Lezing kloostervrienden (2014)

Clerlande, lezing ontmoetingsdag oblaten & kloostervrienden, 18-10-2014
“Light monks”? De vormgeving van werk en gebed, studie en vriendschap bij kloostervrienden
Charles van Leeuwen
De situatie is paradoxaal. De meeste kloosters zijn vandaag de dag klein en kwetsbaar, maar er is
tegelijk sprake van een grote maatschappelijke belangstelling voor hun bestaan, zoals blijkt uit
de aandacht van media. Ook zijn er veel mensen voor wie kloosters grote aantrekkingskracht en
persoonlijke betekenis hebben: we kunnen spreken van mensen met een ‘kloosterhobby’ of een
‘kloosterverlangen’. In veel gevallen zijn het ook ‘kloostervrienden’. Het gaat vandaag om die
laatste groep, de groep van de kloostervrienden. Er zijn de laatste jaren allerlei nieuwe vormen
van verbondenheid gegroeid met kloosters: niet alleen oblaten maar ook geassocieerden,
vriendengroepen, confraternités, studiegroepen, woongroepen, kluizenaarsgroepen,
vrijwilligers, mensen die part-time werken of wonen in of naast het klooster… het panorama is
breed en gevarieerd. Sommige mensen gaan heel ver in hun levenskeus en worden wel eens
‘light monks’ genoemd, een woord dat tamelijk negatieve associaties heeft (vgl. RB 1). Daar
komen we nog op terug. Waar het om gaat is dat elk klooster vandaag kloostervrienden heeft,
mensen die meeleven, meewerken, meebidden, die er graag en regelmatig komen en op eigen
wijze uitdrukking geven aan een gevoel van verbondenheid. De precieze vorm en benaming van
deze mensen is afhankelijk van hoe de vriendschap is gegroeid en niet zelden door enig ‘toeval’
bepaald.
Rijke flora van kloostervriendschappen
Hoe komt het dat er zo’n grote verscheidenheid is aan nieuw opgebloeide vormen van
kloosterverbondenheid? Allereerst is er, sinds enkele decennia, de nadrukkelijke openheid van
het religieuze leven voor de maatschappij en de bijdrage van leken aan de kerk, zo bedoeld door
het Vaticaans concilie. Veel kloosters zijn in de jaren zeventig en tachtig bewust begonnen met
nieuwe vormen, nieuwe groepen… en die situatie heeft geleid tot wat je een rijke flora van
allerlei soorten vriendschap kunt noemen. Omdat die nieuwe verbintenissen zijn ontstaan
vanuit een bottom-up beweging, zijn ze veelvormig. Uiteraard zijn er ook de nieuwe
communicatievormen die een andere dynamiek met zich meebrengen in de ontmoetingen en
het onderhouden van de contacten. Was het vroeger moeilijk om direct contact te hebben met
mensen die in het klooster leven en omgekeerd (het ging meestal per brief, telefonisch was al
lastig), nu zijn er digitale middelen om toegang tot ze te krijgen en is er een verbondenheid die
zich eveneens uitstrekt tot digitale nieuwsbrieven, het mobieltje, emails, facebook, twitter,
internetpagina’s… Maar uiteraard is er ook de kwetsbaarheid van de kloosters zelf die ruimte
heeft geschapen voor een grotere inbreng en betrokkenheid van mensen van buiten. Zoals frère
Bernard al heeft geschetst, zijn er veel mensen die in kloosters een bepaalde taak vervullen. Ze
dragen in belangrijke mate bij aan de vitaliteit van kloosters (of: wat daarvan rest). Veel
activiteiten kunnen doorgang vinden omdat ze door lekenvrienden worden ondersteund. Er is
mantelzorg die door kloostervrienden wordt geboden. Er is sprake van een intensief delen en
meeleven.
In dit verhaal wil ik niet te uitgebreid ingaan op de nieuwe vormen zelf die ontstaan,
maar op wat daarachter zit. De vormen getuigen immers ook van nieuwe waarden en ideeën
met betrekking tot kloosterleven en kloostervriendschappen.
1
Clerlande, lezing ontmoetingsdag oblaten & kloostervrienden, 18-10-2014
Gelijkwaardige vriendschap
Laat ik eerst ingaan op dat woord vriendschap. Wat is ‘kloostervriendschap’ voor een soort
vriendschap? Waar gaat het in die vriendschap om ? Het woord ‘vriendschap’ lijkt tamelijk
nieuw in de context van kloosters. Het is nog niet zo lang geleden dat het woord zelf vreemd en
beladen was. Monniken en monialen mochten geen vriendschappen hebben buiten het klooster
en eigenlijk ook niet in de eigen communiteit… vriendschap werd eerder gezien als een
bedreiging van een roeping dan als een weg van spirituele groei en van evangelisch delen. Er
waren natuurlijk wel intense en persoonlijke contacten, maar dat mocht in veel gevallen geen
vriendschap heten. Ze waren ook niet helemaal gelijkwaardig en in die zin anders dan ‘gewone’
vriendschappen. Denk aan de bezoeken: de kloosterlingen waren vaak de ontvangende partij,
hoe moeilijk was het niet om ze eens bij jou thuis op bezoek te krijgen? Ook in de
gespreksonderwerpen was er wel een soort éénrichtingsverkeer: lekenvrienden openden hun
hart en spraken geloofstwijfels en persoonlijke vragen uit, maar deden de monastieke
gesprekspartners dat even openhartig? Kloostervriendschap was lange tijd ook een beetje
pastoraal getint: het ging om ontmoeting maar ook om begeleiding. Wie gaf en wie ontving lag
vantevoren vast.
Het valt mij op dat kloostervriendschappen zich de laatste jaren ontwikkelen in de
richting van echte, meer gelijkwaardige vriendschap. We vinden het niet meer vreemd als
monniken en monialen goede vrienden hebben en die regelmatig zien. Integendeel, we denken
dat het hun geestelijk leven kan verrijken en hun stabiliteit ten goede komt. We vinden het ook
niet meer vreemd als ze om die reden af en toe het klooster verlaten en afspraken buitenshuis
plannen, of een kort vriendenreisje ondernemen.
Er zijn diepe betekenislagen die het woord kloostervriendschap reliëf kunnen geven, die
uit het evangelie (Joh 15,15, vgl Jac 2,23) en de monastieke traditie komen. Hoeveel levens van
woestijnvaders en – moeders getuigen niet van het bestaan van rijke, bloeiende
vriendschappen? Lees de vitae en je komt die vrienden dikwijls tegen. Ook in het leven van
Benedictus zijn ze er: één was Theopropus, een man die een ‘onbeperkt en intiem vertrouwen’
van Benedictus genoot, zoals Gregorius de Grote het in zijn vita omschrijft (Dialogen II,17). Ook
moderne kloosterstichters hebben meestal een wijd netwerk van vrienden, juist die
vriendschappen zijn wezenlijk in hun onderneming. Neem dom Guéranger: het hele project van
Solesmes ontstond vanuit een vriendengroep. Het is veelbetekenend dat Guéranger voor de
mensen die met zijn klooster verbonden waren, aanvankelijk de termen ‘amis et associés’ koos,
vrienden en geassocieerden. Pas tegen het eind van zijn leven koos hij voor het woord oblaat,
omdat hij hiermee een middeleeuwse traditie nieuw leven inblies (een keus die we nu weleens
betreuren, want die andere woorden zouden het vandaag de dag waarschijnlijk beter doen). Een
wezenlijk element van de oblatuur was voor Guéranger die verbondenheid in vriendschap.
Benedictijnse levenskunst
Het gaat in kloostervriendschappen vaak eveneens om het delen van iets specifieks: de
kloosterinspiratie, het ‘eigen’ benedictijnse charisma. Ook dat is een relatief modern
verschijnsel. Het inzicht dat er in kloosters een ‘levenskunst’ wordt beoefend, spreekt veel
mensen aan. Toen père Frédéric Debuyst, een monnik van Clerlande, zijn boek Bénédictins. Un
art de vivre (1985) publiceerde, leidde de titel nog tot een aantal verontwaardigde reacties. Men
kon religieus leven toch niet afdoen als ‘levenskunst’? Maar tegenwoordig lijkt het inzicht dat
monastiek leven een soort levenskunst is, gemeengoed te zijn geworden en een leidraad bij de
verbreiding van het religieuze gedachtegoed. Kloosterauteurs die grote oplagen halen, zoals
Enzo Bianchi, Anselm Grün, Benoît Standaert, en de leken Esther de Waal en Wil Derkse, en met
2
Clerlande, lezing ontmoetingsdag oblaten & kloostervrienden, 18-10-2014
hen vele anderen, gebruiken de term levenskunst zonder reserve. Het begrip vat enigszins
samen wat mensen in het klooster zoeken: niet een buitenaardse zaligheid of een
hoogkerkelijke zegening, niet een fuga mundi, maar een diepgegronde, beproefde
levenswijsheid voor alledaags leven en werken. Veel aspecten komen in die benedictijnse
levenskunst samen. Het in acht nemen van een balans van bidden en werken; het werken aan
een eenvoudige levensstijl; het oefenen van aandacht; respect hebben voor de kleine en
kwetsbare dingen; het aanleren van een aandachtige, dienende stijl van leiding geven; het leren
uitspreken van dingen; het samenleven met verschillende generaties, etc. Het is een levenskunst
die mensen stabiliteit geeft en een duurzame kwaliteit van leven.
Dat die levenskunst moet worden beoefend en aangeleerd, is duidelijk. Het is niet
verbazend dat dit gebeurt door het lezen van boeken, het volgen van cursussen, het meedoen
aan begeleide retraites, en ook… de uitwisseling in een persoonlijke vriendschap. Dat laatste
zeker ook, want vriendschap biedt een belangrijk kader voor spirituele groei. Het leerproces als
zodanig is niet nieuw, maar wat vandaag de dag wel nieuw is, zijn de instrumenten die worden
aangereikt en het enorme volume ervan. Hoeveel boeken zijn er niet over benedictijnse
levenskunst? Meer dan mensen met een ‘kloosterhobby’ kunnen kopen en lezen. Hoeveel
handboeken zijn er die de Regel van Benedictus voor gewone mensen toegankelijk maken? Je
kunt onderhand wel spreken van een ‘specialisme’. Hoeveel cursussen zijn er niet op dit gebied,
binnen kloosters maar ook vanuit andere centra voor spiritualiteit en dikwijls aangeboden door
kleine, zelfstandige trainers en ondernemers? Je kunt spreken van een soort ‘markt’. Het is
inmiddels voor een breed publiek herkenbaar dat mensen vanuit de benedictijnse inspiratie
willen leven en dat bestudering van de regel daarvoor essentieel is: dat was het in 1980
helemaal niet.
Dat de oblatuur een vorm is waarin dat kan worden aangeleerd en verdiept, is ook
bekender geworden en meer algemeen aanvaard: het is een van de redenen waarom de
oblatuur als ‘instituut’ nog bestaat en nog leeft. Abdijen nemen de vorming van oblaten serieus
en organiseren programma’s die uitgebreider zijn dan ooit. Een van de Nederlandse abdijen is
onlangs begonnen met een oblatenschool die de nodige uitstraling geniet. Een van de redenen
voor mensen om oblaat te worden, is dat ze daarmee een vorm aangereikt krijgen van studie en
verdieping en vertrouwd worden gemaakt met monastieke en christelijke bronnen. Terwijl in de
jaren zestig de oblatenhandboeken werden afgeschaft, verschijnen dergelijke boeken opnieuw
aan het begin van het nieuwe millennium. Handboeken voor benedictijnse levenskunst – maar
niet voor oblaten alleen! Er is een grote groep lezers, bestaanden uit gewone gelovigen, leken
en vrienden van kloosters die zich in deze wijsheid verdiepen; sommigen zijn verbonden met
ándere religieuze families dan de benedictijnse.
Een relatief nieuw element is dat kloostervrienden een ‘contemplatieve onderstroom’ in
hun leven willen voeden en een plek geven. Ze ontwikkelen vanuit een diep spiritueel verlangen
iets van een ‘religious lifestyle’ met eigen, op het monastieke leven geënte rituelen: vaste
dagelijkse momenten van stilte, meditatie, lezing, psalmengebed, mantragebeden, en dat
vormgegeven met een kaarsje, een ikoon, muziek, bepaalde gebaren.... Met een soort kleine
dagelijkse huisliturgie ontwikkelt hun levensstijl zich in de richting van een eigen, ‘licht’
contemplatief leven. Wat opvalt is dat dit contemplatieve verlangen zich bijna als vanzelf opent
voor een oecumenische, soms ook interreligieuze dimensie. Wat eveneens opvalt is dat de
afstand tot de traditionele kerkelijke kaders tamelijk groot is en de laatste jaren toeneemt.
Leven in de wereld
Het lijkt erop alsof veel kloostervrienden in hun leven heel goed de dingen kunnen vormgeven
die hun in de kloosters aanspreken: ze hebben de kloosters nodig als vindplaats, oefenplaats en
3
Clerlande, lezing ontmoetingsdag oblaten & kloostervrienden, 18-10-2014
ontmoetingsplaats, maar vervolgens kunnen ze thuis zelfstandig verder met de opgedane
vormen en inzichten.
Dat zéf verder gaan is wel spannend. Kloostervrienden geven vaak een creatieve en
uitleg aan de traditie. Het zijn heel gewone mensen die door de monastieke traditie gegrepen
worden en daarvan iets willen naleven. Ze wil dat het liefst in een heel gewoon leven, dus
zonder de ballast aan te gaan van een héél klooster met alles wat daarbij hoort aan
verplichtingen en vergroeiingen. In hun leven krijgen monastieke kernbegrippen als regel,
kloostercel, eenvoud, bidden en werken, ascese, gehoorzaamheid, gemeenschap, stabiliteit en
roeping een nieuwe en meestal vrij alledaagse invulling. Hun appartement is hun cel: een
eenvoudige woning waarin ze enigszins ‘apart’ kunnen wonen. Hun eenvoud is de eenvoud van
een modaal inkomen en een gewoon huishouden. Hun ascese is het om gezond en
uitgebalanceerd te leven: de mens is een tempel van God. Ora et labora tekent hun leven:
werken doen ze meestal buiten de deur en de stille tijd van gebed en meditatie beoefenen ze
gewoon thuis, of in een kleine kapel waar ze met enkele gelijkgezinden samenkomen om te
bidden. Ze hebben niet de beschikking over een grote kloosterbibliotheek maar meestal wel
over een plankje met belangrijke teksten. Via het internet hebben ze bovendien toegang tot
meer titels dan de meeste monniken vroeger ooit konden raadplegen: in die zin zijn ze vaak
uitstekend geïnformeerd. Ze leven meestal niet in een gemeenschap, maar dikwijls ook niet
helemaal alleen. Ze kennen zoals gezegd veel belang toe aan spirituele vriendschap en religieuze
solidariteit en onderhouden een nauwe band met een klooster (al dan niet in de nabijheid). Daar
gaan ze af en toe naar toe, ontvangen ze hun vorming en openen ze zich voor een vriend /
vriendin. Die relatie met het klooster kan een naam dragen, dan zijn ze vriend, oblaat, confrater,
geassocieerde of lid van een derde orde, maar het hoeft niet. Veel van deze mensen vrezen te
grote woorden en mijden te zware structuren. Ook het woord ‘kloostervriend’ is eigenlijk al te
gewichtig voor wat zij nastreven. Sommigen noemen zich met enige zelfspot wel ‘light monks’ of
‘OSB light’ (lichte benedictijnen). Het is zeker waar dat zij in sommige opzichten lichter met de
traditie omgaan, wat echter niet uitsluit dat ze in andere opzichten juist weer radicaler zijn dan
menig met comfort en overdaad omgeven ‘echte’ monnik. Bijna altijd gaat het bij ‘light monks’
om een levenskeus die ze voor vele tientallen jaren maken, waar ze veel in investeren, in
doorgroeien en trouw aan blijven. Die keus volgen ze als een persoonlijke leefregel, die keus is
hún weg in het geloof en hun vorm van stabiliteit.
Een van de monastieke kernbegripen die de kloostervrienden van nu echt ánders
beleven dan monniken uit de traditie, is de fuga mundi, de vlucht uit de wereld. Zij willen hun
roeping immers midden in de wereld vormgeven, terwijl een oeroude traditie eigenlijk
voorschrijft dat monniken de wereld ontvluchten. Nu is de monastieke wereld de laatste halve
eeuw wel een beetje veranderd, wat dat betreft. Een stedelijke monastieke levensstijl is de
laatste decennia herontdekt, oa door Charles de Foucauld, Thomas Merton en Frère Roger van
Taizé. Het stedelijke monastieke leven zou gekenmerkt moeten zijn door een lichte en vrije
vorm, volgens frère Roger: ‘Kleine gemeenschapskernen van uitgezonden broeders en zusters
dragen Christus eenvoudigweg uit door hun aanwezigheid. Zonder dat we precies weten hóe,
neemt God deze wereld, die zo traag tot geloof komt, in de hand en vormt hem om door de
eenvoudige aanwezigheid van christenen. In dit tijdsbestek is het belangrijk dat ze gratuité
uitstralen, belangeloos en vrij zijn, en nimmer slaafs de logica van de kerk volgen. (...) Essentieel
voor onze missie is de vreugde te doorleven van het gezamenlijke gebed, en broederlijk en
zusterlijk open te staan voor de mensen die ons omringen. Dat is ons bestaansrecht, de rest is
ervan afgeleid’. Die oriëntatie op de stedelijke woonomgeving, ook in de contemplatieve
traditie, was geen kortstondige mode, zoals men wel eens denkt. Er kwamen in de stad
honderden kloosterstichtingen tot stand, waarvan vele nog bestaan, ook in niet-westerse
steden. Maar het zijn dus ook de lekenvrienden van e kloosters die zich bij die stedelijke of
suburbane vorm prettig voelen.
4
Clerlande, lezing ontmoetingsdag oblaten & kloostervrienden, 18-10-2014
Geen zware gemeenschapsvorm
Een ander monastiek kernbegrip dat kloostervrienden van nu kennelijk iets ánders beleven, is
het ideaal van gemeenschap. In de kloostertraditie geldt het leven in een gemeenschap als
vreugdevoller en vollediger: een gemeenschap is vormend en versterkend, waar nodig
aanvullend en corrigerend. Een monastiek leven buiten een gemeenschap is buitengewoon
kwetsbaar: niet ondenkbaar, maar wel veel zwaarder en riskanter. Alleen mensen die lange tijd
in een gemeenschap hebben geleefd, en daarin zijn gevormd en gelouterd, worden geschikt
geacht om de zware beproeving van een leven alleen aan te gaan. Voor de grote meerderheid
van monniken geldt dat zij de beschutting van een klooster (claustrum = afgesloten domein)
nodig hebben om veilig en koersvast te leven, onder leiding van een ervaren vader / moeder.
Kloostervrienden van vandaag de dag zullen die ervaringswijsheid wel onderkennen,
maar er in de inrichting van hun leven op een ándere manier rekening mee houden. Ze staan
misschien niet afwijzend tegenover gemeenschapsleven, maar schrikken terug voor een te gróte
en logge gemeenschap. Dat heeft zoveel consequenties op het alledaagse niveau, het vraagt
grotere huizen, vastere dagritmes en zwaardere leefpatronen die het verlangen naar eenvoud,
lichtheid en vrijheid in de weg kunnen staan. Een woongemeenschap kan zeker aanvullend en
corrigerend zijn, maar ook als bindend en beperkend worden ervaren. Je kunt spirituele leiding
van iemand krijgen zónder dat je daarbij in huis woont. Je kunt intens communiceren en delen
met mensen met wie je niet onder één dak woont. Je kunt intens in contact staan met mensen
en sámen de weg van het geloof gaan zónder een gemeenschap in de klassieke zin van het
woord te vormen, zonder al te dwingende kerkelijke inbedding te zoeken en een claustrum om
je heen op te trekken. Het opbloeien van ‘kloostervriendschappen’ kunnen we verbinden met
die intuïties en het verlangen naar lichte vormen, met de zoektocht naar alternatieven voor een
traditioneel gemeenschapsleven.
Een tegencultuur van eenvoud en lichtheid
Kloosterleven is eigenlijk altijd een soort ‘tegencultuur’ geweest, een tegencultuur in het teken
van het evangelie. Daarom trokken monniken uit de wereld weg: ze namen niet alleen afstand
van de wereld maar vooral van de waarden die dat leven in de wereld beheersten. Ze kozen een
leven van stilte, studie en gebed en legden dus andere prioriteiten in de invulling van de dag. Ze
richtten zich op een ander soort rijkdom dan het leven in de wereld: ze leefden in een
eenvoudige behuizing en met weinig bezittingen; de ballast van grote bezittingen konden ze
loslaten en hun geld en goed verdelen onder de armen. Ze stelden in hun leven ook andere
persoonlijke en sociale waarden centraal, zoals naastenliefde, barmhartigheid, gastvrijheid en
kritische zelfbeschouwing. Monniken ontwikkelden daarmee een heel andere menselijkheid dan
in de omringende wereld werd gecultiveerd. Het monastieke leven gold niet per se als veiliger,
want het kende zijn eigen gevaren en beproevingen. Maar het was wel een leven met meer
concentratie, een leven gewijd aan het essentiële, waarin God centraal kon staan en de mens
zich geheel kon wijden aan de evangelische opdracht om aan Gods liefde gestalte te geven.
Kloostervrienden van vandaag zullen veel van deze keuzes delen. Ook zij willen een
ánder leven leiden dan het gangbare, een leven dat duidelijker in het teken staat van christelijke
waarden, stilte en eenvoud. Ze volgen in een aantal opzichten de oeroude monastieke idealen
en leiden een sober leven van bidden en werken. Ze cultiveren betekenisvolle vriendschappen
daaromheen. Naast stilte en eenvoud koesteren ze ook lichtheid en vrijheid als basis voor hun
leven in het teken van het evangelie. In dat opzicht zijn ze toch een beetje ‘light monks’…
5