Gabriël - Zilverspoor

BIANCA SCHEPEL
De ruiters van de dood, boek 1
Gabriël
ZILVERSPOOR
© 2014 Bianca Schepel
© 2014 Zilverspoor
Alle rechten voorbehouden
Omslagontwerp: Studio Zilverspoor
Foto’s omslag: Nomad_Soul, viki2win, rozbyshaka/shutterstock.com
Typografie: Studio Zilverspoor
Manuscriptredactie: Jos Weijmer
Algemene redactie: Cocky van Dijk
Woordredactie: Daniel Warmoeskerken
Eerste druk, augustus 2014
ISBN 978 94 9076 772 3
NUR 332/334
Meer over de auteur en deze roman kunt u vinden op:
www.boekenshowcase.nl
www.zilverspoor.com
[email protected]
Facebook: zilverspoor67
Twitter: @Zilverspoor
Voor mijn Gramsy,
omdat zij altijd geloofd heeft
dat het boek er zou komen
Proloog
Zijn wang drukte tegen de koude vloerplanken. Hij rilde. Er was vannacht een dikke laag sneeuw gevallen.
IJsbloemen vormden zich aan de binnenkant van de
ramen. De open haard was sinds enkele uren uit en
zelfs het as smeulde niet meer na. Maar toch kon hij
zijn blik niet van zijn grootmoeder afwenden.
Ze zat in haar schommelstoel, waar ze altijd zat.
Haar kin rustte op haar borst en haar ogen waren half
gesloten. Haar handen lagen gevouwen in haar schoot.
Zo op het eerste gezicht leek ze haast wel te slapen.
Toch klopte er iets niet.
Er was een klein zwart plekje naast haar lippen ontstaan en diezelfde lippen waren niet langer roze van
kleur, maar blauw. Waarom beweegt ze niet?
In de hoek van de kamer stond een man, roerloos.
Als Gabriël niet beter wist, zou hij denken dat het een
standbeeld was. Hij kon hem precies vanuit zijn ooghoeken zien. Hij was tenger en droeg een lange zwarte jas die openhing. Verder droeg hij een nette zwarte broek, met eveneens een zwarte blouse. Alleen de
stropdas ontbrak, maar dat maakte Gabriël eigenlijk
niet uit. Waarom zou iemand in het huis van zijn grootmoeder zich tenslotte verplicht voelen om een das te
dragen?
Gabriël besefte in zijn achterhoofd heel goed dat dit
de man was op wie zijn grootmoeder had zitten wachten. Hij kon, nee, wilde het niet toegeven, maar helaas
was het de waarheid.
Een zuigend geluid weerklonk door de woonkamer
7
op het moment dat Gabriël zijn wang lostrok, maar de
man reageerde er amper op. Hij knipperde alleen met
zijn ogen. Langzaam ging Gabriël rechtop zitten en
keek nu voor het eerst recht naar de man in de hoek,
wetende dat hij de Dood moest zijn.
Zijn ogen waren van het helderste groen, alsof er
nooit een leugen in die ogen te lezen zou zijn. Maar
waarover moest de Dood immers liegen? Zijn werk
was om mensen te halen wiens tijd gekomen waren en
wat ze ook aanboden, hij zou daar nooit over kunnen
onderhandelen. Langzaam draaide Gabriël zijn hoofd
en keek naar zijn grootmoeder.
Haar haren raakten langzaam maar zeker los uit de
nette knot die ze had gemaakt. In het vage licht van de
ochtend waren de gele vlekken in haar gezicht extra
zichtbaar. Gabriël had een brok in zijn keel en deed een
moeizame poging hem weg te slikken. Hij knipperde
een paar keer verwoed met zijn ogen. Vervolgens keek
hij weer naar de Dood, die nog steeds onbeweeglijk in
de hoek stond, zijn handen diep in de zakken van zijn
jas. ‘Komt u mijn grootmoeder ophalen?’
Voor een moment sloot de Dood zijn ogen. Om zijn
lippen hing een zweem van een glimlach. Hij richtte
zijn heldere ogen op hem en fluisterde: ‘Je grootmoeder is gisteren al gehaald. Ik kom voor jou, Gabriël.’
Een steen nestelde zich in Gabriëls maag, maar alsnog slaagde hij erin om te zeggen: ‘Maar ik ben nog
maar tien. Ik kan nog niet dood gaan.’
De Dood schudde zijn hoofd en zijn mondhoeken
trokken iets naar beneden. Hij deed een paar stappen
naar voren en boog zich langzaam over de jongen heen.
Zijn hand bleef millimeters boven Gabriëls hoofd hangen alsof hij over zijn blonde haren wilde aaien, maar
besloot dat het geen goed idee was. Vervolgens liet hij
zijn hand naast zijn lichaam zakken.
8
De geur van stof en modder drong Gabriëls neusgaten binnen. De grote staande klok tikte gestaag verder,
alsof er niets veranderd was, maar Gabriël besefte dat
de Dood niet zomaar voor hem stond.
‘Niet alleen stervenden worden opgehaald Gabriël,’
zei de Dood uiteindelijk en stak een hand bijna uitnodigend naar hem uit.
Gabriël staarde. Het gebeurde niet vaak dat mensen
zomaar een hand naar hem uitstaken en in dit geval gaf
het hem een bijzonder ongemakkelijk gevoel. Praten
met de Dood was natuurlijk al vreemd genoeg, maar
het voelde alsof de man hem uitnodigde om met hem
mee te gaan. ‘Sorry, ik mag van oma niet met vreemden meegaan.’
De hand zakte iets. ‘Gabriël, ik sta hier al een aantal
uur. De lijken stapelen zich vrij letterlijk op en jij wilt
in discussie gaan over wat je grootmoeder je geleerd
heeft?’ Hij zuchtte. ‘Je grootmoeder heeft mij toestemming gegeven om je mee te nemen, om voor je te zorgen. Jij kunt mijn grootste hulp zijn en ik beloof je dat
je nooit ziek zult worden of dood zult gaan.’
‘Dat kan niet, iedereen gaat dood!’ flapte Gabriël
eruit.
Een geamuseerde grijns verscheen op het gezicht
van de Dood. Hij reikte omhoog en plukte vervolgens
een agenda uit het niets die zo dik oogde dat het eigenlijk best bijzonder was dat hij het boekwerk met één
hand vast kon houden. Hij liet de kaft aan hem zien en
zei op kalme toon: ‘Iedereen die op mijn lijst staat wel,
ja.’ Er viel een korte stilte, waarin de Dood de agenda
weer zomaar in het niets terugzette. ‘Ik kan je door de
tijdbarrière trekken, waardoor je niet hier noch daar
bent. Je zult buiten de normale paden wandelen en dat
zorgt ervoor dat je niet ziek zal worden en evenmin
zult sterven.’
9
‘Nooit ziek?’ vroeg Gabriël.
De Dood knikte. ‘Je zult nooit ziek worden, maar je
moet er wel zelf voor kiezen.’
‘Hoe dan?’
‘Je moet gewoon mijn hand pakken.’ Hij stak zijn
hand uit naar Gabriël. Een slanke, bleke hand.
10
Hoofdstuk 1
Zeven jaar later…
Een ijselijke gil weerklonk door de smalle steeg. Gabriël kwam niet in beweging. Hij stak zijn handen diep
in de zakken van zijn broek en leunde in het donker
met een schouder tegen de muur. Zijn ogen waren op
de punten van zijn schoenen gericht. Wederom klonk
er een gil door de duisternis. Hij dook in elkaar en
knarste met zijn tanden.
‘Kom op! Achterlaten die vuile hoer!’ riep een stem
op het moment dat de kreet wegstierf. Seconden later
renden er vier mannen de steeg uit.
Eén van de mannen stopte voor Gabriël en greep
ruw zijn arm. ‘Jij hebt niets gezien en niets gehoord,’
siste de man.
Gabriël glimlachte traag. Zijn blik gleed langs de
bloedende schram op zijn wang en keek hem toen
strak aan. ‘Ik zal het je nog sterker vertellen. Ik besta
helemaal niet.’
De man keek hem aan alsof hij hem niet begreep.
Het volgende moment riep één van de andere mannen: ‘Peet! Kom op, joh! Dat joch doet het in zijn broek,
die verraadt ons niet!’
De man liet zijn arm los en zijn hand viel naar beneden.
Gabriëls glimlach werd breder. Hierdoor leek de
man alleen maar onzekerder te worden en hij deed
twee stappen achteruit.
‘Schiet op man!’
11
De man deed nog een stap achteruit en op het moment dat Gabriël zei: ‘We zullen elkaar weer treffen,
Peter,’ zette hij het op een rennen.
Pas op het moment dat de vier mannen de hoek om
waren, maakte Gabriël zich los van de muur en liep het
steegje in. Steentjes, glas en ander vuiligheid knerpten
onder zijn sportschoenen terwijl hij op een kermend
hoopje afliep. De geluiden waren overduidelijk geluiden van pijn en hij sloot heel even zijn ogen toen hij
naast haar kwam staan.
‘Nee, alsjeblieft, niet nog meer. Alsjeblieft, doe me
geen pijn meer,’ mompelde de vrouw.
Hij zakte door zijn knieën en de vrouw tilde haar
hoofd op om hem aan te kijken.
‘Dag Lizzie,’ zei hij kalm.
Haar ogen werden groot.
Voordat ze iets kon zeggen, ging hij verder: ‘Ik zal
je geen pijn doen. Ik ben er om je te helpen de pijn te
vergeten.’
‘Wie ben je?’ vroeg de vrouw terwijl ze met haar
vuile hand over haar gespleten lip veegde om het
bloed eraf te krijgen.
Hij nam naast haar plaats op de grond en pakte haar
hand. ‘Ik ben Gabriël.’
De vrouw hoestte en bloedspatten regenden neer op
zijn trui. Zelf leek ze dat niet te merken en onderdrukte
een tweede hoestbui toen ze vroeg: ‘Ben je een engel?’
Ze greep zijn hand en er was een bijna hoopvolle toon
in haar stem verschenen toen ze zei: ‘Heeft God je naar
mij gezonden?’
Nu schudde hij zijn hoofd en kneep zacht in haar
hand. Hij wist dat ze liever zou horen dat hij door God
gezonden was om haar mee te nemen naar de hemel.
Maar hij zou niet liegen. Met zijn andere hand streek
12
hij een blauwe pluk haar van haar wang.
‘Lizzie, ik ben geen engel, ik ben gewoon een jongen. En hoe graag ik je zou willen vertellen dat ik door
God gezonden ben, dat ben ik niet,’ zei Gabriël op rustige toon terwijl hij haar hoofd in zijn schoot legde. Wat
hij nu ging zeggen, zou ze vast niet op prijs stellen. Het
zou hem zelfs niet verbazen als ze in paniek zou raken.
Dat deden de meeste mensen die hij tegenkwam.
‘Ik ben door de Dood gestuurd om je bij te staan
Lizzie.’
Haar ogen werden groot en Gabriël kon hernieuwde angst erin zien schitteren als de helderste sterren.
Een mild gevoel van irritatie nestelde zich in zijn maag
op het moment dat Lizzie overeind probeerde te komen. Ze zou er niet in slagen, dat wist hij van te voren.
Maar zij besefte het pas op het moment dat haar hoofd
weer in zijn schoot belandde. Haar adem raspte. Ze
moest vergaan van de pijn. De mannen hadden haar
goed afgetuigd.
‘Ga ik dood?’ Lizzies stem klonk zacht en ongelovig, alsof ze niet kon geloven dat haar tijd al gekomen
was. Dat ze niets meer hoefde te doen hier op aarde.
Gabriël vond het echter geen goed idee om haar te
vertellen dat ze op dit moment misschien nog een half
uur te leven had. Daarom gaf hij die bevestiging niet
en zei alleen: ‘Ik heb een ambulance gebeld, deze zal er
vast snel zijn.’ Dat was een leugen. Niet het feit dat hij
een ambulance gebeld had, maar dat deze er vast snel
zou zijn. De ambulancedienst was zwaar onderbezet
en het duurde bijna een uur voordat ze aan zouden komen. Hij had de hulpdiensten gebeld op het moment
dat de mannen de steeg in waren gelopen. Een blik op
zijn horloge vertelde hem dat het nog zeker twintig
minuten zou duren voordat ze aan zouden komen. De
Dood had alles zeer zorgvuldig gepland, zoals altijd.
13
‘Misschien redden ze mij wel,’ fluisterde Lizzie gorgelend.
Hij veegde met een zakdoek het bloed van haar
gezicht. Hij richtte zich geconcentreerd op zijn taak,
maar zei alsnog zachtjes: ‘Nee Lizzie.’ Hij streek door
de met bloed doorweekte haren van de vrouw. ‘De ambulancedienst komt over een kwartiertje. Zij zullen je
wonden verbinden, je breuken spalken en je iets geven
tegen de pijn. Ze zullen ervoor zorgen dat het ziekenhuis weet dat je linkerlong geperforeerd is door een gebroken rib, zodat ze voorbereid zullen zijn. Maar wat
ze niet weten is dat je milt gescheurd is en je langzaam
maar zeker van binnenuit dood aan het bloeden bent.’
‘Waarom ben jij er dan?’ vroeg Lizzie. Ze klemde
haar hand om zijn pols en zorgde er op die manier voor
dat hij niet verder kon met het schoonmaken van haar
gezicht. ‘Omdat jij bang bent, Lizzie.’
Haar gezicht vertrok en ze kwam iets overeind,
maar verkrampte door een gewelddadige hoestbui.
Hij hield de vrouw vast terwijl ze hoestte. Haar bloed
sproeide in alle richtingen en ze ademde met zichtbare
moeite weer in.
‘Dus hij stuurt anderen om zijn vuile klusjes op te
knappen? Hoe moet iemand zich dan voelen wanneer
hij doodgaat?’ vroeg ze beschuldigend. Ze haalde
steeds moeilijker adem.
Gabriël legde haar in een halfzittende positie. ‘Ik
weet niet hoe de meeste mensen zich voelen. Ik zie alleen de mensen die bang zijn.’
‘Kan hij zijn eigen sores niet opruimen? Waarom
moet jij dat doen?’
Gabriël glimlachte weer. Voor een moment keek hij
naar het einde van de steeg, waar hij toch redelijk snel
de lichten van de ambulance verwachtte te zien. Hij
wilde eigenlijk geen antwoord op de vraag geven.
14
Maar Lizzie wilde het onderwerp niet laten vallen.
‘Waarom mogen mensen niet bang zijn als ze sterven?’
‘Omdat de Dood niet van rennen houdt.’
Tegen de tijd dat de ambulance arriveerde was Lizzie
al in stilte vervallen en haar gezicht wit weggetrokken.
Het ambulancepersoneel kwam haastig aangelopen en
sloten haar aan op allerlei apparaten, waarbij ze haar
kleding kapot knipten. Gabriël zorgde ervoor dat hij
niet in de weg stond, voor zover dat ging. Lizzie had
namelijk zijn hand beetgepakt en weigerde hem los te
laten. Zelfs toen de zuster haar hand los probeerde te
trekken hield ze hem nog steeds stevig vast. De verpleegkundige probeerde uiteindelijk zoveel mogelijk
om hem heen te werken.
De Dood stond naast de ambulance. Zoals altijd
was hij onberispelijk gekleed en zelfs vanaf deze afstand kon Gabriël zijn groene ogen zien schitteren. Zijn
zwarte jas wapperde zachtjes in de kille herfstwind.
Een rilling gleed over Gabriëls rug. Het was alsof zijn
voeten vastgevroren waren aan de grond.
Het ambulancepersoneel zette de brancard in beweging. Zijn hand glipte uit Lizzies greep. Zij leek de
Dood niet op te merken tot op het moment dat hij vlak
naast haar ging staan en met zijn hand heel lichtjes
haar kruin beroerde.
Op het moment dat hij haar aanraakte schokte haar
lichaam en begon één van de apparaten heel hard te
piepen. Zonder er zelf bij stil te staan deed Gabriël een
stap naar achteren en keek naar de grond. Alsof een
grotere afstand tussen hem en de ambulance ervoor
zorgde dat de werkelijkheid minder echt zou lijken.
De Dood had altijd het laatste woord en het zou geen
zin hebben om tegen hem in te gaan, dat was iets dat
Gabriël lang geleden al had geleerd. Er zou voor hem
15
toch niets te zien zijn en dat wist hij maar al te goed.
‘Ze is in die korte tijd wel erg aan je gehecht geraakt.’ De stem klonk spottend. Het volgende moment
haalde hij echter nonchalant zijn schouders op en nam
de tiener keurend op. ‘Wat zie jij er weer vies uit, kun
je dat niet voorkomen?’
‘Maar natuurlijk!’ riep Gabriël uit terwijl hij zijn armen in de lucht gooide. ‘Ik zal zo goed mogelijk proberen om de volgende keer dat ik een bloedende vrouw
begeleid, ervoor te zorgen dat ze niet over mij heen
bloedt.’
De ogen van de Dood vernauwden zich, alsof hij
Gabriël stilzwijgend een waarschuwing gaf. Het volgende moment was hij echter verdwenen.
Op dat moment beende de verpleegster van de ambulance met stevige passen op hem af, een bezorgde
blik op haar gezicht. Ze moest haast wel denken dat hij
op zijn minst schizofreen was.
Een nerveus gevoel ontwaakte in Gabriëls maag,
maar hij wist de neiging om weg te rennen te onderdrukken. Ze had nog steeds een bezorgde blik in haar
ogen, maar toen ze dichterbij kwam zag hij ook een
flikkering van achterdocht. Blijkbaar vertrouwde ze
hem niet helemaal en zijn beenspieren spanden zich.
Wanneer hij zou moeten vluchten zou hij er klaar voor
zijn.
‘Was u bevriend met het slachtoffer?’ vroeg de oudere vrouw op stugge toon. Haar blik gleed over Gabriëls groene trui en haar lippen vertrokken iets toen
ze de bloedvlekken zag.
Gabriël schudde langzaam zijn hoofd en zei: ‘Nee,
ik kwam toevallig voorbij en kon toch niet zomaar
doorlopen?’ Er klonk een aarzeling door in zijn stem.
De verpleegkundige vernauwde haar ogen iets.
Haar lippen vertrokken zich tot een smalle streep en
16
haar blik werd iets minder vriendelijk.
Gabriël schuifelde ongemakkelijk met zijn voeten
en zorgde ervoor dat hij de vrouw niet recht aankeek,
bang dat ze de leugen zou zien in zijn ogen.
Na een moment sloeg ze echter haar armen over
elkaar en vroeg op ruwe toon: ‘Heeft u ook de ambulance gebeld?’
Gabriël knikte.
De vrouw greep hem bij zijn elleboog en voerde
hem mee naar een politieauto.
Uit die politieauto stapte net een zwartharige man,
in een kreukloos politie-uniform. Alles aan de man
straalde een agressieve autoriteit uit en op dat moment
besefte Gabriël dat er een hoop problemen op komst
waren.
‘Deze jongeman was bij het slachtoffer,’ zei de ambulance zuster.
De politieagent vestigde zijn bruine ogen op de
tiener. Er viel een stilte waarin de agent Gabriël zorgvuldig in zich opnam, maar na een moment klonk zijn
stem zacht: ‘Zo, zo.’
Gabriëls maag verkrampte zich tot een balletje. De
donkerharige man nam hem nog een keer zorgvuldig
op en stak vervolgens in een vloeiende beweging zijn
hand uit naar de tiener. Gabriël keek even argwanend
naar de hand, maar nam hem vervolgens toch aan.
Er gleed een triomfantelijke glimlach over het gezicht van de politieagent. ‘Henry Duevall.’
‘Gabriël,’ antwoordde hij met een hoofdknik. Zijn
eerste fout. Hij probeerde zijn hand zo snel mogelijk
terug te trekken.
Henry’s hand sloot zich nog steviger om die van
Gabriël en trok hem iets dichterbij. ‘Gabriël wie?’
Hij zweeg. Dat was een vraag waar hij geen antwoord op kon geven. Niet omdat het niet mocht, maar
17
doordat hij het simpelweg niet wist. Hij kon zich zijn
achternaam niet herinneren, alsof het onbelangrijke informatie was geweest. Gabriël bleef dan ook zwijgend
naar de politieagent kijken. Hij gebruikte wel eens een
verzonnen naam, maar dat leek hem in dit geval niet
zo’n slim idee. De manier waarop de man hem benaderde stond hem helemaal niet aan.
‘Juist ja.’ Henry glimlachte en liet zijn hand los. ‘Een
onderwerp voor een andere keer misschien.’
Achter Henry Duevall stapte een oudere man uit de
auto. Zijn uiterlijk deed nog het meest denken aan die
van een rechercheur uit een oude politiefilm. Zo één
die op het punt staat om met pensioen te gaan, maar
met alle geweld nog één zaak af wil ronden. Hij had
zelfs een lange pandjesjas aan en glanzend gepoetste
schoenen sierden zijn voeten. Gabriël kon niet voorkomen dat hij glimlachte, iets waar de jonge agent die
voor hem stond natuurlijk meteen op reageerde.
‘Vind je de hele situatie soms grappig, Gabriël?’
Henry Duevall stond meteen bijna neus aan neus met
hem en hij rekte Gabriëls naam spottend op.
Voordat Gabriël echter de kans kreeg om iets te zeggen, stond de oudere man al naast hem. Hij keek met
twinkelende ogen naar de jongere politieagent. ‘Had
je niet heel even kunnen wachten, Henry? Je partner
is tenslotte al een oude knar.’ Hij gaf de donkerharige man een klap op zijn schouder en draaide zich om
naar Gabriël en stak, nog steeds vriendelijk, zijn hand
uit naar Gabriël. ‘En dit moet de ooggetuige zijn. Liam
Helmsley.’
Gabriël pakte de hand aan en zei snel: ‘Gabriël.
Geen achternaam, gewoon Gabriël.’
De oudere politieagent keek zijdelings naar zijn collega en rolde met zijn ogen. Blijkbaar kon hij haarfijn
merken dat Henry al genoeg tegen Gabriël had ge-
18
zegd. Of het was gewoon een geval van gemene agent
en vriendelijke agent natuurlijk. Gewoon een manier
om informatie te verkrijgen. Hij was meteen weer op
zijn hoede. Liam Helmsley zou ongetwijfeld precies
dezelfde vragen stellen als Henry had gesteld. Alleen
met een hele andere ondertoon.
Natuurlijk zou hij hen vertellen wat hij wist, maar
hij kon ze niet alles vertellen. Ze zouden hem nooit
geloven. Het klonk als een zin uit een slechte sci-fi film,
maar in dit geval was het de bittere waarheid. Hij zou
nooit tegen iemand kunnen zeggen dat hij het loopmannetje van Magere Hein was. Ze zouden hem zo
snel in een gesticht stoppen dat zijn hoofd nog zou tollen wanneer ze met de shocktherapie begonnen. Gabriël schudde zacht zijn hoofd en richtte zijn aandacht
weer op de twee politieagenten voor hem.
Liam klopte al zijn zakken af op zoek naar een pen.
Naast hem hield Henry ongeduldig een notitieboekje
omhoog en tikte met zijn schoen op de stoep. Uiteindelijk vond Liam een pen in zijn één van zijn diepe
jaszakken en viste hem er triomfantelijk uit. ‘Dus, Gabriël,’ zei Liam terwijl hij zijn naam neerkrabbelde.
‘Wat heb je precies gezien dat ons onderzoek verder
kan helpen?’
Hij schudde langzaam zijn hoofd en zei voorzichtig:
‘Niet veel, meneer.’
Henry’s ogen vernauwden zich gevaarlijk, maar
Liam keek glimlachend op van zijn notitieboekje. ‘Alle
beetjes helpen. Alles dat je gezien of gehoord hebt kan
ons helpen om de dader op te pakken.’
Gabriël wierp een vluchtige blik op Henry, die zijn
blik nog niet afgewend had. Even twijfelde hij, maar
begon uiteindelijk toch te vertellen: ‘Ik was op weg
naar huis, toen ik een vrouw hoorde gillen in de steeg.
Ik ging kijken of ik kon helpen.’ Zijn blik gleed naar
19
de steeg, waar het nu wemelde van de politieagenten.
Voor hem schraapte Henry ongeduldig zijn keel en
Gabriël keek onwillig weer naar de twee mannen voor
hem. ‘Er kwamen vier mannen uit de steeg rennen...’
‘Hoe zagen ze eruit?’ blafte Henry dwars door de
zin.
Gabriël kromp in elkaar. Deze man was erg opdringerig, iets dat hij niet tot een goede eigenschap rekende. Uiteindelijk zuchtte hij en zei op gedempte, haast
onzekere toon: ‘Het was donker en ik schrok. Zo goed
heb ik ze niet gezien. Ze waren blank, denk ik. Misschien licht getint?’
‘Heb je enig idee hoe oud ze ongeveer waren, jongen?’
Ja! Ik weet alles over ze! Ik weet hoe ze heten, hoe
oud ze zijn en hoe hun toekomst uitgespreid zal worden door de tijd! Ik kan u zelfs vertellen hoe ze zullen
eindigen, aangezien ik daar hoogst waarschijnlijk bij
zal zijn. U wilt het niet echt weten, meneer, dacht Gabriël verbolgen, maar schudde alleen zijn hoofd. ‘Sorry
meneer, ik heb geen flauw idee. Eigenlijk hoopte ik dat
ik die arme vrouw kon helpen, maar het heeft geen
enkel verschil gemaakt.’
Liam knikte medelevend en kneep troostend in
Gabriëls schouder. Daarna krabbelde hij nog een paar
dingen in zijn notitieboekje. Het bleef even stil, maar
toen de politieagent weer opkeek zei hij: ‘Goed jongen.
Ik wil je naam, adres en telefoonnummer opschrijven.
Vervolgens word je uitgenodigd om een formele getuigenis af te leggen op het bureau.’
Gabriël knikte en gaf snel alles op. Het telefoonnummer was van één van zijn buren, maar zij vond het
niet erg als Gabriël haar nummer gebruikte. Hij wilde
nu eigenlijk zo snel mogelijk weg van hier. Hij had het
koud en was moe. Daarnaast zat hij onder het bloed
20
en had hij viezigheid zitten op plekken die hij niet wilde erkennen. Hij had zich dan ook al half omgedraaid
toen Henry ineens zei: ‘Oh ja, Gabriël?’
Met een vragende uitdrukking op zijn gezicht
draaide Gabriël zich weer terug naar de politieagent.
Die haalde een doorzichtige zak uit de zak van zijn uniform en vouwde hem open. Vervolgens keek hij met
een geamuseerde glimlach op en hield de zak open
terwijl hij zei: ‘Jouw trui is bewijsmateriaal.’
Is hij helemaal gek geworden? Hij had helemaal geen
jas aan! En wanneer hij zijn trui af zou geven dan zou
hij het gegarandeerd nog kouder krijgen. Hij moest
nog de halve stad door en had niet eens een hemd aan
onder de trui. Het was dan ook die gedachte die ervoor
zorgde dat hij vroeg: ‘Brengt u mij dan ook naar huis?
Ik word ongetwijfeld slachtoffer van het één of ander
wanneer ik halfnaakt de stad door moet.’ Hij sloeg zijn
armen over elkaar en zijn wenkbrauwen gingen een
fractie van een centimeter omhoog.
Even leek de politieagent van zijn stuk gebracht,
maar na een moment knikte hij en wees naar de auto.
‘Trek maar uit, dan help ik je in de wagen. De trui moet
echter uit voordat je instapt, anders moet het bewijsmateriaal vernietigd worden.’
Gabriël wierp één giftige blik op de donkerharige
politieagent en zag dat deze een schaar in zijn handen had. Natuurlijk mocht hij zijn trui niet zomaar
uittrekken, maar moest deze losgeknipt worden. Hij
stak zijn armen uit en probeerde vooral niet naar de
bron van zijn irritatie te kijken terwijl hij vroeg: ‘Wil
je mijn broek ook hebben, aangezien ik haar vast heb
gehouden?’
Henry trok met brede gebaren latex handschoenen
aan en knipte de trui los. Hij propte hem in de zak,
waar in het rood “bewijsmateriaal” op geschreven
21
stond. Vervolgens nam hij de versleten spijkerbroek
kritisch op. Op de bovenbenen was niet alleen modder
te zien, maar ook vuil en andere vlekken die niet echt
te herkennen waren. Het duurde even, maar uiteindelijk verscheen er een flauwe glimlach op Henry zijn
gezicht. ‘We zullen de broek ook mee moeten nemen.’
‘Jeetje Gabe! Wat is er met jou gebeurd? Ben je overvallen of zo?’ vroeg een heldere stem op het moment
dat Gabriël de deur naar zijn een kamerappartement
wilde openen.
Gabriël zuchtte en draaide zich om naar zijn buurvrouw, waarbij zij goed zicht kreeg op zijn haast volledig ontkleedde staat. Hij had gehoopt dat hij dit gesprek kon ontlopen, maar soms had hij het vermoeden
dat zijn roodharige buurvrouw op haar buik voor de
deur lag. Ze keek vast onder het kiertje van de deur
door en sprak iedereen aan die voor haar deur langs
liep. Er was namelijk op geen andere manier mogelijk
dat ze altijd wist wanneer hij door de gang liep.
Ze sloeg met een sceptische blik op haar gezicht
haar armen over elkaar. ‘Ben je overvallen?’
In principe zat ze er helemaal niet zo ver naast met
de stelling dat hij beroofd zou zijn, maar hoe legde hij
uit dat het een politieagent was geweest? Simpel, niet.
Daarom wist hij een geruststellende glimlach voort te
brengen en zei alleen: ‘Zoiets.’ Na die woorden draaide hij zich weer om naar zijn deur en draaide de deurknop naar rechts. De deur ging langzaam en piepend
open, maar voordat hij naar binnen kon stappen tikte
zijn buurvrouw met haar cowboylaars op de vloer. ‘Je
geeft weer vage antwoorden, Gabriël.’
Met een plotselinge grijns keek Gabriël over zijn
schouder. Hij liet de grijns verflauwen en keek haar
strak aan. ‘Er is niets ergs gebeurd, Uri, maar het kan
22
zijn dat de politie belt voor mij. Zou je dan een boodschap aan willen nemen?’
Ze knikte zwijgend.
Gabriël draaide zich weer om naar de deur. Uri was
eraan gewend dat hij lang niet alles kon vertellen, hoe
graag hij dat ook zou willen. Hoe graag zij dat ook zou
willen, want terwijl hij over de drempel stapte hoorde hij haar mompelen: ‘Ooit zal je me alles vertellen,
Gabe, ooit.’
Met een dof geluid sloot Gabriël de deur en schoof
de haak erop. Hij hoopte dat hij nooit alles hoefde te
vertellen. Dat hield namelijk niet veel goeds in, als hij
dat wel moest doen.
23