Beilen De reiziger die Beilen aandoet vindt in het verlengde van de Grote Drift, waar de Ding-spel-straat de Esweg kruist een rotonde met in het centrum drie Bijlen met het lemmet in de grond en de heften gedrieënlijk ineengeslagen. Ook in het wapen van het dorp zijn drie Bijlen te zien en het is dan ook niet verwonderlijk dat deze afbeeldingen terugwijzen naar het onstaansverhaal van het dorp. Een van de mooist bewaarde verhalen uit de Middeleeuwen. Het begon lang gelden, erg lang geleden, omstreeks het jaar 400. Uiteraard bestond het dorp nog niet, en het gebied waarop nu een netwerk van asfalt elke plek bereikbaar maakt bestond uit bos. In die dagen was een bos niet wat het voor ons is, een romantische plek om uit te rusten en zich met de natuur verbonden te weten. Nee, het was een wildernis, onbekend, levensgevaarlijk en niet zelden behekst. Alleen de dappersten durfden haar te betreden en zelfs van hen durfde slechts een enkeling buiten de paden te gaan. Het waren de houthakkers, een zonderlinge groep werklieden die het minst bevreesd was maar door de overige streekbewoners het meest gewantrouwd werden, die zich er durfden tonen. Niemand uit de omgeving wist waar ze verbleven of waar ze vandaan kwamen, maar nu verschenen ze op de markt in Uffelte, dan in Assen, Pessen, Ruinen, Hoogeveen Sapperloot maar ze verdwenen altijd weer. Wilden waren het, onbeschaafd en onbegrijpelijk, maar wel handig. Bovendien waren de houthakkers eenlingen die alleen op de markten samenkwamen, maar juist in die tijd was er een drietal dat bepaald niet aan het stereotiep voldeed. Ze verschenen en vertrokken bijna altijd samen, maar leken elkaar juist op de markten bijzonder weinig te vertellen te hebben. Daar komt nog bij dat ze, aan hun kleding en allure te zien, bijzonder rijk waren. Ze verlaagden zich niet tot zinloze discussies en lieten zich weinig gezeggen. Beviel ze iets niet, dan gingen ze gewoon weg. Hun gedrag en de vraag waaruit hun – in de ogen van sommige streekbewoners arrogante – houding zich liet verklaren was aanleiding tot veel gepraat tot in de verre omtrek. Er werd gesproken van een geheime gemeenschap houthakkers diep in de bossen, of van een grote schat, maar veel praatjesmakers kwamen niet dichter bij de waarheid dan met het noemen van hun namen. Het waren Hilde, Marga en Gerbrand, en bij zich droegen ze altijd een zware, leren tas. Gerbrand nu, was de oudste van de drie, en tevens de gekste. Hij verscheen het minst op de markten, maar wat de buurtbewoners nooit konden weten was dat hij bezig was met een taak die veel van zijn houthakloze tijd in beslag nam. Op een dag, in de bossen, kwam hij als altijd zeulend met de zware tas terug bij Marga en Hilde. Normaal zou hij zich met een sacherijnig gezicht wederom met hen toeleggen op het vellen van geschikt geboomte, maar ditmaal trad hij zijn gezusters tegemoet met een breed getand gelipte. Toen ze hem verwachtingsvol aankeken verklaarde hij nader: ten laatste vond ik ons een huis. Terstond lieten de beiden zussen één hunner werkstukken met een vervaarlijk gapende inkeping achter zich en volgenden hem. Zijn gang bracht hen langs bosjes en langs meren, over naalden, over veren en moe van het zeulen doch fris als een veulen hield hij plots stil om een korte tijd achter een struik te bivakkeren. Van daar kenen ze uit op een prachtig huis, groot als een schuur met een rieten dak en een vriendelijke groene deur. Wat een rare plek voor zo’n mooi huis, fluisterde Marga. Ik wil binnen kijken! Ik weet niet of het bewoond is, antwoorde Gerbrand, maar het ziet er gezellig uit. Als we aankloppen laten ze ons misschien binnen, en dan hebben we eindelijk en plek voor de buit. Met dat laatste duidde hij natuurlijk op zijn tas die hij graag ergens bewaarde waar geen mot of roest het aantasten zou. Marga fluisterde toen: maar wat als ze daarbinnen kwaad in de zin hebben? Gerbrand huiverde, het was zijn zoektocht die hen naar hier had geleid. Plots hoorden ze een klik en toen ze keken bleek dat Hilde voor de deur stond. Ze had hun schuilplaats verlaten om op het huis toe te lopen. Bij de voordeur gekomen had ze aangeklopt! De deur was kort daarop met een klik geopend en nu zagen Gerbrand en Marga tot hun ontzetting dat ze onbevangen naar binnen verdween. Verschrikt keken Marga en Gerbrand elkaar aan. Misschien is het nu te laat, fluisterde Marga. Ze besloten op onderzoek uit te gaan. Stilletjes kropen ze tot bij een van de ramen, en van daar tuurden ze naar binnen. Het was er druk! Een grote groep mensen bevond zich in het gebouw en ze schenen ergens aandachtig naar te luisteren. Na wat rond te kijken bleek Hilde aan het woord! Ze had een groot stuk brood gekregen met erop verschillende stukken voedsel. Nu hield ze een van de stukken, dat nog het meest leek op een gekookt spinazieblad, omhoog en daar iedereen er tijdens het luisteren naar keek leek ze het warempel over dit blad te hebben. Gerbrand fluisterde: misschien denkt ze dat ze vergiftigd word en probeert ze het niet te hoeven eten. Marga keek bedenkelijk. Omdat Gerbrand zich nogal stevig aan het raam vasthield brak opeens een spijltje los. Door de knak keek opeens iedereen in het huis naar het raam, recht in het gezicht van Marga en Gerbrand, en hierdoor schrok Gerbrand zo dat hij het op een rennen zetten. Marga keek hem na en wilde volgen, maar eerst zag ze kort naar binnen. De gezichten waren vriendelijk, en ze zag iemand naar de deur lopen die leek op de gedaante die ook voor Hilde de deur had geopend. Ze besloot kennis te maken en liep naar de deur die met een klik opende. Ik ben de fee van week, sprak de gedaante. Spreek wat je wilt en kom binnen! Marga dacht even na, en zei toen: ik wil graag even binnen kijken. Daarop stapte de gedaante opzij en zei: zoals je wilt. Ze ging naar binnen en de fee van de week sloot de deur. Zussen Hilde en Marga waren beide binnen, maar de arme Gerbrand zeulde nog steeds met zijn tas. Met alle andere houthakkers had hij gemeen dat hij schuw was, en hoewel het zijn idee was om aan te kloppen was hij als de dood voor de bewoners. Het huis zag er goed verzorgd uit, maar het lag midden in het bos zonder enige weg er naartoe en aangezien hij wist dat er geen andere houthakkers van dit bos gebruik maakten vreesde hij zeker niet zonder reden. Maar nu was hij nog alleen. Zou hij terug gaan en kijken hoe het met zijn gezusters ging? Met zijn tas tussen zijn benen liep hij terug, en hij vond het huis op precies dezelfde plek. Toch niet echt behekst, dacht hij toen. Hij liep op de het huis toe, maar omdat het al donker aan het worden waren de luiken gesloten. Hoe kon hij nu weten of het veilig was? Hij luisterde aan het raam, maar hij hoorde niet veel meer dan gemoedelijk spreken. Hij besloot het erop te wagen en klopte aan. Kort daarop werd er open gedaan. Ik ben de fee van de week, sprak de gedaante. Spreek wat je wilt en kom binnen! Gerbrand was getroffen door de bevallige gedaante en wist even niet wat hij moest zeggen. Er was dus een voorwaarde! Wat wil ik… Hij wilde spreken, maar bedacht zich toen. “Daar moet ik even over nadenken, zei hij toen beduust.” Daarop bleek de gedaante even niets te weten en ze sloot aarzelend de deur toen Gerbrand wegliep om voor het bosje dat als schuilplaats had gediend zijn tas neer te zetten en er zelf op plaats te nemen. “Spreek wat je wilt”, mompelde hij. Wat wil ik? Wil ik wel naar binnen? Waarom dan? Voor mijn zusters? Nee, oorspronkelijk zocht ik een huis. Moet ik zeggen dat ik wil dat ze ons een huis verschaffen? Maar ze zal vast zeggen dat ik beter zelf een huis bouw, maar dat kan ik niet. Planken maken, stammen villen, dat is geen probleem, maar een huis, dat lukt me niet. En wie zou het voor mij willen maken in dit bos? Voor een houthakker? Piekerend zat Gerbrand op zijn tas, tot diep in de nacht. De zon was al uren onder en van de maan en de sterren was er nauwelijks licht. Het enige dat het bos verlichte was een streep van warm licht dat onder de voordeur van het huisje op hem toe scheen. Hij was al twee keer half ingedommeld totdat het hem opeens te binnen schoot. Plots klaar wakker stond hij op, klopte, en opnieuw verscheen de gedaante voor de deur. Ik ben de fee van de week, sprak ze. Spreek wat je wilt en kom binnen! Gerbrand had zijn tas resoluut naast zich neer gezet, en sprak. Geachte fee van de week, voor jaren zoek ik mij en mijn zussen een huis in het bos en een plek om te bergen de buit (hij wees naar de tas). Nu vond ik vandaag uw huis en ik dacht, dat komt ons heel goed uit! Maar, fee van de week, wie van ons dacht u dit huis te bewonen, wie van ons drie durf u binnen te gaan? Beste mevrouw, en hier sprak hij opeens wat zachter, wat ik graag wil is dat u ons opneemt en ons wat liefde en geborgenheid geeft in ons zware bestaan. Gerbrand had gezegd en keek verwachtingsvol naar de gedaante. Ze keek even bedenkelijk, alsof ze in haar hoofd nazei wat hij zojuist had gesproken, en draaide toen haar hoofd naar binnen. Volgens vraag hij of ze mogen blijven, riep ze. Van binnen werden onverstaanbare dingen teruggeroepen, maar de gedaante leek het te begrijpen en kreeg een glimlach op haar gezichtje. Ze keek hem aan en zei: jullie zijn welkom! Om het hem te tonen pakte ze zijn tas op en met enige moeite kreeg ze die naar binnen. Hoewel het al laat was, was iedereen nog op en tussen de gedaantes vond Gerbrand zijn Marga en Hilde. Iedereen keek hem aan, en toen hij zat zei een van de andere gedaantes: Gerbrand, vertel je verhaal, waar kom je vandaan? Nog tot diep in de nacht bleven de oude en de nieuwe bewoners van het eerste huis in Beilen op om naar elkaar te luisteren, en in de jaren die volgden veranderde veel. De gebrusters Bijl kapten drie paden en startten een winkel voor allerlei soorten hout. Uit heel de omgeving kwam men er heen om inkopen te doen en langzaam maar zeker vestigde steeds meer mensen zich in de buurt. Tot het Beilen zoals het vandaag bestaat. En de tas? Al snel begroeven de Bijlen het onding want niet langer hadden ze het nodig om hen in leven te houden. Pas in 1955 groef men hem op en wat er in zat staat op wikipedia te lezen. Ik citeer: “In 1955 werd in Beilen een belangrijke vondst gedaan: een goudschat uit omstreeks 400. Deze schat bestaat uit een armband, halsringen en 22 gouden munten, zogenaamde solidi. Dit was de rijkste schat uit de Drentse bodem. De vinders waren de heren Beuving en Barkhof. De schat is in het Drents Museum in Assen te bezichtigen.”
© Copyright 2024 ExpyDoc