland en het Museum Kennemerland de geschiedenis van Wijk aan Zee voor een groot publiek toegankelijk maakt. Wij hopen dat velen de kans zullen grijpen om via deze uitgave zich van de historie van het zeedorp op de hoogte te stellen. Wij zijn de heer Lindeman dankbaar voor het vele werk dat hij heeft verzet om ons dit beeld van Wijk aan Zee op zo’n leesbare en aantrekkelijke wijze duidelijk te maken. En wij zijn ervan overtuigd dat het goed is dat de geschiedenis van Wijk aan Zee op deze wijze onder de mensen wordt gebracht. voorzitter Historisch Genootschap Midden-Kennemerland, J.G. Frerichs voorzitter Museum Kennemerland, ir. J. Camfferman HGMK Ledenbulletin 25, 2001 5 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 Inleiding Het voor u liggende boek is geschreven ter herdenking van het 400-jarig bestaan van de Hervormde gemeente in Wijk aan Zee. De invloed van de kerk die is uitgegaan op het dagelijks leven van mensen in vroeger dagen is voor ons, moderne mensen, nauwelijks meer invoelbaar. We kunnen ons iets voorstellen bij geboden en verboden, de stigmata die de kerk tot in onze tijd achtervolgen, maar voor de wezenlijke invloed op de wereldbeleving van de toenmalige mens, schiet ons inlevingsvermogen tekort. Eeuwenlang heeft het rotsvaste vertrouwen op God de mens door leven, ziekte en dood, maar ook voorspoed, ramp en oorlog geleid. De onwankelbare zekerheid en overgave heeft het leven voor hen dragelijk gemaakt. Daarnaast heeft de gemeenschap die uitging van de kerk, de mensen ondersteund en gedragen als zij door welke omstandigheden dan ook vastliepen in het leven en niet verder meer dreigden te kunnen. Mensen uit de directe omgeving die voor andere mensen instonden en die nabij waren. Daarbij is een gemeenschap als een dorp natuurlijk in de bijzondere omstandigheden dat een ieder elkaar kent en dat vele economische activiteiten alleen maar kunnen slagen als men gezamenlijk aanpakt. Hierbij is het samenwerken op een vissersvloot in een klein zeedorp van bijzondere betekenis geweest. Het ontstaan van de Hervormde gemeente door het beroepen van Ds Abraham de Haze in 1601, bracht een scheuring met zich mee. Het voornamelijk katholieke dorp werd beroofd van haar godsdienstig hart; de ruïne van de dorpskerk werd aan de protestanten toegewezen. Deze kleine groep aanhangers van de nieuwe leer mocht zich verheugen in een ruime steun van de overheid en dat zal de verhoudingen er niet beter op gemaakt hebben. In de loop der tijden groeide men weer naar elkaar toe en hoe kan het ook anders in zo’n kleine gemeenschap. Al veel eerder dan bijvoorbeeld in de steden, kon men spreken van goede verhoudingen tussen de beide geloofsgemeenschappen. Nu, in 2001, zijn de kerken wat hun invloed betreft teruggedrongen naar de periferie van de samenleving, maar hun erfenis, soms onttakeld van haar kerkelijk karakter, beheerst nog steeds onze westerse samenleving. En de kerk, het gebouw, staat nog steeds in het midden van het dorp als een niet te vermijden teken van 2000 jaar Christendom. Wijk aan Zee heeft weinig aandacht gekregen bij de geschiedschrijving, pas de laatste vijftig jaar is men gaan spitten in haar verleden. De rijke archieven van de Hervormde gemeente zijn gebruikt door een aantal historici ten behoeve van artikelen. In 1990 heb ik getracht een integrale geschiedenis van de dorpsgemeenschap in Wijk aan Zee te schrijven aan de hand van het toen bij mij bekende materiaal. Toen heb ik mij beperkt tot de periode 1700 tot 1900, met een korte inleiding op de voorgeschiedenis. Thans in dit werk gebruik ik delen van het toen gepubliceerde materiaal hetgeen, wat betreft de geschiedenis van de Hervormde gemeente, is aangevuld tot het heden in het kader van de herdenking van het 400-jarig bestaan van Hervormd Wijk aan Zee. HGMK Ledenbulletin 25, 2001 7 Het dorp Wijk aan Zee. Vroegste geschiedenis. De allereerste keer, dat Wijk aan Zee schriftelijk wordt genoemd is in 1275, tijdens de periode waarin Gerard van Velsen beleend is met het schoutambacht van Beverwijk en Wijk aan Zee. Deze Gerard van Velsen was een van de daders van de moord op Graaf Floris V in 1296; hij schijnt het zelfs geweest te zijn die de dodelijke slag heeft toegebracht. Bij de troebelen die op de moord volgden is Gerard van Velsen omgebracht door de aanhangers van de vermoorde graaf. Zijn goederen zijn toen aan de grafelijkheid vervallen. De ambachtsheerlijkheid is daarna aan Wolfert van Borsselen beleend die ze tot zijn dood in 1299 bezat. Tot 1308 blijven de goederen dan aan de graaf, waarna ze op St. Jansdag, 21 juni, beleend worden aan Jan van Beaumont, de broer van Graaf Willem III. Wijk aan Zee werd in 1313 een hoge heerlijkheid toen de hoge jurisdictie aan Jan van Beaumont kwam. In heerlijkheden, waarvan de ambachtsheer alleen de lage jurisdictie bezat, had hij het recht civiele zaken en kleine misdrijven te berechten en verder plaatselijke ambtenaren aan te stellen. Bij hoge heerlijkheden viel de volledige plaatselijke macht hem toe en was hij ook gerechtigd om halsmisdrijven te berechten. Na de dood van Jan van Beaumont in 1356, kwamen zijn goederen aan zijn kleinzoon Jan van Blois. Bij de kinderloze dood van diens broer en opvolger Guy van Blois in 1397, verviel de heerlijkheid weer aan de grafelijkheid.1 In de jaren 1722-1731 hebben de Staten van Holland en West-Friesland ruim honderd ambachtsheerlijkheden verkocht waaronder ook Wijk aan Zee en Duin dat sinds 1397 in ”’s-Gravenboezem” was gebleven. Op 14 november 1730 werd de heerlijkheid verkocht aan Frans van Harencarspel, schepen van Amsterdam die een zomerverblijf bezat in Beverwijk.2 De heerlijke rechten werden afgeschaft door de nieuwe staatsregeling van 1798 maar de titel ”Heer van Wijk aan Zee en Duin” werd tot in de 20ste eeuw gevoerd door de erfgenamen van de Van Harencarspels, de familie Rendorpvan Marquette. 8 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 Afbeelding 1 : Wijk aan Zee in vogelvlucht omstreeks 1930. In het begin van de 15e eeuw had Kennemerland veel te lijden van de oorlogen tussen Jan en Jacoba van Beieren. Deze oorlogen liepen uit in de Hoekse en Kabeljauwse twisten, die de rest van de eeuw onrustig maakten. Met de dood van Karel de Stoute in 1477 raakten de Nederlanden in oorlog met Frankrijk. De Wijk aan Zeese vissersvloot liep zware schade op: van de ”42 schepen kleyn en groot” die er in het dorp waren ten tijde van Karel de Stoute, waren er na de oorlog niet meer dan 14 over, de rest was ”benomen door de Franchoysen”.3 In mei 1489 landden er vier Sluisse kapers-schepen op het strand van Wijk aan Zee en brandschatten het dorp. Men kwam er vooralsnog zonder slachtoffers vanaf. Op 12 juni 1491 ging het echter mis. In de vroege ochtend landden de Hoeksen onder leiding van Jan van Naaldwijk op het strand. Zij hadden eerst getracht om Zandvoort te overrompelen maar dat was mislukt en nu probeerden zij opnieuw hun geluk in Wijk aan Zee. De dorpelingen verzetten zich hevig, waarbij doden en gewonden vielen. De Hoeksen plunderden het dorp en verwoestten een deel ervan. De oorlogen en onrust zorgden voor een scherpe daling van de welvaart, verergerd door een aantal natte jaren die de oogst deden mislukken. De stijgende belastingen brachten grote onrust onder de bevolking en in 1492 kwam het tot een uitbarsting: grote groepen mensen kwamen in opstand en vochten onder vlaggen waarop brood en kaas was geschilderd. Zij richtten zich vooral tegen de plaatselijke autoriteiten. De stadhouder van de BourgondischeNederlanden, Albert van Saksen, zond een leger onder leiding van Wilwort van Schaumburg naar het Noorden om het oproer te onderdrukken. Via Noordwijk en Zandvoort trokken 1250 man op en kwamen op 13 mei 1492 Wijk aan Zee binnen. De bevolking van het dorp gaf de legermacht alle medewerking die verlangd werd in de hoop gespaard te blijven voor de vreselijke plundering die Zandvoort ten deel gevallen was. In de volgende dagen werd er hevig gevochten rond en in Beverwijk. Wijk aan Zee kwam er goed vanaf maar Wijk aan Duin kreeg het zwaar te verduren; het gehucht werd geplunderd en de 18 rijkste burgers werden gevangen gezet. Het einde van het Kaas- en Brood Oproer luidde een periode in van rust voor de hele streek die pas weer verstoord zou worden met het begin van de opstand tegen Spanje.4 Afbeelding 2: Wijk aan Zee, afgebeeld op een fragment van een kaart van Simon Meeusz. van Edam uit 1539. De Beeldenstorm ging aan Wijk aan Zee geheel voorbij. In Beverwijk werden in 1567 wel de kloosters geplunderd maar in de omgeving bleef het verder rustig. Dit ondanks het feit dat de plaat selijke overheid nauwelijks durfde op te treden tegen de rustverstoorders. Op Amsterdam na was het Noorderkwartier zo goed als geheel Prinsgezind in 1572. Vanuit Amsterdam deden de Spaanse troepen uitvallen in Kennemerland. Ondertussen hield de beruchte Geus Lumey huis in de Kennemer dorpen, plunderend en brandschattend al wat hij tegenkwam. In de winter van 1572 trok Don Frederik de Toledo op en sloeg beleg rond Haarlem. Na zeven maanden strijd viel de stad op 13 juli 1573 en lag de weg naar het noorden open. Van juli tot augustus muitten de Spaanse soldaten als gevolg van een soldij achterstand van 28 maanden. Zij plunderden de hele streek en ook Wijk aan Zee werd zwaar getroffen en grotendeels verwoest. Don Frederik sloeg beleg om Alkmaar toen hij zijn troepen weer in het gareel had, maar werd op 8 oktober verjaagd door het water toen Sonoy de dijken door liet steken. De Spaanse linie kwam bij Beverwijk te liggen. Heel 1574 bleef deze situatie ongewijzigd. Op 15 oktober 1576, ’s avonds om vijf uur verlieten de Spaanse troepen Beverwijk en omgeving en trokken zich terug op Haarlem. Na de herovering van Haarlem in juli 1577 keerde de rust grotendeels terug in een verwoest Kennemerland. HGMK Ledenbulletin 25, 2001 9 Latere geschiedenis; 1600-1800. Na de ontberingen van de Tachtigjarige Oorlog kostte het Wijk aan Zee lange tijd om er weer enigszins bovenop te komen. De oude welvaart zou nooit meer terugkeren. De bevolkingsaantallen laten dit duidelijk zien: aantal 2600 Wijk aan Zee en Duin 2400 2300 2200 2000 1800 1600 1400 1200 1000 Wijk aan Zee 800 650 600 400 200 0 jaartal 1500 1550 1600 1650 1700 1750 1800 1850 1900 De Duinkerker kapers bezorgden de visserij in de periode 1630-1650 veel overlast doordat zij de Noordzee voor de vissersschepen onveilig maakten. In 1640 wisten Staatse oorlogsschepen een kapersschip bij Wijk aan Zee op het strand te jagen. De Engelse oorlogen brachten de visserij ook veel schade toe. De Acte van Navigatie bracht een hele reeks van protectionistische maatregelen. Het was na 1651 niet meer toegestaan om handelswaar met buitenlandse schepen naar Engeland te vervoeren. Later kwam er een algemeen verbod op invoer uit de Nederlanden. De Acte van Navigatie veroorzaakte een oolog met Engeland tussen 1652-1654. Echte opschudding in het dorp werd veroorzaakt door Engelse en Franse oorlogsschepen in het Rampjaar 1672. Zij namen Wijk aan Zee met hun geschut vanuit zee onder vuur. Een vierponder kwam in de school aan de Kerkstraat terecht en werd als herinnering ingemetseld in de gevel.6 Het Bestuur. De banne of het ambacht was het kleinste rechtsgebied in het Baljuwschap van Blois. De schout had het recht om te bannen, dat wil zeggen om bevelen en verordeningen uit te vaardigen waarvan de overtreding strafbaar was. De schout en schepenen vormden het plaatselijk bestuur en gerecht sinds de instelling van het schepenen-ambt door Floris V, waarvan in 1291 het eerste schriftelijke bewijs wordt gevonden. De schout werd benoemd door de graaf of leenman en er moest voor de functie een zekere pachtsom betaald worden. Daar in Wijk aan Zee de heerlijke rechten tussen 1397 en 1730 in handen van de graaf waren, werden de rechten waargenomen door de leenman, de baljuw van de Landen van Blois. Tijdens de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden bleef deze situatie gehandhaafd; zij het dat de baljuw bestuurde uit naam van de Staten. Dit bleef zo tot 1730 toen de heerlijke rechten in handen van Frans van Harencarspel kwamen. De Staten van Holland verkochten toen tijdens een openbare verkoping de Heerlijke rechten van Wijk aan Zee en Wijk aan Duin. Van Harencarspel betaalde er ƒ 15.650,-- voor. 10 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 Aantal inwoners Wijk aan Zee, 1450-1900. 5 De schout was voorzitter van de schepenbank en verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde. Inkomsten verkreeg hij uit emolumenten en uit een aandeel in de boetes die werden opgelegd. Dat dit in beide jurisdicties Wijk aan Zee en Wijk aan Duin, waarvan de schout één en dezelfde persoon was, onvoldoende moest zijn om van te leven, moge blijken uit het feit dat bijvoorbeeld Gijsbert van Bergen, schout van 1731 tot 1768, naast schout ook nog winkelier, biersteker, broodbakker, gerechtsbode, gaarder en visafslager was.7 In Wijk aan Zee was men veelal schout voor het leven. In de periode 1597-1796 zijn er twaalf schouten geweest, die gemiddeld zo’n vijftien jaar de post bezetten. De langste ambtsperiode was die van eerder genoemde Gijsbert van Bergen, die toen hij zij functie neerlegde, 37 jaar schout was geweest. De kortste periodes waren ambts termijnen van 5 jaar, beide uit het begin van de 17e eeuw. Tussen 1768 en 1796 werd de functie van schout waargenomen door twee opvolgende Beverwijkse notarissen, Jan van der Cocq en Gerard van Rhijn, die dus niet in het dorp woonden. Na de Franse bezetting in 1795 en de reorganisatie van het bestuur benoemde de lokale secretaris zichzelf tot schout. Het dorpsbestuur werd ontnomen aan de schout door de Staatsregeling van 1798; zijn rechterlijke functie behield hij tot aan de inlijving van ons land bij Frankrijk op 9 juli 1810. Daaropvolgend werd in 1811 het Franse rechtssysteem ingevoerd. Bij het scheiden van de samengevoegde gemeentes Beverwijk en Wijk aan Zee en de vormingvan de gemeente Wijk aan Zee en Duin in 1817 werd Jan Karshoff aangesteld als schout en secretaris. Na 1825 wordt hij in de stukken burgemeester genoemd en is de titel schout voorgoed verdwenen.8 De schepenen van het dorp, vijf in getal, werden verkozen op ”grote vastenavonddag”9 door twee kiezers of burgemeesters voor een ambtsperiode van twee jaar. Jaarlijks werd er publiekelijk rekening en verantwoording gedaan van de ontvangst en uitgaaf van het afgelopen jaar en daarna beëdigde de schout de nieuwe schepenen. De schepenen verzorgden samen met de schout het dagelijks bestuur van het dorp, daarin bijgestaan door de secretaris die alle verhandelingen op schrift zette. De secretaris was vaak de opvolger van de schout na diens overlijden of aftreden. Later waren de hierboven al genoemde Beverwijkse notarissen secretaris van Wijk aan Zee. Twee schepenen hadden op bepaalde dagen zitting op het rechthuis voor huwelijkse zaken; zij verbonden allen in de echt die niet in de hervormde kerk konden trouwen. Het huwelijk in de hervormde kerk had ook burgerlijke rechtsgeldigheid. Gezien het feit dat driekwart van het dorp katholiek was, zal het op het rechthuis drukker geweest zijn dan in de kerk! Op het rechthuis werden verder zittingen gehouden waarin civiele zaken tussen burgers onderling en kleine misdrijven werden behandeld. Afhankelijk van het aantal zaken kwam men zo ongeveer vier maal per jaar bijeen maar er zijn ook jaren geweest waarin men voor dit soort zaken helemaal niet bijeen kwam. In de periode 1707-1785 zijn er achttien jaren waarin helemaal niets viel op te tekenen.10 In de jaren waarin meer zittingen werden gehouden verschijnen er regelmatig in de loop van het jaar nieuwe namen op de schepenrol. In sommige gevallen wordt daarachter vermeld ”oud-schepen”. Waarschijnlijk zal dit te maken hebben met de afwezigheid van schepenen doordat zij in de visserij werkzaam waren; men moest bij afwezigheid van een aantal van de regerende schepenen zijn toevlucht nemen tot oud-schepenen om de benodigde functionarissen bijeen te krijgen om een zitting te kunnen houden. Volgens voorschrift van de Staten mochten alleen hervormden worden toegelaten tot de ambten en daar de keus door het beperkte aantal hervormden in Wijk aan Zee vrij beperkt was, komen telkens dezelfde namen terug op de schepenrol. In 1757 blijken alle vier de kerkenraadsleden ook zitting hebben in de schepenbank. Vooral in de 17e eeuw had men grote moeite om voldoende functionarissen bijeente krijgen. In 1658 was nog één schepen en één gasthuismeester katholiek, iets wat officieel verboden was.11 De schepenen bleven functioneren tot de opheffing van het ambt in 1811. De laatste bestuurder die zich schepen noemt in Wijk aan Zee vinden we in 1807.12 Er waren binnen het dorp nog vele andere openbare ambten. De beheerders van het kerkgebouw, de kerkmeesters, werden door het burgerlijk bestuur benoemd en betaald. Behalve het feit dat ze hervormd waren hadden ze feitelijk niets met de kerkenraad te maken. Ze werden jaarlijks op Goede Vrijdag door de schepenen verkozen voor een periode van twee jaar. Hetzelfde gold voor de gasthuismeesters en de vuurboetmeesters. De gasthuismeesters beheerden het gasthuis of oude mannen- en vrouwenhuis en de daartoe behorende goederen. Het gasthuis bood plaats aan zo’n tien tot twaalf oudere inwoners van het dorp, die daar op algemene kosten hun oude dag konden slijten. De vuurboetmeesters waren typische functionarissen van een kustdorp. Zij moesten op tijden dat er schepen van de vissersvloot op zee waren, de vuurbaak brandende houden. De vuurbaak lag hoog op een duin ten zuiden van het dorp. De vuurboetmeesters moesten om in aanmerking te komen voor de functie, gevaren hebben en kunnen lezen en schrijven. Voor oudere vissers die aan wal waren, was de functie van vuurboetmeester een aardige bijverdienste. Oorspronkelijk waren er twee vuurboetmeesters maar aan het einde van de 18e eeuw waren er drie in functie. De schoolmeester was een belangrijke dorpsfiguur. In zijn functie waren tevens die van voorzanger, koster en doodgraver van het dorp verenigd. Gezien de zowel kerkelijke als burgerlijke verantwoordelijkheden van de schoolmeester werd hij beroepen volgens een procedure die veel gelijkenis vertoonde met die van de predikant. Men hechtte grote waarde aan goed onderwijs. Zeker in kustplaatsen met een vissersbevolking was het van groot belang dat de kinderen leerden lezen en schrijven, met het oog op latere functies aan boord van de schepen. Een groot deel van de kinHGMK Ledenbulletin 25, 2001 11 deren werd dan ook door de dorpsschool bereikt en kreeg zo enigszins een opleiding. De kerkenraad en de schepenbank kwamen gezamenlijk bijeen om te beslissen over kandidaten voor de post van dorpsschoolmeester.13 Over burgemeesters benoemingen was niets te vinden in de archieven. Er bestaat weinig zekerheid over de vervulling van deze posten in Wijk aan Zee. Formeel dienden ze er te zijn maar dat was ook zo met de weesmeesters. Het ambt der weesmeesters bestond op papier in Wijk aan Zee maar werd niet vervuld. Slechts in voorkomende gevallen benoemde het bestuur zichzelf in die hoedanigheid: ”Wij schout en sche penen in qualiteit als weesmeesteren”.14 Zo was men in staat om de benodigde beslissingen te nemen. Gerechtsbode en gaarder waren ook ambten die veelal door de schout of één der schepenen werden vervuld. De functie van nachtwaker was een bijzonder ambt. Gezien het nachtelijk karakter ervan was het moeilijk te combineren met andere broodwinningen of ambten. ’s Zomers liep de nachtwaker van 23.00 tot 03.00 uur en van oktober tot mei van 22.00 tot 04.00 uur. Hij droeg een lantaarn met zich mee en riep ”op alle hoeken der straten het uur van zijn nagtwacht”.15 Verder diende hij op de schuiten te passen die op het strand lagen en wanneer er nog schepen op zee waren, dan moest hij het licht van de vuurbaak controleren en zonodig de vuurbaakmeester wekken om het baken weer op te stoken. De functie van afslager van de aangevoerde vis werd jaarlijks verpacht. Deze aloude wijze van besturen leefde voort in Wijk aan Zee tot 1798. Drie jaar daarvoor waren de Franse ”bevrijders” de Nederlanden binnen getrokken en was het landsbestuur radicaal gewijzigd. In Wijk aan Zee merkte men daar vooralsnog weinig van, temeer omdat zelfs de dorpsbestuurders ”toch zeer eenvoudige lieden (waren) zoals het hele dorp, die zich over het landsbestuur geen enkele voorstelling kunne maken”.16 Op 15 maart 1798 verschenen er in het dorp ”agenten tot de reorganisatie”, die de nieuwe bestuursvorm kwamen doorvoeren. Het dorp werd een ”municipaliteyt” met aan het hoofd als ”president” Klaas Koper, een katholieke visverkoper. Naast hem stonden twee municipaliteitsleden: Jan Barend Guiking en Jacob van Aardt, respectievelijk hervormd en katholiek. Schout en secretaris bleef Cornelis Coster. Hij had het handig aangepakt: nadat hij in 1795 was gecensureerd door de kerkenraad, wegens overmatig drankgebruik, bekeerde hij zich in 1797 tot het katholicisme. De kerkenraad haastte zich het tafelgoed van het Heilig Avondmaal in veiligheid te brengen, dat nog bij zijn moeder lag. Zijn vader was schoolmees ter van het dorp geweest en hijzelf was enige tijd diaken. Vanaf die tijd ging Coster langzamerhand het dorpsbestuur aan zich trekken. Hij was secretaris van het dorpsbestuur maar noemde zichzelf al snel ook schout. Ook benoemde hij zichzelf tot schoolmeester van het dorp. Door zijn overgang naar de katholieke kerk redde hij zijn positie vlak voor de reorganisatie van het bestuur. Het was afgelopen met het bestuursmonopolie van de hervormden en in alle ambten konden nu katholieken benoemd worden; zij vormden tenslotte een overgrote meerderheid in het dorp. Coster weet nog lange tijd zijn positie als schout te behouden maar na klachten over zijn optreden in 1804 bij een poging om de vuurboetmeesters af te zetten en te vervangen, raakte hij in ongenade bij het Departementaal bestuur van Texel, waaronder Wijk aan Zee viel, en verdween hij van het toneel.17 In 1829 stierf hij, 69 jaar oud, als tapper in Wijk aan Zee. De langzame achteruitgang die het dorp gekend had sinds 1750 vond zijn dieptepunt in 1799. Na de Russisch-Engelse invasie bij Callantsoog in augustus en september trokken grote groepen Franse troepen terug en overspoelden het dorp. Op 3 oktober trokken de eersten binnen en op 16 oktober liep de zaak uit de hand en werd het dorp geplunderd. Coster, als secretaris, schrijft in zijn verslag van de gebeurtenissen dat gestolen werden ”hooy, haver, koeye, paarde, varkens, wagens en karre, belopende hiervan de schades op 6000, 100, 25 gulden het welke den voornoemde fransche broeders hebben medegenomen en geslagt zonder daarvoor bons te hebben afgegeven. Daar en boven heb ben onze fransche broeders zig niet ontzien om ’s lands comptoire als namentlijk het comptoir van d’ secretairie een kas en latafel van de ondergetekende als mede het comptoir van den gaarder der collectieve middelen, het comptoir van strandvonders, de dorpskas en de diaconiekas open te bre ken, de gelde mede genome en papiere en documente algemeen een algemene verwoesting onder de burgerstaat aangericht, ja zelfs de bedde van den burger opengesneden”.18 De totale schade die het dorp opliep bij deze gebeurtenissen werd berekend op 25060 gulden en 9 stuivers. Er was na dit alles weinig van Wijk aan Zee over. Iedereen die nog de moed had om iets te beginnen, pakte zijn boeltje bij elkaar en vertrok uit het dorp naar betere oorden. In december 1799 woonden er in Wijk aan Zee 75 gezinnen met in totaal 235 zielen. Het dorpsbestuur zond een klaag schrift aan ”Den Eersten Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataafsche Volks” waarinom uitdeling van brood en vlees werd gevraagd. De inwoners van het dorp zwierven bedelend door de hele streek om niet van honger en gebrek om te komen. Eigen broodwinning hadden ze niet meer ”daar den gesel van den oorlog hun van alles en alle middelen van bestaan berooft had”.19 12 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 Op 9 juli 1810 werd het Koninkrijk Holland ingelijfd bij het Franse Keizerrijk en werd het bestuur naar Frans voorbeeld ingrijpend gewijzigd. Ook Wijk aan Zee kreeg een nieuw gemeentebestuur met een maire, een adjunct-maire en een vijf leden tellende municipale raad. In dit gemeentebestuur zaten twee hervormden en vijf katholieken. Lang heeft deze situatie niet bestaan; op 21 oktober 1811 werden bij Keizerlijk decreet Wijk aan Zee, Wijk aan Duin en Beverwijk verenigdtot één gemeen te: Beverwijk. Na de val van Napoleon en het daarop volgende herstel van de onafhankelijkheid in 1813 veran derde er niets voor het dorp. Het zou tot 1817 duren tot het kwam tot een gemeentelijke herindeling. De 19e eeuw. In 1817 werd de nieuwe gemeente Wijk aan Zee en Duin gecreëerd. De gemeente besloeg een oppervlakte van 1384 hectare en er woonden zo’n 250 inwoners. Het was bepaald geen kleine gemeente, het nabij gelegen Beverwijk besloeg maar 499 hectare en was dus naar verhouding veel kleiner. Kadastraal was de gemeente opgedeeld in twee delen: de sectie A, het zeedorp Wijk aan Zee en de sectie B, het tuindersgebied Wijk aan Duin. Wijk aan Zee was totaal verarmd en kende bijna geen activiteit meer; nog een paar vissers en wat boeren konden met moeite het hoofd boven water houden. Wijk aan Duin daarentegen was in opkomst. De land- en tuinbouw had in de Napoleontische tijd niet geleden maar was eerder gestimuleerd door de hoge prijzen, terwijl de zeeoorlog met de Engelsen de doodsteek hadden betekend voor de visserij. De tuinderijen floreerden en de bevolking van Wijk aan Duin begon te groeien. Sinds die tijd begon Wijk aan Duin het zeedorp zowel qua bevolkingsaantal als qua aandeel in het bestuur te overschaduwen. Over het begin van de in 1817 van Beverwijk losgemaakte gemeente is weinig bekend; de notulen van de gemeenteraad zijn pas vanaf 1841 bewaard; voor die tijd zijn er slechts de ingekomen stukken in het gemeentearchief te vinden. Op 3 april 1817 werd het nieuw gevormde gemeentebestuur geïnstalleerd.20 Schout en secretaris was Jan Karshoff en hij werd bijgestaan door twee assesoren (wethouders) en drie raadsleden. De raadsleden werden voorgedragen door de ambachtsheer van Wijk aan Zee en Duin en benoemd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland voor eenambtsperiode van drie jaar. De ambachtsheer liet de voordrachten voor de raad aan de gemeente raad zelf over, ”zoals gewoonlijk”, maar in 1841 liet hij wel weten dat hij er prijs op stelde dat de keuze van de raad zich zou beperken tot iemand van de protestantse godsdienst omdat niemand in de raad, behalve de burgemeester, hervormd was.21 In de kerkelijke gezindte van de raadsleden zit Afbeelding 3: Voorbeeld van 18e eeuwse huisjes in de Gasthuisstraat. HGMK Ledenbulletin 25, 2001 13 weinig lijn; de verhouding tussen het aantal katholieken en hervormden varieerde van periode tot periode. Wel zien we, net als dat bij de samenstelling van de kerkenraad zal blijken, het groeiende aandeel van Wijk aan Duiners in de gemeenteraad: Met de grondwetswijziging van 1848 en uitvoering van de nieuwe gemeentewet van 1851 veran1798 1808 1851 1897 N.H. R.K. W.a.Z. W.a.D. Bʼwijk 1 2 5 1 3 4 3 7 4 6 4 2 3 5 1 1 Herkomst en kerkelijke gezindte van de gemeenteraadsleden van Wijk aan Zee en Duin.22 derde de samenstelling van de gemeenteraad; naast de burgemeester kwamen er zeven raadsleden die een ambtsperiode hadden van zes jaar. Uit de raadsleden werden twee wethouders gekozen voor twee jaar. Zowel wethouders als raadsleden waren na hun aftreden herkiesbaar. De voordracht door de ambachtsheer verdween. Rond 1828 werd burgemeester Jan Karshoff opgevolgd door Cornelis Karshoff, die tot 1853 in functie bleef. Na zijn vertrek komen er achtereenvolgens de burgemeesters C. Stumphius (18531862), J.J. Debruël (1862-1867) en A. Magnin (1867-1880). Zij waren allen ook burgemeester van Beverwijk. Pas onder J.P. de Zwaan (1880-1896) kreeg Wijk aan Zee en Duin een eigen burgemees ter. De Zwaan nam in 1881 ontslag als burgemeester van Beverwijk. Naast de functies in de gemeenteraad waren er vier armenbestuurders; twee katholieken en twee hervormden, die de burgerlijke bedeling verzorgden. Zij bleven zes jaar in functie en konden daarna herkozen worden. Hiervan werd nogal eens afgeweken doordat armenbestuurders te lang blevenzitten of voortijdig aftraden. Het Middeleeuwse gasthuis heette sinds de statutenwijziging in 1857 het ”Algemene gasthuis” en had vier gasthuisbestuurders of regenten, die om de twee jaar vervangen werden. Ook hier waren er altijd twee van de regenten katholiek en twee hervormd. In 1849 en 1866 wordt het dorp getroffen door de cholera. Ten behoeve van de zieken wordt een deel van het gasthuis ingericht als ziekenhuisje. Hetzelfde gebeurt in 1872 wanneer er pokken heersen: 24 mensen worden ziek, van wie er uiteindelijk 4 overlijden.23 Verder kende de gemeente nog de functie van gemeentestrandvonder en die van veldwachter. De veldwachter moest orde en rust handhaven in het dorp. In het portaal van de kerktoren (die sinds de Franse Tijd in het bezit was van de burgerlijke gemeente) was een arrestantenhok waarin ordeverstoorders konden worden opgesloten. In de prakijk werd het voornamelijk gebruikt om dorpelingen weer te laten ontnuchteren... De gemeente groeide qua inwonertal steeds verder. De grootste groei vond plaats in Wijk aan Duin maar ook blijkt Wijk aan Zee na 1840 te herleven. Sinds 1839 kreeg Wijk aan Zee oog voor badgasten in navolging van Scheveningen en Zandvoort. Er was in het dorp één officiële ”zeebad inrigting” de vroegere herberg ”De Moriaen”. Dit badhuis had zes kamers, twee badkamers en een badkoetsje. Men kon met het badkoetsje baden in zee, maar het was ook mogelijk om in het badhuis zelf te baden in water dat uit zee gehaald werd met tonnen die op wielen reden. Afbeelding 4: Badkoetsjes en een strandstoel, 1928. 14 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 In 1840 bepaalt de gemeenteraad dat het strand tussen de Relweg en de oude vuurtoren uitsluitend gebruikt mag worden door de gasten van het badhuis en dat er op het hoogste duin een paviljoen gebouwd mag worden. Het waren voornamelijk de bewoners van de buitenplaatsen rond het dorp die van de recreatie mogelijkheden van Wijk aan Zee gebruik maakten.24 Het badleven in Wijk aan Zee was dus bepaald niet mondain te noemen en kwam maar langzaam op gang; in 1865 nog dichtte Potgieter na een bezoek aan het dorp: ”Arm Wijk aan Zee, dat Wijk in Duin moest heeten, Daar ver van ’t strand, daar in een dal gij ligt; Als bij uw kerk een klooster waar’ gesticht, De wereld zou geen stiller wijkplaats weten. Hoe ’t aardsch wijkt, waar, op uw terp gezeten, de mijmeraar zelfs geen weergalm hoort der kreten Van ’t met de geit het dorp ontweken wicht; waar tak noch twijg de doodschheid wieglend meten, Een ruste, als ging, vergetende en vergeten, hier achter ons de poort des levens dicht.” 25 De grote bloei van het badleven in Wijk aan Zee kwam met de komst van Heinrich Tappenbeck. Deze in Amsterdam wonende zakenman had zich geheel op de ontwikkeling van Wijk aan Zee tot badplaats toegelegd. In maart 1880 verzocht hij de gemeenteraad om toestemming tot het plaatsen van een veranda voor enkele huizen in de Kerkstraat, zodat de panden als één geheel zouden kunnen worden ingericht als badhuis. Reeds in oktober van datzelfde jaar komt Tappenbeck met een groots plan: hij wil een badhotel bouwen met 72 kamers. Het hotel komt inderdaad tot stand maar Tappenbeck zelf gaat in 1892 failliet aan de grootschaligheid van zijn plannen. Wijk aan Zee veranderde snel van karakter. Het uiterlijk van het dorpje, honderden jaren practisch onveranderd, werd ingrijpend gewijzigd. Door de bouw van het enorme badhotel verdween de hele zuidzijde van de historische Kerkstraat. Ten behoeve van de badgasten liet Tappenbeck in 1881 het duin doorgraven ter hoogte van de Tuinberg zodat men het strand gemakkelijker kon bereiken dan langs de aloude Relweg. De Zeeweg naar Beverwijk was in 1845 al enigszins verhard met schelpen en met puin van de opgeruimde ruïne van de kerk, maar nu werd er een tramlijn aangelegd om de badgasten te vervoeren. Tussen 1882 en 1892 reed er een stoomtram heen en weer. Deze nieuwe verbinding stimuleerde ook de schelpenvisserij; de schelpen werden bij de remise aan de Stetweg opgeladen en met de tram naar Beverwijk gebracht. In 1889 waren er in Wijk aan Zee 16 mensen die op schelpen visten.26 In 1892 werd de stoomtram door een paardentram vervangen. Wijk aan Zee en Duin zag tussen 1851 en 1881 in ruim dertig jaar de bevolking meer dan verdubbelen tot 1562 inwoners.27 De aandacht die er door het gemeentebestuur aan de badplaats werd besteed schoot de Wijk aan Duiners wel eens in het verkeerde keelgat en dat gaf wel eens wat onderlinge wrijving; de tuinders zagen hun afvoerwegen Afbeelding 5: Het Badhotel, rond 1885, afgebroken 1982. HGMK Ledenbulletin 25, 2001 15 óók graag verhard! Giften van de exploitatiemaatschappij van het Badhotel aan de armen werden aan het gemeentebestuur overhandigd met de expliciete uitsluiting van de inwoners van Wijk aan Duin!28 Wijk aan Duin groeide meer en meer naar Beverwijk en deze groeiende gemeente had binnen haar eigen grenzen niet veel uitbreidingsmogelijkheden meer. Zo ontstonden er sterke stromingen binnen de beide gemeentes die op samenvoeging aandrongen. Het verloop van deze gecompliceer de gebeurtenis valt buiten het bestek van dit verhaal maar resulteerde op 1 mei 1936 in een fusie van de beide gemeentes tot een nieuwe gemeente Beverwijk. De bebouwing. Het dorp Wijk aan Zee ligt vlak achter de jonge kalkrijke duinen en wordt er aan de zuidzijde grotendeels door omgeven. Ten zuiden van het dorp, achter de duinen, lag een grote vlakte van 400 morgen genaamd ”de Breesaep”. Deze overstromingsvlakte die door later opgestoven duinen werd afgesloten van de zee, was een van de fraaiste stukken natuurgebied van Kennemerland. Bossen werden afgewisseld door vlaktes met duinbegroeiing en heide. Ten noorden van het dorp lagen de grafelijkheidsduinen. Deze domeinen werden ”de wildernis” genoemd en werden beheerd door duinmeiers. Het algemeen toezicht lag bij de houtvester van Holland en West-Friesland. De duinen waren woest, dichtbegroeid met struikgewas en zeer waterrijk. De duinrelletjes waterden af op de relbeek die ten noorden van het dorp door de duinenrij naar zee liep. Deze doorgang was tot 1881 de enige toegang tot het strand. Het water gaf in de 18e eeuw regelmatig overlast wanneer de relbeek overstroomde en het lagere deel van het dorp onder water kwam te staan. Op Eerste kerstdag 1726 kon de predikant geen huisbezoek verrichten, noch kon er een dienst gehouden worden ”om ’t water in de kerk”.29 Hetzelfde gebeurde in 1739 toen de kerk ”in zoo korte tijt tot drie maal toe boven de vloer onder water is gezet”.30 Om de bebouwde grond waren beschermende zandwalletjes opgetrokken, soms met begroeiing daarop, om zowel het gewas te beschermen tegen wildschade, alsmede om het zand vast te leggen. Tot in de 17e eeuw kwam er grofwild voor in de duinen en waren konijnenplagen een steeds terugkerend fenomeen. In 1784 werden onder Castricum en Heemskerk de konijnen uitgeroeid om een einde te maken aan de enorme schade die jaarlijks werd aangericht.31 Aan de zeezijde van de duinen werd geen onderhoud verricht; vooral in de 15e en 16e eeuw was er daardoor sprake van zware duinafslag. In die periode zijn dorpen als Scheveningen, Egmond aan Zee en Petten bijna geheel in zee verdwenen. Wijk aan Zee is daarvoor gespaard gebleven. Aan de binnenzijde van de duinen zorgde men door het planten van helm dat er geen verdere verstuivingen zouden optreden. Sinds de 16e eeuw werden er door de overheid met grote regelmaat verordeningen uitgevaardigd die het weiden van vee in de duinen en het verwijderen van begroeiing verboden. Aan het einde van de 18e eeuw was de helmbeplanting in Wijk aan Zee zodanig verwaarloosd dat men in 1798 de grootste moeite had om met karren het strand te bereiken door de zandverstuivingen. Afbeelding 6: Gezicht op het dorp omstreeks 1780. 16 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 Afbeelding 7: Wijk aan Zee, 1784. 1 2 De eerste afbeelding die we hebben van de huizen in het dorp uit de 17e eeuw, toont eenvoudige huizen met één verdieping en met pannen gedekt.32 De voornamere huizen hadden trapgevels, de andere eenvoudige rechthoekige gevels. De meeste huizen waren privébezit van de bewoners. In de Middeleeuwen was Wijk aan Zee een groot dorp met in 1477 tweehonderdvijftig haardsteden. Door de verschillende oorlogen en de instorting van de visserij in de 18e eeuw liep het dorp, zoals gezegd, langzaam achteruit. De tekening van Tavenier uit 1784 geeft een goed beeld van het uiterlijk van het dorp Wijk aan Zee in de 18e eeuw.33 Het is een doorkijkje in het dorp vanaf de toegangsweg achter de kerk. Een aantal gebouwen zijn op deze tekening duidelijk te herkennen. Behalve de kerk met de koorruïne zien we het begin van de Kerkstraat, de oudste en voornaamste straat van het dorp. Links staan het huis van de schout (1) en het huis van de predikant (2) Het ”huis van de schout” is het pand waar in 1770 Gijsbert van Bergen, schout van Wijk aan Zee, overleed. Aan de hand van de boedelscheiding34 kunnen we ons een indruk vormen van de grootte van het huis. Men kwam binnen in het voorhuis met daarin een deur naar de zijkamer. De zijkamer was de zitkamer van het huis die niet voor dagelijks gebruik bedoeld was. Een tweede deur in het voorhuis kwam uit op de winkelkamer. Hier stonden toonbanken en schappen met allerlei kruidenierswaren. Gijsbert van Bergen was namelijk behalve schout ook winkelier, bierhandelaar en bakker van het dorp. In de gang was een deur naar de kelder waar de bierstelling stond. De binnenkamer die volgde was een vertrek voor diverse doeleinden. De keuken was de plaats waar het dagelijks leven zich afspeelde. Hier was de bedstee van de schout, de kasten met zijn kleding, een tafel met stoelen en natuurlijk keukengerei. Boven was er een comptoirkamer waar geld en papieren bewaard werden en waar hij zijn zaken regelde. Verder was er in het huis een eerste zolder en een voor- en achterzolder. Achteraan het huis zaten de bakkerij, een achterkelder, de stal en het wagenhuis. Dat Van Bergen ook zelf tuinbouw bedreef blijkt uit de aanwezigheid van een zaadkist, kweekramen en stokken om de planten langs te leiden. In zijn vrije tijd ving hij vogeltjes, wat blijkt uit een negental lijmstokken die in het huis werden aangetroffen! Bij het overlijden van Gijsbert van Bergen bracht het huis bij verkoop ƒ 950,- op. Een flink bedrag, zeker in verhouding tot de opbrengst van een ander huisje dat hij bezat aan de Bovenweg in het dorp, dat niet meer dan ƒ 5,- opbracht. De Bovenweg was het slechte deel van het dorp aan de westzijde tegen de duinen. Het huis van de schout is nog te zien op foto’s uit het laatste kwart van de 19e eeuw en moet rond die periode zijn afgebroken. Toen Ds. Nieuwenhuyse in 1645 in Wijk aan Zee kwam wonen, richtte het dorpsbestuur een predikantswoning voor hem in. Of deze pastorie toen werd gebouwd of dat er een bestaand pand werd gekocht is niet duidelijk. Het huis diende tot woning van de predikant tot de opheffing van de predikantsplaats in 1808. In 1818 werd het desolate en onbewoonbare gebouw verkocht aan de timmerman Jan Kiekenkamp voor ƒ 150,-. Als voorwaarde werd gesteld dat hij de predikanten gratis in het huis zou moeten ontvangen als zij een preekbeurt in het dorp kwamen vervullen. Verder werd bepaald dat de kerk het recht hield om de woning terug te kopen indien er weer een predikant zou worden beroepen. Behalve de koopsom diende de kerk dan wel de restauratiekosten, groot ƒ 1850,–, te vergoeden.35 Dit alles gebeurt ook inderdaad in 1842, wanneer Wijk aan Zee weer een eigen predikant krijgt. In 1845 klaagde de dominee dat het huis met de twee bewoonbare kamers veel te klein is voor zijn groeiende gezin. In dat zelfde jaar verhuisde hij naar een nieuw onderkomen in Beverwijk. In 1877 werd er een nieuwe pastorie gebouwd in Wijk aan Duin met daaraan een gebouw voor de brei- en naaischool. Wanneer het Wijk aan Zeese predikantshuis uiteindelijk gesloopt is, valt niet precies te zeggen. Vermoedelijk verdween het bij de bouw van het Badhotel. HGMK Ledenbulletin 25, 2001 17 Afbeelding 8: Het Gasthuis, vlak voor de afbraak in 1914. Een belangrijk gebouw in het dorp was het gasthuis of oude mannen- en vrouwenhuis. De instelling is bijna zeker van Middeleeuwse oorsprong, hoewel de stichtingsbrieven ontbreken. In 1663 krijgt het gasthuis een legaat van Agnes van Akersloot, net als het gasthuis van Zandvoort. Uit de opbrengsten van de verkregen onroerende goederen moest er jaarlijks aan de bewoners van het gasthuis een ”pintie wijn en een half conijn” gegeven worden.36 Het gasthuis werd bestuurd door twee gasthuismeesters die aangesteld werden door schout en schepenen. Ouden van dagen van allerlei gezindten konden worden opgenomen in het gasthuis, mits zij in Wijk aan Zee geboren waren of er anders minstens vijftien jaar hun eigen brood verdiend hadden. Bij intrede in het gasthuis moest men alle nog resterende bezittingen afstaan en zorgdragen voor een passende hoeveelheid kleding en beddegoed. Het gasthuis verkreeg zijn meeste inkomsten uit de opbrengst van landerijen maar kreeg ook een aandeel in de opbrengst van de vis; van iedere 100 vissen die er gevangen waren moest de visser er één afstaan aan de kerk of (voor katholieke vissers) aan het gasthuis of de vuurbaak.37 In 1798 werden de regenten vervangen en kwamen er voor het eerst sinds twee eeuwen weer katholieken in het bestuur van het gasthuis. De definitieve regeling werd bekrachtigd in 1857 toen er werd bepaald dat het gasthuis zou worden bestuurd door vier regenten, ”twee hervormde en twee roomsche zonder dat de gewoonten of gebruiken van één der cultussen mag worden uitgevoerd”.38 In de loop van de daarop volgende jaren werden de regels steeds onzorgvuldiger nageleefd met als resultaat dat er in 1889 nog maar één regent over was die al 27 jaar onafgebroken het gasthuis bestuurde. Datzelfde jaar kwam er een nieuwe regeling en ook een viertal nieuwe regenten. Het gasthuis was een L-vormig gebouw. In de zijvleugel waren zo’n tien tot twaalf afzonderlijke cellen waar de bewoners sliepen terwijl in het hoofdgebouw de gemeenschappelijke ruimtes waren. Het gebouw werd in de 17e eeuw herbouwd nadat het oorspronkelijke gebouw ongetwijfeld tijdens de Tachtigjarige oorlog was verwoest. Er bevond zich in de gevel een steen met de voorstelling van een visser, de letters A en L en het Jaartal 1628. Of deze steen hier later is ingemetseld of dat hij duidt op de bouw van het nieuwe gasthuis is onduidelijk. In 1914 werd het gasthuis afgebroken en vond er nieuwbouw plaats. In 1972 is de instelling officieel opgeheven, de verkoop van de resterende goederen bracht nog zo’n vijf ton op. Het gasthuis had in de tijd dat de visserij nog belangrijk was het recht van de waag. In 1840 waren de gereedschappen van de waag nog aanwezig die ”nu slechts gebezigd worden om diegene der bezoekers van het dorp en het huis welke zulks verkiezen te laten wegen voor een drinkpenningje of tabaks of koffie duitje voor de oude luidjes”.39 Bezoekers van het dorp schijnen het gebouw wel vaker bezocht te hebben, in 1774 werd beschreven hoe een Zaanse familie naar het ”Oude manne en vrouwe huis” ging om ”oude monnieke rokken” te zien, die ”fraai genaait waren”.40 De vuurbaak van Wijk aan Zee stond op een hoog duin ten zuiden van het dorp. Het was een hoog gebouw met een omloop. Afbeeldingen van schuiten op het strand laten vaak op de achtergrond een deel van de vuurbaak zien. Wanneer er schepen op zee waren werd het vuur boven in de baak brandende gehouden om als baken te dienen voor de terugkerende vissers. De vuurboet-mees ters waren belast met de zorg voor het gebouw en het vuur. Naast de vuurbaak stond een kanon, dat 18 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 gebruikt werd als baken bij mist of slecht zicht. Het kruit werd in een kruitkist in de vuurbaak bewaard. Voor het laatst vinden we vermelding van de aanstelling van vuurboetmeesters in 1804; door het verdwijnen van de visserij uit het dorp verviel het nut van de vuurbaak. In 1840 wordt de ruïne van een vuurtoren nog vermeld in de beschrijving van het dorp.41 De fundamenten van de vuurbaak zijn tot op heden terug te vinden. Over het gebouw van de dorpsschool is niet veel bekend. Het oorspronkelijke gebouw stond in de Kerkstraat achter het huis van de schoolmeester. Het schooltje wordt verschillende malen genoemd in appointementen van de Staten van Holland, als het gebouw hersteld moest worden. In 1848 is de oude bouwvallige school afgebroken en werd een gebouw ten zuid-oosten van de kerk betrokken.42 In 1882 moest dit gebouw wijken voor het tracé van de stoomtram. De nieuwe Wilhelminaschool werd in 1884 officieel geopend. In 1911-1912 werd er een tweede school gebouwd, de Heilig Hartschool voor katholiek onderwijs. Volgens de schepenrol zijn er van 1582 tot 1810 zittingen gehouden van de schepenbank op het rechthuis. Of er hierbij sprake is geweest van een speciaal gebouw voor deze zittingen wordt niet duidelijk. Er bevindt zich in sporthal de Moriaan een gevelsteen zonder jaartal, waarop een geblinddoekte vrouwe Justitia met weegschaal en zwaard te zien is. Dit moet haast wel een gevelsteen geweest zijn van een gebouw dat met rechtspraak te maken had. De steen is aan het begin van de 20ste eeuw aangetroffen in de kelder van het Badhotel. Vermoedelijk is hij daar terecht gekomen toen de oude bebouwing van de Kerkstraat moest wijken voor de bouw van dit hotel. Volgens de dorpsoverlevering was de steen afkomstig van ”De Moriaen”, een oude herberg die vlak aan de Kerkstraat gestaan heeft. Het is heel goed mogelijk dat de zittingen van de schepenbank plaats vonden in deze herberg. Na 1817, de oprichting van de eigen gemeente Wijk aan Zee en Duin, vergaderde de gemeenteraad in het raadhuis van Beverwijk. Vanaf het midden van de 19e eeuw gebruikte men voor de raadsvergaderingen een gebouw bij het tolhek in Wijk aan Duin, totdat in 1908 het eigen raadhuis gebouwd werd op het Westerhoutplein. De Rooms-katholieke schuilkerk werd gebouwd in 1742 ter vervanging van een ouder kerkje. Als voorwaarde voor nieuwbouw werd gesteld dat het kerkgebouw onopvallend moest zijn. Op slechts één foto is dit gebouw te zien: Afbeelding 9: Wijk aan Zee omstreeks 1870, geheel links de R.K. schuilkerk. De kerk was een langgerekt schuurachtig gebouw. Het portaal met het torentje dat ervoor te zien is, was een 19e eeuwse toevoeging; men betrad de kerk via een ingang aan de westzijde van het gebouw. In 1890 werd de kerk afgebroken en vervangen door een nieuwe. De pastorie die achter de kerk lag en er aan vastzat werd gespaard; men wilde er in navolging van de hervormden een brei- en naaischool van maken. Ondanks vele verbouwingen is dit gebouw nog te herkennen in het woonhuis naast de pastorie. Het oude kerkhof rond de hervormde kerk was het dorpskerkhof. Eén deel werd uitsluitend door de hervormden gebruikt en lag noordelijk en zuidelijk van de kerk. Het grootste gedeelte, het oos telijk deel, was het algemene kerkhof. Hierop hadden de katholieken een eigen gedeelte. In 1846 richtten de katholieken een eigen kerkhof in achter hun kerk en begroeven niet langer op het algemene kerkhof. Rond 1869 werd het algemene kerkhof gesloten en werd er in Wijk aan Duin een HGMK Ledenbulletin 25, 2001 19 Afbeelding 10: De kerk 1740. nieuwe gemeentelijke begraafplaats ingericht. Het hervormde deel van het kerkhof bestaat tot op heden. Op het kerkhof mocht in de 18e en 19e eeuw de doodgraver zijn vee weiden, iets wat voor anderen ten strengste verboden was blijkens de keur. Voor het overtreden van de bepalingen werden in de 18e eeuw boetes opgelegd die verschilden al naar gelang het ging om een ”paart, koebeest, schaap, varke en bock ofte geijt.” Ook was het verboden om plaggen of zoden te steken op het kerkhof.43 De plattegrond van de gemeente Wijk aan Zee en Duin laat zien hoe het dorp gesitueerd was: Op de kaart herken je gedeeltelijk nog de eeuwenoude situatie van het kleine dorp ten westen van de kerk. Rondom de kerk ligt het grote kerkhof en recht tegenover de toren begint de Kerkstraat. Verder zijn te herkennen de Gasthuisstraat, het Franse pad en de Bovenweg. De dorpsweide is nog in verschillende percelen verdeeld. In de periode na ongeveer 1880 begon het dorp zich in hoog tempo uit te breiden in noord-oostelijke richting rond de dorpsweide. Door jaarlijks terugkerende badgasten werden vakantiehuizen gebouwd langs en op de duinen rondom het dorp. Deze vaak zeer indrukwekkende villa’s gaven het dorp een heel andere, voorname uitstraling. Daarnaast werden er na het aanvankelijke succes van het Badhotel van Tappenbeck, verschillende pensions gebouwd. 20 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 Afbeelding 11: plattegrond van de gemeente Wijk aan Zee en Duin plm. 1922. Afbeelding 12: De Julianaweg in 1955. Ook verhuurden veel dorpelingen hun eigen huis aan badgasten en woonden dan zelf enige maanden in een zomerhuisje in de tuin... Na de Tweede Wereldoorlog liep de belangstelling voor het badgebeuren snel terug. Men ging verder weg op vakantie en alleen de dagrecreatie aan het strand bleef over. De grote pensions verdwenen. De meeste huizen in het dorp waren eigendom van de bewoners zelf en vanaf ongeveer 1930 tot in de jaren ’60 werden er door toekomstige bewoners veel huizen bijgebouwd. Na ongeveer 1970 werd in hoog tempo gestart met de vervanging van de veelal vervallen 19e eeuwsebebouwing. Daarvoor in de plaats kwamen echter fantasieloze wooncomplexen die het aanzien van het dorp in hoge mate aantastten. Slechts de nieuwe bebouwing die het in 1982 gesloopte Badhotel verving, mag geslaagd genoemd worden. Na 1990 zijn er op verschillende plaatsen complexen verschenen die de tijdsgeest duidelijk weerspiegelen: er is behoefte aan woonruimte en dat dient zo goedkoop mogelijk geleverd te worden. Projectontwikkelaars kopen in hoog tempo panden en grond op en zetten daar wooncomplexen neer die qua bouwmaterialen, stijl en massa geen enkele aansluiting vinden bij de bestaande bebouwing. Vaak moeten daarbij panden wijken die historisch en emotioneel grote waarde blijken te hebben voor het dorp. Het meest schrijnende voorbeeld hiervan is de recente sloop van café ”het Geveltje” in de de Zwaanstraat. Dit 18e eeuwse commandeurshuis werd, ondanks felle protesten, gesloopt en vervangen door een drie verdiepingen hoog pand dat volledig uit de toon valt bij de omliggende bebouwing. De nabije toekomst zal leren of de plannen, die al op tafel liggen voor het Julianaplein, het Boothuisplein en het Zeepad, Wijk aan Zee zullen voegen bij de lange rij van reeds karakterloos geworden badplaatsen in de omgeving. De bevolking. De bevolkingsomvang van Wijk aan Zee heeft grote fluctuaties gekend in de loop der eeuwen, zoals we in vorige hoofdstukken al hebben kunnen zien aan de bevolkingscijfers. Na een periode van bloei in de tweede helft van de 15e eeuw was Wijk aan Zee een groot dorp met 250 haardsteden. Door de oorlogen in de periode hierna, verarmde het dorp zienderogen. Na 1494, het einde van het Kaas- en Brood Oproer, kwam er een periode van rust en herstel maar na 1525 begon de omvang van de bevolking opnieuw terug te lopen. De Tachtigjarige oorlog verwoestte het dorp en pas na 1625 begon men er weer enigszins bovenop te komen: er werden nieuwe huizen gebouwd en de bevolking groeide. Dit is in tegenstelling tot het beeld dat de rest van het Noorderkwartier te zien geeft.44 In de periode 1622-1742 nam de bevolking overal af, onder andere door het hoge sterfteoverschot en het lage geboorteniveau. HGMK Ledenbulletin 25, 2001 21 periode: Noorderkwartier: Wijk aan Zee: 1514-1622 1622-1795 1795-1813 1813-1840 groei sterke afname afname sterke groei afname lichte groei sterke afname stabiel/lichte groei Bevolkingsfluctuaties 1540-1840 De bevolking van Wijk aan Zee groeide juist tot ongeveer 1740. Dit jaartal vormt in de grafieken van het aantal huizen en het aantal inwoners een breuk, daarna lopen beide terug. In de periode 1740-1795 verliep de teruggang van de bevolking in Noord-Holland wat minder snel maar zette toen in Wijk aan Zee onder invloed van het verval van de visserij juist sterk door, met als dieptepunt het begin van de 19e eeuw. De bevolkingscijfers van Wijk aan Zee geven door onvolledigheid een wat verbrokkeld beeld, de cijfers van de lidmatenregisters van de hervormde kerk laten duidelijk een lijn zien: Grafiek lidmaten.45 Tussen 1720 en 1769 ontbreken de tellingen van het aantal lidmaten van de hervormde kerk en dat is juist de periode dat het verval van de bevolking van het dorp inzet. Uit de lidmaten-registers blijkt wel dat er tot 1726 meer mensen met attestatie inkomen dan dat er weggaan, na 1726 ontstaat er een vertrekoverschot. Zoals eerder gezegd, geven de bevolkingscijfers en de grafiek van het aan tal huizen in Wijk aan Zee aan dat de daling inzet na 1740. Het dorpsbestuur zelf zegt echter in 1801 dat de vissersvloot ”zedert 1769 (is) afgenomen door grote sterfte onder de burgers en daarna als gevolg van den oorlog”.46 Deze opmerking zou het breekpunt van de welvaart zo’n 20-30 jaar later plaatsen. Het jaar 1740 is echter in heel Nederland een breekpunt geweest; het was namelijk een jaar van extreme koude. In dat jaar mislukte de gehele oogst omdat de lente pas in juni begon.47 Economisch bracht deze winter veel schade toe en velen stierven ten gevolge van de ontberingen. Na 1740 gaat het dorp snel achteruit; in de periode 1731 tot 1798 worden er in Wijk aan Zee 51 huizen afgebroken en maar drie nieuw gebouwd, een achteruitgang van 48 huizen.48 Ook blijken er veel mensen te vertrekken, meer dan er inkomen. Uit de attestatie boeken van de kerk (waarin de inkomende en vertrekkende leden worden opgeschreven) blijkt dit: Periode 1720-176949 ingekomen: vertrokken: totaal: vissersplaatsen omliggende plaatsen overige plaatsen 15 8 15 ___ 38 30 25 23 ___ 78 -15 -17 - 8 ___ -40 totaal 22 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 Het aantal inwoners van Wijk aan Zee liep snel terug in de 18e eeuw en herstelde zich pas enigszins na 1840: Inwoners Wijk aan Zee, 1742-188951 1742: 578 1795: 327 1809: 235 1811: 231 1814: 262 1840: 260 1849: 300 1889: 630 Attestaties 1720-1769 (A) en 1820-1870 (B), hervormde gemeente Wijk aan Zee en Duin. 54 Tot 1726 komen er meer mensen in met attestatie dan er weggaan, daarna gaan er meer mensen weg. Het is opvallend dat er veel mensen wegtrekken naar andere vissersdorpen als Zandvoort en Egmond aan Zee, op zoek naar werk in de visserij. Ook gaan er veel mensen naar meer welvarende plaatsen in de omgeving als bijvoorbeeld Beverwijk en Velsen.50 De groei van de hervormde gemeente in de 19e eeuw is net als die van de burgerlijke gemeente voor het grootste deel toe te schrijven aan Wijk aan Duin. Het dorp Wijk aan Zee gaat pas na 1840 groeien en dan lang nog niet zo spectaculair als Wijk aan Duin. Opvallend is de scherpe daling van het aantal lidmaten te Wijk aan Duin in de periode rond 1845-1850. Dit is terug te voeren op de toen heersende aardappelziekte die een groot aantal tuinders ongetwijfeld geruïneerd zal hebben. De kerkenraad koopt in 1845 voor de bedeling gort in plaats van de dure aardappelen.52 Dat de visserij heeft afgedaan voor het dorp blijkt uit de herkomst van de attestaties van leden van de hervormde kerk in de periode 1820-1870 als we die vergelijken met de attestaties uit de periode 1720-1769:53 Attestaties ingekomen: vertrokken: periode: A B A B A 15 8 15 ––– 38 17 104 85 ––– 206 30 25 23 ––– 78 10 97 61 ––– 168 -15 -17 -8 ––– -40 vissersdorp omliggende plaatsen overige plaatsen totaal: totaal: B 7 7 24 ––– 38 Als we de cijfers van deze beide periodes met elkaar vergelijken, dan blijkt dat het merendeel van de nieuwe leden in de periode 1820-’70 uit de omliggende plaatsen (Beverwijk, Heemskerk en Velsen) afkomstig is. Honderd jaar eerder lag het accent nog veel meer op de andere vissersdorpen langs de kust. De visserij heeft afgedaan; het inkomen van mensen uit andere vissersdorpen en het vertrek van Wijk aan Zeeërs daarheen is bijna tot stilstand gekomen. Er is in de periode 1820-’70 ook een einde gekomen aan het vertrekoverschot dat tussen 1720 en 1769 duidelijk bestond. Dit samen met het dalende sterftecijfer maakt dat het dorp weer groeit. De kleding van de Wijk aan Zeeërs in de 18e eeuw wordt teruggevonden in de meeste Hollandse kustdorpen.55 De vrouwen droegen vrij lange jakken en keurslijven met een bonte doek om de hals. De onderrokken waren rood met een blauwbont schort daarboven. Op het hoofd werden mutsjes gedragen. De visventsters die met een visben op het hoofd liepen droegen een vilten kapje om hun hoofd te beschermen. De mannen droegen knie- of kuitbroeken met klompen en daarboven een roodbaaien hemd met een jak met korte mouwen. Op het hoofd werd een hoed gedragen die qua model het meesteweg had van een Engelse bolhoed. Tot in de 19e eeuw vinden we deze kleding terug. Aan het einde van de 19e eeuw verandert de dracht maar zien we nog steeds het karakteristieke kapje bij de vrouwen. Afbeelding 13: kleding in Wijk aan Zee rond 1900. HGMK Ledenbulletin 25, 2001 23 De gezinnen waren niet groot; in de 17e en 18e eeuw werden de huizen bewoond door 4 à 5 personen.56 Gezinnen van 6 personen of meer waren meer uitzondering dan regel. In de kustdorpen vinden we demografisch gezien een afwijkende bevolkingsopbouw vergeleken met de landelijke dorpen. Door de verliezen die de zee toebracht aan de mannelijke bevolking zien we dat soms 1/3 van de dorpsbevolking bestond uit weduwen, alleenstaande vrouwen en wezen.57 De vissersbevolking huwde jong, de mannen op ongeveer 20 tot 22 jarige leeftijd, terwijl de vrouwen veelal nog jonger waren. Men ging ook al op jonge leeftijd naar zee. In 1772 gaat Gerrit Gerritz Bol als commandeur voor het eerst naar Groenland ter walvisvaart; hij is dan 19 jaar oud.58 De grootte van de gezinnen werd beperkt door de enorme kindersterfte; in de 17e en 18e eeuw vormden jonge kinderen 55% van alle begravenen.59 Toen de visserij terugliep verhuurden vele mannen zich als bootslieden en verhuisden naar andere plaatsen. Uiteindelijk had dit toch tot gevolg dat men in groten getale uit de oude vissersplaatsen wegtrok. Ook Wijk aan Zee had met dit verschijnsel te kampen. Op de vissersschepen werd beschuit, brood en erwten gegeten, thuis in het dorp was het menu wat gevarieerder. Natuurlijk at men vis, zowel vers, als gedroogd, als gerookt. Vlees kwam van gemeste varkens die men hield en van konijnen en gevogelte uit de duinen. De koeien leverden hoofdzakelijk zuivelproducten en incidenteel een slachtkalf. Bier was de drank voor het dagelijks gebruik. Aan het einde van de 18e eeuw kwam de aardappel steeds meer in gebruik als volksvoedsel en verdrong het witte brood met bokking.60 De inwoners van Wijk aan Zee waren in de eerste helft van de 18e eeuw redelijk welvarend. Als we naar de cijfers van de gaarder kijken, dan blijkt wel dat een groot deel van de hervormden in de Gaarder Wijk aan Zee, 1702-1737, Impost op het begraven.61 Hervormden Katholieken pro Deo ƒ 3,- ƒ 6,- ƒ 15,- ƒ 30,- 19,4 % 60,7 % 71,3 % 32,0 % 3,4 % 6,7 % 1,7 % 0,4 % 3,5 % 0,2 % klasse van drie gulden vielen en dus niet echt arm waren. De schout en de predikant waren de meest vooraanstaande burgers en vielen respectievelijk in de zes- en de dertig gulden klasse. De katholieken waren minder welvarend dan de hervormden; ruim 60% viel in de pro Deo klasse, slechts 40% was beter af. Dit laat een duidelijk verschil zien met de hervormden en steunt de stelling dat de hervormde kerk verbonden was met de heersende maatschappelijke bovenlaag.62 Toen de welvaart van het dorp terug begon te lopen in de tweede Gaarder Wijk aan Zee, 1756-1791, Impost op het begraven. Hervormden Katholieken pro Deo ƒ 3,- ƒ 6,- ƒ 15,- ƒ 30,- 65,1% 72,9% 26,9% 23,7% 3,4% 1,9% 2,7% 0,5% 1,4% 1,0% helft van de 18e eeuw verschoven de cijfers beduidend: Tot de zes gulden klasse behoorde nog de schoolmeester (na 1765 ook ƒ 3,- en na 1772 zelfs pro Deo), de pastoor en de families van de commandeurs die nog in het dorp woonden. De vrouw van de schout valt onder de ƒ 15,- klasse in 1761, terwijl de schout zelf bij zijn overlijden in 1770 nog maar onder de ƒ 3,- klasse valt. Een kind van Ds. Vorstman valt onder de ƒ 30,- klasse en is daarmee de hoogste uit die periode. Het grootste deel der hervormden en een nog groter deel der katholieken is tot de pro Deo klasse vervallen. De cijfers van de impost op het trouwen geven een iets genuanceerder beeld maar de algemene lijn blijft hetzelfde: Gaarder Wijk aan Zee, Impost op het trouwen. 1702 -1737 24 pro Deo ƒ 3,- ƒ 6,- ƒ 15,- ƒ 30,- Hervormden Katholieken 33,3% 52,0% 54,4% 36,7% 10,5% 11,2% 1,8% - - 1756 - 1791 Hervormden Katholieken 66,0% 70,3% 25,5% 29,0% 1,9% - 4,7% - 1,9% 0,7% HGMK Ledenbulletin 25, 2001 De eerste en tweede klasse komen minder vaak voor dan bij de impost op het begraven en bij de katholieken is ook de derde klasse afwezig. Waarschijnlijk kan dit verklaard worden uit het feit dat de mensen jong huwden en dus veelal op dat moment minder vermogend zijn dan iemand die in het midden van zijn leven sterft. Daarbij komt ook nog dat overleden kinderen belast worden bij de begrafenis op grond van de gegoedheid van de ouders. Aan het einde van de 18e eeuw verdween onder invloed van de algemene verarming van het dorp het verschil tussen de hervormde bovenlaag en de katholieken. Uit de ”Lijst van ingekomen schadens” uit 1799 blijkt dit: lijst van ingekomen schadens63 Hervormden: Katholieken: Totaal: aantal pers. 33 59 –––– 92 totale schade ƒ 7.643,– ƒ14.335,– ––––––––– ƒ 21.978,– schade p.p. ƒ 232,– ƒ 243,– ––––––– ƒ 475,– Het dorp werd bij deze gebeurtenis grondig geplunderd door de Fransen en we mogen aannemen dat ieder gezinshoofd schade leed in verhouding tot zijn totale bezit. De schade per hoofd kunnen we uitsplitsen aan de hand van de lidmatenlijsten in de groepen hervormden en katholieken. Beide groepen blijken dan ongeveer evenveel schade per persoon geleden te hebben. We mogen daaruit concluderen dat er tussen de katholieken en hervormden als groep weinig verschil meer bestond tussen arm en rijk; die grens liep dwars door beide groepen heen. De armoede van de bevolking bleef voortduren tot in de 19e eeuw. In 1865 nog werd er opgegeven dat de hele hervormde gemeente onvermogend was, behalve Jhr. Boreel van Westerhout. Grote bouwprojecten in het dorp, zowel burgerlijk als kerkelijk (Badhotel:1880 en parochiekerk:1890) worden grotendeels betaald met geld van niet-ingezetenen. De verhouding tussen de katholieken en hervormden in het dorp is vanaf het begin van de hervorming tot in de 19e eeuw gespannen te noemen. Bij de stichting van de hervormde gemeente in 1601 was het een klein groepje temidden van een geheel katholiek dorp, dat moest vechten om te overleven. Deze rivaliteit bleef bestaan tot in de 18e eeuw. In 1739 liep de hervormde kerk onder water, een ”Rooms man”, Albert van Kleeft werd daarvan beschuldigd omdat hij ”de assurentie en paapsche stoutigheyt gehad heeft een dijkje door te steken”64 . In 1742 spreekt een kerkenraadslid een lidmaat erop aan dat hij in de herberg van het dorp met ”papisten” heeft gesproken en gedronken.65 In de 19e eeuw verdween de ergste rivaliteit; bij het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 wordt er wel een protest gezonden aan de Koning, maar slechts ondertekend door de kerkenraadsleden. Men wilde de leden van de gemeente niet individueel laten tekenen om ”alle vijandschap in de gemeente te weren”.66 In 1854 wordt er gezegd dat zowel de ”hervormde leeraar als gemeente in de beste verstandhouding leven met de R.C.gezinden”67 Deze ontspannen situatie blijft voortduren tot de opkomst van de verzuiling. In Wijk aan Zee steekt de verzuiling de kop op aan het begin van de 20ste eeuw, wanneer er verschillende kerkelijke verenigingen onstaan. In die tijd komt er een eigen katholieke school naast de al bestaande openbare en hebben ook verschillende verenigingen een duidelijke signatuur. Middelen van bestaan. De visserij. De zeevisserij is lang voor vele kustplaatsen een belangrijke, zo niet de enige, bron van inkomsten geweest. Al in de 13e eeuw werd de haringvisserij in Nederland op grote schaal beoefend. Met drijf- en sleepnetten viste men op de Noordzee. Vis is een zeer bederfelijk product en pas toen Willem Beukelsz. van Biervliet aan het einde van de 14e eeuw het ”haringkaken” uitvond, kwam de handel in verse vis echt op gang. Bij het kaken werden de ingewanden van de vis onmiddelijk na het ophalen van de netten verwijderd, waarna men de vis met zout conserveerde. Sinds de ontwikkeling van het haringkaken was men in staat om op zee de vis zodanig te bewerken dat ze houdbaar werd en de schepen dus langer op zee konden blijven. De schepen, haringbuizen, werden in de 15e eeuw ontwikkeld. Deze platbodems met een gemiddelde lengte van 20 meter hadden een bemanning van ongeveer 15 man en werden na afloop van de vangst op het strand getrokken. Rond 1477 voeren in Wijk aan Zee 21 schepen.68 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 25 Afbeelding 14: Bommen op het strand met op de achtergrond de vuurbaak. Sinds het begin van de 17e eeuw bezat Holland een feitelijk monopolie in Europa op de vangst van gekaakte en gezouten haring. Haringvisserij was een seizoensbedrijf; men ving van juni tot ongeveer december, daarna ging men over op kabeljauw of de vrachtvaart. De reders kochten zich vaak voor een bepaald bedrag in in een schip, de zogenaamde partenrederij. Hiermee werd het risico op het verlies van een schip gespreid over meer eigenaren. De commandeurs of stuurlieden van de schepen konden op dezelfde manier ook mede-eigenaar zijn van hun schip. Toezicht op de haringvisserij werd gehouden door het ”College van de Grote Visscherij en Haringvaart in Holland en West-Friesland”. Het College verzorgde regelgeving en controle op het gebied van de kwaliteit van de aangevoerde vis, op het uitvaardigen van algemene visserijvoorschriften en de naleving daarvan. Langzamerhand liep de invloed van het College terug toen de visserij minder belangrijk werd in de 18e eeuw.69 Wijk aan Zee was zo’n typisch kustdorp dat sedert zijn ontstaan bijna volledig afhankelijk was van de zeevaart. In de Enqueste van 1494 kunnen we lezen: ”Aengaende die neringhe zeggen die van Wijck up Zee dat zij hem gheneren met die zeevaert, (. . .) zonder hooger of meerder neringhe te hebben.”70 Van november tot januari of februari voer men op schelvis, daarna, tot ongeveer mei, op schol en kabeljauw, daarna zalm en wijting en vanaf juni begon de haringvisserij. De vis werd vers, licht gezouten of gestript aan land gebracht en ter plekke op het strand afgeslagen. Na afloop van de vangst werden de schepen op ronde palen tot aan de duinen omhoog gerold zodat ze beschut lagen. De vaartuigen kwamen bij de rel op het strand, de enige natuurlijke doorgang naar het dorp waardoor de relbeek in zee stroomde. De vissers dienen hun vis onmiddellijk aan land te brengen om te laten afslaan. De afslager (meestalde schout of één der schepenen die deze functie jaarlijks pachtte) liet de klok luiden ten teken dat er een schip was aangekomen en sloeg de vis dan bij opbod af. De kopers moesten volgens de regels zeven voet van de vis af blijven staan en mochten geen manden op het hoofd of aan de hand houden. De schrijver noteerde wie wat kocht en voor hoeveel. De stuurlieden van de schepen waren verplicht om bij de vangst van meer dan 300 vissen deze te verdelen in partijen van 50 vissen om ze zo te verkopen. Van alle gevangen vis moest er van elke honderd stuks één worden afgestaan voor de kerk, vuurbaak of gasthuis.72 Dat dit aardig kon oplopen blijkt uit de verrekening van deze plicht van enkele katholieke vissers. Zij deden hun afdracht aan het gasthuis, in 1773 werden bedragen tussen de ƒ 25,- en ƒ135,- afgestaan.73 Op zondag mocht er niet meer worden afgeslagen dan ”twee kopen schollen of scharren, twee kopen rogge en een half snees tongen.” Op zondagen en feestdagen mocht er geen vis worden afgeslagen ”na het laatste geluy voor de predicatie”74, dit om te voorkomen dat men zou moeten kiezen tussen kerkdienst of vis kopen. De stuurlieden en vissers konden bij overtreding rekenen op 26 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 een boete van vijftig stuivers. De vis werd gekocht door visventers die de vis naar Beverwijk brachten om via de haven af te voeren: ”Wijk aan Zee bezit aleenigh drie veeren over Beverwijk op Amsterdam, waer voor het een jaarlyxen pacht van twaalf guldens betaelt”.75 Er komt ook veel vis van buiten in Wijk aan Zee aan land; dus vis van schepen die zelf niet uit Wijk aan Zee afkomstig waren. Met deze aanvoer was Wijk aan Zee ”spijzigende dagelijks bij vaer baer weer, behalven zijne naestgelege dorpen de steden Haarlem en Amsterdam met uitgelezen zeevisch”.76 In 1809, toen de visserij in Wijk aan Zee al bijna geheel teloor was gegaan, waren er toch nog elf visventers en visventsters die er hun brood mee trachtten te verdienen.77 Bleven de kustdorpvissers eerst voornamelijk onder de kust, na 1700 varen zij steeds verder uit. De verse of lichtgezouten haring werd nu gekaakt op zee in plaats van de directe doorvoer naar de rokerijen aan de kust of in de steden. In de hoop de voortdurende terugval van de grote haringvisserij te stuiten, verbood het College voor de Grote Vaart in 1751 het kaken van haring door kustdorpvissers. Als dan in de loop van de 18e eeuw de teelt van de aardappel zich gaat verspreiden, loopt het langzaam af met Wijk aan Zee als vissersdorp. Gerookte bokking met wittebrood verdween als volksvoedsel en daardoor verdwenen ook de rokerijen aan de kust en in de steden. De kustvissers konden alleen nog verse vis kwijt en juist dat was moeilijk te verkopen door de slechte houdbaarheid ervan.78 Door zandverstuivingen was rond 1798 het strand bijna onbereikbaar geworden met paard en wagen, waardoor men de grootste moeite had om de vis en de schelpen te kunnen afvoeren. Daarbij kwam ook nog dat het Wijkermeer was gaan verzanden waardoor de veerdiensten op Amsterdam en Haarlem ernstige moeilijkheden kregen. In 1819 was het Wijkermeer onbevaarbaar geworden.79 De afvoer van de vis naar Beverwijk en vandaar uit verder, was bijna onmogelijk geworden. In 1809 waren er in Wijk aan Zee nog twee visserspinken over. In datzelfde jaar vroegen er 21 mensen een patent aan om hun beroep te mogen uitoefenen, hieronder waren nog maar elf visventers en één schilper. In 1833 stopte de laatste visser ermee; de laatste boot, een bom van schoolmeester N. Vink, werd in 1861 verkocht. Er werd toen al jaren niet meer professioneel gevist. Hiermee kwam er een einde aan een visserijtraditie die Wijk aan Zee groot had gemaakt in het verleden en die nu met het wegvallen ervan bijna de ondergang van het dorp betekende. Een apart verhaal is de walvisvangst op Groenland en in de Straat Davis. De Wijk aan Zeeërs hebben zich hiermee uitgebreid bezig gehouden; in de periode 1700-1792 hebben alleen al van de hervormde gemeente achttien mensen zich als commandeur van een schip aan de walvisvaart gewaagd. Men voer voor reders uit de Zaanstreek en Amsterdam Walvisvaarders Hervormde kerk Wijk aan Zee 80 Commandeurs op Groenland: periode:1700-1792 aantal:12 waarvan kerkenraadsleden: 9 aantal vissen: 592 Commandeurs op Davis: periode:1723-1788 aantal:6 waarvan kerkenraadsleden: 3 aantal vissen: 115 Contacten met reders: Amsterdam:4 Zaandam:16 Rotterdam:1 Haarlem:2 Beverwijk:1 –––– totaal:24 Contacten met reders: Amsterdam:3 Zaanstreek:5 Beverwijk:1 Dordrecht:1 –––– totaal:10 De commandeurs woonden in het dorp maar waren jaarlijks tijdens het vangstseizoen voor een langere periode afwezig. De commandeurs werden goed betaald en waren vooraanstaande leden van de dorpsgemeenschap. Van de achttien bekende commandeurs zaten er twaalf in de kerkenraad. Ook toen het afliep met de kustvisserij bleven de commandeurs in het dorp wonen omdat zij niet afhankelijk waren van de kustvisserij, ze woonden in het dorp maar hadden hun werk elders. Het einde van de walvisvaart kwam in de Napoleontische tijd. In 1795 mocht er niet uitgevaren worden vanwege het gevaar dat de schepen liepen door de oorlog met Engeland. Tussen 1799 en 1814 werd er helemaal niet meer gevaren. Hierna komt de walvisvaart weer even op gang, maar loopt tot 1833 langzaam af. Wijk aan Zeeërs gaan na de Franse tijd niet meer op de walvisvaart. HGMK Ledenbulletin 25, 2001 27 Landbouw en Veeteelt. Landbouw en veeteelt zijn in Wijk aan Zee nooit belangrijke middelen van bestaan geweest; de visserij kwam op de eerste plaats. Rundvee werd gehouden voor de zuivelproducten die hoofd zakelijk voor eigen gebruik zullen zijn geweest. Met de mest van het vee werden de kleine akkertjes op de geestgronden bemest. De grote runderpest-epidemie van 1767 zal in Wijk aan Zee geen boeren volledig geruïneerd hebben, daar men niet afhankelijk was van het vee, zoals in vele andere NoordHollandse plaatsen. Het varken werd gehouden voor de vleesproductie. Het Noord-Hollandse varken was een kort, dik dier dat uitstekend vlees produceerde. De dieren liepen in de wei en werden bijgevoerd met afval. In de herfst werden ze in een hok gezet en met wei en karnemelk afgemest en daarna geslacht.81 Voor eigen gebruik en onderlinge handel kweekte men allerlei tuinbouw producten. Op de kleine dorpsakkers werden bonen en dergelijke gezaaid. De akkers waren omgeven door begroeide zandwalletjes, aan de ene kant ter afscheiding, maar tegelijk ook om te voorkomen dat de akkers zouden onderstuiven met zand uit de omliggende duinen. Om de zaailingen op te kweken werden glasramen gebruikt en verder stokken om te leiden, blijkens de inventaris van een Wijk aan Zees huis.82 Toen het met de visserij afliep kwamen er steeds meer mensen die in hun levensbehoefte voorzagen door de landbouw. Op de ”lijst der ingekomen schadens” uit 1799 komen drie namen voor van mensen die zoveel schade hebben aan ”hooy, zaat, koeye, paarde, 1 wage en 2 karre” dat we kunnen aannemen dat zij van landbouw of veeteelt leefden. Tien anderen hadden één koe of varken, duidelijk dus voor eigen behoefte. In twee gevallen werden schapen vermeld. Later groeide het aandeel van de landbouw in de beroepsbevolking; in 1811 zien we: Beroepsbevolking Wijk aan Zee, 1811:83 Landbouw:22 Visserij: 14(voornamelijk schelpen) Bouwnijverheid:12 Handel:10 Rest:10 De explosieve groei van de landbouw en dan in het bijzonder de tuinbouw, deed zich voor vanaf 1815, maar dan in Wijk aan Duin. Wijk aan Duin was vanouds op de landbouw gericht, uit de Enqueste uit 1494 blijkt dit duidelijk: ”Aengaende die neringhe zeggen die van (...) Wijck an Duynen (...) dat zij hem generen met lantelinghe ende met die koe, zonder hoger off beter-neringhe te heb ben”.84 Wijk aan Duin was sinds de Franse tijd groeiende door de overloop van mensen uit de omliggende gemeentes waar weinig expansie mogelijkheden waren. Tuinbouw, aardappel- en bloembollenteelt kwamen tot bloei en de plaatselijke aardbeien en asperges kregen landelijke bekendheid. Bij de gemeentelijke herindeling van 1817 werden Wijk aan Zee en Wijk aan Duin één gemeente. Was Wijk aan Duin ten opzichte van Wijk aan Zee altijd vrij onbeduidend geweest, in Bevolking 85 1795: 1809: 1849: 1889: Wijk aan Zee 327 235 300 630 Wijk aan Duin 168 182 450 1237 de 19e eeuw ging Wijk aan Duin het zeedorp volledig overschaduwen: In de kerkenraad en de gemeenteraad kwamen steeds meer Wijk aan Duiners en een groot deel van hen was tuinder. 28 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 De Katholieke Gemeenschap. De parochie van Wijk aan Zee was in de Middeleeuwen een bloeiende gemeenschap. De ruim 1800 parochianan kerkten in de indrukwekkende St. Odulphuskerk. St. Odulphus was de patroonheilige van de door hem gekerstende Friezen langs de Noordzeekust. Hij overleed tussen 854 en 858 in Utrecht. Op zijn Naamdag, 15 juni, en op de eerste zondag na St. Maarten (11 november) werden er plechtige processies gehouden in het dorp. Daarbij werden de beelden van St Odulphus, de Moeder Gods en het Heilig Sacrament meegedragen. Het patronaatsrecht over de kerk kwam toe aan de graaf van Egmond, het recht van presentatie berustte bij de abt van de Abdij van Egmond. Het recht om de pastoorsplaats te begeven is na 1501 door de abdij overgenomen.86 Er waren verschillende geestelijken aan de kerk van Wijk aan Zee verbonden. In 1514 waren het er vier, maar welke functies zij precies bekleedden is onbekend. Voor 1574 schijnt de pastoor niet in Wijk aan Zee gewoond te hebben, de ”vice-cureyt”87 was belast met het toezicht op de gang van zaken in het dorp. Hij was hoofd van de school en leidde de koorzang in de kerk. Aan de altaren van de kerk waren een vijftal vicariën verbonden.88 De mensa Sancta Spiritus, de tafel van de Heilige Geest, was belast met de armenzorg in de parochie. Vermoedelijk twee H. Geestmeesters zorgden voor de bedeling van de armen. De achteruitgang van het dorp in de 16e eeuw liet ook zijn sporen na op de kerk: pastoor Dirk Jansz getuigde in 1574 dat hij ”nauwelijks 20 Rhijnse gulden genoten had” en dat hij ”ter nauwenood de cost en kleeding soude krijgen.”89 De Beeldenstorm ging aan Wijk aan Zee voorbij, volgens de getuigenverklaring van de pastoor, maar de baljuw van Blois had in 1567 wel getracht de zomerprocessie te verbieden onder voorwendsel dat de kosten ervan de arme parochie bespaard moesten worden. Na overleg met het bisdom ging de processie toch gewoon door. Kort daarna werden door de doortrekkende Spanjaarden het dorp en de kerk verwoest. Vervolgens verboden de Staten van Holland en West-Friesland in 1573 de openbare uitoefening van de katholieke eredienst en werden alle kerkelijke gebouwen en bezittingen onteigend. De ruïne van de kerk in Wijk aan Zee werd aan de nieuwe ”gereformeerde” gemeente toegewezen. Toen de strijd in 1577 in Kennemerland eindigde, zat de bevolking van Wijk aan Zee die het oude geloof zo goed als geheel trouw was gebleven, zonder kerk en zonder pastoor. Pas na 1600 komen er berichten over priesters die het dorp weer proberen te bedienen; de minnebroeders van de statie in het Nauwedamsteegje in Haarlem trokken als missionarissen de Hollands dorpen langs. Pas rond het midden van de 17e eeuw werd de tegenstand van de overheid tegen de katholieke erediensten minder en in 1643 vestigde zich in Beverwijk een pastoor, Jan Latu, die tevens Wijk aan Zee bediende. Op de 500 inwoners van het dorp waren er toen 350 communicanten en maar zo’n 25 Hervormden. In 1704 kreeg het dorp voor het eerst sinds de Opstand weer een eigen priester; de Utrechtenaar Gerrit van Millingen werd pastoor van de statie.90 Na enige maanden werd hij echter op last van de Staten al weer van zijn standplaats verdreven. Pogingen tot de vestiging van een eigen priester werden keer op keer verijdeld. In 1716 meldde Ds. Fiool aan de classis van Haarlem ”datier gehoord om een roomsch priester aldaar te bestellen en een paapse kerk te stigten ’t geen op die plaats nog nooyt is ingevoerd.” Ds. Fiool vroeg bijstand van de classis om ”sulx te weeren.”91 Het bleek vergeefs, in 1725 kwam Louis Berty zich in Wijk aan Zee vestigen als pastoor. De dan reeds bestaande schuilkerk werd in 1742 vervangen door een nieuw gebouw dat op dezelfde plek kwam te staan en ongeveer even groot was als de oude kerk. Het onopvallende gebouw had de vorm van een grote schuur. Aan Gecommiteerde Raden van de Staten van Holland en West-Friesland werd toestemming gevraagd het gebouw te mogen vervangen, en die toestemming werd verleend, onder voorwaarde dat ”de roomsche Godsdienst aldaer wederom in stillichheyt en met alle modestie en sonder de minste ergernis verrigt sal mogen worden.”92 Tekenend voor de kleine gemeenschap die het dorp vormde is misschien het feit dat de nieuwe schuilkerk gebouwd werd door een metselaar die diaken was van de hervormde gemeente. De tolerantie van de overheid ten opzichte van de katholieken moest letterlijk duur betaald worden; de gelovigen moesten ”recognitiegelden” (als erkenningsgeld) betalen aan de baljuw opdat hun bijeenkomsten getolereerd zouden worden, bij het aanstellen van een nieuwe priester werd er ”admissiegeld” geheven. Een nieuw-aangestelde baljuw verwachtte van de katholieken een financiële felicitatie die ”bienvenue-geld” werd genoemd... De verarming van het dorp in de 18e eeuw treft ook de statie en na het vertrek van pastoor Lammers in 1780 was men eigenlijk niet meer in staat een eigen priester te onderhouden. De pastoors moesten van giften en hun eigen vermogen leven. Bij de plundering van Wijk aan Zee door de Fransen in 1799, werd de katholieke kerk ”van vele ornamenten en benoodigheden tot den eeredienst beroofd”.93 Kerk en pastorie liepen volgens opgave ƒ 1586,- schade op, pastoor H. G. Pauwels zelf ƒ 130,- 94 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 29 Geld voor herstel was er niet en aan het einde van 1799 werd de statie opgeheven en met Beverwijk samengevoegd. Een kapelaan uit Beverwijk kwam de helft van zijn zondagse diensten in Wijk aan Zee vervullen. Na 1820 zit er weer groei in de gemeenschap; in 1845 telt de statie 250 zielen en wendde men zich tot koning Willem II met het verzoek tot zelfstandigheid, in navolging van de hervormde gemeente. Op 1 september 1846 werd het verzoek ingewilligd: Wijk aan Zee werd weer een zelfstandige statie. De pastoor kreeg, gezien de armoede van de bevolking, een rijkstoelage van ƒ 700,De nieuwe zelfstandigheid en de groei van de bevolking gaf inspiratie tot vele nieuwe initiatieven: de kerk werd gerestaureerd, het interieur werd verfraaid en men richtte in 1846 een eigen begraafplaats in, achter de kerk. In 1849 is 78% van de bevolking van Wijk aan Zee katholiek.95 In 1853 sluit de Nederlandse regering een concordaat met de Paus waardoor na ruim 250 jaar de bisschoppelijke hiërarchie wordt hersteld. De staties worden weer parochies. De grenzen tussen de parochies van Beverwijk en Wijk aan Zee worden opnieuw vastgesteld. Om de kerk meer het aanzien van een echte kerk te geven wordt er in 1874 op het dak een torentje geplaatst met een luidklokje. Het gebouw uit 1742 was echter snel te klein aan het worden en verkeerde in slechte staat. In 1886 werd het kerkje afgekeurd door de bisschop en begon men plannen te maken voor nieuwbouw. De nieuw te bouwen neo-gotische parochiekerk werd grotendeels betaald met het geld van rijke badgasten en werd in 1890 geconsacreerd. De nieuwe kerk staat pal ten oosten van de afgebroken schuilkerk.96 Slechts de vroegere pastorie die aan de schuilkerk vastzat en die dezelfde afmetingen had, is tot op heden terug te vinden als een onopvallend woonhuis links naast de kerk. Fraaie delen van het interieur van de schuilkerk, waaronder het historische Van Assendelft-orgel uit 1754, werden overgebracht naar de nieuwe kerk. Helaas werd dit sfeervolle interieur bij de wijziging van de inrichting in de jaren ’60 van de 20ste eeuw op onherstelbare wijze verminkt. Daarbij zijn een paar mooie overblijfselen uit de oude schuilkerk voorgoed verloren gegaan. De veranderingen in de RK kerk na het Tweede Vaticaanse Concilie in 1962 hadden niet alleen gevolgen voor het uiterlijk van kerk en eredienst maar ook voor de gemeenschap. Er ontstond een verwijdering tussen de jongere, enthousiaste kerkleden voor wie alles niet snel genoeg ging, en de ouderen die het verdwijnen van oude, vertrouwde zaken betreurden. De groep die de kerk op zaterdagavond bezocht, werd een heel andere dan de bezoekers op de zondagmorgen. Dat kwam de eenheid binnen de kerk niet ten goede. De secularisatie die in de jaren ’60 op gang kwam trok ook zijn sporen door Wijk aan Zee. De hervormde gemeente halveerde, maar ook de katholieke kerk verloor aanhang. Hier toont zich duidelijk het verschil tussen de beide kerkgenootschappen: de hervormden keerden zich geheel af van de kerk en werden uitgeschreven uit de ledenregisters, de katholieken bleven in naam katholiek maar bezoeken de kerk alleen nog bij geboorte, huwelijk en overlijden. Binnen de katholieke gemeenschap is ruimte voor het persoonlijk geloof, waardoor je jezelf katholiek kunt blijven noemen zonder een band met de plaatselijke kerkgemeenschap te hebben. De protestanten in het algemeen verwachten een band met de geloofsgemeenschap; de gemeen te. Als je daar geen band meer mee hebt, vindt men dat je jezelf nauwelijks nog tot de geloofs gemeenschap kunt rekenen. Uiterlijk lijkt de aanhang van de RK kerk nog groot, maar in werkelijkheid is de band met de gemeenschap verloren. De komende jaren zal blijken hoe de tweede generatie na het Concilie met haar kerklidmaatschap zal omgaan en wat dan de toekomst van de RK gemeenschap zal zijn. Afbeelding 15: Interieur van de St. Odulphuskerk voor de veranderingen in de jaren ’60. 30 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 De Hervormde Gemeenschap. De 17e en 18e eeuw. Toen in 1577 Haarlem werd bevrijd van de Spanjaarden eindigde de strijd in Kennemerland en keerde de rust weer. Het grootste gedeelte van de streek was verwoest: kerken, huizen en boerderijen lagen in puin en de akkers waren soms wel vijf jaar lang niet bebouwd geweest. Het hele bestuurmoest weer opnieuw worden opgebouwd en werd meteen geprotestantiseerd. De Provinciale Synode van Alkmaar van 1573 trachtte zo snel mogelijk een kerkelijke organisatie op te bouwen om de taken en goederen van de verboden katholieke kerk over te nemen. Dit proces verliep langzaam in Noord-Holland. De koningsgetrouwen wezen het protestantisme af als opgelegd door een onwettig gezag en vooralin streken waar de oude kerk haar aanzien had behouden kreeg de protestantisering weinig vat op de bevolking.97 De overheid was niet van plan om de invoering van het protestantisme met geweld te steunen, wel sloot men de kloosters, zette waar nodig de pastoors af en wees de kerken toe aan de hervormde gemeentes. De predikanten moesten door zending trachten hun gemeentes uit te breiden maar door het gebrek aan goede predikanten bleek dit vaak heel moeilijk.98 De kuststrook tot aan Alkmaar bleef grotendeels voor het katholicisme behouden door de invloed van de katholieke ambachtsheren aldaar. Zij kregen steun van het kapittel van Haarlem, één van de weinige kapittels in de Noordelijke Nederlanden dat op zijn post bleef en de bediening van het bisdom voortzette.99 In Dordrecht kwam in 1618-1619 een Nationale Synode bijeen om de geloofsleer en de instellingen van de nieuwe kerk definitief vast te stellen. Per provincie kwam er een provinciale synode waaronder een aantal classes ressorteerden. Iedere classis bestond uit een aantal gemeentes in een bepaalde streek. Wijk aan Zee viel onder de classis van Haarlem. In principe was elke gemeente zelfstandig maar de classis ondersteunde de predikanten met raad wanneer dat nodig was. Ook bij conflicten kon de classis of de provinciale synode gevraagd worden om in te grijpen. Aan Beverwijk en Wijk aan Zee was de onrust van 1566 grotendeels voorbij gegaan; er vond geen omwenteling plaats en er waren nauwelijks aanhangers van de nieuwe leer te vinden. Toen in 1601 Ds. Abraham de Haze als eerste predikant van Wijk aan Zee arriveerde, trof hij een arm dorp aan met zo’n 500 inwoners waarvan er slechts een twintigtal hervormd waren. Alleen de schout, schepenen en schoolmeester met hun gezinnen behoorden tot de nieuwe leer. De kerk lag in puin en er was geen woning voor de predikant beschikbaar. Ds. De Haze, een Haarlems predikant van Vlaam se afkomst werd daarom in Beverwijk bevestigd en woonde daar ook. In 1605 overleed hij en werd opgevolgd door Ds. Mathias Hazaert. Deze 24-jarige Vlaming vestigde zich ook in Beverwijk en beschouwde zichzelf voornamelijk als tweede predikant van die stad. Dit wekte de wrevel van de Wijk aan Zeese lidmaten. In 1609 was de kerk deels hersteld door het dorpsbestuur en ingericht voor de hervormde eredienst. De Wijk aan Zeese lidmaten verwachtten nu van de predikant dat hij zich in het dorp zou vestigen. Ds. Hazaert liet echter weten dat hij daar niets voor voelde. In 1644 liep dit uit op een conflict waarbij de lidmaten, 26 in getal, bij de Classis van Haarlem klaagden dat de gemeente ”in ’t midden van de wolven” door haar herder zo goed als verlaten was. ”Daer ’t selve dorp niet anders dan genoeghsaem van papisten werdt bewoondt” en die papen ”seer onwetende ende stout”100 waren, werden de hervormden beschimpt en bespot om hun slechte herder. De secretaris van het dorp, Jan Cornelisz Velsen, schreef aan de Classis dat de priester uit Beverwijk drie of vier keer per week naar het dorp kwam om te preken, terwijl de hervormden hun predikant ”niet in de week op het dorp sien ofte geheel weynigh in ’t jaer” en dat de katholieken zeggen dat de predikanten geen ”regte herders en sijn om dat se bij haere schapen niet en willen woonen, gelijck haere priesters gedaen hebben ende noch wel wenschen te doen”. Na veel ruzie kreeg Ds. Hazaert zijn emeritaat in 1644 en vertrok.101 Zijn opvolger, Ds. Johannes van Nieuwenhuyse kwam in 1645 naar Wijk aan Zee en nam zijn intrek in een kamer bij de schout, Symon Jansz Sy. Door het dorpsbestuur werd er een woning voor hem ingericht zodat de predikant eindelijk in het dorp woonde. Toen Ds. Van Nieuwenhuyse naar Aalsmeer werd beroepen kwam de predikantsplaats vrij en moest er een nieuwe dominee gezocht worden. Het kerkenraadsboek geeft een beeld van de gehanteerde procedure: ”Bij d’vacature van den plaats van Wijck op Zee, eerst door d’E(erwaarde) Kerkeraad een no minatie zal werden gemaakt van vier personen, die bij meerderheid van stemmen daarop zullen werden gebragt door den kerkvergadering en versogt om vervolgens op het beroep te prediken. Zulks geschiet zijnde zal de nominatie van vier gebragt worden op twee personen door de stem mende ledematen en daarop aanstondts uit die twee, een tot predikant beroepen werden”.102 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 31 Afbeelding 16: de Dorpskerk in 1705. Het was in Wijk aan Zee gebruikelijk dat men alle predikanten die op het beroep reageerden een proefpreekbeurt liet vervullen. In 1841 waren er maar liefst vijftien kandidaten voor de predikants plaats. Stemrecht hadden de mannelijke lidmaten van de kerk die niet door de bedeling ondersteund werden. Zij kozen uiteindelijk twee kandidaten die geschikt werden geacht. Tijdens de laatste ronde van de verkiezing wachtten de twee kandidaten in de plaatselijke herberg op de uitslag van de stemming die door de schoolmeester gebracht werd. Het beroep moest dan nog de goedkeuring krijgen van de Classis van Haarlem waaronder Wijk aan Zee ressorteerde en van de Ambachtsbeer van Wijk aan Zee. Als dat alles geregeld was, werd de officiële beroepingsacte opgemaakt en kon de nieuwe predikant tijdens een kerkdienst bevestigd worden. De beroepingsacte van Ds. Sutter uit 1776 is een mooi voorbeeld van het 18e eeuws kerkelijk taalgebruik: ”Alsoo door het beroep en het vertrek van den Weleerw(aarde) Heer J.G. Vorstman getrouw leraar in de Gemeinte J.C. te Wijk op Zee als predikant na de bloedende gemeinte van Overschie onder de E(erwaarde) Classis van Delft & Delftsland, de gemeinte van Wijk op Zee is ontbloot geworden van haaren getrouwen herder en leraar en het ingevolge nodig is dat de gemeinte van Wijk op Zee met een ander stigtelijk ziele zorger werde voorsien, zo is ’t dat wij na aanroeping van de Naam des Heeren en rijpe deliberatie in den Vreese Gods hebben beroepen gelijk wij bij beroe pen bij deese onder approbatie des E(erwaarde) Classis van Haarlem, en van de Wel Ed’le Gestr(enge) Heer van Wijk op Zee, den Eerw(aarde) Godzal(iger) & Welgeleerde Heer Ds. Joannes Sutter, Prop(onen)t onder ’t E(erwaarde) Classis van Alkmaar, tot een wettig & ordinair Herder en leeraar onser gemeinte om Gods Woord in alle zuiverheid te prediken, de sacramenten volgens Christus instellinge te bedienen, de kerkelijke discipline getrouwenlijk te oeffenen en verder te vervullen alle andere pligten, die tot den H.Kerkendienst behooren, versoekende zeer vriendelijk den gemelde Ds. Joannes Sutter dat zijn eerwaarde gelieve deeze onse Godlijke beroeping in de Vreese des Heeren aan te nemen, beloovende van onse zijde zijn Eerw(aarde) met alle behoorlijk respect, eere en lievde te bejeegenen. Voorts bidden wij den Heere des oogstes dat zijn Majesteit gelieve dit werk genadiglijk te zeegenen, dat het mag strekken tot grootmakinge van Zijnen Naam, stigting Zijner kerke & veeler menschen Zaligheid, Amen. Aldus gedaan in onse kerkelijke vergaderinge tot Wijk op Zee den 14 january 1776.”103 Zoveel mogelijk is altijd door de Wijk aan Zeese kerkenraad getracht om een proponent te beroepen en geen predikant, dit om de kosten van de losmaking en verhuizing van een gevestigd predikant te ontlopen. Een proponent is een zojuist afgestudeerd theoloog, die nog niet eerder als predikant beroepen is geweest. Aan het einde van de 18e eeuw was Wijk aan Zee zo armlastig geworden dat men de losmakings- en verhuiskosten van beroepen predikanten niet meer kon opbrengen en men in de beroepingsacte de clausule opnam dat de predikant zelf deze kosten moest betalen. 32 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 De predikant ging op zondag tweemaal voor in een kerkdienst. Verder werd er door verschillende predikanten nog een extra dienst gehouden op woensdagmiddag om vijf uur. Dit was ook de gewoonte in andere vissersdorpen als bijvoorbeeld Egmond aan Zee. Veelal gebeurde dit alleen in de wintermaanden zoals in 1739 en 1785 verteld wordt. De vissers die op zee waren en daardoor de zondagse kerkdiensten misten konden op deze manier toch naar de kerk. In de loop van het jaar moesten de verplichtingen rond de avondmaalsviering en de belijdenis geregeld worden. De viering van het Heilig Avondmaal en de Doop zijn de enige twee sacramenten die in de Hervormde kerk zijn blijven bestaan na de Reformatie. Belijdenis werd gedaan door de leden van de kerk die zo rond hun 18e levensjaar stemgerechtigd lid van de kerk wilden worden. Door de doop als kind werd men slechts dooplid. Als voorbeeld van de gebeurtenissen in een kerkelijk jaar neem ik 1784, als er op een zondagmiddag in februari een voorbereidingspredikatie voor het Avondmaal is gehouden. Vier dagen later gaat de predikant met de oudste ouderling op huisbezoek bij de lidmaten. Hierbij werd de censura morum gehouden; men onderzocht of er klachten onderling waren die misschien zouden moeten leiden tot het onthouden van het Avondmaal aan deze of gene. De zondag na dit bezoek werd ”des morgens het H. Avondm: des Heeren bediend, des middags de danksegging gepredikt”. In april werden de nieuwe lidmaten aangenomen zodat zij in mei voor het eerst aan het Avondmaal konden deelnemen. Hieraan voorafgaande werd weer een voorbereidingspredikatie gehouden en werd er weer huisbezoek verricht. Eind augustus en eind november 1784 werd er opnieuw Avondmaal gevierd, dit keer zonder voorafgaand huisbezoek. Tot 1708 werd het Avondmaal drie maal per jaar gevierd, daarna wordt het vier maal per jaar. Tevens werd toen vastgesteld dat het Avondmaal op een vast tijdstip gevierd diende te worden en wel met Pasen, veertien dagen voor St.Jan, de eerste zondag van oktober en rond de Kerst. Hiervan werd echter veelvuldig afgeweken. In 1721 werd er gevraagd in de kerkenraad of het Avondmaal met Pasen niet twee weken vervroegd kan worden, ”dit om de commandeurs op Groenland, lidtmaat zijnde vóór Paas scheep moesten en dus ’t Avondmaal missen”. ln 1754 wordt de regeling opnieuw veranderd; de viering wordt verplaatst van de vastgestelde data naar de laatste zondag in februari, mei, augustus en november, dit ”tot meerdere stigting van deze gemeynte en in zonderheyd tot nut van de ter zee varende leden der zelver”. Het tijdstip van het Avondmaal bleef problemen opleveren en werd telkens veranderd totdat men in de 19e eeuw bepaalde dat het gevierd diende te worden op een tijdstip dat het meest gunstig zou zijn qua opkomst van de lidmaten.104 Tot de verdere taken van de predikant behoorde de catechisatie van de doopleden van de kerk als voorbereiding op de belijdenis. Men kwam ’s zomers hiertoe bijeen in de kerkenraadskamer in de kerk en ’s winters bij de dominee thuis. Als vergoeding voor de winter catechisatie ontving de predikant jaarlijks één wagen turf en tien pond kaarsen.105 De kerkenraad van Wijk aan Zee bestond uit vijf leden: de predikant, die voorzitter was, twee ouderlingen en twee diakenen. De ouderlingen waren belast met het opzicht en de tucht in geloof en zeden van de leden der kerk. De diakenen waren belast met de armenzorg van de gemeente. Zij verzorgden de bedeling uit de opbrengsten van de diaconiegoederen en de andere middelen als bijvoorbeeld de kerkcollectes. Ieder jaar werd er één nieuwe ouderling en één nieuwe diaken gekozen zodat iedereen twee jaar in functie was. De kerkenraad maakte een voordracht van twee nieuwe leden die door de mannelijke stemgerechtigde leden werden verkozen op de eerste zondag in februari. Drie weken later werden zij tijdens een kerkdienst in hun ambt bevestigd. Door de vele zeevarenden die in de 18e eeuw in de kerkenraad zaten liep dit wel eens verkeerd; in 1711 werd Jacob Simensz Schoon bevestigd ”agt dagen later als na gewoonte omdat (hij) door storm en onweer op sijn tijd niet kon ’t huis keeren”.106 Dat de nominatie in Wijk aan Zee door de zittende kerkenraads leden werd gemaakt gaf soms wat onvrede omdat er in feite niets te kiezen viel. In 1725 wordt dan ook besloten om een nominatie te maken van vier personen waaruit men dan twee nieuwe kerkenraadsleden kon kiezen. De gemeente was vrij om deze zaak naar eigen inzicht te regelen, er bestond geen landelijk voorschrift voor de verkiezingsprocedure.107 De diaconie was voor haar inkomsten bijna geheel afhankelijk van de opbrengsten van de collec tes. Men bezat wel enige huisjes en wat grond maar die werden veelal tegen weinig huur beschikbaar gesteld aan armlastige leden van de gemeente. De uitgaven waren hoog. Men ondersteunde wezen, die in gezinnen werden ondergebracht (niet zelden bij de kerkenraadsleden zelf), armlastigen, gebrekkigen en ouden van dagen. De ouderen trachtte de diaconie zo snel mogelijk onder te brengen in het gasthuis omdat men dan van het grootste deel van de onkosten af was. Daar het gasthuis maximaal berekend was op tien tot twaalf inwoners moest men soms nogal eens een tijd wachten voordat iemand kon worden opgenomen. De diaconie verzorgde behoorlijke kleding, beddegoed en enige dagelijkse benodigdheden en soms kreeg men een kleine wekelijkse uitkering voor iets extra’s. Voor hen die hun hoofd niet of nauwelijks boven water konden houden was de diaconie van levensbelang; de hulp en ondersteuning oefenden grote aantrekkingskracht uit. In 1709 wordt in het kerkenraadsboek vastgelegd dat ”noit iemant van de papisten iets van de armen van dese plaats mag off kan genieten voor en al eer deselve (...) haar belijdenisse gedaan hebben”108. Dertig jaar later wordt er weer opgemerkt dat vele bejaarden en noodlijdenden zich aansluiten bij de ”gereformeerde religie” om de diaconale steun te ontvangen. Op zich was men blij met de overgang van katholieken, maar er werd wel streng gelet op de motieven van de bekeerlingen. Per geval werden HGMK Ledenbulletin 25, 2001 33 de aanvragen voor steun door de kerkenraad bekeken en beoordeeld. Ook incidentele gevallen werden door de diaconie opgevangen: in 1774 deed zich de zaak voor van Aryaantje Smit, ”welke zig in eenen put gesprongen van ’t leven zogt te berooven, daaruyt gered zijnde, heeft voor haar de Kerkenraad geconsulteert doctor van Rossem die haar eeninge middelen maar met een slegt gevolg gegeven heeft. Zij is verscheidene weken verzorgt en opgepast door wed. Corn. Oudt voor ƒ 3,- later toen de bedsteede goed verzekert was alleen des daags verzorgd. Waarop de zoogenoemde vrijster eyndelijk overleedt”. Over het beheer van de middelen brachten de diakenen jaarlijks verslag uit aan de kerkenraad. Soms kwamen er problemen tussen de diakenen en de rest van de kerkenraad als men meende dat een ander zich op diaconaal terrein begaf. In 1743 werd de bejaarde Ds. Van Alkemade (hij was 32 jaar predikant van Wijk aan Zee) met geweld door de diakenen uit de kerkenraadskamer verwijderd toen hij naar de opbrengst van de collecte vroeg. In zijn verslag van de gebeurtenissen vertelt Van Alkemade: ”Hoe dat twee godvergeten booswichten Arie Camper en Kees Mooyman die een blaauwe maan dag diakenen geweest zijn (en voor de eerste maal diakenen zijnde) niet ontsiende mijn hooge jaaren en eerwaardig ampt, mij niet alleen tegen alle recht en zeden geweigert hebben ’t zeggen wat er gecollecteerd was en dat niet eens maar meermalen. Maar daaren boven mij haar volgende om in de kerkenkamer in te gaan om de collecten te zien boeken met geweld terug gehouden ende deur hebben toegesloten.”109 De zaak werd uiteindelijk aan de Classis voorgelegd waarna de twee genoemde kerkenraadsleden werden gecensureerd en de andere twee werden vervangen. In 1774 werd definitief geregeld dat de diakenen de penningen tellen maar dat zij desgevraagd de opbrengst moeten zeggen aan de predikant of ouderlingen. De zondagse kerkdiensten werden gehouden ’s zomers om negen uur ’s morgens en ’s middags om vijf uur. ’s Winters werd de ochtenddienst een half uur verplaatst naar half tien. De koster luidde de klok om acht uur, om negen uur en nogmaals vlak voor de dienst. Tijdens de ochtenddienst werd door de schoolmeester de ”Wet des Heeren”, de Tien Geboden voorgelezen, ’s middags las hij het ”Geloof in God den Vader”, de Geloofsbelijdenis.110 Als voorzanger van de gemeente leidde hij tevens de samenzang in de kerk. De gemeente kwam de kerk gescheiden binnen; de mannen via het zuiderportaal, de vrouwen via het noorderportaal. Ook in de kerk zat men gescheiden. Er waren in de kerk een aantal vaste banken waarvoor men jaarlijks plaatsgeld betaalde en verder stonden er een aantal stoelen. Het middenpad leidde van de toreningang (die slechts bij plechtigheden werd gebruikt) naar het doophek dat voor de kansel stond. Aan weerszijden van de preekstoel stonden de ouderlingen- en diakenenbanken, zodat er een afgesloten dooptuin ontstond. In deze dooptuin werden in respectievelijk 1720 en 1718 Ds. Fiool en zijn echtgenote begraven. In de kerk zelf rustten de gegoeden van de gemeente. De eenvoudiger gemeenteleden werden begraven op het kerkhof rondom de kerk. Begrafenissen werden alleen door de mannen van het dorp bijgewoond, de vrouwen bleven thuis. Na afloop van de rouwdienst werd de kist driemaal rond de kerk gedragen onder het luiden van de klok en uiteindelijk begraven. Voor het luiden van de klok betaalde men 15 stuivers voor iedere vijf slagen: ”te weeten 10 st. voor de kerk en vijff st. voor de luyers”.111 Huwelijken konden worden ingezegend op zondagmorgen na de preek. Men moest de schout tijdig op de hoogte brengen zodat het huwelijk kon worden geregistreerd door de secretaris. De predikanten van Wijk aan Zee in de 17e en 18e eeuw stonden ruim 12 jaar in het dorp. De kortste periode was die van Ds. Smit van Diepen die twee jaar in het dorp werkzaam was (1798-1800) terwijl Ds. Hazaert 39 jaar in het dorp stond (1605-1644). Predikanten van Wijk aan Zee:112 1601-1807: langer dan 5 jaar: 5 jaar of korter: 16 10 6 gemiddeld 12,3 jaar gemiddeld 17,4 jaar gemiddeld 3,8 jaar Een tragisch geval was dat van Ds. J. Sutter. In 1776 werd hij als 24-jarige proponent uit Alkmaar beroepen naar Wijk aan Zee. In 1780, dus al na vier jaar wordt er een nieuwe predikant beroepen. Ds. Sutter blijkt dan ”door sware melancholy buyten staat om zijnen dienst te kunnen waarne men”113. Op 28-jarige leeftijd wordt hij in januari 1780 door de Classis krankzinnig verklaard en met emeritaat gestuurd. Tot 1808 blijft hij, verzorg door zijn moeder, ten laste van de diaconie van Wijk aan Zee.114 Het dorp verarmt steeds verder aan het einde van de 18e eeuw. Het aantal lidmaten loopt terug en men heeft moeite met het beroepen van predikanten. Het streven van Wijk aan Zee om zoveel mogelijk een proponent te beroepen is niet haalbaar meer. In 1780 wordt Ds. Van Crimpen beroepen uit Edam. Deze predikant krijgt in 1788 last met zijn patriotse gezindheid. 34 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 De patriotten verzetten zich tegen het machtsmisbruik door de regenten tijdens het bewind van zwakke Stadhouder Willem V. De tegenstellingen tussen patriotten en orangisten leiden tot veel politieke onrust en rellen. In 1787 greep de zwager van de Stadhouder, de koning van Pruisen, in met een leger en verjoeg de patriotten. De macht van Prins Willem V werd hersteld. Datzelfde jaar werden bij Van Crimpen ”op den tweeden Paaschdag door de rustbewaarders zijn glaazen inge slagen”115. In 1789 vertrekt hij naar Wolfaartsdijk. Begin 1795 trekken Franse troepen Holland binnen. Het oude bestuur stort zonder tegenstand ineen en waar nodig worden de bestuurders vervangen door teruggekeerde patriotten. Op 31 mei 1795 arriveren de eerste haveloze Franse soldaten in Wijk aan Zee waar ze worden in gekwartierd. Er ontstond een wat gespannen sfeer. De predikant weigerde huisbezoeken te doen voor de viering van het Avondmaal, uit angst voor ”onaangenaamheyd of bespotting”116 door de Fransen. Pas als in november van dat jaar de Fransen vervangen worden door Hollandse troepen gaat het leven weer zijn gewone gang, zij het dat huisbezoeken aan de gemeenteleden onder Wijk aan Duin voorlopig niet plaatsvinden. De nieuwe staatsregeling van 1798 heeft ook voor de kerk verschillende consequenties: het vroegere hervormde monopolie over het bestuur gaat verloren; in het nieuwe dorpsbestuur zit nog maar één lidmaat van de hervormde kerk. Ook krijgen alle kerkgenootschappen dezelfde rechten. De predikantstractementen worden niet langer door de staat betaald en de kerkelijke gebouwen worden herverdeeld. Daar in Wijk aan Zee de katholieken de grootste groep vormden, zouden zij eigenlijk in het bezit moeten worden gesteld van de oude kerk. De katholieken waren echter niet in staat om aan de hervormden een schadeloosstelling voor de overname te betalen en dus bleef alles bij het oude. In 1798 moest er na het vertrek van Ds. Vorstman weer een nieuwe predikant beroepen worden. Weer meldde zich geen enkele proponent, slechts vier predikanten. Gezien de financiële situatie van de kwijnende gemeente moest de beroepen predikant, J.W. Smit van Diepen uit Akersloot, zelf zijn losmakingskosten en verhuizing betalen. Voor het eerst hoefde er voor het beroep op de predikant geen approbatie van de ambachtsheer meer gevraagd te worden. De heerlijke rechten waren door de staatsregeling van 1798 afgeschaft. Dat de armoedige gemeente niet bepaald aantrekkelijk was voor predikanten hoeft waarschijnlijk niet eens gezegd te worden, maar het had ook het onaangename gevolg dat de op een beroep reagerende predikanten soms van twijfelachtige reputatie waren. Op 17 augustus 1799 landde een Engelse invasiemacht bij Callantsoog, op 13 september gevolgd door een Russische divisie. Dit leger trok op tot vlak onder Wijk aan Zee. Het dorp werd overspoeld door de zich terugtrekkende Franse troepen. Zij gingen zich enkele dagen te buiten in het dorp en plunderden alles. Hierbij gingen de Fransen zelfs over tot ”het distrueeren van kerken en het bero ven derzelver goederen”.117 Het is een geluk geweest dat de oudste ouderling van dat moment, Jan Barend Guiking, erin geslaagd is om de zilveren Avondmaalsbeker uit 1684 tijdig te verbergen en voor de kerk te behouden. Toen de rust weerkeerde was heel Wijk aan Zee leeggeplunderd. Dominee Smit van Diepen was erg veel afwezig en in het dorp werd daarover geklaagd, het huisbezoek was erg onregelmatig en had onder Wijk aan Duin al in geen tijden meer plaatsgevonden. De predikant verweerde zich met het argument dat zijn vrouw ”verandering van luchtstreek”118 nodig had. Toen hij beloofde af te zien van zijn tractement, werd hij op 23 december 1800 losgemaakt van de gemeente. Opnieuw moest er een predikant gezocht worden die bereid was de kosten van de beroeping op zich te nemen, ”daar de kerk van Wijk aan Zee niets bezat om te kunnen besteeden tot losmaking, approbatie of kosten van overkomst van eenen predikant”.119 Er meldden zich weer geen proponenten, wel vier predikanten. De beroepen predikant wenste een deel van de kosten op zich te nemen maar de gemeente moest de rest betalen. Een collecte hiertoe bracht echter maar twee gulden op, zodat het beroep niet werd aangenomen. Op 28 juli 1801 werd Ds. Dirk Groeneveld Kuiper beroepen, predikant buiten dienst te Leiden. Hij nam de volledige kosten op zich. Al snel kwamen er klachten over het feit dat de nieuwe predikant zijn taken niet naar behoren zou vervullen en de kerkeraad wendde zich in 1807 in een adres tot de Classis van Haarlem om hem tot de orde te laten roepen.120 Volgens getuigenis van de kerkenraad had Ds. Groeneveld in geen jaren meer catechisatie gegeven, was er al drie jaar geen huisbezoek meer geweest en waren er noch met Pasen, noch met Hemelvaart kerkdiensten gehouden. Sedert Pinkster was er helemaal geen kerk meer geweest. Ds. Groeneveld Kuiper verdedigde zich met het voorwendsel dat bij steeds ziek zou zijn en hij verzocht meteen daarop om op die grond ontslagen te worden van zijn dienst. In oktober 1807 blijken er onduidelijkheden te zijn over de besteding en verantwoording van diaconiegelden en dan is de maat vol: Ds. Groeneveld Kuiper wordt van zijn dienst vervallen verklaard en de kerkenraad wordt vervangen. Dan valt het doek voor Wijk aan Zee: op 20 maart 1808 ”wierd berigt, dat volgens order van het gouvernement voortaan deze gemeente met die van Velsen en Beverwijk zoude gecombineerd worden”.121 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 35 De 19e eeuw. Toen de hervormde gemeente van Wijk aan Zee werd opgeheven, werden de pastorale taken in het dorp verdeeld onder de predikanten van Beverwijk en Velsen. De predikant van Beverwijk ging eens in de zes weken voor en verzorgde het huisbezoek in Wijk aan Zee. De predikant van Velsen ging ook eens in de zes weken voor en verzorgde het huisbezoek onder Wijk aan Duin en de catechisatie. De kerkenraad van Wijk aan Zee bleef zelfstandig bestaan. Het Avondmaal werd tweemaal per jaar gevierd; in maart en in september met twee weken daaraan voorafgaand een voorbereidings predicatie.122 De gemeente zakt steeds dieper in het dal: in 1818 zijn er in Wijk aan Zee en Wijk aan Duin nog 29 lidmaten over, waarvan slechts 17 in Wijk aan Zee; twintig jaar daarvoor waren het er nog 88. Kerkenraadsleden zijn haast niet te vinden; sommige ouderlingen en diakenen zitten tientallen jaren achtereen in de kerkenraad. De pastorie was onbewoonbaar geworden en werd verkocht. De waarnemend predikanten gooien er met de pet naar; in 1821 klaagt Wijk aan Zee bij de Classis dat de predikant van Velsen het vaak laat afweten, waardoor men dan vergeefs zit te wachten in de kerk, dit ”tot spotternij van de hier talrijk wonende roomsgezinden.”123 De diaconie loopt de zo broodnodige collectes mis door deze nalatigheid. Verder blijkt de predikant van Velsen in vier jaar tijd slechts éénmaal huisbezoek gedaan te hebben en laat hij de catechisatie over aan de predikant van Beverwijk. Op grond van het feit dat de gemeente weer wat groeide, vroeg men de Classis om een herziening van de waarnemingsregeling. Sinds 1816 was er in de Nederlandse Hervormde Kerk een nieuwe kerkorde van kracht. Het in 1814 door Koning Willem I ingestelde Departement voor de Eredienst regelde de kerkelijke zaken centraal uit naam van de Koning. De leden van de Generale Synode ( die voor het eerst sinds 1619 weer bijeenkwam) waren veelal dezelfde mensen als de landelijke leiders en werden door de Koning voorgedragen. De Minister van Eredienst en de koninklijke commissarissen woonden de vergaderingen bij. Classicale vergaderingen vonden nog maar één keer per jaar plaats en alle macht kwam bij het classicaal bestuur te liggen. Op het niveau van de gemeente veranderde er niet veel, zij het dat de instelling van de kerkmeesters vervangen werd door een college van kerkvoogden. Dit college werd benoemd door een college van notabelen uit de gemeente. De kerkvoogden staan dus net als de vroegere kerkmeesters los van de kerkenraad. Na 1842 begint de kerk langzamerhand weer los te komen van de staat. In 1853 wordt in de Wet op de Kerkgenootschappen duidelijkheid geschapen in de verhoudingen tussen de kerkgenootschappen en de staat. In 1862 wordt de laatste minister van Eredienst benoemd en tenslotte komt de kerk in 1870 volledig los van de staat.124 De verwaarlozing van de Wijk aan Zeese gemeente door de predikanten blijft voor ergernissen zorgen en in 1832 komt het tot een uitbarsting. Op zondag 5 februari blijkt Ds. Hoffman uit Velsen weer niet naar Wijk aan Zee te komen voor zijn preekbeurt. In zijn plaats komt G.A. Weyers, een proponent en familielid van Ds. Weyers van Beverwijk. Deze Weyers had al meerdere malen waar genomen voor Ds. Hoffman en dit tot ergernis van de kerkenraad. De ouderlingen Jacob de Wilde en Jan Klomp geven bij het zien van Ds. Weyers opdracht aan de kerkmeesters om de kerkgangers weg te sturen en de kerk te sluiten. De predikant moet onverrichter zake weer naar Beverwijk terugkeren. Naar aanleiding van dit incident worden zowel De Wilde als Klomp ontslagen door de Provinciale Synode en zij dienen zich te onthouden van het H.Avondmaal. Deze suspendering van beiden wordt, gezien de omstandigheden, al snel weer ingetrokken.125 Intussen groeit met de gemeente de behoefte aan zelfstandigheid. In 1840 spreekt de kerkenraad over ”het vooruitzicht dat Wijk aan Zee weer met een afzonderlijk predikant zal begunstigd worden”126 en in 1842 is het zover: op 11 augustus wordt Ds. H.P. Schuuring beroepen uit vijftien predikanten die allen in Wijk aan Zee een proef-preekbeurt vervuld hadden. Het kerkelijk leven moest weer helemaal worden opgebouwd. Catechisatie was al jaren niet meer gegeven en slechts de zeer jonge kinderen kregen op de dorpsschool nog godsdienstonderwijs. De kerk zelf had flinke schulden en de diaconie kon zich maar ternauwernood redden. Herkomst kerkenraadsleden:129 Inmiddels groeide de gemeente spectaculair: de 56 zielen van 1799 periode Wijk aan Zee Wijk aan Duin waren er 207 geworden in 1844. Het leeuwendeel van deze groei was toe 1800 4 te schrijven aan het Wijk aan Duinse 1810 4 deel van de gemeente; van de 207 1820 2 2 zielen woonden er maar 61 in Wijk 1830 2 2 aan Zee. De groei en bloei van de 1840 1 3 tuinderijen in Wijk aan Duin zijn 1850 4 hier voornamelijk voor verantwoor 1860 4 delijk.127 1870 1 3 In 1845 vroeg de predikant of de 1880 4 pastorie in Wijk aan Zee niet 1890 4 vergrootkon worden, hij had een 1900 1 3 groeiend gezin en in de pastorie waren maar twee kamers bewoon36 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 baar. Als alternatief stelde hij voor om eventueel naar Beverwijk te verhuizen, dan zou hij ook dichter bij het grootste deel van zijn gemeente in Wijk aan Duin wonen. Dit laatste voorstel werd door de kerkenraad goedgekeurd, zij het dat men wel dacht ”dat het de dorpelingen van Wijk aan Zee niet aangenaam wezen zou”.128 In de kerkenraad kwamen steeds meer Wijk aan Duiners te zitten waardoor het accent in de gemeente langzaam verschoof van het doodgebloede vissersdorp naar het bloeiende tuindersgebied. In 1850 werd Ds. H. Luessen beroepen naar Wijk aan Zee. Zijn ambtsperiode van 1850 tot 1867 bracht de gemeente tot grote bloei. Vrij snel na zijn bevestiging werd er een bibliotheek opgericht voor de gemeenteleden en ook een brei- en naaischool waar de meisjes les kregen van een onderwijzeres. De diaconie kocht de werkstukken van de school en verdeelde die onder de armen. De diaconie maakte goede tijden door; in 1850 had zij al ƒ 1500,- belegd! 130 De kerkvoogdij verkeer de nog steeds in financiële nood. De diaconie gebruikte de steunverlening aan de armen als aansporing van de bedeelden: de hulp van de diaconie werd uitgereikt in de kerk na afloop van de kerkdienst. Ook werd er toezicht gehouden op het school gaan van de kinderen en op het volgen van de catechisatie door de armen. De groei van de gemeente maakte het noodzakelijk om over te gaan tot uitbreiding van het Avondmaalszilver. In 1854 werd, ter herinnering aan de instelling van de viering van het Avondmaal op Goede Vrijdag, een nieuwe Avondmaalsbeker geschonken die paste bij de bestaande beker uit 1684. Voor de predikant werd in datzelfde jaar de toga, bef en baret officieel voorgeschreven als ambtsgewaad. De toga werd in Wijk aan Zee door een weldoener aan de dominee geschonken die hem op zijn beurt aan de gemeente gaf. De predikant had het financieel niet breed, de gemeente was, op Jhr. Boreel van Westerhout na, geheel onvermogend. De predikant kreeg alleen het rijkstractement van ƒ 750,-. Vanuit de gemeente kreeg hij ”niets” omdat men ”met de beste wil daar onmo gelijk toe in staat” was.131 Predikanten van Wijk aan Zee:132 1842-1907: langer dan 5 jaar: 5 jaar of korter: 10 3 7 gemiddeld 6 jaar gemiddeld 13 jaar gemiddeld 3 jaar De predikanten stonden in de 19e eeuw gemiddeld korter dan hun voorgangers in de twee daaraan voorafgaande eeuwen: Voor de koster, voorzanger en doodgraver kwam er in 1855 een nieuwe instructie. De voorzanger moest de gemeentezang leiden en de Schriftlezingen verzorgen. De koster moest één keer per jaar de in 1855 gerestaureerde kerk witten en voor iedere plechtigheid de kerk stoffen en vegen. Verder moest hij zorgen voor water bij een doop en voor brood en wijn bij de viering van het Avondmaal. Ook moest hij voor de diensten de klok luiden. In de periode van 1 november tot 1 mei zorgde de koster voor voldoende warme stoven, waarbij die voor de predikant en de kerkenraad gratis waren.133 Rond de kerkenraad veranderde er niet veel: de vier kerkenraadsleden werden nog steeds door de stemrechthebbende lidmaten verkozen. Wel werd er bij de verkiezingsbijeenkomsten in de kerk een entreegeld van ƒ 0,25 geheven.134 Door deze maatregel bleef het aantal lidmaten dat aanwezig was bij de stemmingen, aanzienlijk lager was dan dat er stemgerechtigden waren. Ook werden er bij de verkiezingen nu meer kandidaten gesteld waardoor het soms voorkwam dat er over één benoeming soms wel vier stemrondes gehouden moesten worden. De hervormde gemeente van Wijk aan Zee krijgt steeds meer te maken met de nieuwe tijd. De burgerlijke gemeente trachtte na de invoering van de Algemene Armenwet van 1854 inzicht te krijgen in de bezittingen van de diaconie. De kerkenraad deed al het mogelijke om dat te voorkomen daar ”het bijna geheel Roomsche gemeentebestuur niet te veel inzage in de zaak van de diaconie”135 mocht krijgen. Uiteindelijk gaf men netjes jaarlijks de inkomsten en uitgaven op maar het kapitaal werd verzwegen. Grote onrust ontstond er bij de diakenen toen in 1865 het Noordzeekanaal werd gegraven. Het kanaal liep weliswaar door het grondgebied van Velsen, maar lag slechts op zo’n vier kilometer afstand van Wijk aan Zee. Men vreesde dat de 4000 tot 5000 grondwerkers die er aan werkten, bij winterse omstandigheden of ziekte een beroep zouden kunnen doen op de steun van de diaconie en daartoe was men financieel niet toe in staat. De Provinciale Synode bepaalde uiteindelijk dat allen die met een attestatie in Wijk aan Zee waren een beroep konden doen op de diaconie indien dat noodzakelijk zou zijn. In datzelfde jaar bleek ook nog dat de Spoorwegen van plan waren om het tracé van de lijn tussen Uitgeest en Haarlem dwars door het diaconiegoed ”Zwaansmeer” te trekken. De diaconie wilde het gebied wel verkopen maar dan in zijn geheel en voor ƒ 5000,-. De spoorwegen onteigenden alleen het benodigde stukje van het land en betaalden daar ƒ 1025,- voor. HGMK Ledenbulletin 25, 2001 37 Met toestemming en steun van de classis ging de Wijk aan Zeese diaconie procederen tegen de spoorwegen en wist deze het gehele land uiteindelijk voor ƒ 3200,- te verkopen. Voor ƒ 3000,- werden er toen ”Illinois spoorweg shares te Nieuw York” gekocht die een hoog rendement opleverden. Het bleek echter verboden om diaconiegelden in buitenlandse fondsen te beleggen volgens de Classis en na lang rekken moest men de aandelen in 1871 verkopen. De diakenen hadden waarschijnlijk de smaak van de nieuwe tijd te pakken; het verstandige beleggen van de diaconiegelden resulteerde in 1866 in een belegd kapitaal van ƒ 12.400,.136 Toen Ds. Luessen in 1867 vertrok liet hij een bloeiende gemeente achter. De kerk en pastorie waren gerestaureerd, waarbij het echtpaar Luessen zelf aanzienlijk had bijgedragen. Bij hun vertrek schonken ze bovendien nog een koetshuis in de Kerkstraat dat op hun kosten werd verbouwd tot een nieuwe huisvesting voor de brei- en naaischool. Zowel de brei- en naaischool als de biblio theek waren een initiatief van Ds. Luessen ge weest. Ondanks de armoede van de leden en van de kerkvoogdij, was het kerkelijk leven bloeiend en de diaconie was zelfs zeer gezond. Het aantal lidmaten was in Luessen’s ambtsperiode met 52% tot 190 en het totale aantal zielen was met 43% gestegen van 239 tot 342.137 In 1873 gaat men bij de beroeping van een nieuwe predikant na het vertrek van Ds. Van Kluyve voor het eerst ”horen”. Een delegatie aangewezen door de kerkenraad gaat de betrokken predikant in zijn gemeente beluisteren in plaats dat hij naar Wijk aan Zee komt, zoals tot op dat moment gebruikelijk was geweest. Landelijk schijnen de gemeenten in het verleden het ”proefpreken” van de dominees gebruikt te hebben als een goedkope methode om de preekbeurten vervuld te krijgen in een vacaturetijd... Er ontstaat onenigheid binnen de gemeente bij de beroeping van een nieuwe predikant, wat tot uiting komt in een lange beroepingsprocedure en een hoge opkomst bij de stemmingen.138 Of deze onenigheid samenhangt met de richtingenstrijd binnen de hervormde kerk wordt niet duidelijk. In de 19e eeuw scheidden verschillende groepen zich af van de hervormde kerk en verenigden zich in 1892 tot de Gereformeerde kerken in Nederland. Deze ontwikkeling veroorzaakte landelijk veel onrust binnen de kerk. Zeker is dat de scheuring van de kerk in Wijk aan Zee weinig aanhang heeft gehad. De gereformeerde kerk in Beverwijk is een heel klein groepje geweest, dat pas is gaan groeien met de komst van industriearbeiders van elders. Het gereformeerde kerkje dat in Wijk aan Zee heeft gestaan is pas in de jaren ’20 gebouwd met geld van badgasten en voornamelijk ook voor de badgasten. Meer dan een jaar na het vertrek van Ds. Van Kluyve valt er uiteindelijk een beslissing: Ds. N.A. Wolterink wordt beroepen op aanbeveling, zonder dat men hem ooit gehoord heeft. Tijdens zijn ambtsperiode wordt er een nieuwe pastorie en een nieuwe brei- en naaischool gebouwd. Natuurlijk kwamen deze in Wijk aan Duin waar op dat moment zo’n 500 van de 600 hervormden woonden, terwijl in Wijk aan Zee ”bijna uitsluitend kinderen van Roomsche ouders ervan profiteeren”.139 In 1881 werd het recht om een predikant te beroepen en om een kerkenraad te kiezen weggehaald bij de stemgerechtigde leden en overgeheveld naar de kerkenraad zelf. Hiermee trachtte men te voorkomen dat er weer problemen zouden ontstaan bij de stemmingen, zoals in die jaren bijna gebruikelijk leek te worden. Nadat men na 1867 vier predikanten had gehad die allen vrij snel weer vertrokken, werd in 1882 een beroep gedaan op Ds. Pieter Peaux, emeritus predikant te Haarlem. Hij stond veertien jaar in Wijk aan Zee en bracht de gemeente weer in wat rustiger vaarwater. Na klachten over kwaliteit van de gemeentezang, die sinds 1875 werd begeleid op een oud kabinetorgel dat nu in de trouwzaal van de gemeente Purmerend staat, werd er in 1882 voorgesteld om nieuw orgel te kopen. Men vond het echter te duur en stelde het uit. Pas op 2 juli 1905 werd het huidige Maarschalkerweerd-orgel in gebruik genomen. Dit orgel werd gebouwd voor ƒ 3200,- en geschonken aan de gemeente door de organiste van de kerk, Mej. M.E. Gerlings. De verantwoordelijkheid voor de keuze van de predikant en de kerkenraad werd in 1891 toch weer bij de kerkenraad weggehaald en er werd een kiescollege in het leven geroepen. Landelijk was dit college al in 1867 ingesteld maar in sommige gemeentes, ook dus in Wijk aan Zee, had men de nieuwe regeling nooit ingevoerd.140 Het nieuwe college bestond uit de vijf leden van de kerkenraad en tien gemachtigden die door de stemgerechtigde lidmaten werden gekozen. De gemachtigden 38 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 Afbeelding 17: Ds. H. Luessen, januari 1867. Afbeelding 18: Maarschalkerweerd-orgel, 1932 werden benoemd voor vier jaar en ieder jaar moest 1/4 van het college aftreden. De aftredende leden waren direct herkiesbaar. Het kiescollege moest bij het samenstellen van de kerkenraad zoveel mogelijk 1e en 2e graads bloedverwantschap trachtten te voorkomen en tevens zwagerschap. In het verleden had dit wel eens tot problemen geleid. Uit het kiescollege werd in voorkomende gevallen een beroepingscommissie benoemd die de kandidaat voor de predikantsplaats ging horen. De hervormde gemeente van Wijk aan Zee omschrijft zichzelf in 1896 als modern maar zoekt de predikant toch in wat men noemt de ”gematigd orthodoxe” richting. De kerk van Wijk aan Zee stond er goed voor aan het einde van de 19e eeuw. De brei- en naaischool was weliswaar in 1897 opgeheven, maar dat was omdat het onderwijs op dat gebied op de openbare school zo goed was geworden dat de bestaansgrond voor de brei- en naaischool van de kerk verdwenen was. Bijna alle kinderen van de flink gegroeide gemeente gingen ter catechisatie en het kerkbezoek was zo groot dat er zitplaatsen tekort waren. In 1899 werden er serieuze plannen gemaakt om het kerkgebouw te vergroten. De diaconie floreerde; men had in 1894 een belegd kapitaal van ƒ 17.900,- en in de periode daarvoor waren er op verschillende diaconietuinderijen nieuwe huizen gebouwd en had men in Wijk aan Duin nieuwe landerijen aangekocht.141 Het Avondmaalszilver werd in 1891 uitgebreid met twee schitterende zilveren schotels, passend bij de oude bekers, door een schenking van W.J. Baron d’Ablaing van Giessenburg. Hij was als weduwnaar van Jkvr. A.L.M. Boreel in 1879 hertrouwd met Jkvr. J.M.M. Rendorp van het Heemskerkse kasteel Marquette. Zij was de laatste draagster van de titel Vrouwe van Wijk aan Zee en Duin. Zowel de kerk van Heemskerk, als die van Wijk aan Zee, zijn door de banden van de familie Rendorp met beide dorpen begunstigd met schenkingen van de baron. Wijk aan Zee ontving behalve de genoemde schotels, een drietal gebrandschilderde ramen met de wapens van de geslachten d’Ablaing, Boreel en Rendorp en er werd een Fonds d’Ablaing opgericht waaruit de predikant van Wijk aan Zee jaarlijks een bedrag van ƒ 100,- ontving. Toen op 2 november 1899 Ds. H.W. Creutzberg werd beroepen, trof hij een bloeiende gemeente aan, op de drempel van de twintigste eeuw. Na 1900. In de periode tot de Tweede Wereldoorlog hebben er drie predikanten in Wijk aan Zee gestaan. De dominees Creutzberg en Berkelbach van de Sprenkel hebben beiden zo’n zeven jaar het ambt in het dorp bekleed. H.W. Creutzberg was als jonge predikant al snel in contact gekomen met de familieDel Court van Krimpen, die het landgoed Rooswijk in Velsen bewoonde. Hij huwde een dochter van de familie en verbleef met zijn gezin meer op Rooswijk, dan in de pastorie. In 1907 vertrok hij. Hij ontwikkelde zich tot een vooraanstaande theoloog. Na zijn dood op 31 december 1940, werd er ook door de Wijk aan Zeese kerkenraad meebetaald aan de oprichting van een monument op zijn graf op Oud Eik en Duinen te ’s-Gravenhage. Dominee Berkelbach van de Sprenkel stond van 1907 tot 1915 in Wijk aan Zee. Hij werd uiteindelijk hoogleraar in de Theologie en genoot veel aanzien als mentor van jonge predikanten. Dat hij gewaardeerd werd in Wijk aan Zee moge wel blijken uit het feit dat hij bij verscheidene gelegenheden terugkeerde naar het dorp om bijzondere diensten te leiden. Bij zijn afscheid werd hem een kristallen inktstel met zilveren monturen aangeboden. Dit inktstel, met een gegraveerde afbeelding van de kerk, werd na zijn overlijden in 1967 door zijn zoon teruggegeven aan de kerk en bevindt zich nog steeds in het bezit van de gemeente. HGMK Ledenbulletin 25, 2001 39 Afbeelding 19: Inktstel van Ds. Berkelbach. Groei en Scheiding. De bevestiging van Ds J.A.L. Hovy, die de gemeente bleef dienen tot 1940, was het begin van een 25-jarige periode van stabiliteit. De kerkenraad bestond sinds het begin van de 17e eeuw uit twee ouderlingen en twee diakenen. Door de groei van de gemeente kon men het werk echter niet meer aan. Het huisbezoek vergde veel van de predikant en ouderlingen en het beheer van de bezittingen van de diaconie groeide de diakenenboven het hoofd. In 1903 werd de kerkenraad al uitgebreid met twee leden. Naast de kerkenraad functioneerde het kiescollege dat uit 7 leden bestond en de drie kerkvoogden met een college van notabelen.142 Toen in 1920 het nieuwe Landelijk Reglement werd aangenomen, beteken de dat geen wijziging in de vorm van bestuur van de kerk van Wijk aan Zee en Duin; alles functioneerde al conform het reglement. Vooruitstrevend was men ook bij het toekennen van stemrecht aan de vrouwelijke lidmaten. Nadat deze beslissing in 1923 genomen was werd bij de eerste vergadering van de stemgerechtigde leden onmiddelijk Mej. E. Deegenaar benoemd tot lid van het kiescollege. Daarbij moet wel aangetekend worden dat van de ruim 360 kiesgerechtigden er maar zo’n 20 aanwezig waren... De sollicitatie van Mej. P.A. Postma als vrouw naar de positie van hulpprediker in 1946, leverde een korte discussie op over de eventuele principiële bezwaren tegen een vrouw als predikant, tot op dat moment exclusief een beroep voor mannen. Na haar gehoord te hebben vond men haar ”zeer geschikt”143 en stelde haar aan. Er was nauwelijks enige aandacht voor de richtingenstrijd binnen de kerk; de plaatselijke relaties met de Gereformeerden waren goed; men verhuurde in de zomermaanden zelfs de kerk aan de Gereformeerden om er middagdiensten te kunnen houden, hun eigen ”lokaal” was namelijk te klein. Dit hield op toen de Gereformeerde badgasten ’s zomers de beschikking kregen over een eigen kerkjeaan de Julianaweg. Wel weigerde de Gereformeerde Kerkenraad van Amsterdam om een attestatie mee te geven aan een jonge vrouw die heeft aangekondigd lid te willen worden van de Hervormde kerk. In 1933 komt er een verzoek van een aantal lidmaten om de Vrijzinnige predikant van Uitgeest niet in Wijk aan Zee te laten preken. De kerkenraad antwoordt op dit verzoek dat er in de gemeente géén richtingenstrijd is, en ”Ds. van Peursem zal alleen het Evangelie verkon digen”144 De 3 ouderlingen hielden samen met de predikant toezicht op het morele en zedelijke leven in de gemeente. In de praktijk betekende dat tweemaal ’s jaars huisbezoek doen voorafgaande aan het H. Avondmaal. De grootte van de gemeente, ongeveer 1000 leden, maakte dat steeds ondoenlijker en in 1923 werd besloten nog maar één maal per jaar een bezoek af te leggen, in het voorjaar in Wijk aan Zee, in het najaar in Wijk aan Duin. Nieuw-ingekomen leden van de gemeente kregen een welkomstkaart gestuurd met informatie over de gemeente. Van de 142 op deze manier benaderden, reageerden er 14. Men vond dat een positief resultaat, alhoewel men erkende dat een persoonlijk bezoek beter was... Inmiddels werd de kerkenraad weer uitgebreid met 1 ouderling en 1 diaken, vooruitkijkend naar de mogelijkheid om aparte diensten te gaan houden in Wijk aan Duin. Tevens werd de ambtstermijn verlengd van 3 naar 4 jaar. Het zedelijk peil van de gemeenteleden bezorgde de ouderlingen weinig 40 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 zorgen. Mensen die gecensureerd moesten worden van deelname aan het H. Avondmaal bezocht men niet om ze dit mede te delen, omdat ”ze toch niet zouden komen”. Een geboorte, twee maanden na een huwelijk, was voldoende reden voor een vermanend bezoek en ook een vrouw die vergeten was te melden dat ze al eens gescheiden was voordat ze opnieuw in de kerk trouwde, kreeg de dominee op visite... In 1935 kwamen er klachten over de zielzorg, men vond dat er te weinig bezoekwerk werd gedaan en dat er geen systeem zat in de bezoeken. De gemeente had inmiddels 1305 zielen.145 De diakenen hadden de handen vol aan het beheer van de diaconiegoederen en de organisatie van de bedeling. De diaconie beheerde 7 tuinen met een totale grootte van bijna 12 ha. Op deze tuinen stonden 6 huizen. De percelen werden verhuurd aan gemeenteleden. Er was een vastgestelde huur maar men beoordeelde de situatie van geval tot geval. Toen in 1914 de aardbeienoogst geheel mislukt was, besloot men het einde van het jaar af te wachten en dan de eventuele huurschuld kwijt te schelden. In 1932 werd, in verband met de voortgaande crisis, besloten de huur van de diaconiegoederen te halveren; in dat jaar blijkt pas 50% van de totale huren te zijn voldaan door de huurders. In de crisisjaren werd er zo vaak een beroep gedaan op de diaconie, dat men moeite kreeg om de eindjes aan elkaar te knopen. Op zo’n moment rees dan weer de vraag of men een ieder moest ondersteunen die er om vroeg (en die lid was van de kerk) of alleen de meelevende leden. De zaak werd vaak gecompliceerd omdat men ook een beroep deed op de burgerlijke armenzorg en de kerk dit dan weer niet wist. Zo werd na het overlijden van een weduwe een bedrag van ƒ 327,70 aangetroffen, terwijl bleek dat zowel de diaconie van Wijk aan Zee als die van Velsen haar al jarenlang hadden ondersteund met ƒ 3,- per week. Dramatische gevallen deden zich ook voor: een bejaard gemeentelid blijkt zich voor ƒ 13.000,- in de schulden gestoken te hebben om zijn schoonzoon te ondersteunen. De schoonzoon verdient echter niets met zijn winkel, maar laat alle rekeningen ten laste van zijn schoonvader komen. Bovendien blijkt ook zijn bejaarde moeder borg voor hem te staan. De man zelf is al 46 jaar en krijgt dus nooit meer vast werk, ”waar nog bijkomt zijn slapheid van karakter en de illusies die hij zich maakt over zijn vermeende muzikaal talent...” Besloten wordt een beroep te doen op zijn rijkere familieleden.147 In 1939 wordt Mej. T.G. opgenomen in het Heldringgesticht, de diaconie betaalt de reiskosten, het entreegeld en de kosten van de bevalling... Er wordt ƒ 80,- uitgetrokken voor een nieuw kunstgebit voor Mej. v.d.Ende, ”zij kan het zelf niet bekostigen en verdient het ten volle, gezien haar werk voor de gemeente” Enige maanden later ontvangt men van dezelfde juffrouw een bedankbriefje voor het nieuwe gebit, en ƒ 15,- ”zijnde de opbrengst van het oude gebit”.148 Verder schonk men jaarlijks bedragen aan verenigingen en stichtingen waarvan men vond dat dat noodzakelijk was en aan incidentele noodgevallen, als bijv. het dorp Borculo dat in 1925 door een ”typhoon” was getroffen. Individuele gemeenteleden werden ondersteund als dat nodig was; opname van ”longlijder” in een sanatorium, het verzorgen van een uitzet en een wekelijkse ondersteuning van ƒ 3,- voor een oude vrouw die opgenomen werd in het bejaardenhuis ”de Westerburcht”. Aan een armlastig gezin werden kinderkleren uitgereikt. Voor de Kerkvoogden waren het moeilijke jaren. Zij waren geen lid van de kerkenraad en stonden voor de taak de financiën van het kerkgebouw en de predikantsplaats te verzorgen. Al eeuwenlang verkeerden zij telkens weer in financiële moeilijkheden. De kerkvoogdij was voor haar middelen afhankelijk van de opbrengsten van onroerend goed en de collecten in de kerk. De gemeente groeide steeds verder en legde een steeds zwaardere druk op het pastoraat. Ten gevolge hiervan werd de roep om een hulpprediker steeds luider. Het kerkgebouw in het dorp was in zeer slechte staat en diende ingrijpend gerestaureerd te worden, en de gemeenteleden in Wijk aan Duin zetten de kerkvoogdij onder druk om een tweede kerk te bouwen in hun deel van de gemeente. Bovendien liep de kerkvoogdij veel inkomsten mis omdat zo’n beetje de helft van de gemeenteleden van Wijk aan Duin in Beverwijk ter kerke gingen en dus daar de collectegelden achter lieten. In 1923 werd in Wijk aan Zee en Duin de hoofdelijke omslag ingevoerd, populair gezegd: de kerkbelasting. Ieder ingeschreven gezin werd voor een bepaald bedrag aangeslagen om op die manier een vaste basis te geven aan de inkomsten van de kerkvoogdij. Hierdoor was zij niet meer afhankelijk van de opbrengsten van goederen en collecten. Dit veroorzaakte veel onrust in de gemeente en het gevolg was dat tientallen leden bedankten voor de kerk. De kerkenraad maakte zich zorgen over deze ontwikkeling, maar de kerkvoogden hielden vast aan de omslag omdat het beduidendmeer geld opleverde voor de kerkvoogdij. Tot in 1926 leverde de hoofdelijke omslag aantekeningen op in de notulen van de kerkenraad in verband met ”opzeggingen en onaangenaam heden”.149 Het uiteengroeien van Wijk aan Zee en Wijk aan Duin was na de Franse tijd langzamerhand begonnen. Wijk aan Duin werd een welvarend tuindersgebied met een steeds verder groeiende bevolking, Wijk aan Zee kwam moeizaam tot leven en richtte zich helemaal op het badgebeuren. Na 1840 kreeg Wijk aan Duin in het bestuur definitief de overhand. Zowel de gemeenteraad als de kerkenraad kenden vanaf dat moment een Wijk aan Duinse meerderheid. Dat was niet verwonderlijk; 6/7 deel van de gemeente woonde in Wijk aan Duin. Een kerkelijke infrastructuur bestond in Wijk aan Duin niet; er was geen kerk, geen christelijke school en slechts het ”locaaltje” bij de pastorie werd van de burgerlijke gemeente gehuurd voor catechisatie. Wel woonde de predikant sinds 1876 in Wijk aan Duin, maar dat was dan ook het enige. HGMK Ledenbulletin 25, 2001 41 Afbeelding 20: Pastorie en gemeentehuis van Wijk aan Zee en Duin. In 1912 werd er na het verzamelen van de nodige giften en toezeggingen een christelijke school gesticht in Wijk aan Duin. Op een deel van de diaconietuin ”De Gier” aan de Groenelaan/Kleine Houtweg werd voor ƒ 6700,- een schoolgebouw neergezet, de heer G. Wassenaar uit IJmuiden werd het eerste schoolhoofd. Meteen daarna werd de wenselijkheid besproken om ook een fonds te stichtenom een kerk te gaan bouwen, maar door de Tweede Wereldoorlog werden er geen verdere initiatieven ontplooid. Op 5 februari 1924 werd de moeilijke situatie van de verdeelde gemeente weer ter sprake gebracht en wel groots: er vond een gecombineerde vergadering plaats van de kerkenraden en kerkvoogdijen van Beverwijk, Heemskerk, IJmuiden en Wijk aan Zee en Duin om over de gemeentegrenzen te spreken. Velsen was wel uitgenodigd, maar verscheen niet. De situatie werd uiteengezet: een groot deel van de leden van Wijk aan Duin kerkten in Beverwijk, maar de predikant van Wijk aan Zee en Duin moest wel het pastoraat verzorgen. Voor predikant en ouderlingen was dit niet meer te doen. Hierdoor ontstond een scheiding tussen prediking en herderlijk werk en ook in het verenigingsleven deed zich een scheiding voor omdat een deel van de mensen naar Beverwijk trok. Door de groei van Beverwijk was er geen geografische scheiding meer tussen Wijk aan Duin en Beverwijk, beide liepen in elkaar over. Een tweede kerk in Wijk aan Duin zou een oplossing zijn, maar dat was gezien de financiële situatie van de gemeente, economisch niet haalbaar. Een grenscorrectie tussen Wijk aan Zee en Duin en Beverwijk zou een oplossing zijn, maar waar moet de grens dan komen? Voor de kerkvoogdij van Wijk aan Zee en Duin zou dit een financiële ramp met zich meebrengen! Een totale fusie tussen de beide gemeenten zou een oplossing kunnen zijn, maar Wijk aan Zee was daar volledig tegen. De R.K.parochie van Wijk aan Zee had ook haar Wijk aan Duinse leden afgestaan aan Beverwijk. Er zou een grote gemeente ontstaan met twee predikanten die dan bij toerbeurt in Wijk aan Zee en Beverwijk zouden kunnen preken. Op deze manier zou men waarschijnlijk ook de snelle groei van de Hoogovenarbeiders kunnen opvangen, want dat ging ook een probleem vormen. Er waren al bijna 5000 personen voor werk naar de regio gekomen en bijv. IJmuiden kon deze instroom herderlijk al niet meer aan. Er werd een commissie gevormd om de mogelijkheden te bekijken maar verder gebeurde en niets meer... In Wijk aan Duin had men inmiddels een fonds opgericht om kerkbouw mogelijk te maken. Van de begrootte ƒ 8.800,-- is dan al ƒ 6.000,- toegezegd. Wijk aan Zee reageerde hier onmiddelijk op door een fonds op te richten genaamd ”Onze Kerk”, met als doel ”het vergaren van fondsen ter restauratie in de ruimste zin”.150 Wijk aan Zee was mordicus tegen het bouwen van een kerk. In Wijk aan Duin werd er van het verzamelde geld een ”Verenigingsgebouw” gebouwd aan de bestaande school. Dit gebouw, met een grote en een kleine zaal, bood onderdak aan de verschillende al binnen de kerk bestaande verenigingen zoals het kerkkoor, de Bijbelstudiekring, de Vrouwenvereniging, de Mannenvereniging, de Meisjesvereniging, de Kleine meisjesvereniging, de Knapenvereniging en de Jongelingsvereniging. Deze laatste vereniging organiseerde o.a. dansavonden waartegen nog wel eens oppositie was; ouderling Schuller heeft in 1936 ”bezwaren tegen de geest die heerscht bij de feestuitvoeringen van Jong Wijk aan Duin; vooral de Jazzmuziek tijdens den tweeden avond heeft aanstoot gegeven, bij sommigen.”151 In 1930 kwam de aap uit de mouw: men verzocht om in de wintermaanden om de 14 dagen een kerkdienst te mogen houden in het Verenigingsgebouw. Wijk aan Zee protesteerde heftig maar het hielp niets; er werden in de winter avonddiensten gehouden in Wijk aan Duin. In Wijk aan Zee werden al sinds 1843 geen avonddiensten meer gehouden op zondag, uitgezonderd bij de viering 42 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 Afbeelding 21: Het leggen van de 1e steen van de consistorie. v.r.n.l. Smit, mevr. van Amersfoort, mevr. Smit, mevr. Piet Gertenbach, Henk van der Kolk, Ds. Hovy, oude Jongert, Huender, zittend: mevr. Bosch-Heringa, Betje Reinders, mevr. HuenderBosch, mevr. Vellekoop, Piet Gertenbach, 2 hoofden bijeen oude mevr. Vis, Dien Vis, Mantje Bol en mevr. Vis. van het H. Avondmaal, dan was er ’s morgens een voorbereidingspredicatie en ’s avonds om 19.00 uur de viering van het Avondmaal. In december 1930 was de zaak helemaal rond, dacht men: er werd toen om de 14 dagen ook een tweede ochtenddienst in Wijk aan Duin toegestaan, beurtelings te verzorgen door de eigen predikant en een gastpredikant. De diaconie en de kerkvoogdij deelden de kosten. In 1932 werd, onder invloed van de crisis, deze oplossing teruggedraaid: er zullen geen middagdiensten meer gehouden worden in Wijk aan Duin. Het pastoraat is echter niet meer goed te verzorgen; er werd door de dominee en Wijk aan Duin gevraagd om een hulpprediker. De kerkvoogdij verklaarde de kosten: ƒ 1600,- per jaar, niet te kunnen dragen. Na nieuwe dreigementen met een grenscorrectie en na financiële toezeggingen van gemeenteleden bonden zij in: een hulpprediker werd aangesteld. Wijk aan Zee eiste dat hij in het dorp zou komen wonen en daartoe stelde men dan ook meteen kost en inwoning beschikbaar. De familie Huender op huize ”Westerduin” was bereid hem te huisvesten. In 1934 werd W. Aalders, candidaat in de Theologie, benoemd tot hulpprediker in de gemeente. Op 6 mei hield hij zijn eerste dienst in de Dorpskerk, met als thema Lucas 9:24. Het verenigingsgebouw werd nu volwaardig als kerk gebruikt, men kreeg er de mogelijkheid om te dopen en de middagdiensten werden hersteld; om de 14 dagen, wisselend in Wijk aan Zee en Wijk aan Duin. In 1938 was het Verenigingsgebouw volwaardig ”kerk”; er werd besloten ook in Wijk aan Duin het H. Avondmaal te vieren, iets wat voor die tijd nog nimmer was voorgekomen. Met grote tegenzin stonden de kerkvoogden toe het Avondmaalzilver bij die gelegenheden naar Wijk aan Duin te transporteren in een speciaal daarvoor gemaakte kist. Wijk aan Zee had inmiddels niet stil gezeten. Het fonds ”onze Kerk” had financiën bijeengebracht om een verenigingsgebouw op te richten in Wijk aan Zee, zodat de leden in het dorp niet meer elders in het dorp of naar Wijk aan Duin hoeven voor het verenigingsleven. Een oplossing werd gevonden door een nieuwe consistoriekamer te bouwen aan de achterzijde van de kerk waar het oude barenhok stond. De nieuwe consistorie met inventaris werd op 29 september 1931 overgedragen aan de kerk voogdij. De kosten bedroegen ƒ 5973,19. Een deel van de inrichting, waaronder een kapitale 18e eeuwse kast met kaststel, werd geschonken door mevr. Bosch-Heringa, de voorzitster van de in 1915 opgerichte vrouwenvereniging ”Bid en Werk”. Deze vereniging bracht ook het leeuwendeel van de bouwkosten bijeen. Restauratie. Het kerkgebouw in Wijk aan Zee diende hoognodig aangepakt te worden; het was bijzonder bouwvallig aan het worden. In 1929 was de toegang tot de kerk via de toren al afgesloten in verband met vallende stenen. De kerk zelf was er maar nauwelijks beter aan toe. Het ontbreken van de benodigde financiën was het grote struikelblok. In 1931 kwam het geheel echter in een stroom versnelling. De gemeente Wijk aan Zee en Duin bleek bereid te praten over een gezamenlijke restauratie van kerk en toren. De overheid gaf 70% subsidie en de Burgerlijke gemeente nog eens 10%. Hierbij moge opgemerkt worden dat de bereidheid van de Burgerlijke gemeente om geld in toren en kerk te steken voor een deel kan zijn ingegeven door de aanstaande burgerlijke fusie tussen Beverwijk en Wijk aan Zee en Duin. Een deel van het gemeentebestuur van Wijk aan Zee en Duin o.lv. burgemeester Rothe verzette zich hiertegen en wilde graag een lege gemeentekas aan Beverwijk overdragen. HGMK Ledenbulletin 25, 2001 43 Afbeelding 22: De kerk in restauratie, begin 1937. De definitieve aanbesteding van de restauratie vond plaats op 11 januari 1936 en de gemeente werd op 1 mei 1936 opgeheven... Om de eenheid te tonen werd er gevraagd voor de restauratie gezamenlijk het H. Avondmaal te vieren in Wijk aan Zee. Het gebrek aan eenheid wordt goed weergegeven door het feit dat er vier stemmen voor en vier stemmen tegen dit voorstel waren, de stem van de predikant gaf de doorslag: samen vieren. Op 18 october 1936 sloot de kerk in Wijk aan Zee, men kwam voor diensten, voor zover dit gezien de beperkte ruimte mogelijk was, in de consistoriekamer bijeen. De activiteiten gingen gewoon door. Er werd in Wijk aan Zee o.l.v. de hulpprediker een Jongelingsvereniging opgericht naast de Mannenvereniging, er werden in 1936 speciale bijeenkomsten voor de jeugd georganiseerd rond het huwelijk van Prinses Juliana en Prins Bernhard. Er vond in datzelfde jaar i.v.m. de fusie een naamswijziging plaats waardoor de gemeente ging heten: ”de Nederduitsche Hervormde Gemeente Wijk aan Zee en Duin te Beverwijk”.152 De heringebruikname van de kerk volgde al spoedig, er werd gememoreerd dat ”Rijk, provincie en Burg. gemeente hebben op onbekrompen wijze hun steun verleend en binnen en buiten onze kerkelijke gemeente is en wordt veel belangstelling getoond, blijkens de vele bijdragen voor ’t schoone doel”.153 Op 14 maart 1937 werd om 15.00 uur de kerk weer ingebruik genomen. De totale kosten van restauratie van kerk en toren waren begroot op ƒ 23.992,04. Er onstond een korte ruzie tussen de kerkvoogdij en de gemeente Beverwijk over een post van ƒ 1.000,- meerkosten. De gemeente vond dat deze kosten onstaan waren door werkzaamheden aan het kerkgebouw en niet aan de toren, en dus moest de kerkvoogdij betalen. Die weigerde. Het conflict werd in der minne geschikt toen de kerkvoogdij zich bereid verklaarde de kosten te dragen van de vervanging van de ijzeren klepel in de luidklok door een nieuw, bronzen exemplaar. Ter afronding van de restauratie werd ook de om geving van de kerk aangepakt. Het ijzeren hek rond het kerkhof werd vervangen door een stenen muurtje en het op de hoek van het kerkhof gelegen café van W. Raadsveld-Eerhart werd voor ƒ 4.500,- gekocht en afgebroken, omdat het gebouw het zicht op de kerk ontnam. In plaats van dit café tekende de restauratie-architect G. Friedhoff een kiosk. Dit gebouwtje werd opgetrokken van dezelfde soort steen en pannen als de kerk. Er zouden kranten en versnaperingen verkocht worden aan reizigers van de nabij gelegen bushalte. De door de gemeente gewenste sluiting van de begraaf plaats rond de kerk werd door de kerkvoogden afgewezen. Tijdens de kerkvisitatie op 10 november 1938, stelden de visitatoren opnieuw voor een grenswijziging door te voeren als een fusie niet haalbaar is. Het ledental van de gemeente was inmiddels opgelopen tot 1490 zielen, waarvan er zo’n 225 in Wijk aan Zee woonden. De predikant zegt uiteindelijk toe het gebied ten oosten van de Alkmaarscheweg aan Beverwijk te willen overdragen. De overige aanwezigen vonden dat niet voldoende. Besproken werd opnieuw de mogelijkheid tot het oprichten van een comite tot kerkbouw in Wijk aan Duin. In 1939 werd het nieuwe liedboek voor de kerk ingevoerd. In zowel Wijk aan Zee als Wijk aan Duin werden er fondsen opgericht en al snel kon men per gemeentedeel zo’n 100 bundels aan schaffen. 44 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 Afbeelding 23: Ds. Hovy met Kerkenraad, 1940. v.l.n.r. zittend: Smit, Fossen, Ds Hovy, Veldhoven, H. van der Kolk, C. Joor. Staand: Chr. v.d. Outenaar, Ds. Lüring, W. de Bie, Roderkerk, H. Houtwipper, G. v.d.Velden, J. Gertenbach. Donkere wolken trokken zich samen. De dreiging van een oorlog in Europa kwam steeds dichter bij. Een oproep aan de synode werd ondertekend om ”alle protestantse kerken in oorlogvoerende landen op te roepen hun regeringen te bewegen geschillen anders op te lossen dan door oorlog”. In Wijk aan Zee werd een garnizoen gelegerd en de kerk richtte een militair tehuis op om de soldaten op te vangen. Op 14 april 1940 eindigde een tijdperk. Ds. Hovy ging met emeritaat. De gemeente maakte zich zorgen over de toekomst. Een opvolger zou minimaal ƒ 3000,- per jaar kosten en de hulpprediker kostte ook al zo’n ƒ 1200,-. Voor een gemeente met inmiddels 1600 zielen was dat te duur. De kerkenraad overweegt dan verder te gaan zonder hulpprediker of te fuseren. Uiteindelijk koos men ervoor om, zoals bijna gebruikelijk begon te worden, om de hete brij heen te blijven lopen en met Beverwijk en Heemskerk over grenscorrecties te gaan praten. In Wijk aan Zee en Wijk aan Duin werden voortaan elke zondag diensten gehouden, resp. om 10.00 en 11.15 uur. Oorlog. Het begin van de vijandelijkheden op 10 mei 1940, ging aan Wijk aan Zee grotendeels voorbij. De gevechten rond de haven van IJmuiden die dezelfde ochtend uitbraken toen Duitse vliegtuigen mijnen probeerden te leggen, waren echter wel duidelijk merkbaar. In juni 1940 werd Ds. A.J. Bronkhorst beroepen als nieuwe predikant. Hij had moeilijke jaren voor de boeg. Tijdens de bezetting werd ”de houding” van de kerk steeds belangrijker. De Synode verbood al snel verdere inschrijvingen op Staatsleningen en de diaconie mocht onder geen voorwaarde met de Winterhulp samenwerken. De kerkvoogdij moest een collecterooster voor het hele jaar inleveren met daarop gespecificeerd de doelen waarvoor gecollecteerd ging worden. Dit weigerde men. Ontvangen werd het verbod op het houden van speciale kerkdiensten op gedenkdagen of verjaardagen van leden van het Koninklijk Huis. Het net sloot zich steeds verder. Het verenigingsgebouw werd door de gemeente te huur gevraagd om als verzamelplaats te dienen voor het inleveren van metalen t.b.v. de oorlogsindustrie, hiermee stemde men in. In oktober 1941 werd het kerkblad ”de Vuurtoren” verboden. Aan kerkelijke instellingen werd het alleen toegestaan om per circulaire mededelingen te verspreiden. Men besloot om de 14 dagen een blaadje rond te sturen. Dit blaadje werd echter in januari 1942 ook verboden, waardoor het contact tussen predikant, kerkenraad en de gemeente werd verbroken. De hulpprediker Ds. Maas kondigde aan te vertrekken naar Hoog-Made en er werd vergaderd over de aanstelling van een nieuwe hulpprediker. De kandidaat de Vries viel af omdat ”deze niet kan fietsen, en dat is een groot bezwaar in deze gemeente”.154 Ook werd een brief behandeld van de burgemeester waarin deze erop aandrong in het Verenigingsgebouw een bord op te hangen met ”Verboden voor Joden”. De kerkenraad besloot dit niet te doen, maar de naam van het Verenigings gebouw te wijzigen in ”hulpkerk”. Verschillende Joden uit de gemeente die zich erop beriepen HGMK Ledenbulletin 25, 2001 45 ”Christelijk” te zijn, deden een beroep op predikant en kerkeraad om doop- en of lidmaatschapsbewijzen af te geven in de hoop zo voor deportatie behoed te worden. Ondanks het feit dat dit weinig bleek te helpen werden deze ”bewijzen” meerdere malen vervaardigd.155 Nood leert bidden, zegt het spreekwoord en dat was te merken. De kerkelijke gemeente groeide naar 1689 leden en de zondagsschool werd bezocht door 133 kinderen (was 70) Er waren inmiddels 130 catechisanten. Ook de kerkdiensten werden meer dan goed bezocht. Diensten in de Grote Kerk te Beverwijk werden per zondag door zo’n 1500 mensen bijgewoond! Een nieuwe hulpprediker, Ds W.A. Versteeg kwam naar Wijk aan Zee, maar kreeg al snel een beroep van een andere gemeente. Er werd een herdenkingsdienst gehouden i.v.m. het 100-jarig herstel van de predikantsplaats. Ter herinnering liet met een zilveren schenkkan maken ter completering van het Avondmaalzilver. Bij het bestellen van de kan bleek men geen zilver te hoeven inleveren zoals eerst gevreesd werd. Men was al begonnen met een actie om de gemeenteleden hun zilvergeld te laten inleveren, dat op last van de bezetter omgesmolten zou gaan worden. De kan was echter door de zilversmid al in 1927 vervaardigd en viel dus buiten de regeling. De gemeenteleden bleken de instructies voor luchtalarm, tijdens een luchtaanval op de Hoogovens of de omgeving van de havens van IJmuiden, massaal aan hun laars te lappen. Uit een woedende brief van de burgemeester blijkt dat men tijdens een luchtalarm de weg naar de kerk gewoon vervolgd had... Verschillende mannelijke gemeenteleden werden voor de Arbeitseinsatz naar Duitsland af gevoerd en in december 1942 verstuurde de kerk voor ƒ 60,- twaalf kerstpakketten naar Duitsland. Elf achtergebleven familieleden van gedeporteerden krijgen een kerstgift van ƒ 10,- Ontroerend zijn de bedankbriefjes die Ds. Bronkhorst krijgt van sommige van de ontvangers in Duitsland!156 Intussen kwam het bericht dat Wijk aan Zee geëvacueerd zou gaan worden. Er ontstond grote onrust en de kerkenraad verzocht gemeenteleden in Wijk aan Duin om mensen uit Wijk aan Zee op te vangen. De laatste kerkdienst in de Dorpskerk vond plaats op 27 december, daarna wordt het gebouw ontruimd. Op een paard en wagen van de firma Gertenbach werden de kostbaarheden uit de kerk: Bijbels, kronen, archief en het kerkscheepje, naar Beverwijk gebracht en daar opgeslagen. De klok, die als Hemony-klok uit 1658 monumentenstatus had, werd desondanks uit de toren gehaald en afgevoerd. Daar de evacuatie niet volledig was (er mochten mensen achterblijven die noodzakelijk waren voor de verzorging van de gelegerde Duitsers) werden er toch regelmatig kerk diensten gehouden in de consistoriekamer. De druk van de bezetter werd steeds groter. Voor de Arbeitseinsatz werden nu ook kerkelijke werkersopgeroepen die tot op dat moment vrijstelling hadden, zoals kosters en organisten. De landelijke kerk richtte zich in een fel protest tegen de maatregel tot sterilisatie van partners in gemengde huwelijken tussen Joden en niet-Joden. Begin 1943 keerden er enkele van de geëvacueerde gezinnen terug naar Wijk aan Zee waarbij de bezetter hen wonderwel geen strobreed in de weg legde. Al snel waren er zoveel Wijk aan Zeeërs teruggekeerd dat de kerkdiensten hervat kunnen worden. Ds. Bronkhorst was evenwel beroepen naar Willemsstad en nam op 29 augustus 1943 afscheid ”in de Groote kerk, door d’omstandigheden”.157 Zijn opvolger werd Ds. M.E. Ouwehand te Blokzijl. Hij werd op 20 februari 1944 bevestigd in de Grote Kerk te Beverwijk. Het beroep op Ds. Ouwehand werd goedgekeurd, maar de financiële toestand van de kerk was zorgelijk, de kosten van de ondersteuning door de diaconie waren hoog en ook voor de kerkvoogdij gold, dat de thans zeer onregelmatige inkomsten naar een minimum waren teruggevallen. Het hulppredikerfonds bijvoorbeeld, was door een gebrek aan giften zo goed als leeg. De kerkvoogdij besloot, met het oog op de oorlogshandelingen een kluis te huren bij de Twentsche bank voor het archief en de waardepapieren. Er was echter geen kluis meer te krijgen. Velen voor hen waren al eerder zo slim. Ondanks de situatie werd de discussie over kerkbouw in Wijk aan Duin heropend. Men schatte voor ƒ 100.000,- een kerk met 800 zitplaatsen te kunnen bouwen en dat gebouw zou moeten komen aan de Populierenlaan, bij de Arendsweg. Een bouwcommissie zou worden ingesteld. Per 1 januari 1945 werden er 2 extra ouderlingen benoemd in verband met de grootte van de gemeente en er werd als vanouds gediscussieerd waar de dankdienst zou moeten worden gehouden ”na de a.s. bevrijding”. Besloten wordt dit zowel in Wijk aan Zee als in Wijk aan Duin te doen. In januari gaat de kerk centraal trachten eten in te zamelen bij hen die nog iets kunnen missen; door de Hongerwinter zaten sommige mensen volledig zonder eten en stonden wanhopig bij de dominee aan de deur. De oorlog versterkte het gevoel van eenheid: er wordt een gezamenlijke vergadering gehouden in Beverwijk met de gereformeerden om de breuk tussen de beide kerken te herstellen en te komen tot eenheid. De vergadering verliep in zeer goede sfeer. Na de bevrijding was de liefde echter al snel weer over... Op 30 mei 1945 werd de eerste kerkenraadsvergadering gehouden na de oorlog, waarbij men noteert dat ”Dank wordt gebracht aan God, die het zoo wel met ons en onze gemeente heeft gemaakt en ons zoo naar het einde van den oorlog heeft geleid”.158 En dan komt de tijd om de wonden te likken en de afrekening te presenteren. Het Provinciaal College van Toezicht ziet toe op de zuivering van de kerkenraden: alle ambtsdragers die hun lidmaatschap van de NSB of mantelorganisaties niet voor 1 februari 1941 hebben opgezegd, moeten worden ontslagen. De kerkenraad biedt zich aan als 46 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 college dat toezicht zal houden op reeds ontslagen politieke gevangenen. De diaconie ontfermt zich over de kinderen van opgepakte gemeenteleden, ”omdat de kinderen niet hoeven te lijden onder de daden hunner ouders”.159 De huur van diaconietuinen die door een NSB’er werden bebouwd werd opgezegd. Toen hij zich daar echter via de rechter tegen verzette, bonden de diakenen al snel weer in. Wel werd er besloten in april 1946 dat de ”NSB-jongens” naar de galerij zouden worden verplaatst (de armenbanken). De bezittingen van de kerk hadden zwaar geleden. In Wijk aan Zee was de kerk beheerd door Mej. van Amersfoort uit de Zwaanstraat. Zij wist te voorkomen dat het gebouw voor andere doeleinden werd gebruikt dan kerkdiensten. Het liep dan ook nauwelijks schade op. De kerkvoogdij schonk haar uit erkentelijkheid ƒ 200,-. Wel was de klok in 1942 uit de toren verwijderd. Men nam aan dat hij gespaard zou worden omdat hij erkend was als ”monument”. In 1942 werd hij echter toch afgevoerd, maar voorlopig, gezien de kunsthistorische waarde, opgeslagen in Leerdam met een aantal andere klokken uit Noord-Holland. Toen de metaalschaarste nijpend was geworden werden ook deze belangrijke klokken op 23 october 1944 ingescheept voor een enkele reis naar de Duitse smeltovens. Schipper J. van Dijk uit Dordrecht weigert echter zijn klipper ”Hoop op Zegen” te besturen. Een onervaren schipper neemt het roer over, maar het schip loopt vast en zinkt (per ongeluk?) bij Urk. Op 12 juni 1946 krijgt de kerkvoogdij bericht van de Rijksinspectie Kunstbescherming dat de klok is geborgen en terug zal keren naar Wijk aan Zee. De pastorie, de kosterswoning en het lokaaltje bij de pastorie waren door de Duitsers gevorderd en zij blijken na de oorlog volledig uitgewoond te zijn. De pastorie was onbewoonbaar. De totale schade bedroeg ƒ 27.000,- Onherstelbaar is de historische schade die de kerk opliep toen op 12 juli 1945 een munitieopslagplaats nabij Westerhout ontplofte. Bij de daarop volgende brand ging ook de boerderij van president-kerkvoogd Joor in vlammen op. In zijn huis bevonden zich ”10 verhuis dozen vol papier”160 van de kerk, waaronder het volledige kerkvoogdij-archief en de administratie. De firma Maarschalkerweerd inspecteerde het kerkorgel voor de eerste maal na de oorlog en constateerde geen noemenswaardige schade. Onbeschrijfelijk is het menselijk leed veroorzaakt door de oorlog. De gemeente had verschillen de doden te betreuren uit haar gelederen. Zowel bij de invasie in mei ’40, als bij de tewerkstelling in Duitsland waren verschillende gemeenteleden gestorven. Ook had de hongerwinter slachtoffers geeist. Daarnaast waren verschillende ”Christen-joden” het slachtoffer geworden van de vervolging en ook Joodse dorpsgenoten als de alom gerespecteerde familie Belinfante, van wie 3 generaties tot de vermoorden behoorden. In 1946 pakte men de draad van voor de oorlog weer zoveel mogelijk op. Bekeken werd of het mogelijk was het kerkblaadje weer uit te laten komen (wat door de papierschaarste pas in maart’47 lukte). Er werd weer een hulpprediker aangesteld, en er werden lijsten gemaakt met namen van gemeenteleden die ”in aanmerking komen voor kleeding afkomstig uit Amerika”.161 Sommige dingen die minder gewenst zijn werden ook weer zoals zij voor de oorlog waren: het kerkbezoek liep sterk terug en ook de betrokkenheid bij andere kerkelijke activiteiten als bijv. zondagsschool en de verenigingen werd duidelijk minder. De kerkenraad drong aan op het ondernemen van acties om het tij te keren. Ook de band met de Gereformeerde kerk, in de oorlog aangehaald, verslapte. Ondanks de erkenning van elkaars predikanten en de uitwisseling van attestaties en doopbewijzen, kwam het niet tot de gewenste ”Gereformeerde Kerk in Hersteld Verband”. Fusie. De gesprekken rond een mogelijke fusie met Beverwijk kwamen in een stroomversnelling. Op 9 november 1946 spreekt een gecombineerde vergadering van de kerkenraad en de kerkvoogdij over de fusie en aan het einde van een lange avond blijkt een meerderheid voor de fusie te zijn. Het felste verzet kwam van de kant van de kerkvoogden. Op 2 december besluit een gecombineerde vergadering van de kerkenraden van Wijk aan Zee en Duin en Beverwijk tot een fusie op 1 januari 1948. Er werd een commissie gevormd van de twee predikanten en 6 kerkenraadsleden, evenredig verdeeld over de colleges, om een regeling uit te werken. Bij de vergelijking van de beide gemeentes bleek dat de diaconie van Beverwijk meer kapitaal had en dat de collectes in de kerk zo’n ƒ 1.000,- per jaar hoger waren, maar Wijk aan Zee en Duin had beduidend meer landerijen. Er was op dat moment elke week een ochtenddienst in Wijk aan Zee (80-100 kerkgangers) en in Wijk aan Duin (150-200 kerkgangers). Eens in de twee weken was er een avonddienst in Wijk aan Duin (30 tot 50 bezoekers). In Wijk aan Zee bleken de meeste leden belijdenis te hebben gedaan, in Wijk aan Duin was dat minder. Het kerkbouwfonds bleef in Wijk aan Duin, het Hulppredikerfonds ging naar Wijk aan Zee. Besloten werd dat er drie predikantsplaatsen zouden komen in de nieuwe gemeente: in Beverwijk, in Wijk aan Duin en in Wijk aan Zee. Door het vertrek van Ds. Ouwehand werd de hulp prediker, Ds. J. Janssen, beroepen als predikant van Wijk aan Zee. Hij nam zijn intrek in een deel van het huis ”Mare Sanat”. Hij kreeg als taak het voorgaan in de morgendiensten op zondag (uitHGMK Ledenbulletin 25, 2001 47 gezonderd 4 vrije zondagen), de kerkelijke feestdagen, huis- en ziekenbezoek, het Jeugdwerk en het geven van hulp bij het godsdienstonderwijs. Zijn eerste actie werd het coördineren van een inzamelingsactie van goederen voor de militairen in Indië. Op 19 december 1947 vergaderde de Kerkenraad van Wijk aan Zee en Duin voor de laatste maal, de vergadering werd met Dankgebed gesloten, de notulen zouden nooit ter vaststelling worden getekend.162 Na de samenvoeging verbreedde de pastorale zorg zich, naast de predikant kwam er een vicaris die een deel van het verenigingswerk op zich nam. Daardoor hield de predikant meer tijd over voor het pastoraat. De nieuwe wijkkerkenraad bestond uit 2 ouderlingen, 2 diakenen en 2 kerkvoogden. Enige tijd werd er ruzie gemaakt over de ”nalatenschap” van Wijk aan Zee en Duin; zo wilde Wijk aan Duin een deel van het Avondmaalzilver hebben, waaronder de schenkkan uit 1942. Wijk aan Zee weigerde, maar schonk uiteindelijk een antiek tinnen Avondmaalstel wat nog in de Dorpskerk bewaard werd. Ook werd er in de Wijk aan Zeese kerk (met enige tegenzin) gecollecteerd voor het Kerkbouwfonds. Pas in 1959 ging de langgekoesterde wens uiteindelijk in vervulling: aan de Florastraat werd het kerkgebouw ”De Opgang” gebouwd, een echte kerk voor het Wijk aan Duinse deel van de ge meente. Door de enorme groei van de industrie in Beverwijk nam echter de bevolking razendsnel toe en al heel snel verdween hierdoor de eigen identiteit van Wijk aan Duin; het werd een niet meer te onderscheiden onderdeel van Beverwijk. Gezamenlijk gescheiden verder. Wijk aan Zee bleef haar eigen weg gaan en onder Ds. J. Wiersma, die in 1951 aangesteld werd, zette zij zelfs de eerste stappen op het pad der modernisering. Wiersma was een jonge, enthousiaste predikant die zijn ideeën met overtuigingskracht bracht. Sommige van zijn kerkdiensten, waar in hij geen blad voor de mond nam, waren zo druk bezocht, dat kerkgangers zelfs op de trap van de preekstoel zaten om nog een plaatsje te krijgen. Hij gaf de aanzet tot liturgische veranderingen en pakte daartoe ook het interieur van de kerk aan. Op 3 maart 1952 werd het fonds ”Tot Heil der Kerk” opgericht met als doel het herstel van de kerk. In november van datzelfde jaar gingen de werkzaam heden van start: na de laatste dienst op 8 november ging de kerk tot 23 december dicht om pleisterwerk en schilderwerk aan te pakken. Bij die gelegenheid werd ook het oude doophek verwijderd. Wiersma vond het hek teveel een afstand creëren tussen predikant en kerkgangers. Het 17e eeuwse hek werd tweemaal in een advertentie aangeboden: ”gratis af te halen, tegen advertentiekosten” 163. Tweemaal werd daarop gereageerd, maar beide gëinteresseerden zagen niet in hoe ze het hek moesten transporteren en zo bleef het achter in de kerk staan, in afwachting van betere tijden. Voor op de Avondmaaltafel, die vooraan in de kerk stond, wilde hij twee zilveren kandelaars hebben, daartoe werd een ”deurcollecte” gehouden en een bijdrage gevraagd uit het restauratiefonds. Uiteindelijk werden twee ruim een eeuw oude kandelaars door een weldoener in 1956 geschonken. De hengels met de collectezakken werden verwijderd en er kwamen nieuwe collectezakjes die door gegeven konden worden. Afbeelding 24: Interieur kerk in 1954. 48 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 Het Avondmaalzilver werd in 1959 uitgebreid met een schotel, geschonken ter herinnering aan het 50-jarig huwelijk van het echtpaar P. Gertenbach-Schelvis. Korte tijd later ontving de kerk ook nog twee bekers van dezelfde gevers. Ook het inmiddels 50 jaar oude kerkorgel baarde zorgen. Meteen na de oorlog werd geconstateerd dat het orgel last had van houtworm. De kas was gebouwd van vurenhout en dat werd behandeld. De speeltafel werd verwijderd en in Utrecht door de opvolger van de bouwer, de firma Sanders, gerestaureerd. De firma Sanders werd ontheven van haar taak in december 1956, toen er ontdekt werd dat zij na een stembeurt een brandende kaars in het orgel hadden laten staan... Ernstig was de ontdekking van ”tinpest” in de pijpvoeten. Een deel van de ruim 600 pijpen in het orgel bleek hier last van te hebben. De tinnen voeten van de pijpen werden langzaam aangetast en verkruimelden, waardoor de pijp niet meer sprak. Daarnaast zorgde de uitdroging door de in 1960 aangelegde heteluchtverwarming in de kerk voor veel problemen met de pneumatische tractuur van het orgel. Na veel wikken en wegen besloot men niet in staat te zijn op korte termijn het orgel te restaureren of te vervangen (geraamde kosten ƒ 30.000,-) en na een provisorische opknapbeurt door de firma Flentrop, gaf het orgel in 1969 voorlopig de geest. De kerkvoogden besluiten de begraafplaats niet meer te gebruiken. Behoudens een tweetal afspraken en familiegraven, geeft men geen nieuwe graven meer uit. Oude Wijk aan Zeeërs konden dus niet meer een laatste rustplaats vinden in het vertrouwde duinzand, maar werden begraven op de begraafplaats in Beverwijk. In de 60-er jaren begon de ontkerkelijking zijn tol te eisen. Tot 1970 waren de predikanten veelal kort aan de standplaats verbonden, het waren jonge, beginnende predikanten die al snel verder trokken. Predikanten van Wijk aan Zee, 1900-1980. 164 periode 1900-1980 langer dan 5 jaar korter dan 5 jaar 10 predikanten 6 predikanten 4 predikanten gem. 8 jaar. gem. 11 jaar. gem. 4 jaar. Met Ds J. Borghardt nam Wijk aan Zee afscheid van de ”goede oude tijd” zoals velen het waar schijnlijk genoemd zullen hebben. Hij was het prototype van de vroegere dorpsdominee; sterk betrokken bij het wel en wee van de mensen en de gemeente als middelpunt stellend. Samen met de acht mensen sterke kerkenraad hielden zij het gemeenteleven gaande. Er was een gemengd koor ”Cantabilé”, een zondagsschool voor de jeugd, catechisatie voor de jongeren, de vrouwenvereniging ”Bid en Werk”, de in 1955 opgerichtte (jonge) Vrouwenvereniging ”de Regenboog” en de Mannenvereniging. De gemeente telde 600 zielen waarvan 112 lidmaten, verspreid over 227 adressen. De beroeping van Borghardt had de kerkenraad wel even voor een dilemma gesteld: een on getrouwde dominee met een huishoudster; wat zou de gemeente daar wel niet van denken..? Toen hij na jaren trouwe dienst uiteindelijk zijn ware liefde bij een gemeentelid vond, was de consequentie echter dat hij daarvoor zijn standplaats opgaf. De kentering kwam onder Ds. A. Goudsmit-Aalbers. De voortschreidende secularisatie die in het hele land haar tol eiste, begon ook in Wijk aan Zee de ledenaantallen van de kerk te decimeren. Ds. Goudsmit werd in 1970, na vicaris te zijn geweest, beroepen als eerste vrouwelijke predikant in Wijk aan Zee. De kerkvoogdij was op dat moment al eigenlijk niet meer in staat haar salaris te betalen, maar het feit dat zij ook verbonden werd aan revalidatiecentrum Heliomare en dat zij zelf afzag van een groot deel van haar salaris, maakte dat de predikantsplaats dank zij haar tot 1980 kon blijven bestaan. Er gebeurden veel dingen in de gemeente: daartoe in staat gesteld door een behoorlijke erfenis werd het oude orgel opgevolgd door een electronisch orgel, de hoofdpoort met ijzeren hek van de kerk werd vernieuwd en de kerk onderging een flinke opknapbeurt. Het pleisterwerk werd gerestaureerd, het gewelf en het orgel werden geschilderd, het muurwerk werd gerepareerd en dakgoten werden aangebracht. Het geheel kostte ruim ƒ 40.000,-. Het was aan de inzet van Ds. Goudsmit te danken dat er behoorlijke bijdragen hiervoor binnen werden gehaald bij verschillende liefdadigheidsfondsen. De nivellering sloeg ook toe in de kerk: de verhuur van de banken was afgeschaft, de naamplaatjes werden verwijderd en de lampjes voor het vrijgeven van de banken en ter aanduiding van de aanvang van het consistoriegebed bleven voortaan uit. Bij huwelijken mochten de kaarsenkronen niet meer branden, want niet iedereen kon dat betalen... De kerkenraad verliet haar banken in de dooptuin en ging in het schip zitten en hun aantal liep van acht langzaam terug tot vijf. De oude Statenbijbels in de kerkenraadsbanken werden bij het afscheid van kerkenraadsleden als cadeautje meegegeven, historische waarde telde toen blijkbaar niet. Van de drie antieke kanselbijbels die de kerk bezat werd er 1 weggegeven aan de kerk van Heemskerk, ter gelegenheid van ”de voltooiing van de restauratie van hun kerk” in 1972. 165 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 49 Afbeelding 25: De mannenvereniging 1963. v.l.n.r. n.n., W. Houtwipper, n.n., B. de Visser, J.v.d.Wijngaart, n.n., n.n., E. v.Amersfoort, J. Schellevis, K. Oosterveen, Ds. J. Borghardt, J.P. v’t Wout, Nieuwland, n.n., K. Diepgrond, D. Tolk, F. Franck, K. Wagter, H. v.d.Bos. De kerk stond voortaan vooraan in de maatschappelijke discussie, maar verloor toch een deel van haar aansluiting bij de leden. Dit in combinatie met de steeds verder voortschrijdende ont kerkelijking leidde tot een spectaculaire daling van het aantal leden; van rond de 500 in 1973 tot zo’n 150 in 1980. Tegelijkertijd vond er een instorting van het kerkbezoek plaats, ondanks de enthousiaste invoering van jeugd- en themadiensten. Het aanspreken van de leden op hun verantwoordelijkheid versterkte dit effect alleen maar. Vanaf 1976 besluit men ’s winters maar om de 14 dagen te kerken. De vrouwenvereniging ”Bid en Werk” wordt, na 50 jaar, in 1974 opgeheven en de mannen vereniging ondergaat al snel hetzelfde lot. De zondagsschool was in 1969 al opgeheven toen Ds. Goudsmit bijbelles ging geven op de Wilhelminaschool in het dorp. Catechisatie werd alleen nog individueel gegeven aan de enkeling die belijdenis wilde doen. Met het vertrek van Ds. Goudsmit in 1980, leek het snel af te lopen met de kerk in Wijk aan Zee. De predikantsplaats werd opgeheven en de dominee van Beverwijk werd wijkpredikant. De pastorie aan de Hogeweg werd verkocht, de opbrengst ervan werd gebruikt door de Centrale kerkvoogdij en bleef dus niet behouden voor het dorp. Er was geen koster meer en de organisatie van het onderhoud van gebouw en kerkhof werd een moeilijke zaak. Ook in de zomermaanden werd de kerk voortaan om de 14 dagen gesloten. ’s Winters vinden de diensten plaats in de consistoriekamer, om voor het achttal mensen dat nog komt niet de hele kerk te hoeven verwarmen... De kerkenraad kreeg het advies ”trouwdiensten zoveel mogelijk af te houden”166 omdat het een te grote belasting vormde. In 1983 kwam het tot een ommekeer. Een zeer actieve jeugd-ouderling167 richtte de ”Commissie Jeugdwerk” op en begon de laatst overgebleven jongeren in de kerk te verzamelen om de schouders onder de zaak te zetten. Er werd een tentoonstelling georganiseerd van jonge kunstenaars in de kerk en een kinderclub en een jongerenkoortje gingen van start. Op 14 december 1983 kondigde de Centrale Kerkvoogdij aan dat de kerk in Wijk aan Zee in de wintermaanden gesloten zou worden en dat er ’s zomers nog 1 keer in de maand gekerkt zou worden. Voor belangstellenden kwam er een taxibusje op het Julianaplein om ze naar de Grote Kerk in Beverwijk te brengen. Feitelijk was dit het inluiden van het einde. Tijdens de daaropvolgende gemeenteavond, waarbij 30 mensen aanwezig waren, werd er een tegenvoorstel gedaan waarbij de kerk ook in de winter open bleef en waarbij er ’s zomers en ’s winters gekerkt zou worden op de 1e en de 3e zondag van de maand. Om dit te kunnen betalen werd er door een voormalige Wijk aan Zeese president-kerkvoogd168 een Preekbeurtenfonds opgericht. Dit voorstel werd door de kerkvoogdij aanvaard. Inmiddels zorgden vrijwilligers voor het onderhoud van het gebouw en het kerkhof, zodat daar nauwelijks nog kosten mee gemoeid waren. Verschillende restauratiepotjes werden samengevoegd tot een Onderhoudsfonds voor het gebouw, waar uiteindelijk ongeveer een ton in kwam te zitten. Het interieur van de kerk werd ook aangepakt. Naast de reguliere klussen, werd eind jaren ’70 het oude doophek herplaatst in de kerk. Er was sprake van geweest dat het bij de afronding van de restauratie van de Grote kerk in Beverwijk bruikbaar zou zijn als afsluiting van één van de beuken. Om dat te voorkomen werd het toen herplaatst. De antieke koperen doopbogen die met het hek de dooptuin rondom de preekstoel afbakenden, werden op zolder teruggevonden. Om het geheel weer te completeren werd een koperen lezenaar aangeschaft na een actie door de commissie Jeugdwerk. Korte tijd later bood een gemeentelid een koperen blaker aan, waarmee de oude dooptuin in ere 50 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 Afbeelding 26: Interieur kerk 2001. hersteldwas. De oude collecte-hengels kwamen tevoorschijn en werden weer in gebruik genomen, in plaats van de doorgeef-zakjes. De overgebleven Statenbijbels werden gerestaureerd en een twee tal exemplaren dat ooit wegeschonken was werd door een kerkenraadslid weer teruggegeven. In de toren kwamen naast de oude klok uit 1658, twee nieuwe luidklokken te hangen. In 1990 werd ”De Opgang”, de kerk in Wijk aan Duin waar zo lang voor gestreden was, gesloopt. De twee klokken van die kerk hadden geen nieuwe bestemming en zijn toen op verzoek overgebracht naar Wijk aan Zee, de moederkerk van het vroegere Wijk aan Duin. Vrijwilligers hebben ze in de toren gehangen, waarna ze zijn overgedragen aan de burgerlijke gemeente. Ze bleken qua toon wonderwel te harmoniëren met de oude klok en de twee klokken van de parochiekerk. HGMK Ledenbulletin 25, 2001 51 In 1990 werd op veler verzoek de oude begraafplaats rond de kerk weer ingebruik genomen door de kerkvoogdij. Op het muurtje rondom het kerkhof werd er in 1998 een fraai hek geplaatst om de graven te beschermen. Binnen een jaar werden de benodigde gelden bijeen gebracht door de gemeente! Gemeenteleden konden hun laatste rustplaats weer vinden aan de voet van de vertrouwde toren. De Commissie Jeugdwerk begon medewerking te verlenen aan kerkdiensten en organiseerde vanaf 1986 zelf een gezinsdienst met een feestelijk karakter op elke 5e zondag van de maand, waardoor het aantal kerkdiensten toenam. In het begin leidden de initiatieven van de commissie nog wel tot wat wrijvingen met de kerkenraad, maar al snel werden leden van het Jeugdwerk opgenomen in het bestuur.169 Verder werd er op alle grote kerkelijke feestdagen een dienst gehouden en in de Adventstijd voortaan weer elke week. Na de kerkdiensten werd er voortaan koffie gedronken in de consitoriekamer, zodat de gemeenteleden de kans kregen om een praatje met elkaar te maken. Dit bleek een uitstekend bindmiddel voor de gemeente. De sterkste kant van de kerk in Wijk aan Zee blijkt haar gemeenschapszin te zijn. Alle mensen die nog lid zijn van de kerk, zijn in hoge mate betrokken bij wat er gebeurt en veelal daarin zelf actief. Daarnaast kent men in een dorp elkaar en dat maakt dat de gemeenteleden voor elkaar klaar staan als klankbord of met practische hulp wanneer dat nodig is. In de tijd van Ds. Borghardt waren de eerste voorzichtige stapjes gezet op het gebied van de oecumene. In een dorp leef je met elkaar en het katholiek of hervormd zijn, werd steeds minder belangrijk. In 1986 werd er in de Vredesweek voor het eerste een gezamenlijke kerkdienst gehouden, waarbij er geen problemen bleken te bestaan op het gebied van intercommunie. Al snel werd er ook in de week van Gebed voor de Eenheid een bijeenkomst georganiseerd. Het opgerichte Oecume nisch beraad zorgde voor een steeds verder groeiende band. Thans is er, naast de Vredesdienst en de Eenheidsdienst, een gezamenlijke dienst voorafgaande aan de Dodenherdenking, een oecumenische kerstsamenzang in de Adventstijd en een Pinksterviering, waarbij jaarlijks wisselend één van de kerken dicht blijft. Wijkpredikant en pastor verzorgen een Bijbelkring en er bestaan contacten tussen het Jeugdwerk. Vanaf 1987 zorgt de Culturele Commissie voor jaarlijks twee tentoonstellingen in de kerk in de zomermaanden. De kerk is dan regelmatig open voor een ieder die zo eens even binnen wil wandelen. Deze tentoonstellingen vallen samen met de bazar van de nog immer actieve vrouwen vereniging ”de Regenboog”. In datzelfde jaar verzorgde het Jeugdwerk een nu jaarlijks terug kerende rommelmarkt. Deze combinatie bleek zo succesvol dat beide groepen in 1995 besloten een kerstmarkt te organiseren in de kerk. De sfeer hiervan, in de prachtig versierde kerk, was zo indrukwekkend, dat men besloot ook hier een jaarlijks terugkerend gebeuren van te maken. De opbrengsten voor de verschillende doelen in de kerk waren bemoedigend. Al sinds 1969 werd de gemeentezang begeleid door de klanken van een electronisch orgel, dat het oude kerkorgel had vervangen. Het oude orgel was wel gedemonteerd, maar niet helemaal gesloopten in 1987 begonnen twee vrijwilligers170 met toestemming van de kerkvoogdij aan een reconstructie-poging. Op de zolder van de consistorie werden de meeste pijpen van het oude orgel aangetroffen en bijna alle verwijderde onderdelen van het mechaniek. Inventarisatie en gesprekken met orgel deskundigen maakten duidelijk dat het mogelijk zou moeten zijn het oude orgel in eigen beheer te Afbeelding 27: Het orgel na restauratie. 52 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 herstellen. Na twee jaar puzzelen, klonken in 1989 voor het eerst weer de vertrouwde klanken van het oude Maarschalkerweerdorgel. Na stemmen en intoneren werd het in october 1989 opnieuw in gebruik genomen, om, zoals een inscriptie op een pijp vermeldt: ”na hersteld te zijn door vrienden hand, de glorie Gods weer te bezingen”. De kosten voor het bespeelbaar maken bedroegen door de zelfwerkzaamheid van gemeenteleden uiteindelijk net ƒ 5.000,- In het seizoen 2000-2001 is het orgel, na een grote financiële actie van de gemeenteleden, gerestaureerd door orgelbouwer R. Witte veen uit Wageningen en vervolgens voorgedragen voor opname op de Monumentenlijst. Een groot deel van het orgel en het balkon met tochtportaal werden opnieuw geschilderd in kleuren die goed passen bij de sfeer van het interieur. De gemeente was inmiddels teruggelopen tot ongeveer 60 adressen met in totaal 109 leden, maar bijna alle ingeschrevenen waren ”actief”, dat wil zeggen dat zij op de een of andere manier een bijdrage leveren aan de instandhouding van de kerk. Daarnaast is het kerkbezoek aanmerkelijk verbeterd. De jaaroverzichten laten een gemiddeld kerkbezoek zien van bijna 50 mensen per dienst. Door de toegenomen mobiliteit zie je dat mensen uit de wijde omtrek die een band hebben met Wijk aan Zee, op zondag terugkeren naar hun kerk, zelfs al wonen ze al jaren elders. Daarnaast blijken veel mensen uit plaatsen in de omgeving op zoek te zijn naar een bepaalde sfeer en geborgenheid, die dan in Wijk aan Zee gevonden wordt. De kerk vervult zo een rol die verder gaat dan de dorpsgrenzen en die hoop geeft voor de komende tijd. De gemiddelde leeftijd van de kerkleden in Wijk aan Zee is echter hoog en dat baart voor de toekomst natuurlijk zorgen in verband met het natuurlijk verloop dat daaruit voortvloeit. Het wordt het steeds moeilijker om ambtsdragers te vinden die op organisatorisch vlak wat voor de kerk willen betekenen. Hierdoor komt veel werk en verantwoordelijkheid neer op een klein aan tal mensen. Gelukkig is er een enorme groep vrijwilligers binnen de kerk die ervoor zorgt dat de dagelijkse werkzaamheden voortgaan. De kerkenraad zich hoeft zich daarover in ieder geval geen zorgen te maken... In 1994 daalde het aantal kerkenraadsleden van zes naar drie en tussen 1998 en 1999 waren er tijdelijknog slechts één diaken en één ouderling-kerkvoogd. Op de drempel van de nieuwe eeuw was er, na jaren van achteruitgang, weer een basis gevormd om verder te kunnen gaan. De kerk van nu is anders geworden dan de kerk der voorgaande eeuwen. Zij is niet meer gebiedend maar sturend en probeert God en de mens met elkaar in contact te brengen. Niet door met de vinger naar boven te wijzen, maar door om je heen te kijken of je Zijn Aangezicht in het gezicht van de ander kunt vinden. Zo’n contact kan ontstaan door elkaar te steunen en vast te houden op momenten dat zoiets nodig is. In dat aspect zit de kracht van de gemeenschap in Wijk aan Zee, het kennen van God door het kennen van elkaar. Vierhonderd jaar lang is de hervormde gemeenschap van Wijk aan Zee nu op weg. Strompelend, soms struikelend, maar nooit vallend, gaan zij voort op het pad dat Hij voor de Zijnen heeft uitgezet! Afbeelding 28 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 53 Het kerkgebouw van de Wijk aan Zee. Een kort overzicht van de lotgevallen van het gebouw. Er is niets bekend over de stichting van een kerkgebouw in Wijk aan Zee. Het dorp zelf bestond al in 1276 toen Gerard van Velsen ambachtsheer werd van Beverwijk en Wijk aan Zee. Het is aannemelijk dat er toen al een kerk of kapel heeft gestaan. Sinds het jaar 1000 is er sprake geweest van een grote bouwactiviteit in heel Europa en ook in onze streken verrijzen er dan vele kerkgebouwen. De kerken werden gebouwd van natuursteen dat in de buurt van een stad of dorp beschikbaar was als bijvoorbeeld tufsteen, mergel of Bentheimer zandsteen en sinds de 12e eeuw ook van baksteen. Vaak was er plaatselijk geen steen beschikbaar en moest het bouwmateriaal van ver worden aangevoerd. Het waren in de dorpen voornamelijk éénbeukige kerken met eventueel een koor. In de 15e eeuw werden er naar verhouding weer veel nieuwe kerken gebouwd en bestaande kerken vervangen. In de Hollandse kuststreek tot aan Alkmaar zijn het bakstenen kerken die duidelijk de invloed laten zien van de Brabantse gotiek.171 De nieuwe kerk van Wijk aan Zee werd aan het begin van de 15e eeuw gebouwd van rode baksteen waarbij men door het toepassen van nissen, inspringingen en steunberen tot een grote vormen rijkdom wist te komen. Het geheel bestond uit een schip van zeven traveeën met daarachter twee korte dwarsbeuken en een koor. Aan de westzijde van de kerk stond aan het schip vast een 33 meter hoge toren met daarop een slanke, hoge spits. De toren heeft vier geledingen versierd met nissen op elke zijde van de derde geleding; symbool voor het Oude en Nieuwe Testament en met drie nissen op elke zijde van de vierde geleding, symbool voor Vader, Zoon en Heilige Geest. Deze nissen zijn met gotische spitsbogen versierd. Onder de toren bevindt zich de hoofdingang die niet als gewone toegang werd gebruikt. Men kwam de kerk binnen via twee poortjes in de vierde travee. De vrouwen betraden de kerk aan de noordzijde, de mannen aan de zuidzijde. De toegang aan de noordzijde met het bijbehorende uitwendige tochtportaal is tot in de 20ste eeuw blijven bestaan en de (reeds dichtgemetselde) deur is pas in 1936-1937 tijdens de grote restauratie verdwenen.172 De kerk is waarschijnlijk een kruiskerk geweest. Het koor had aan de oostzijde waarschijnlijk een veelzijdige sluiting, zoals de meeste kerken uit deze periode. Het gebouw was met hout overkapt en de kap was aan de onderzijde voorzien van een doorlopende boogvormige beschieting, zodat zich een houten tongewelf vormde. Het geheel was gedekt met leien. De kerk was gewijd aan St. Odulphus. Het is waarschijnlijk dat de kerk gebouwd is in de periode rond 1428, toen de rust in het door oorlogen geteisterde Kennemerland weerkeerde. Na de Afbeelding 29: Reconstructie. 54 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 nederlaag van Jacoba van Beieren en de daarop volgende Zoen van Delft brak weer een periode van welvaart aan. Onder invloed van die welvaart werden op tal van plaatsen weer kerken gebouwd. Zekerheid over het tijdstip van de bouw van de kerk van Wijk aan Zee is er niet. Op 14 juni 1491 vielen de Hoeksen Wijk aan Zee binnen en plunderen het dorp. Daarbij vielen doden en gewonden en de kerk liep schade op. De Beeldenstorm van 1566 ging aan de kerk voorbij, de pastoor meldt ”dat niemand der parochianen zich gemoeyd heeft met de nieuwigheden”.173 De kerk werd verwoest in 1573. Vijftienhonderd man Spaanse ruiterij werden gelegerd in Beverwijk en Wijk aan Zee en ondernamen van daaruit strooptochten over het omliggende gebied. Na 28 maan den soldij achterstand sloegen zij in augustus 1573 aan het muiten en plunderden ook het dorp. Uit de kerk werden kort daarna de steun- en trekbalken gesloopt om deze enorme stukken hout te kunnen gebruiken bij de bouw van schansen, vermoedelijk om Beverwijk te beschermen. Van het kerkgebouw in Wijk aan Zee restte een ruïne. Na de herovering van Haarlem in 1577 keerde de rust terug in Kennemerland. De Staten van Holland en West-Friesland wezen in 1573 al de kerkgebouwen toe aan de nieuwe gereformeerde gemeentes. Zo kwamen de ongeveer twintig aanhangers van de nieuwe leer in Wijk aan Zee in het bezit van de ruïne. In 1609 werden de eerste vier traveeën achter de toren door een muur afgescheiden van de ruïne en herbouwd. De resten van de ruïne bleven tot in de 19e eeuw staan. Het blijft dan stil rond het kerkgebouw tot 1739 als er door de overstroming van de Relbeek schade wordt aangericht. Tot driemaal toe kwam de kerk vol water te staan waardoor ”de grafsteede zijn ingestort, de klok niet heeft kunnen getrokken nog geluyd worden, omdat het kerkportaal ook vol water staat nogt uurwerk opgewonden.”174 Rond 1750-1760 werd er een verzoek gezonden aan Gecommiteerde Raden van de Staten van Hollanden West-Friesland door de schout, burgemeesters, schepenen en kerkmeesters van Wijk aan Zee om een belasting te mogen heffen om de ”kerk, toorn, pastorije en schoolhuys” te repareren omdat ”des predicants en schoolmeesters huysen van nu af bereyds waren onbewoonbaar en de kerk en toorn soodanig in verval dat sonder veel aansienlijke reparatiën en merkelijk meerder kosten het een en ander binnen vijf jaaren een totale ruine en instortinge drijgden en een ge(hele ver)nieuwinge volstrekt noodsakelijk zijn soude”.174 De kerk was in 1609 waarschijnlijk zeer gebrekkig herbouwd omdat men na de verwoestingen van de Tachtigjarige oorlog niet veel geld had voor een dergelijk groot werk. Van de normale inkomsten kon men de restauratie niet betalen en dus werd er met toestemming van de overheid een extra belasting geheven op elk paard, wagen of koets die het dorp binnen kwam langs de ”slagboom” en verder ook op voorraden voedings- en genotmiddelen die de bevolking bezat. Het dorpsbestuur was gerechtigd om ”huysseeking en pijling te doen”176 om na te gaan of men deze heffing niet ontdook. In 1764 volgde een grootscheepse restauratie van de kerk, die van augustus tot en met november duurde en die zo ingrijpend was dat er in die periode geen diensten in de kerk gehouden konden worden. Bij de restauratie werd de in 1609 gebouwde oostmuur van de kerk weer grotendeels afgebroken, ongeveer tot op het niveau van de goot van het kerkdak. Vanaf de oostmuur werd er nu een schuin pannendak gebouwd naar de bestaande nok. In 1782 bleek dat de toestand van de kerk, foto 30: kerk 1880. Zichtbaar zijn de deels gehalveerde ramen in Waterstaatsstijl. HGMK Ledenbulletin 25, 2001 55 toren, pastorie en school weer slecht was en dat er voor herstel zo’n ƒ 5.000,- nodig zou zijn. Daar de kerk een nog lopende schuld had vanƒ 1.022,- werd besloten dat de eerder genoemde belasting ten behoeve van de kerk voor een periode van vijftien jaar opnieuw geheven mocht worden177. Dat dergelijke maatregelen kwaad bloed zetten bij de katholieke meerderheid in het dorp moet wel duidelijk zijn. Bij de Engels-Russische invasie van 1799 liep de hervormde kerk ƒ 175,- schade op. Pas in 1819 is het doodarme dorp enigszins in staat de schade aan de kerk te herstellen door ”de weldadigheid van enige Godsdienstvrienden”178. Zij verzorgden giften waarmee men de kerk weer voor de Godsdienstoefening geschikt maakte. In 1808 werd de predikantsplaats opgeheven maar in 1842 was de gemeente alweer zo gegroeid dat men weer een eigen dominee kreeg. Ter gelegenheid van dit feit werd ook de kerk weer hersteld. De ruïne achter het gebouw werd tot op de fundamenten af gebroken. De stenen werden verkocht en gebruikt om wegen mee te verharden. Geheel verdwijnen Afbeelding 31: Interieur kerk met oude banken en middenpad. 56 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 doet de ruïne in 1855 wanneer ook de fundamenten tot onder het maaiveld worden weggebroken. Achter de kerk kwam toen een afdakje om de gereedschappen van de doodgraver te beschermen, later zal dit uitgroeien tot een barenhok. Bij de grote restauratie van 1855 werd het gehele dak van de kerk vervangen, alle sparren en het gebintwerk werden vernieuwd. Zes van de acht ramen werden met een derde verkleind en voorzien van witte houten kozijnen in waterstaatstijl. Of het ex terieur van de kerk toen wit gepleisterd is of dat dit in 1842 al was gebeurd is niet duidelijk. Ook het interieur werd veranderd; er kwamen vier nieuwe banken die met een hoog eiken achterschot de kerk als het ware afsloten, de bestaande banken werden hersteld en geschilderd. Op de bankenkwamen kussens en voor de ramen gordijnen. Ook kwamen er tien nieuwe stoelen. Links achteraan in de kerk werd een consistoriekamer gebouwd die werd ingericht met een kast, tafel, spiegel en kachel met benodigdheden. De hele restauratie kostte ƒ 2.100,- waarvan een groot deel door de overheid werd gesubsidieerd. Op 23 september 1855 werd de herstelde kerk feestelijk in gebruik genomen.179 Het interieur werd gecompleteerd in 1905, toen er achterin de kerk een groot orgel met balkon werd gebouwd door de firma Maarschalkerweerd uit Utrecht. In 1912 werd het interieur weer aangepast, de oude zerkenvloer in de kerk werd met een nieuwe vloer afgedekt. Slechts de zerken in het tochtportaal bleven zichtbaar. De thans nog bestaande eikenhouten middenbanken werden gebouwd en daardoor verdween het middenpad. Twee wandlusters dragen als opschrift de datum 30 maart 1912. Zij zijn in dat jaar waarschijnlijk ter completering van de reeds aanwezige antieke wandlusters en kronen aangeschaft. Mogelijk is dit de datum geweest waarop de herinrichting is afgesloten. Afbeelding 32: het originele kerkscheepje. Met het reconstueren van al deze veranderingen blijft veel onzeker door het ontbreken van het kerkvoogdij-archief. De houten kozijnen uit 1855 zijn waarschijnlijk in 1912 vervangen door zandstenen ramen in gotische stijl. De glas-in-lood ramen met de wapens van de families d’Ablaing van Giessenburg, Boreel en Rendorp suggereren dat de ramen dateren uit de periode rond 1892, toen werd door W.J. Baron d’Ablaing van Giessenburg een tweetal avondmaalsschotels geschonken aan de kerk. Deze schotels tonen de wapens van hemzelf en van zijn beide echtgenotes: Jkvr. A.L.M. Boreel en Jkvr. J.M.M. Rendorp, Vrouwe van Wijk aan Zee en Duin. Het is echter niet waarschijnlijk dat de ramen in 1892 al werden vervangen; een afbeelding van het interieur van de kerk uit de periode voor 1908 lijkt nog de oude, eenvoudigeramen te tonen. De grote borden naast de preekstoel, met de Geloofsbelijdenis en het Gebod zijn qua vormgeving en grootte duidelijk een voorbeeld geweest voor de zandstenen ramen. In de beginletters van de teksten bevinden zich de wapens van de families Boreel en Del Court van Krimpen. In 1911 verdween er één van de oudste interieurstukken van de kerk. Het uit 1650 stammende kerkscheepje werd verkocht aan de heer Crone, die het liet restaureren en ten geschenke gaf aan het Scheepvaartmuseum te Amster dam. Voor de kerk werd er een copie gemaakt van deze bewapende koopvaarder, een zogenaamde pinas.180 Nu is het 17e eeuwse doophek dat voor de kansel staat het oudst bewaard gebleven onderdeel van het interieur. Het tegenwoordige aanzien kreeg de kerk in 1936-1937. Het gebouw was ernstig in verval geraakt en de toren (die aan de burgerlijke gemeente behoort) stond zelfs op instorten. De kerkvoogdij sloot in 1933 de toegang tot de kerk onder de toren omdat vallende stenen de toreningang levensgevaar lijk maakten. Nadat er zelfs al gesproken was over een mogelijke sloop van de toren in 1929, toen de kerkvoogdij de toren weigerde te kopen van de gemeente voor één gulden, greep Monumenten zorg in. Samen met de gemeente Wijk aan Zee en Duin, eigenaar van de toren, werd er door de kerkvoogdij een restauratieplan opgesteld voor het hele gebouw. Van de kerk werd de pleisterlaag verwijderd, zodat kerk en toren weer een geheel werden en de zandstenen ramen werden verwijderd HGMK Ledenbulletin 25, 2001 57 en vervangen door gotische spitsboogvensters die van rode baksteen werden gemetseld. De ramen werden bezet met antiek glas-in-lood en de gebrandschilderde wapens werden overgezet. De wapensvan de families Rendorp en Boreelzijn later helaas spoorloos verdwenen (mogelijk tijdens een reparatie van de ramen in 1947 ?). De situatie van voor 1764 werd hersteld doordat de afgeknotte oostmuur weer geheel werd opgemetseld en het dak en tongewelf werden doorgetrokken. De resten van de oude toegangsdeur in de noordmuur werden weggemetseld en het houten gemak tussen de eerste en tweede travee aan de noordzijde werd verwijderd. De consistoriekamer die in 1930 aan de oostzijde van de kerk was aangebouwd werd enigszins aangepast aan de stijl van de kerk door het verwijderen van een dakkapel boven de toegangspartij. Ook het in terieur werd weer onder handen genomen; de geschilderde zijbanken werden vervangen door banken van eikenhout die nu alle oostwaarts gericht werden. De oude lambrizering werd vervangen door een nieuwe. Afbeelding 33: Wapenraam d’Ablaing van Giessenburg. In 1953 werd het interieur van de kerk gemoderniseerd. Het 17e eeuwse doophek met koperen doopbogen en een lezenaar met blaker werden verwijderd en enkele 19e eeuwse zaken als collecte zakkenbord en collecteerhengels werden opgeruimd. Er was zelfs sprake van het vervangen van de vaste banken in de kerk door losse rieten stoelen, maar door de hoge kosten ging dit plan uiteindelijk niet door. In 1980 werd het doophek op de originele plek herplaatst en werd de dooptuin in de oorspronkelijke toestand hersteld. De restauratie van het orgel in 2001 was de kroon op het herstel van het interieur van de kerk. Afbeelding 34: Interieur na 1937. 58 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 Naamlijst Predikanten Wijk aan Zee 1601-1980. Abraham de Haze 1601-1605 Matthias Hassaert 1606-1643 Johannes Nieuwenhuisen 1644-1649 Theodorus Bortsenius 1649-1660 Franciscus Oosterzee 1661-1770 Nicolaas Schuurman 1770-1773 Abraham Mollerus 1674-1701 Petrus Fioole 1708-1720 Johannes van Alkemade 1720-1752 Johannes Arnoldus Heeser 1752-1769 Jan Gijsbertus Vorstman 1770-1775 Johannes Sutter 1776-1780 Adriaan van Krimpen 1780-1789 Johannes Christiaan Vorstman 1790-1797 Jan Willem Smit van Diepen 1798-1800 Dirk Groeneveld Kuiper 1801-1807 Opheffing predikantsplaats in 1808 Combinatie met Velsen en Beverwijk tot 1842. H.P. Schuring 1842-1847 C.M.A.J. Vorstman 1847-1850 H. Luessen 1850-1867 N.A. van Wijk 1867-1870 A.W. van Kluive 1871-1874 Wilhelmus Nicolaas Woltering 1874-1879 Ph. A. Edling 1880-1882 Pieter Peaux 1882-1896 N.P. Fockens 1897-1899 Hendrik Willem Creutzberg 1900-1907 S.F.H.J. Berkelbach van de Sprenkel 1907-1915 Jean Antoine Louis Hovy 1915-1940 Alexander Johannes Bronkhorst 1940-1943 Martinus Engel Ouwehand 1944-1947 per 1 januari 1948 samenvoeging met Beverwijk. J.D. Janssen 1947-1951 1 mei 1951 indeling Wijkkerkeraden met een wijkpredikant voor Wijk aan Zee. J. Wiersma 1951- 1955 J.A. Eekhof 1955-1961 Jan Borghardt 1962-1968 Akke Goudsmit-Aalbers 1969-1980 24 februari 1980 Opheffing predikantsplaats. De wijkpredikant van Beverwijk bedient voortaan ook Wijk aan Zee. HGMK Ledenbulletin 25, 2001 59 Voetnoten 1.Scholtens, H.J.J. Uit het verleden van Midden-Kennemerland, p. 55-58. 2.Doornick, P.N. van, Inventaris Oudarchief, p. 2 van de toelichting. 3.Fruin, R. (ed) Enqueste 1494, p. 81. 4.Scholtens, p. 127-132. 5.Bevolkingscijfers: AAG 16, p. 148, 412 en 618. BGBH 1948 en 1960, de Casseres p. 18, v.d. Aa, p. 410-411. 6.Scholtens, p. 173. 7.RAH, ORA inv. no. 1317 en 1318. 8.GAW Ingek. st. 1817 en 1825. 9.Van Doorninck, p. 4. 10.RAH, ORA inv. no. 1316, 1317 en 1318. 11.BGBH 1948, p. 319-320. 12.RAH, ORA inv. no. 1338. 13.RAH, ORA inv. no. 1318. (1759) 14.Ibidem. (1757) 15.Ibidem. (1759) 16.OAW inv. no. 8. 17.OAW inv. no. 8. 18.OAW inv. no. 20. 19.OAW inv. no. 20. 20.GAW Ingek. st. 1817. 21.GAW, not. gemeenteraad 1841. 22.OAW inv. no. 1, GAW not. gemeenteraad 1851, 1897. Burg. stand en Bevolkingsregister. 23.GAW not. gemeenteraad 1866 en 1872. 24.Aa, A.J. van der, Aardrijkskundig woordenboek, dl.12, p. 411. 25.Blink, H. Ons heerlijk Vaderland, p. 289. 26.GAW, Ingek. st. 1889. 27.Casseres, p. 18. 28.OAW, Ingek. st. 1894. 29.ANHW inv. no. 501. 30.OAW inv. no. 2. 31.Scholtens, p. 50. 32.Scholtens, Het oudste beeld van Wijk aan Zee, p. 161. 33.Gemeentearchief Zaanstad, iconografische verzameling, inv. no. 128/27. 34.RAH, ONA inv. no. 293. 35.ANHW inv. no. 502 (1818) 36.Scholtens, p.171. 37.OAW inv. no. 3. 38.ANHW inv. no. 502 (1855) 39.Karshoff, Zuid- en Noord-Hollandse Volksalmanak, 1845, p. 87. 40.Sante, J.W. van, Het dagverhaal van Aafje Gijsen, p. 261. 41.Karshoff, p. 87. 42.Van der Aa, p. 412. 43.OAW, inv. no. 3. 44.AAG 16, p. 114-120. 45.ANHW inv. no. 520 en 521, RAH, DTB inv. no. 48. De cijfers van de periode 1720-1769 zijn gereconstrueerd door een vergelijking te trekken met het verloop van de bevolkingscijfers van Wijk aan Zee. 46.AAG 18, p. 137. 47.Blok, P.J. Geschiedenis van het Ned. Volk., p.139. 48.AAG 16, p. 160. 60 49.In de periode 1720 tot 1769 zijn door de predikanten Van Alkemade en Heeser de inkomende en uitgaande attestaties opgetekend. Verder zijn er slechts incidentele lidmatenlijsten gemaakt. 50.ANHW inv. no. 520. 51.AAG 16, p. 618, Karshoff, p. 86, Van der Aa, p. 411, GAW, ingekomen stukken, 1889. 52.ANHW inv. no. 502 (1845). 53.ANHW inv. no. 520 en 521. 54.De periode 1720-1769 is genomen omdat er in die periode door de predikanten precies is bijgehouden wie er inkwamen en wie er vertrokken. Ter vergelijking is dezelfde periode 100 jaar later genomen. 55.Scholtens, p. 174. Verwer, R. Ledenbulletin 1979, p. 8. 56.AAG 16, p. 149. 57.Ibidem, p. 38. 58.Van Sante, p. 272. 59.Kranenburg, H. De zeevisserij van Holland. p. 91. 60.Ibidem, p. 107 en 179 en AAG 16, p. 565. 61.RAH, DTB, inv. no. 55 en 56. Aan de hand van lidmatenlijsten is er een scheiding gemaakt tussen hervormde en katholieke families. Tussen 1737 en 1756 ontbreken de gegevens. Gedurende de gehele periode 1702-1791 gaven de patroniemen soms problemen; indien de gezindte niet duidelijk was, zijn de gegevens niet verwerkt. 62.Banning, W. Handboek pastorale sociologie, p. 102. 63.OAW inv. no. 20. 64.OAW inv. no. 2 (1739). 65.ANHW inv. no. 501 (1742). 66.ANHW inv. no. 502 (1853). 67.ANHW inv. no. 502 (1854). 68.Fruin, Enqueste 1494, p. 81. 69.Kranenburg, p. 85. 70.Fruin, p. 81. 71.Kranenburg, p. 85. 72.OAW inv. no. 3. 73.RAH, ORA inv. no. 1318 (1773). 74.OAW, inv. no. 3. 75.De Casseres, p. 11. 76.De Casseres, p. 12. 77.OAW, inv. no. 1 (1809). 78.Kranenburg, p. 179. 79.Scholtens, p. 257. 80.Van Sante, Naamlijst der commandeurs... 81.AAG, 16, p. 550 en 565. 82.RAH, ONA, inv. no. 293 (1770). 83.AAG 16, p. 648. 84.Fruin, Enqueste, p. 81. 85.zie: noot 81. 86.Karshoff, p. 83. 87.De vice-cureyt was de tweede geestelijke in de parochie na de pastoor zelf. Wanneer een pastoor niet in de parochie woonde, nam de vice-cureyt zijn taken waar. Vele geestelijken waren pro forma pastoor van HGMK Ledenbulletin 25, 2001 een parochie, streken de vergoeding op en betaalden hun vice-cureyt slechts een kleine vergoeding. 88.Holtkamp, C.P.M. Register op parochiën. 89.Karshoff, p. 83. 90.BGBH 1948, p. 321. 91.ANHC inv. no. 10 (1716). 92.BGBH 1897, p. 158. 93.Scholtens, p. 174-175. 94.OAW inv. no. 20. 95.Banning, p. 121. 96.Wit, G.W.M. de Gedenkwaardigheden St. Odulphus parochie. 97.Rogier, L.J. Eenheid en Scheuring, p. 102103. 98.Enno van Gelder, H.A. De Opstand tegen Philips II, BGN, p. 67. 99.Rogier, p. 106. 100.Scholtens, p. 198. 101.Ibidem, p. 198. 102.ANHW inv. no. 501 (1720). 103.ANHW inv. no. 501 (1776). 104.ANHW inv. no. 501 (1754). 105.ANHW inv. no. 501 (1754). 106.ANHW inv. no. 501 (1711). 107.Boom, H. ten Geschiedenis Kerkelijke Instellingen, p. 16. 108.ANHW inv. no. 501 (1709). 109.ANHW inv. no. 501 (1743). 110.ANHW inv. no. 501 (1749). 111.OAW inv. no. 3. 112.ANHW inv. no. 510. 113.ANHW inv. no. 501 (1779). 114.ANHW inv. no. 502 (1808). 115.Scholtens, p. 271. 116.ANHW inv. no. 501 (1795). 117.OAW inv. no. 20. 118.ANHW inv. no. 502 (1800). 119.ANHW inv. no. 502 (1801). 120.ANHC inv. no. 26 (1807). 121.ANHW inv. no. 502 (1808). 122.ANHW inv. no. 519. 123.ANHW inv. no. 502 (1821). 124.Reitsma, J. Geschiedenis v.d. Hervorming. p. 478, 479 en 510. 125.ANHP inv. no. 362. 126.ANHW inv. no. 502 ( 1840). 127.OAW inv. no. 20 en ANHW inv. no. 521. 128.ANHW inv. no. 502 (1845). 129.gemaakt aan de hand van ANHW inv. no. 502 en GAW bevolkingsregister. 130.ANHW inv. no. 502 (1850). 131.OAHW inv. no. 502 (1854). 132.ANHW inv. no. 510. 133.ANHW inv. no. 502 (1855). 134.ANHW inv. no. 502 (1868). 135.ANHW inv. no. 502 (1861). 136.ANHW inv. no. 502 (1865-1866). 137.ANHW inv. no. 502 (1851, 1861). 138.ANHW inv. no. 502 (1873). 139.ANHW inv. no. 502 (1873). 140.Ten Boom, p. 16. 141.ANHW inv. no. 502 (1891-1894). 142.ANHW inv. no. 503 (1903). 143.ANHW inv. no. 506 (1946). 144.ANHW inv. no. 505 (1933). HGMK Ledenbulletin 25, 2001 145.ANHW inv. no. 505 (1935). 146.ANHW inv. no. 505 (1935). 147.ANHW inv. no. 505 (1938). 148.ANHW inv. no. 505 (1942). 149.ANHW inv. no. 503 (1924). 150.ANHW inv. no. 503 (1925). 151.ANHW inv. no. 505 (1936). 152.ANHW inv. no. 505 (1936). 153.ANHW inv. no. 505 (1937). 154.ANHW inv. no. 506 (feb.1942). 155.ANHW inv. no. 529 en 537. 156.ANHW inv. no. 537 (1943). 157.ANHW inv. no. 506 (1943). 158.ANHW inv. no. 506 (1945). 159.ANHW inv. no. 506 (1945). 160.ANHW inv. no. 506 (1946). 161.ANHW inv. no. 506 (1946). 162.ANHW inv. no. 506 (1947). 163.ANHW inv. no. 506-b (1956). 164.ANHW inv. no. 510. 165.ANHW inv. no. 506-d (1972). 166.Notulen wijkkerkenraad Beverwijk-Wijk aan Zee, mei 1980. 167.ouderling S.K. van Amersfoort. 168.Wethouder E. Gerritse, ouderlingkerkvoogd te Wijk aan Zee en later president-kerkvoogd van de Centrale Hervormde gemeente BeverwijkHeemskerk. 169.Notulen wijkkerkenraad Beverwijk-Wijk aan Zee, oct. 1986. 170.J.R. Lindeman en M. Lindeman. 171.Kloot Meijburg, J. van der, p. 6-8 en Janse, H., p. 20. 172.GAB inv. no. 532.62. 173.Scholtens, p. 172. 174.OAW inv. no. 2 (1739). 175.OAW inv. no. 13. 176.RAH, ORA inv. no. 1318 (1763). 177.ANHW inv. no. 546. 178.ANHP inv. no. 534, p. 72. 179.ANHW inv. no. 502 (1855). 180.Poel, J.M.G. van der, Scheepsmodellen in Nederlandse kerken, p. 191. Lijst van gebruikte afkortingen. RAH Rijksarchief Haarlem ONA Oud-notarieel archief. ORA Oud-rechterlijk archief. DTB Doop, trouw- en begraafboeken. ANH Archief Nederlandse Hervormde kerk. P - Provinciale synode C - Classis Haarlem W - Gemeente Wijk aan Zee en Duin OAW Oud-archief Wijk aan Zee en Duin. GAW Gemeente-archief Wijk aan Zee en Duin. GAB Gemeente-archief Beverwijk. BGBHBijdragen voor de geschiedenis van het Bisdom Haarlem. (thans: BBH) AAG Afdeling Agrarische geschiedenis landbouw Hogeschool Wageningen. BGN Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden. 61 Lijst van gebruikte illustraties. 1. Wijk aan Zee in vogelvlucht plm. 1930, fotocoll. Herv.Kerk WaZ. 2. Kaart Wijk aan Zee 1539, Alg. Rijksarchief ’s Gravenhage, arch. 4, aanwinsten inv. 207. 3. Huisjes in de gasthuisstraat, fotocoll. Prentenkabinet Midden Kennemerland 4. Badkoetsjes aan het strand in Wijk aan Zee, 1928, fotocoll. Nauta, Herv. kerk WaZ. 5. Het Oosterbadhuis (Badhotel) 1885. Coll. N. van der Wel, WaZ. 6. Wijk aan Zee in 1780, coll. Herv. kerk WaZ. 7. Wijk aan Zee, prent Tavenier, gem. archief Zaanstad, iconografische coll. inv. no. 508.13. 8. Het gasthuis in 1912. De gevelsteen uit 1628 is duidelijk reeds verwijderd. fotocoll. Prentenkabinet Midden Kennemerland. 9. Overzichtsfoto van Wijk aan Zee, 1870-1880. De oorspronkelijke 17e eeuwse bebouwing, westelijk van de kerk, is nog grotendeels intact. Fotocoll. Prentenkabinet Midden Kennemerland. 10. De kerk van Wijk aan Zee in 1740. De enorme ruïne en het kerkhof zijn goed te zien. Coll. Herv. kerk WaZ. 11. kaart plm. 1920, GAW, Casseres, Algemeen uitbreidingsplan 1927. 12. Julianaweg naar het westen gezien. Fotocoll. Nauta, Herv. kerk WaZ. 13. Kleding Wijk aan Zee, plm. 1900. Links vrouw Zuiderduin, rechts R. Mooij-v.d.Mey. Op de achtergrond: H. Duis, fotocoll. Prentenkabinet Midden Kennemerland 14. Gezicht voor Wijk op Zee bij de Vuurbaek. Stolpendael. Gem. archief Zaanstad, iconografische coll. inv. no. 313.34. 15. Interieur R.C. kerk te Wijk aan Zee. Fotocoll. P. Hilbers WaZ. 16. ’t dorp Wijk op Zee, 1705. Tekening J. Stellingwerf. Gem. archief Zaanstad, iconografische coll. inv. no. 313.32. 17. ”Ds. H. Luessen, Herv. predikant te Wijk aan Zee & Duin, consulent der Herv. gemeente te Beverwijk, in de vacature door het emeritaat van Ds. H. Berkenbosch. jan. 1867”. ANHB, inv. no 590. Ds. Luessen overleed op 10-04-1887. 18. Maarschalkerweerd-orgel Wijk aan Zee, 8 juni 1932. Fotocoll. N. van der Wel, WaZ. 19. Inktstel van Ds. Berkelbach v.d. Sprenkel coll. Herv. kerk WaZ, foto: G. Wiemer. 20.Pastorie (links) en gemeentehuis (rechts) van Wijk aan Zee en Duin, gebouwd 1876, afgebroken 1951. 21. 1e steen van de consistoriekamer 1930. Fotocoll. Prentenkabinet Midden Kennemerland. 22. Restauratiewerkzaamheden aan de kerk. Begin 1937. Fotocoll. N. van der Wel, WaZ. 23. 25-jarig jubileum Ds. J.L.A. Hovy, 1940. Fotocoll. N. van der Wel, WaZ. 24. Interieur van de kerk na de modernisering van 1953. Foto uit 1963. Fotocoll. Herv. kerk WaZ. 25. Mannenvereniging Herv. kerk WaZ. Uitstapje 26 april 1963. coll. mevr. M. van’t Wout-de Boois. 26. De dooptuin in 2001. Foto mevr. L. v.d.Heuvel-Zandstra. 27. Het Maarschalkerweerd-orgel in 2001. Foto mevr. L. v.d. Heuvel-Zandstra. 28.Bijbel met kaars op doophek. Foto G. Wiemer. 29. Reconstructietekening van M. Lindeman van het mogelijke Middeleeuwse uiterlijk van de Dorpskerk te Wijk aan Zee. 30.Dorpskerk 1870-1880. Fotocoll. Herv.kerk WaZ. 31. N.H. Kerk te Wijk aan Zee (van binnen gezien) Fotocoll. Prentenkabinet Midden Kennemerland. 32. Model van een pinas uit de Dorpskerk van Wijk aan Zee, plm. 1650. Scheepvaartmuseum Amsterdam, inv.no. A 115 (02) 33. Gebrandschilderd wapen W.J. Baron d’Ablaing van Giessenburg. Foto mevr. L. v.d. Heuvel-Zandstra. 34. Interieur van de Dorpskerk na 1937, voor 1953. Fotocoll. Herv. kerk WaZ. Omslag en titelpagina: Wijk aan Zee, 1877. Fotocoll. Prentenkabinet Midden Kennemerland. Veel dank is verschuldigd aan de particuliere verzamelaars, die het benodigde materiaal kostenloos beschikbaar hebben gesteld voor publicatie. 62 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 Literatuur. Aa, A.J. van der, Aardrijkskundig woordenboek, (Gorinchem 1849) Afdeling Agrarische Geschiedenis Landbouw Hogeschool Wageningen (AAG), delen 16 en 18, (Wageningen 1972 en 1973) Banning, W. (ed.), Handboek Pastorale Sociologie deel 2, (Den Haag 1955) Beverwijk en Wijk aan Zee, Anno 1704. In: Bijdragen voor de geschiedenis van het Bisdom Haarlem, deel 22. Blink, H., Ons Heerlijk Vaderland, het Hart van Nederland. (Amsterdam 1908) Blok, P.J., De Geschiedenis van het Nederlandsche Volk, deel 6. (Groningen 1904) Bloys van Treslong Prins, P.C. en Belonje, J., Genealogische en Heraldische Gedenkwaardigheden in en uit de kerken der Provincie Noord-Holland, deel 5 (1928-1931) Boom, H. ten, Overzicht van de Geschiedenis van de kerkelijke instellingen in Nederland, (Rotterdam 1982) Bos, D., In dienst van het Koninkrijk, (Amsterdam 1999) Casseres, J.M. de, Algemeen uitbreidingsplan in gevolge van het raadsbesluit 13 mei 1927 (Wijk aan Zee en Duin 1928) Doorninck, P.N. van, Inventaris van het oud archief der gemeente Wijk aan Zee en Wijk aan Duin, met lijsten der schouten, predikanten enz. (Haarlem 1899) Enno van Gelder, H.A., De opstand tegen Philips Il en de Protestantisering der Nederlanden. In: BGN 10 (’56) 58-67 Es, G.van, Inventaris van het oud-archief der Gemeente Wijk aan Zee en Duin. Verslagen omtrent ’s Rijks oude archieven XIV (Haarlem 1922) Fruin, R. (ed.), Informacie up den staet faculteit ende gelegenheyt van de steden en dorpen van Holland ende Vrieslant enz. gedaen in den jaere 1514 (Leiden 1866) Fruin, R. (ed.), Enqueste ende informatie upt stuck van der reductie ende reformatie van den schiltaelen, gedaen in den jaere 1494 (Leiden 1876) Southoeven, van, W., D’oude chronijcke ende historien van Holland (Den Haag 1636) Holtkamp, C.P.M., Register op de parochiën, altaren, vicariën en de bedienaar’s zoals die voorkomen in de M.E. rekeningen van den officiaal des aartsdiakens van den Utrechtsen Dom deel 3 (Haarlem 1930) Janse, H., Stads- en dorpskerken in Noord-Holland (Zaltbommel 1969) Karshoff, C. en A.J. van der Aa, De ambachtsheerlijkheid van Wijk aan Zee en Wijk aan Duin. In: Zuid- en Noord-Hollandse volksalmanak voor 1845. Kloot Meyburg, J.van der, Onze oude dorpskerken, tachtig schetsen (1921) Kranenburg, H.A.H., De zeevisscherij van Holland in den tijd der Republiek (Amsterdam 1946) Le Francq van Berkhey, J., De natuurlijke historie van Holland, 9 delen (1769-1811) deel 3 Muller, P.L., Onze Gouden Eeuw, deel 1 (Leiden 1896-1898) Nederlands Adelsboek 1904, Geslacht d’Ablaing van Giessenburg. Poel, J.M.G. van der, Scheepsmodellen in Nederlandse kerken (Enkhuizen 1987) Reitsma, J., Geschiedenis van de Hervorming en de Hervormde Kerk der Nederlanden (Den Haag 1949) Request van pastoor en opzieners der katholieke gemeente van Wijk aan Zee met resolutie van Gecommitteerde Raden, 15 october 1742. In: BGBH 22. Rogier, L.J., Eenheid en Scheuring (Utrecht 1952) Rogier, L.J., Geschiedenis van het katholicisme in Noord Nederland in de 16e en 17e eeuw (Amsterdam 1946) Sante, J.W. van, Het dagverhaal van Aafje Gijsen, 1773-1775 (Wormerveer 1986) Sante, G. van, Alphabetische naamlijst van alle de Groenlandsche en Straat-Davische commandeurs die zedert het jaar 1700 op Groenland en zedert 1719 op Straat-Davis voor Holland en andere provinciën hebben gevaaren (Haarlem 1770) Sociale atlas van Noord-Holland deel 2. Stichting Noord-Hollands provinciaal opbouw orgaan (Haarlem 1963) Scholtens, H.J.J., Uit het verleden van Midden-Kennermerland (Arnhem 1947) Scholtens, H.J.J., De parochie van Wijk aan Zee. In: BGBH 60 (1948) Scholtens, H.J.J., Het oudste beeld van Wijk aan Zee. In: Noord-Holland, 1963 HGMK Ledenbulletin 25, 2001 63 Venetien, J. van, A. Schweitzer en J. v.d. Linde Dagverhaal der doormarcheerende troepen. In: Historische Reeks Midden Kennemerland 1. (Beverwijk 1999) Verwer, R., Gezigt op een der Hollandsche zeedorpen. In: Ledenbulletin no. 5 (1979) Historisch Genootschap Midden Kennemerland Voorlopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst deel 5: de provincie NoordHolland I (Utrecht 1921) Wit, C.W.M. de, Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van de H. St. Odulphus parochie Wijk aan Zee ontleend aan het parochie archief, bij gelegenheid van de restauratie van het Van Assendelft-orgel, 17541881-1984 (Wijk aan Zee 1984) brochure. Woude, A.M. van der, De Goldberg-enquete in het Departement van Texel 1801. In: AAG bijdragen 18 (1973) 64 HGMK Ledenbulletin 25, 2001
© Copyright 2024 ExpyDoc