Bestemmingsplan - Bewonersvereniging

Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling, afdeling Gebiedsontwikkeling
TIO
KE
N
ST
PL
AN
OR
PA
PA R
PA RK
PA RKE
RK
ER
ER
W
WA
T
Bestemmingsplan
LV STA
SO
S P OEN
E
WA
TE
R
HU
EE
TH
ER
VE
AT
RK
E
TS
5LMQHQEXUJ8WUHFKW
GHFHPEHU
ST
RA
WA
TE
R
ST
UI
S
AT
UIT
IS
OE T H
VE
E
R
G
N
AN
IO R
A
P
A
A
N
G
R
R
A
S
L
KE
KE GEBO
LE
PL T
VIJ
RE
A
V
N
ER UW M RA NTSO
PL
NI
AN
S
N
S
E
E
T
T H IL
N
AD TSO
P
TU
G
T
L
UIN SV
OR V
E
TU IN
E
ILL
S
E
D
I
T
C
I
R
N
N
A
A
TU
A
E
T
D
K
U
T
TU IN
IN SVIL
E
B
P
A
R
L
I
E
TA
LA
AN
AN
I
R
UINN
X
L
TS
DG
K
IST
G
H
OE
A
A
R
A
PA
N
N
O
A
N
N
EN
DP
PA RKE NT G
N
R
ST
LA
R
R
D
RO A
K
O
E
WA E
A
N
T
E
OK IL
S
O
WA TER REN
L
V
K
R
TE
RK
AN
R
ST
NS
Rijnenburg, Utrecht
Inhoudsopgave Toelichting
Hoofdstuk 1
Inleiding
9
1.1
Doelstelling
9
1.2
Ligging
1.3
Vigerende
1.4
Bestemmingsplanmethodiek
11
1.5
Leeswijzer
11
en begrenzing
Hoofdstuk 2
plangebied
9
plannen
10
Relevante beleidskaders
2.1
Rijksbeleid
2.2
Provinciaal
2.3
Gemeentelijk
2.4
Conclusie
Hoofdstuk 3
13
13
en regionaal
beleid
13
beleid
17
21
Planbeschrijving
3.1
Inleiding
3.2
Historische
3.3
Huidige
3.4
Planbeschrijving
23
23
context,
monumentale
en beeldbepalende
panden
situatie
Hoofdstuk 4
23
25
29
Onderzoek en randvoorwaarden
35
4.1
Inleiding
4.2
Milieu-effectrapportage
4.3
Geluidhinder
35
4.4
Bedrijven
37
4.5
Geur
4.6
Externe
4.7
Luchtkwaliteit
40
4.8
Bodem
40
4.9
Flora en fauna
44
4.10
Water
47
4.11
Archeologie
48
4.12
Kabels
51
4.13
Kwaliteit
4.14
Gezondheidsaspecten
4.15
Ladder
Hoofdstuk 5
35
35
38
en leidingen
van de leefomgeving
van duurzame
Economische
Maatschappelijke
53
54
verstedelijking
Uitvoerbaarheid
5.2
6.1
Milieu Beoordeling
38
veiligheid
5.1
Hoofdstuk 6
en Strategische
uitvoerbaarheid
54
57
57
uitvoerbaarheid
57
Juridische plantoelichting
59
Inleiding
2 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
59
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
6.2
Wet algemene
bepalingen
6.3
Planvorm
6.4
Opbouw
Regels
6.5
Regeling
bijbehorende
6.6
Systematiek
6.7
Artikelsgewijze
omgevingsrecht
59
59
59
bouwwerken
van de bestemming
61
Wonen
62
toelichting
6.8
Omgevingsvergunning
werkzaamheden
voor het uitvoeren
63
van werken,
geen bouwwerk
zijnde,
of van
68
6.9
Lijst van horeca-activiteiten
68
6.10
Handhaving
68
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
3
Inhoudsopgave Bijlagen toelichting
Bijlagen toelichting
]LHDSDUWELMODJHERHN
Bijlage 1
Akoestisch onderzoek
73
Bijlage 2
Waterparagraaf
99
Bijlage 3
Cultuurhistorische landschapsanalyse
115
Bijlage 4
Verantwoording externe veiligheid
177
Bijlage 5
RBM II rapport Rijnenburg
187
Bijlage 6
Kwantitatieve risico-analyse
213
Bijlage 7
Inventarisatie bedrijven
243
Bijlage 8
Nota van vooroverleg
247
Bijlage 9
Vormvrije merbeoordeling
259
Bijlage 10
Flora en faunaonderzoek
263
4 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Inhoudsopgave Regels
Hoofdstuk 1
Inleidende regels
298
Artikel
1
Begrippen
298
Artikel
2
Wijze van meten
307
Hoofdstuk 2
Bestemmingsregels
309
Artikel
3
Agrarisch
309
Artikel
4
Agrarisch
Artikel
5
Bedrijf
Artikel
6
Bedrijf
Artikel
7
Groen
318
Artikel
8
Horeca
319
Artikel
9
Leiding
Artikel
10
Recreatie
319
Artikel
11
Verkeer
320
Artikel
12
Water
Artikel
13
Water - Waterstaatkundige
Artikel
14
Wonen
Artikel
15
Leiding
- Gas
323
Artikel
16
Leiding
- Hoogspanningsverbinding
324
Artikel
17
Leiding
- Riool
325
Artikel
18
Waarde
- Archeologie
326
Artikel
19
Waarde
- Cultuurhistorie
326
Artikel
20
Waarde
- Landschap
326
Artikel
21
Waterstaat
- 1
312
316
- Nutsvoorziening
318
- Afsluiterlocatie
319
321
functie
321
321
- Waterkering
327
Hoofdstuk 3
Algemene regels
328
Artikel
22
Anti-dubbeltelregel
328
Artikel
23
Algemene
bouwregels
328
Artikel
24
Algemene
gebruiksregels
328
Artikel
25
Algemene
regel omtrent
Artikel
26
Algemene
aanduidingsregels
328
Artikel
27
Algemene
afwijkingsregels
329
Artikel
28
Algemene
wijzigingsregels
329
(fiets)parkeren
328
Hoofdstuk 4
Overgangs- en slotregels
330
Artikel
29
Overgangsrecht
330
Artikel
30
Slotregel
330
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
5
Inhoudsopgave Bijlagen regels
Bijlagen regels
331
Bijlage 1
Lijst van Horeca-activiteiten
332
Bijlage 2
Lijst van Bedrijven 'functiemenging'
335
6 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Toelichting
actualiseringsbestemmingsplannen
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
7
8 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Hoofdstuk 1
1.1
Inleiding
Doelstelling
Het voornemen tot het opstellen van het bestemmingsplan Rijnenburg komt voort uit de plicht om voor het
gebied een actueel bestemmingsplan op te stellen. Het bestemmingsplan richt zich voornamelijk op het
beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur. Met dit
bestemmingsplan wordt aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de
gemeente, waarbij wordt gestreefd naar uniformiteit van bestemmingen en regelgeving.
Relatie met eerdere besluitvorming
Op 18 februari 2010 heeft de gemeenteraad van Utrecht de Structuurvisie Rijnenburg vastgesteld. Het
uitgangspunt van deze structuurvisie is het transformeren van een groot deel van het plangebied, dat nu een
gemengd karakter (agrarische - en woonfunctie) heeft. Hierbij zijn een aantal deelgebieden onderscheiden:
Rijnenburg;
Reijerscop;
Lange Vliet/IJsselwetering.
De gemeente heeft het voornemen om het gebied Rijnenburg te ontwikkelen als woon-werkgebied. In de
structuurvisie is een ontwikkeling van circa 7000 woningen en circa 90 hectare bedrijvigheid voorzien.
Reijerscop behoudt in hoofdzaak zijn agrarische functie en Lange Vliet/IJsselwetering krijgt een recreatieve
invulling.
Onder de huidige economische omstandigheden kan geen uitvoering gegeven worden aan het in de
structuurvisie Rijnenburg neergelegde ruimtelijke beleid. Ook het collegeprogramma 2014-2018 gaat uit van
het vooralsnog handhaven van de bestaande situatie in dit gebied. De structuurvisie wordt daarom dan ook
niet in dit bestemmingsplan vertaald in een juridisch-planologische regeling.
1.2
Ligging
en begrenzing
plangebied
Het plangebied is gelegen aan de zuidwestkant van Utrecht. Het plangebied wordt begrensd door Reijerscop
en de Heycopperkade aan de noordzijde, de Ringkade/Rijksweg A2 aan de oostkant van het plangebied en
de gemeentegrens met de gemeente IJsselstein aan de zuidwestkant van het plangebied. De
gemeentegrenzen van de gemeente Woerden en Montfoort vormen de westelijke begrenzing van het
plangebied.
De plangrenzen van het bestemmingsplan sluiten aan op die van recente juridisch-planologische regelingen.
Tevens is er rekening gehouden met toekomstig te vervaardigen bestemmingsplannen.
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
9
Afbeelding 1.1 Ligging en begrenzing plangebied
1.3
Vigerende
plannen
Voor een groot deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan Rijnenburg, vastgesteld door de raad op
24 juni 1982 en goedgekeurd door GS op 27 september 1983.
Voor het overige deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan Vleuten De Meern, landelijk gebied,
vastgesteld op 18 juni 1974 en goedgekeurd door GS op 11 juli 1975.
Daarnaast is een aantal wijzigingsplannen vastgesteld c.q. vrijstellingsprocedures gevolgd:
Nedereindseweg 509 – beëindiging agrarische bedrijfsvoering en wijziging naar wonen;
Nedereindseweg 578 – beëindiging agrarische bedrijfsvoering en wijziging naar wonen;
Reijerscop 16a – vestiging van een bedrijf met bedrijfswoning;
Nedereindseweg 582 - beëindiging agrarische bedrijfsvoering en wijziging naar wonen.
10 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
1.4
Bestemmingsplanmethodiek
Het bestemmingsplan richt zich op de actualisering van het ruimtelijk beleid voor Rijnenburg. De bestaande
ruimtelijk-functionele structuur vormt de basis. Aan de te verwachten ontwikkelingen de komende 10 jaar
wordt, voor zover wenselijk en mogelijk, ruimte geboden. Er worden op maat gesneden regelingen
geformuleerd ter bescherming van specifieke kwaliteiten of juist om voldoende flexibiliteit naar de toekomst
toe te kunnen bieden (bijvoorbeeld rekening houden met voorzienbare nevenactiviteiten).
Ten aanzien van gebieden waar mogelijk veranderingen zullen gaan plaatsvinden heeft de gemeenteraad op
1 september 2005 besloten dat deze veranderingen alleen in een op "beheer" gericht bestemmingsplan
worden meegenomen wanneer de ontwikkelingen voldoende uitgekristalliseerd zijn. In alle andere gevallen zal
aan deze gebieden een conserverende bestemming worden gegeven, die zoveel mogelijk aansluit bij de
geldende bestemming en het bestaande (legale) gebruik.
Deze keuze hangt samen met de opdracht van de gemeenteraad, om de gehele gemeente Utrecht te voorzien
van moderne, actuele bestemmingsplannen. Wachten op nu nog onzekere bouwplannen houdt het plan- en
besluitvormingsproces van op beheer gerichte bestemmingsplannen teveel op. Deze methode draagt er aan
bij dat het bestemmingsplan, ondanks de complexiteit van het plangebied, binnen een korte periode
vastgesteld kan worden.
Overigens is het wel zo dat, indien zich actuele ontwikkelingen voordoen tijdens de planprocedure, telkens
overwogen zal worden of en hoe deze ontwikkelingen in het bestemmingsplan alsnog kunnen worden
betrokken. Toekomstige ontwikkelingen worden dus niet op voorhand afgewezen. Als de ontwikkeling niet in
het bestemmingsplan kan worden opgenomen volgt een afzonderlijk planvormingstraject en een afzonderlijke
planologisch-juridische procedure. Uitvoering ervan zal dus te zijner tijd mogelijk gemaakt moeten worden
met behulp van een herziening van het bestemmingsplan.
1.5
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 worden de relevante beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau aangehaald.
In hoofdstuk 3 worden de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied beschreven. De diverse
noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 4 aan bod.
Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 6 komt tot slot de
juridische toelichting op de planregels aan bod.
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
11
12 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Hoofdstuk 2
Relevante beleidskaders
In dit hoofdstuk is het voor dit bestemmingsplan relevante lokale, regionale, provinciale en Rijksbeleid
beschreven.
2.1
Rijksbeleid
Structuurvisie
Infrastructuur
en Ruimte (SVIR)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie vervangt
onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak.
Het Rijk wil dat de van nature aanwezige economische groeikracht maximaal benut wordt. De ambitie voor
2040 draait in dat licht om leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid.
De stad Utrecht maakt deel uit van de MIRT-regio Utrecht (Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en
Transport). Deze regio beslaat de provincie Utrecht en is onderdeel van het gebied 'Noordvleugel van de
Randstad'.
Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met ecologische en archeologische waarden op
basis van de Flora- en faunawet en het Verdrag van Malta. In hoofdstuk 4 is aangegeven hoe met deze
aspecten is omgegaan.
2.2
Provinciaal
en regionaal
beleid
2.2.1
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Provinciale ruimtelijke Verordening
Het provinciale en regionale beleid dat van toepassing is op dit plangebied zijn de Provinciale Ruimtelijke
Structuurvisie en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013- 2028 (2013) en de Ontwikkelingsvisie van
NV-Utrecht (samenwerkingsverband tussen Hilversum, Amersfoort en Utrecht en omliggende regio).
De bovenvermelde nota's vullen elkaar aan: er wordt gekozen voor een beheerste groei door verdere
verdichting van het stedelijke gebied om zo de landschappen te sparen.
Via het ruimtelijk beleid wil de provincie bijdragen aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving,
waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De twee belangrijkste beleidsopgaven
van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) richten zich op het aantrekkelijk houden van de provincie
Utrecht als vestigingsplaats. Het accent ligt op de binnenstedelijke opgave. De provincie wil ten minste 2/3
van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Tevens wil de provincie de kwaliteit van het landelijk
gebied behouden en versterken. Een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van
landschap, natuur en recreatieve voorzieningen is zowel in het belang van het landelijk gebied zelf, als van
het stedelijk gebied.
Cultuurhistorische hoofdstuctuur
Langs de Meerndijk bevindt zich een zone die onderdeel is van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur
Archeologie (CHS Archeologie). Het provinciaal beleid richt zich op duurzaam behoud en beheer van de
archeologische resten in de bodem. Dit betekent dat gemeenten in bestemmingsplannen regels dienen op te
nemen die het behoud van de aanwezige archeologische waarden waarborgen.
Groene Hart
Het plangebied is onderdeel van het Landschap het Groene Hart. Het provinciaal beleid richt zich op het
beschermen van de kernkwaliteiten van het landschap. Bij planontwikkelingen dienen gemeenten voorwaarden
te stellen die gericht zijn gericht op het beschermen en versterken hiervan. Voor het landschap het Groene
Hart gaat het om de openheid, het (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.), de
landschappelijke diversiteit en rust en stilte. Bij ruimtelijke ontwikkelingen vormt de Kwaliteitsgids voor de
Utrechtse Landschappen, katern Groene Hart, een uitgangspunt voor de landschappelijke inpassing.
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
13
Landbouwgebied
Het plangebied is aangemerkt als landbouwgebied, met uitzondering van een zone ten oosten van de
Meerndijk, deze heeft een recreatieve aanduiding. De provincie hecht belang aan een economisch vitale en
duurzame landbouwsector. Tevens dienen de kernkwaliteiten van het landschap behouden en versterkt te
worden. Hiertoe dienen in het bestemmingsplan regels over de nieuwvestiging, omschakeling, nevenfuncties
en de maximale omvang van de agrarische bouwpercelen te worden opgenomen.
Voor het plangebied werkt de provincie niet mee aan de nieuwvestiging van bouwkavels voor intensieve
veehouderij, grondgebonden landbouw en glastuinbouwbedrijven.
In het provinciaal beleid is de maximum bouwperceelgrootte vastgesteld op 1,5 hectare. Dit maximum is
bepaald op basis van de huidige landbouwstructuur, de economische omvang van de landbouw, het Utrechtse
landschap, het milieu en het voorkomen van te omvangrijke veestallen. Voor het grootste gedeelte van de
Utrechtse landbouwbedrijven is deze maximum omvang voldoende. Als vanwege schaalvergroting een groter
bouwperceel nodig is, dan is onder voorwaarden een doorgroei naar 2,5 hectare mogelijk. Als voorwaarden
gelden dat de uitbreiding ruimtelijk aanvaardbaar is, waar de uitbreiding plaatsvindt in
waterbeschermingsgebieden, mag het belang van de waterwinning niet aangetast worden, voorzien wordt in
een goede landschappelijke inpassing, de uitbreiding draagt bij aan verbetering van het dierenwelzijn, de
uitbreiding draagt bij aan vermindering van de milieubelasting, en de uitbreiding draagt bij aan verbetering
van de volksgezondheid. Verwezen wordt naar hoofdstuk 3.4 van deze toelichting.
Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te kunnen behouden voert de provincie een terughoudend
beleid als het gaat om de ontwikkeling van niet aan het landelijk gebied gekoppelde functies.
Voor vrijkomende agrarische bedrijven richt het provinciaal beleid zich op sloop van overbodig geworden
bedrijfsbebouwing. Om dit te stimuleren is er in ruil voor sloop hiervan ruimte voor één of meer extra
woningen (ruimte-voor-ruimte) of voor een passende bedrijfsfunctie. Indien alle bedrijfsgebouwen worden
gesloopt en dit is ten minste 1000 m2 dan is één extra woning aanvaardbaar. Als 2.500 – 4.000 m2 wordt
gesloopt zijn twee extra woningen toegestaan en vanaf 4.000 m2 kunnen drie woningen worden gebouwd.
Drie woningen is ook het maximum. De woningen moeten op de kavel worden gebouwd, tenzij bouw op een
andere locatie leidt tot meer ruimtelijke kwaliteit. Als ten minste 50% van de bedrijfsgebouwen wordt gesloopt
is de vestiging van een niet-agrarisch bedrijf mogelijk. In bepaalde situaties kan hier vanaf worden geweken.
Er wordt vanuit gegaan dat bij functiewijziging op vrijkomende agrarische bedrijfspercelen de omliggende
grond in agrarisch gebruik blijft.
Niet-agrarische nevenactiviteiten in bestaande bebouwing zijn mogelijk. Hierbij kan gedacht worden aan
zorglandbouw, recreatie, kinderopvang, boerderij educatie, agrarische natuur- en landschapsbeheer en de
productie en verkoop van streekproducten. Deze activiteiten dienen ondergeschikt te zijn aan de agrarische
hoofdfunctie. Voor deze activiteiten moet bestaande bebouwing worden gebruikt. Nieuwbouw is alleen
mogelijk indien minimaal eenzelfde oppervlakte aan bebouwing wordt afgebroken. Verder is van belang dat
de erfinrichting en bedrijfsbebouwing landschappelijk goed inpasbaar zijn en omliggende agrarische
bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
Voor bestaande niet-agrarische bedrijven in het landelijk gebied is maximaal 20% uitbreiding van de
bebouwing mogelijk, als daarvoor een economische noodzaak bestaat.
Recreatiezone
Binnen het plangebied bevindt zich een deel van de recreatiezone Reijerscop, Meerndijk, Nedereindseweg,
Nedereindseplas. De verwachting is dat de recreatiebehoefte vanuit de steden de komende jaren verder
toeneemt. Het provinciaal beleid richt zich op het behouden en waar nodig versterken van bestaande
recreatieve voorzieningen, waarbij geen ontwikkelingen plaats kunnen vinden die behoud en realisatie van
recreatief groen belemmeren. Nieuwe ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden nadat er een integrale visie op
de ontwikkeling van de recreatiezone is gemaakt. De uitvoering van de rond Utrecht gelegen 'Recreatie om de
Stad' (RodS) gebieden gaat in herijkte vorm door.
14 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Afbeelding Recreatie om de Stad
Ook is een Ontwikkelingsperspectief Stadsgewest Utrecht in de maak. Dit is een handreiking voor
initiatiefnemers en gemeenten. In het perspectief zal in grove lijnen worden aangegeven waar wat voor
recreatieve voorzieningen mogelijk zijn. Het vormt de contouren van ontwikkelingsruimte.
Woningbouwopgave
In de PRS is een programma van 68.000 woningen opgenomen. Ruim 80 % van dit programma kan worden
gerealiseerd binnen de rode contouren. Daarmee wordt voldaan aan de ambitie om ten minste twee derde
deel in het bestaand stedelijk gebied (binnen de rode contouren) te realiseren. Het woningbouwprogramma is
tot stand gekomen na overleg met gemeenten, op basis van bestaande plannen en nog beschikbare
(binnenstedelijke) capaciteiten en de, grotendeels uit de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht voortkomende,
uitbreidingslocaties. De (gemiddelde) woningproductie in de afgelopen jaren en prognosecijfers over de
woningbehoefte zijn daarbij gebruikt als referentie. Het is een indicatief programma dat om de vier jaar
herijkt wordt op basis van de dan bekende gegevens en inzichten. Dit kan indien nodig leiden tot aanpassing
van het programma en de uitbreidingslocaties.
Voor de gemeente Utrecht wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 27.750 woningen. Van dit
programma zijn 22.750 woningen in het stedelijk gebied gesitueerd. Buiten de rode contour zijn in de polder
Rijnenburg tot 2030 7.000 woningen gepland, waarvan naar verwachting 5.000 woningen in de PRS-periode
(tot 2028) zullen worden gerealiseerd.
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
15
Rijnenburg
Het gebied Rijnenburg is op de kaart 'wonen en werken' van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)
aangewezen als toekomstige woon (en werk)locatie.
De uitbreidingslocaties waarover de provincie overeenstemming heeft met de gemeente en die de provincie
qua locatie ruimtelijk aanvaardbaar vindt, maar waarover nog geen ontwerp-planologisch besluit genomen is,
zijn aangeduid met een bol. Dit geldt ook voor Rijnenburg.
Om de locatie ruimtelijk mogelijk te maken is geen ontheffing van GS nodig. Wel moet de noodzaak van het tot
ontwikkeling brengen van de locatie worden onderbouwd conform de duurzame verstedelijkingsladder.
Voorts stelt de provincie enkele algemene ruimtelijke randvoorwaarden aan het concretiseren van deze
locaties. Als aan de voorwaarden wordt voldaan kan de gemeente zonder meer de locatie ontwikkelen.
Bij de planvorming voor Rijnenburg zal met verschillende aandachtspunten rekening moeten worden
gehouden. Voor het noordelijk deel van het gebied moet het stedenbouwkundig ontwerp en de inrichting
afgestemd worden op (zeer) natte omstandigheden en de geringe draagkracht van de bodem. Tevens moet
rekening worden gehouden met de waterveiligheid, omdat dit gebied in het geval van een overstroming snel
(en in het noordelijke deel tevens diep) onder water komt te staan. Essentieel is ook dat voorafgaand aan de
start van de ontwikkeling de ontsluiting van Rijnenburg via de weg (onder meer op de A2 en de A12) en met
het openbaar vervoer is geregeld. De provincie hecht grote waarde aan een blijvende inzet voor een
duurzame planontwikkeling door alle betrokken partijen.
Bovenstaande is in lijn met de woningbouwopgave die in de Ontwikkelingsvisie Noordvleugel 2015-2030 is
aangegeven. Uit onderzoek dat bij de voorbereiding van deze visie (2009) is verricht blijkt dat de bevolking
en het aantal huishoudens in de Utrechtse regio de komende jaren blijven groeien. De perfecte centrale
ligging in Nederland en een reeks van andere factoren maken dat de regio Utrecht voor veel mensen een
goede plek is om te wonen. Daardoor is er aanzienlijk meer vraag naar woningen dan aanbod. In ronde
cijfers: het aantal woningen in 2008 bedroeg 475.000. De streekplannen 2005-2015 voorzien in de bouw
van 75.500 woningen in het Noordvleugel Utrechtgebied. De behoefte in de periode 2015-2030 is 65.500
nieuwe woningen.
Hiervan zal ongeveer een vijfde deel in Almere gerealiseerd worden. Van de resterende woningen wordt
minimaal 66% binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd.
16 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
2.2.2
'De aantrekkelijke regio, Visie, Recreatie en toerisme
In de visie 'De aantrekkelijke regio, Visie Recreatie en Toerisme 2020' uit 2012 is aangegeven dat rondom de
stadsgewesten sprake is van een aantal intensief gebruikte recreatie- en natuurgebieden. Deze visie sluit aan
op de Provinciaal Ruimtelijke Structuurvisie. In planologische zin is er rondom de steden een zone van
'recreatiezones' aangewezen. Binnen de recreatiezone is er planologische ruimte voor recreatieve functies
aangegeven. In deze gebieden kan recreatie de belangrijkste functie worden. Er is echter nog geen concrete
planologische uitwerking van de visie, zodat uitgegaan wordt van de bestaande agrarische functie.
Zwemwater
In de provincie Utrecht zijn twee permanente zwemverboden ingesteld vanwege gevaar voor zwemmers. Voor
de Nedereindseplas geldt een zwemverbod.
2.2.3
Gebiedsvisie Stad en land Utrecht (2010)
De gebiedscommissie Stad en Land Utrecht, uitvoeringsorganisatie van de Provincie, die de uitvoering van de
Wet Inrichting Landelijk Gebied als belangrijkste taak heeft, heeft in april 2010 de Gebiedsvisie Stad en Land
Utrecht vastgesteld. In deze gebiedsvisie worden de doelstellingen van het Raamplan Groengebied UtrechtWest verbonden met de overige doelstellingen van de Agenda Vitaal Platteland. Daarnaast zijn gebieden rond
Nieuwegein en Vianen in de gebiedsvisie betrokken, deze waren nog niet opgenomen in het Raamwerk
Groengebied Utrecht-West. De missie is het ontwikkelen en onderhouden van een relatie tussen de stad en
het landelijk gebied, door behoud en versterking in de aanwezige variatie van landschapsbeelden;
ontwikkeling van een landelijk gebied waarin mensen zich welkom voelen.
2.2.4
Waterstructuurvisie en waterbeheerplan, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Het Waterbeheersplan van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden '(2010-2015) beschrijft de
doelstellingen en het beleid voor zowel het waterkwaliteits- als het waterkwantiteitsbeheer. Het beleid is
vooral gericht op het minimaliseren van wateroverlast en watertekort, het zoveel mogelijk voorkomen van het
inlaten van gebiedsvreemd water van minder goede kwaliteit, het tegengaan van verdroging en het bestrijden
van eutrofiëring. In de Waterstructuurvisie (2002) is een langetermijnvisie (voor 2050) en een middellange
termijnvisie (tot 2015) ontwikkeld voor een duurzamer waterbeheer in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen
die aan de orde zijn. In het plangebied speelt het ontwikkelen van een duurzaam stedelijk waterbeheer, voor
bestaand gebied. Het gaat dan met name om schoon water schoonhouden en zo lang mogelijk vasthouden,
infiltreren, afkoppelen, daar waar mogelijk aanleggen van een verbeterde gescheiden riolering en het
realiseren van voldoende waterberging. De effecten van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden door de
waterbeheerder afgewogen in een watertoets. Bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied wordt standaard
een watertoets toegepast. In dit bestemmingsplan zijn, behalve functiemenging op enkele locaties, geen
nieuwe ontwikkelingen voorzien.
2.3
Gemeentelijk
Structuurvisie
beleid
Rijnenburg
De structuurvisie Rijnenburg Wonen in het landschap gaat uit van het realiseren van een woon- en werkgebied
met 7.000 woningen en 90 hectare (bruto) bedrijvigheid.
Dit bestemmingsplan gaat echter uit van het bestemmen van de huidige situatie.
In het collegeprogramma 2014-2018 is vermeld dat geen geld en tijd wordt geïnvesteerd in de ontwikkeling
van Rijnenburg tot woon- en werkgebied.
Het gebied blijft vooralsnog een open weidegebied, bestemd voor agrarische productie en wonen, maar met
recreatieve en ecologische verbindingen.
Op basis van de nota Nieuwe ruimtelijke strategie voor Utrecht (door de raad vastgesteld in juni 2012) heeft
de gemeente besloten dat in de huidige economische situatie er voorlopig alleen in Leidsche Rijn en in de
bestaande stad ruimte is voor gebiedsontwikkeling en het bouwen van woningen en dat in die gebieden de
prioriteit ligt. Het uitvoeren van de structuurvisie Rijnenburg zou, voor zover al een rendabel plan te maken is,
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
17
druk leggen op de financiële haalbaarheid van bouwplannen in Leidsche Rijn. Daarom wordt de ontwikkeling
van Rijnenburg uitgesteld tot het economische klimaat weer ruimte biedt aan een dergelijke grootschalige
gebiedsontwikkeling.
Zodra de economische situatie weer ruimte biedt, zal de gemeente in samenspraak met bewoners en
ontwikkelende partijen de structuurvisie actualiseren.
Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht' (2004)
In de Welstandsnota Utrecht is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht
uitgevoerd zal worden. Dit betreft de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken. De
welstandsnota geeft beoordelingscriteria voor het toetsen van bouwaanvragen aan de redelijke eisen van
welstand in aansluiting op het bestemmingsplan. De Welstandsnota kent drie beleidsniveaus: 'Open', 'Respect'
en 'Behoud'. Voor veel voorkomende bouwwerken zijn in de Welstandsnota welstandscriteria, richtlijnen en
aanbevelingen opgenomen. Binnen het plangebied is het beleidsniveau 'Behoud' van toepassing op de
lintbebouwing van de Nedereindsweg, Ringkade, Heijcopperkade, Reijerscop en Meerndijk met uitzondering
van het wegrestaurant. Voor de open ruimte van weilanden geldt het beleidsniveau 'Respect'.
'Respect'
Bij het beleidsniveau 'Respect'-gebied wordt uitgegaan van het respecteren van de essentiële eigenschappen
van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristieken. Dit betekent:
samenhang en structuur van het stedelijke (en landelijke) beeld staat voorop;
respect voor het kenmerkende bebouwingsbeeld met zijn architectonische verschijningsvorm en;
nieuwe interpretaties, veranderingen en transformaties zijn mogelijk.
'Behoud'
Het beleidsniveau 'Behoud' richt zich op behoud en herstel van het aanwezige bebouwingsbeeld en het
versterken van de bestaande of historisch bepaalde karakteristiek van stedenbouwkundige, architectonische,
landschappelijke of cultuurhistorische aard. Dit betekent:
primaire oriëntatie op monumentale en beeldbepalende kwaliteiten en eigenschappen van de gebouwen;
authenticiteit staat voorop, zowel voor nieuwe als voor bestaande gebouwen;
geen nabouwen van maar voortbouwen op de historische context en
nieuwe interpretaties zijn mogelijk.
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (2005)
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente is voor de periode 2005-2020 vastgelegd in het
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP). Om een goede balans tussen bereikbaarheid, veiligheid en
leefmilieu te realiseren, worden de economisch belangrijke gebieden, de kerngebieden, via een aantal
verkeersassen goed bereikbaar gemaakt. In de overige gebieden, de verblijfsgebieden, en de gebieden rond
de overige verkeersassen krijgen veiligheid en leefmilieu prioriteit. De gemeente wil groei van mobiliteit
selectief faciliteren. In de piekuren wil de gemeente de groei van met name de automobiliteit afvlakken door
het totale vervoersnetwerk beter te benutten. Buiten de piekuren zorgt de gemeente dat de groeiende vraag
naar mobiliteit kan worden verwerkt. Dit beleid is vertaald naar een aantal netwerken voor auto, openbaar
vervoer, goederenvervoer en fiets.
In het GVVP is het bestaande fietsbeleid opgenomen. Het hoofdfietsnetwerk uit de nota 'Verder met de fiets'
(2002) en het regionale kernfietsnet uit het RVVP zijn overgenomen.
Langs de grenzen van het plangebied bevinden zich de snelwegen A12 en A2 die tot de hoofdstructuur van
het goederenvervoer horen. Het plangebied is via de Meerndijk, een primaire verkeersas, aangesloten op de
snelweg A12. Binnen het plangebied zijn er geen openbaar vervoerassen en -knooppunten.
In het plangebied zijn er hoofdfietsroutes langs de Heycopperkade, Meerndijk, het deel van de Ringkade dat
evenwijdig aan de A2 loopt en de Reijerscop. Deze fietsroutes sluiten aan op de hoofdfietsroutes vanuit
Leidsche Rijn en de omliggende gemeenten Nieuwegein, IJsselstein, Montfoort en Woerden.
18 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Ontwikkelingskader
Horeca Utrecht 2012 (2012)
De doelstelling van het ontwikkelingskader is het formuleren van de richting waarin, en de kaders waarbinnen,
de horecasector zich kan ontwikkelen in de stad Utrecht.
Voor Rijnenburg is geen profiel aangegeven.
Ontwikkelingskader
Detailhandel 2012 (2012)
Het Ontwikkelingskader Detailhandel 2012 beschrijft de wijze waarop de gemeente nu en in de komende
jaren de totstandkoming van detailhandelsplannen wil begeleiden, faciliteren en toetsen.
Utrecht kent een zorgvuldig opgebouwde en redelijk fijnmazige voorzieningenstructuur.
Rijnenburg ligt in het landelijk gebied en is aangewezen op winkelcentra in de omgeving.
Ontwikkelings- en toetsingkader grootschalige leisurevoorzieningen
gemeente Utrecht
2003-2015
Het ontwikkelings- en toetsingskader grootschalige leisurevoorzieningen dient leisureontwikkelingen in de
markt zoveel mogelijk te faciliteren. Hierbij wordt leisure gedefinieerd als: grootschalige commerciële en niet
commerciële (combinaties van) voorzieningen in de sectoren sport en recreatie, cultuur, welness,
uitgaan/entertainment en attracties.
In Rijnenburg ligt de Nedereindseplas. Hier bevindt zich hier een kunstskibaan met een viertal hellingen. Ook
is daar een wielercircuit voor trainingen en wedstrijden aangelegd voor mountainbike, fietscross, skaten en
skeeleren.
Vitale Stadswijken, functiewijziging in woonwijken
Met het vaststellen (2013) van het beleidskader 'Vitale stadswijken, functiemenging in woonwijken'
optimaliseert het college de flexibiliteit voor kleinschalig ondernemerschap in de Utrechtse stadswijken. Dit
met het doel de economische levendigheid in de Utrechtse wijken te vergroten en flexibiliteit en ruimte te
bieden aan kleinschalig ondernemerschap in de wijk. Dit zal onder meer resulteren in meer flexibiliteit voor
werken in de wijk in zowel bestemmingsplannen als bij het afwijken van bestemmingsplannen en in het
verruimen van de regeling Bedrijf en Beroep aan huis. De ambitie voor vitale stadswijken is geformuleerd in
de Economische Agenda Utrecht 2012-2018 die in maart 2012 is vastgesteld door de Utrechtse
gemeenteraad.
Rijnenburg is weliswaar geen 'stadswijk' , maar ook in dit gebied is het van belang de economische
levendigheid te vergroten.
Programma wijkeconomie en kleinschalig ondernemerschap
In het programma staat het stimuleren van het ondernemerschap in de wijken centraal door vakmanschap,
vestigingsklimaat en verbondenheid. Verschillende concrete maatregelen worden in het programma
voorgesteld.
Het bestemmingsplan biedt ruimte voor het uitoefenen van beroep- en bedrijf aan huis.
Groen en ecologie
Het Groenstructuurplan en het Meerjaren Groenprogramma (2006, 2007) heeft als centrale doelstelling het
verhogen van de kwaliteit van het stedelijk groen ten behoeve van de leefbaarheid van de stad. Gebleken is
dat een gevarieerde natuur- en soortendiversiteit in flora en fauna een grote bijdrage levert aan een positieve
waardering van het groen en de openbare ruimte door de bewoners. Om de natuurwaarden in het stadsgroen
te behouden en te verbeteren is het noodzakelijk dat er groene verbindingen zijn tussen het groene
buitengebied en het groen in de stad, en tussen groene kerngebieden onderling.
Naar aanleiding van het Groenstructuurplan is een afzonderlijk beleid voor de bomen en bomenlanen in
Utrecht ontwikkeld, omdat bomen een eigen ruimtelijke dimensie hebben en een aparte problematiek
kennen. Dit is het Bomenbeleid Utrecht, Verbeterde regelgeving voor beheer, behoud en ontwikkeling van
bomen (2009). Eén van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende
bomenstructuur voor de stad, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en
milieu. Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
19
gebeuren door waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aan te vullen om zo een
samenhangende structuur te creëren en door het verder verbeteren van de bomenstructuur door middel van
extra zorg voor beheer en onderhoud.
Verschillende delen binnen het plangebied zijn onderdeel van de stedelijke groenstructuur. Dit zijn de
Nedereindseweg, de Meerndijk, Ringkade en Nedereindseplas. De bomen langs de Nedereindseweg en
Meerndijk zijn onderdeel van de stedelijke bomenstructuur. Langs de Ringkade zijn er landschappelijke lijnen
die uit ecologisch opzicht opmerkelijk zijn.
Ambitiedocument "Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar" 2012
Het Ambitiedocument 'Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar', vastgesteld door de gemeenteraad op 3 juli
2012, geeft de hoofdlijnen aan waarlangs de doelen een aantrekkelijk en bereikbaar Utrecht kunnen worden
bereikt. De ambities voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn neergelegd in zeven beleidsprincipes:
de gebruiker centraal in het mobiliteitsbeleid;
kwaliteit in de openbare ruimte centraal stellen;
levendige centra op knooppunten;
de plaats bepaalt de mobiliteitskeuze;
RSS en HOV (tram) als basis OV-systeem;
de fiets als primair vervoermiddel in de stad;
de stedelijke verdeelring wordt stadsboulevard.
Voor Rijnenburg is in principe de fiets als primair vervoermiddel van belang vanwege de aansluiting op het
fietsnet.
Nota Stallen en Parkeren
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Hiermee is het nieuwe
parkeerbeleid van kracht. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de
benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht
geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de
verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook
fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en
maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.
In het plangebied Rijnenburg kan niet worden geparkeerd op de openbare wegen.
Nieuwe Ruimtelijke
strategie
Utrecht
Sinds het uitbreken van de crisis op de woningmarkt wordt er bij het stedelijke woningbouwprogramma meer
rekening gehouden met de afzetbaarheid en de investeringsmogelijkheden van ontwikkelende partijen. Dit is
vastgelegd in de Nieuwe Ruimtelijke Strategie Utrecht (NRSU, gemeente Utrecht, raadbesluit 5 juli 2012). In
overleg met marktpartijen, deskundigen in de vastgoedsector en de commissie Stad en Ruimte is een
ruimtelijke strategie opgesteld, noodzakelijk vanwege de sterk veranderde vraag op de vastgoedmarkt en
vanwege structurele veranderingen in de markt. Bij nieuwe initiatieven met moeilijk afzetbaar programma
wordt bekeken wat de concurrentie is met al bestaand programma (vooral grondexploitatieprojecten), voordat
medewerking wordt verleend. Met moeilijk afzetbaar programma wordt vooral het koopsegment en het dure
beleggershuursegment bedoeld, omdat hier sprake is van verminderde vraag door de economische situatie.
In het sociale huursegment daalt de productie sterk. Corporaties hebben op dit moment weinig
investeringsruimte en een toenemend probleem om financiering geborgd te krijgen. In het studentensegment
en middeldure huursegment neemt de investeringsbereidheid juist toe.
De doelstelling om op lange termijn door te groeien naar een stad van 400.000 inwoners blijft overeind en de
latente vraag blijft aanwezig, zoals uit de behoefte berekeningen blijkt. Alleen het tempo waarin de groei
plaatsvindt, zal trager zijn dan eerder werd aangenomen. Zo geldt voor Leidsche Rijn nog een opgave om
9700 woningen te bouwen.
Woonvisie Utrecht 2009-2019
20 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
In de Visie Wonen 2030 en daarop volgend de Woonvisie 2009-2019 zijn kaders geschetst voor het
woonbeleid voor de gemeente Utrecht op de lange termijn.
Ook hierin wordt beschreven dat de woningbehoefte veel hoger is dan het aanbod. De woonvisie gaat uit van
toevoeging van ruim 26.000 woningen in de periode van de woonvisie binnen de stadsgrenzen.
De speerpunten uit de woonvisie zijn:
1.
Kwantiteit, zoveel mogelijk verminderen van druk op de woningmarkt.
2.
Binnenstedelijk bouwen met hoge kwaliteit
3.
Doorstroming, toegankelijkheid en doelgroepen
4.
Kwaliteit woningvoorraad
5.
Stad van Kennis en Cultuur
De woningbehoefte is nog steeds groot, maar de vraag is tijdelijk afgenomen, als gevolg van de crisis en
veranderingen in de woningmarkt. Er is nog steeds een latente vraag en op termijn zullen we doorgroeien
naar een stad van 400.000 inwoners. In de provinciale structuurvisie wordt ook steeds uitgegaan van
Rijnenburg. De gemeente Utrecht heeft in 2009 Rijnenburg nog in de woonvisie voor de stad opgenomen als
logische locatie.
In gang gezette ontwikkelingen en reeds lopende processen wil de gemeente faciliteren en tot een goed eind
brengen. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de toekomstbestendigheid van de stad.
Het gemeentelijk woonbeleid kiest daarnaast als speerpunt voor het bouwen met hoge kwaliteit binnen
bestaand stedelijk gebied. Dit sluit ook aan bij de Ladder voor Duurzame verstedelijking zoals deze in het
Besluit ruimtelijke ordening is verankerd.
2.4
Conclusie
Uit de beschrijving van het relevante rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid blijkt dat het
gebied in beginsel een rol heeft als landbouwgebied. Dit bestemmingsplan neemt de bestaande
ruimtelijke-functionele structuur op die binnen het bestaande beleid past.
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
21
22 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Hoofdstuk 3
Planbeschrijving
3.1
Inleiding
3.1.1
Korte beschrijving deelgebieden plangebied
In het plangebied kunnen drie deelgebieden onderscheiden worden: de polder Reijerscop ten westen van de
Meerndijk, de polder Rijnenburg (inclusief Lange Vliet) ten oosten van de Meerndijk en ten noorden van de
Nedereindseweg en tenslotte het gebied IJsselwetering (inclusief het recreatiegebied Nedereinseplas). Deze
deelgebieden hebben overwegend een agrarisch karakter. In dit hoofdstuk wordt met "Rijnenburg" verwezen
naar het hele plangebied, tenzij uitdrukkelijk anders vermeld is.
3.1.2
Leeswijzer
Dit hoofdstuk geeft een onderbouwing van de bestemmingsregeling. In paragraaf 3.2 wordt de historische
context geschetst en wordt aangegeven waar monumentale en beeldbepalende panden aanwezig zijn. In
paragraaf 3.3 wordt aan de hand van een ruimtelijke en functionele analyse de huidige situatie beschreven. In
paragraaf 3.4 staat de planbeschrijving die, met de conclusies van de eerder paragrafen de basis vormt voor
de juridische regeling.
3.2
Historische
context,
3.2.1
Historische ontwikkeling
monumentale
en beeldbepalende
panden
De eerste sporen van bewoning in het gebied dateren uit de ijzertijd van 250 tot 12 voor Chr. De eerste
bewoners vestigden zich op de oeverwallen langs de toenmalige stroomgeul van de rivier. Ook vinden we
bewoning op de oude stroomruggordels.
Uit de Romeinse tijd (12 voor Chr. - 450 na Chr.) zijn verschillende nederzettingssporen gevonden rond
Rijnenburg, zowel Romeinse als inheemse nederzettingen. Rijnenburg ligt niet ver ten zuiden van de 'Limes',
de noordelijke grens van het Romeinse Rijk op de oeverwal van de Rijn. De Romeinen hadden ten zuiden van
deze grens een weg aangelegd en deze had naast verdedigingswaarde ook een functie in het sociale en
economische verkeer. Rond de Limesweg lagen niet alleen Romeinse soldaten gelegerd. Er ontstonden
complete Romeinse nederzettingen. Door de gunstige opbouw van de bodem van Rijnenburg was het gebied
een groot deel van het jaar geschikt voor landbouw. De Meerndijk ligt op de plaats van een vroegere
watergang. Mogelijk betreft het hier het door de Romeinen gegraven kanaal. Vanaf de derde eeuw na Chr.
verlieten de inheemse bewoners hun nederzettingen.
Gedurende honderden jaren na de Romeinse tijd lijkt Rijnenburg daarna niet bewoond te worden. Pas
halverwege de middeleeuwen – vanaf de tiende eeuw – ging men weer wonen in het gebied en werden de
gronden weer gebruikt als landbouwgrond. Vanaf de 11de eeuw is het gebied ontgonnen en verkaveld. Er
was sprake van een georganiseerde manier van verkavelen, cope-ontginning genoemd. Men hield een strak
verkavelingspatroon aan dat bestond uit ontginningsstroken van circa 1250-1300 m lang en circa 110-115
m breed. De Nedereindse Weg heeft hierbij gediend als ontginningsbasis. In Rijnenburg is deze manier van
copeverkaveling gaaf bewaard gebleven. Voor het huidige wegenstelsel werd ook vanaf de 11de eeuw de
basis gelegd. Deze werden aangelegd op de hoge, droge stroomruggen.
De Meerndijk is vanaf de late middeleeuwen de belangrijkste verbindingsroute van Utrecht naar Gouda en
Rotterdam. De Nedereindse Weg en de Reyerscopper Dijck waren belangrijk voor plaatselijk en regionaal
verkeer.
Naast verbindingsroute fungeerde de Meerndijk ook als dwarsdijk en westelijke grens van het
Grootwaterschap Woerden. Het was feitelijk de waterstaatkundige grens tussen Utrecht en Holland. Bij een
van de talrijke dijkdoorbraken van de Lekdijk Benedendams, dus stroomafwaarts van Wijk bij Duurstede,
waarbij het gebied tot aan de Meerndijk onder water kwam te staan, is, vermoedelijk in de 15e of in het
begin van de 16e eeuw, een wiel ontstaan. Dit is een uiterst belangrijk cultuurlandschappelijk relict.
Vanaf de 12de eeuw lagen er in Rijnenburg tenminste 3 weerbare huizen, waarvan 2 ridderhofstad waren.
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
23
Ridderhofsteden bestonden vrijwel altijd uit een woontoren met singelgracht. Deze weerbare huizen zijn
alledrie zijn in de loop der eeuwen verdwenen. 'Rijnenburg' was de grootste van de drie. Het gebied dankt
waarschijnlijk zijn naam aan dit huis. Rijnenburg en Rhijnenstein waren gelegen aan de zuidkant van de
Nedereindseweg, direct ten westen van waar nu het viaduct van de A2 de Nedereindseweg kruist. Everstein
lag aan de noordzijde van de Nedereindseweg. De plaats van Everstein is nog goed herkenbaar in de vorm
van een eilandje met daaromheen de voormalige kasteelgracht op het erf van Nedereindseweg 540.
Midden in de polder Rijnenburg, aan de Galecopper wetering ligt een eendenkooi die in 19e eeuw al op
kaarten is ingetekend.
Het gebruik van de gronden is in de loop der eeuwen veranderd van grotendeels akkerbouw naar veeteelt.
Dit heeft te maken met problemen met de grondwaterstand.
De aanleg van de autowegen A12 en A2 heeft het gebied enorm veranderd. Het gebied kwam geïsoleerd te
liggen en de Nedereindseweg werd doorkruist door de A2. Het doorgaande verkeer tussen De Meern en
Nieuwegein koos nu vaker voor de snelwegverbinding in plaats van de route over Nedereinseweg.
Sinds de tweede helft van de 20ste eeuw zijn de boerderijen en schuren steeds meer in gebruik genomen
voor opslag, werkplaats, en andere activiteiten. In het zuiden van het gebied is de Nedereindse plas
gegraven. Deze is in gebruik als recreatiegebied.
Het trafostation in de Heijcopse Polder en de bijbehorende hoogspanningsmasten beheersen nu samen met
de snelwegen en de skyline van Utrecht de horizon van Rijnenburg.
3.2.2
Monumenten, beeldbepalende elementen en cultuurhistorie
3.2.2.1
Monumenten
In Rijnenburg staat een aantal rijksmonumenten. Via de Monumentenwet en de gemeentelijke
monumentenverordening is verbouwing en sloop van deze panden gereguleerd en worden de belangen vanuit
het oogpunt van cultuurhistorie en monumentenzorg meegewogen. Het doel van deze bescherming is de
instandhouding van monumentale waarden. Het betreffen:
Adres
Status
Wijk
Buurt
Aantekening
gemeentelijk
monument
NEDEREINDSEWEG 0502/0504 Rijksmonument
NEDEREINDSEWEG
Rijksmonument
0509/0509B
NEDEREINDSEWEG 0512
Rijksmonument
NEDEREINDSEWEG 0514
Rijksmonument
NEDEREINDSEWEG 0543
Rijksmonument
NEDEREINDSEWEG 0556
Rijksmonument
10
32
voorh VDM
10
10
41
41
Boerderij; voorheen Nieuwegein
Boerderij; voorheen Nieuwegein
10
10
10
10
41
41
41
41
NEDEREINDSEWEG 0578
Rijksmonument
10
41
REIJERSCOP 0010
gemeentelijk
monument
gemeentelijk
monument
gemeentelijk
monument
gemeentelijk
monument
gemeentelijk
monument
10
32
Boerderij; voorheen Nieuwegein
Boerderij; voorheen Nieuwegein
Boerderij; voorheen Nieuwegein
Boerderij; voorheen Nedereindseweg 108
Nieuwegein
Boerderij; voorheen Nedereindseweg 122
Nieuwegein
boerderij; voorh VDM
10
32
10
32
boerderij 'Tot nut en genoegen'; voorh
VDM
boerderij 'Stapel Nissen'; voorh VDM
10
32
gemeentehuis; voorh VDM
10
41
Boerderij
MEERNDIJK 0007
REIJERSCOP 0021
RIJKSSTRAATWEG 0064
RIJKSSTRAATWEG 0074
RINGKADE 0003
24 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
3.2.2.2
Beeldbepalende panden
Naast de rijksmonumenten zijn in Rijnenburg veel karakteristieke panden aanwezig die niet in aanmerking
komen om te worden aangewezen als monument, maar wel bijdragen aan de specifieke beeldkwaliteit van
Rijnenburg.
Beeldbepalende, karakteristieke panden zijn geen monumenten en genieten geen wettelijke bescherming via
de monumentenwet of de gemeentelijke monumentenverordening. Ze verdienen echter aandacht vanwege hun
betekenis voor het landschap. Ze maken onderdeel uit van het stedenbouwkundige geheel van weg, wetering,
tuinkavels en bebouwing. Om die redenen is het wenselijk om de beeldbepalende panden zo veel mogelijk te
handhaven voor de kwaliteit van het gebied als geheel.
Op diverse plekken zijn de boerderijen vervangen door eigentijdse woningen. Deze woningen zijn vaak op
alle vlakken (zowel maat en schaal als materialisering en detaillering) afwijkend van de oorspronkelijke
bebouwing en maken een inbreuk op de structuur daar waar de boerderijen, erf en bijbehorende schuren
voorheen samen een ensemble vormden in het landschap. Het is niet wenselijk dat dit op meer locaties
gebeurt.
Van de karakteristieke panden wordt daarom vastgelegd dat de kapvorm, goot en bouwhoogte niet gewijzigd
mogen worden. De afwisseling in richting, positie en omvang van de dominante kappen die bij de
beeldbepalende panden behoren wordt daarmee vastgelegd voor de toekomst.
De beeldbepalende panden staan aan de Nedereindseweg op de volgende adressen: 501, 505, 506,511,
518, 519, 520, 521-521a, 524, 528, 531, 539, 540-542, 545, 547, 548, 558-560, 562, 574, 582,
584-586.
3.2.3
Conclusie
De oorspronkelijke verkaveling en wegenstructuur uit de middeleeuwen is nog goed herkenbaar in het
plangebied. Deze bepalen het unieke karakter van het gebied en moeten behouden blijven.
De plaats van de voormalige ridderhofstad Everstein, het wiel aan de Meerndijk en de eendenkooi aan de
Galecopper wetering zijn historische, landschappelijke en cultuurhistorische structuren die ook behouden
moeten blijven. Beeldbepalende panden moeten een op bescherming gerichte bestemming krijgen.
3.3
Huidige
situatie
3.3.1
Ruimtelijke structuur
3.3.1.1
Beschrijving plangebied
Het plangebied ligt aan de zuidwestzijde van Utrecht en wordt grofweg begrensd door de A12, de A2 en de
gemeentegrenzen met IJsselstein, Nieuwegein, Woerden en Montfoort. Het is een van de weinige landelijke
gebieden van de gemeente Utrecht.
Het landschap bestaat uit open weilanden met een strakke, historische verkaveling die kenmerkend is voor
het gebied. Het behoud van de openheid staat daarom voorop. Het scheppen van vergaande
bouwmogelijkheden aan de Ringkade is dan ook ongewenst.
De Nedereindseweg, waarlangs boerderijen en de andere bebouwing staan, is door de vele hoge opgaande
begroeiing langs de weg, in contrast met het omringende, open landschap, een kenmerkend en zeer
waardevol landschapselement. Daarom is het gewenst dat gestreefd wordt naar behoud en zo mogelijk
versterking van deze karakteristieke waarde.
Hier en daar staan in de weilanden (met name langs de sloten) bomen, op een enkele plaats
meidoornstruiken. De meest voorkomende boomsoorten zijn populieren, (knot)wilgen en essen.
Als karakteristieke landschappelijke, groene elementen gelden met name:
langs de Nedereindseweg aan weerszijde rijenbeplanting van voornamelijk populieren met plaatselijk
(knot)wilgen, essen, elzen en meidoorns;
langs de Achterdijk voornamelijk schiet- en knotwilgen met plaatselijk populieren en essen;
als erfbeplanting voornamelijk (oudere) hoogstamfruitbomen, wilgen, populieren en plaatselijk leilinden,
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
25
essen, beuken, notenbomen, kastanjes, treurwilgen, elzenhagen, populierenhagen en in een enkel geval
berken, iepen, linden, esdoorns, eiken, plataan, beukenhagen en meidoorns;
verder als randbegroeiing langs weilanden of als solitairen voornamelijk schiet- en (knot)wilgen en
plaatselijk elzenhagen, elzen en een enkele linde en treurwilg.
Een bijzonder element in het plangebied is de Nedereindse Plas in het zuidelijk deel van het plangebied met
de daarnaast gelegen skibaan die is gerealiseerd op de voormalige vuilstort.
3.3.1.2
Wegenstructuur
De wegen hebben overwegend een kleinschalig en agrarisch karakter. Ze komen voort uit de
ontginningsstructuur. De bebouwing is vrijwel alleen aan de wegenstructuur gelegen en is daar ook op gericht.
De doorgaande wegen naar Montfoort en Nieuwegein, respectievelijk de Meerndijk en de Nedereindseweg,
zijn de belangrijkste wegenstructuren in het gebied. Daar is ook de meeste bebouwing te vinden. Ook langs
de Reijerscop zijn agrarische bedrijven gevestigd. Deze weg wordt tegenwoordig naast agrarisch
bedrijfsverkeer ook recreatief gebruikt als doorgaande route van De Meern naar Harmelen.
Langs de overige wegen, de Heycopperkade en de Ringdijk, zijn ook nog enige agrarische bedrijven
gevestigd.
Meerndijk
De Meerndijk is als provinciale weg een belangrijke verbinding tussen Utrecht en Gouda. Langs deze weg
bevinden zich agrarische bedrijven. Een daarvan is een gemeentelijk monument.
Reijerscop en Heycoppercade
Deze wegen liggen parallel aan de A12. De Reijerscop en Heycopperkade zijn smalle wegen met daarlangs
boombeplanting. Verder liggen verspreid langs de wegen diverse woningen en (agrarische) bedrijven.
Ringkade
De Ringkade ligt midden in het plangebied en loopt vanaf de Heijcopperkade door het plangebied en buigt
vervolgens af langs de A2. De Ringkade loopt vervolgens door richting de Nedereindseplas. Het betreft een
smalle weg met daarlangs nauwelijks bebouwing. Er zijn woningen en agrarische bedrijven aanwezig aan de
Ringkade.
Nedereindseweg
De Nedereindseweg is een bebouwingslint dat als ensemble van wegverloop, dubbellint, beplanting,
bebouwing met bruggetjes en klompschuurtjes een waardevolle ketting vormt in het gebied. Het is het drukst
bebouwde deel van het plangebied. Aan het bebouwingslint bevinden zich agrarische bedrijven en woningen.
Het lint heeft nog een karakteristiek landelijk karakter met (historische) boerderijen, sommige monumentaal,
en boombeplanting.
3.3.2
3.2.5
Groen, water, ecologie
Groen, openbare ruimte en water
Het plangebied bestaan voornamelijk uit weilanden en is daardoor grotendeels groen. In het landschap is nog
een duidelijk verkavelingspatroon aanwezig met smalle lange kavels en daartussen kavelsloten. Het gebied
wordt doorsneden door een aantal wegen met daarlangs sloten en beplanting.
Het gebied kenmerkt zich door openheid. Op enkele plekken is opgaande beplanting aanwezig.
In het Groenstructuurplan, Stad en land verbonden (2007) is de Nedereindseplas aangegeven als waterplas
en het groen eromheen als landschapspark. Op de visiekaart is aangegeven dat het wenselijk is om in
Rijnenburg meer recreatieve verbindingen te realiseren.
Het plangebied is onderdeel van het Landschap het Groene Hart. Het provinciaal beleid richt zich op het
beschermen van de kernkwaliteiten van het landschap. Bij planontwikkelingen moeten gemeenten
voorwaarden stellen die gericht zijn op het beschermen en versterken van deze kernkwaliteiten. Voor het
landschap Groene Hart gaat het om de openheid, het (veen)weidekarakter (inclusief strokenverkaveling,
lintbebouwing, etcetera), de landschappelijke diversiteit en rust en stilte. Bij ruimtelijke ontwikkelingen vormt
de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen, katern Groene Hart, een uitgangspunt voor de
landschappelijke inpassing.
26 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
3.3.3
Functionele structuur
3.3.3.1
Wonen
Aan de Nedereindseweg, de Ringkade en Reijerscop staan zowel bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven
als woningen zonder agrarisch bedrijf daarbij. Langs de Meerndijk en de Heycopperkade liggen ook enkele
agrarische bedrijven met daarbij een bedrijfswoning. De woningen en de agrarische bedrijfswoningen worden
als zodanig bestemd. In een groot aantal gevallen is sprake van hobbymatig boeren.
Aan huis verbonden beroep of bedrijf
In de woningen van Utrecht gebeurt meer dan alleen "wonen". De woningen zijn een broedplaats voor nieuwe
bedrijfjes. Dit wordt door de in het bestemmingsplan opgenomen regeling voor aan-huis-verbonden
beroepen of bedrijven gestimuleerd zolang de nieuwe functie ondergeschikt is aan de woonfunctie en er geen
overlast op de woonomgeving wordt veroorzaakt. Zelfstandige bedrijven worden niet toegestaan. Wanneer de
activiteiten niet meer in de woningen passen, zullen deze moeten verplaatsen naar andere geschikte locaties,
zoals bijvoorbeeld in de voorzieningenclusters of naar bedrijventerreinen.
Bed en breakfast
Een kleinschalige vorm van horeca en een bijzondere vorm van een aan huis verbonden beroep of bedrijf zijn
de bedrijfjes gericht op 'bed & breakfast' (B&B). De uitoefening van een bed & breakfast in samenhang met
wonen is uitsluitend toegestaan indien de hoofdbewoner minimaal 50% van de woning in gebruik houdt voor
wonen. Een B&B in vrijstaande bijbehorende bouwwerken is in het plangebied toegestaan.
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
De woningen en de agrarische bedrijfswoningen worden als zodanig bestemd. Binnen alle bestemmingen met
een woonfunctie is het toegestaan om een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen. Hieraan zijn wel
beperkingen verbonden. Deze beperkingen zijn er op gericht dat de woonfunctie centraal blijft staan. Daarom
is de maatvoering beperkt tot maximaal 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning met een maximum van
40 m². Voor grote woningen met een vloeroppervlakte van meer dan 150 m2 is het mogelijk om 60 m²
vloeroppervlak van de woningen te gebruiken ten dienste van een aan huis verbonden beroep of bedrijf.
Daarnaast worden bedrijfjes gericht op ´bed & breakfast' mogelijk gemaakt binnen de woonbestemming.
3.3.3.2
Agrarische bedrijven
In de afgelopen dertig jaar heeft de agrarische functie zich in het gebied steeds verder teruggetrokken. Van
bouwontwikkelingen ten behoeve van deze functie is niet tot nauwelijks sprake geweest. Agrarische
bedrijfsvoering is in veel gevallen feitelijk beëindigd en getransformeerd naar wonen of heeft een
ondergeschikt karakter gekregen. Deze trend zal zich naar verwachting de komende jaren verder doorzetten.
Een uitzondering hierop vormt het gebied de Reijerscop (ten zuiden van de Reijerscop en ten westen van de
Meerndijk). Hier is nog een aantal volwaardige en actieve agrarische bedrijven aanwezig. Oorspronkelijk (in
de periode vóór 1982) waren in het gebied circa 41 agrarische bedrijven aanwezig waarvan 26
hoofdbedrijven en 15 nevenbedrijven. Van de hoofdbedrijven kon de meerderheid als eenmanszaak worden
aangemerkt. Door eigenaren en gebruikers van het gebied wordt steeds meer gezocht naar het kunnen
ontplooien van andere activiteiten, naast de agrarische functie. Grondgebonden landbouw is in het gebied
beperkt aanwezig. Ook fruitteelt en glastuinbouw komt in het plangebied niet voor. Op dit moment is nog
sprake van circa 20 agrarische bedrijven.
De bestaande agrarische bedrijven hebben een bedrijfswoning. De omvang van de bedrijfsbebouwing
(binnen de bouwblokken) loopt sterk uiteen. De omvang van de bebouwing aan de Nedereindseweg bedraagt
300 m2- 2.000 m2 per perceel (inclusief de bedrijfswoning). In de andere delen van het plangebied, zoals
aan de Reijerscop, is per perceel 1.100 m2 – 3.000 m2 aan bebouwing aanwezig. De bebouwing is over het
algemeen geclusterd aan de voorzijde van het perceel. Om een ruimtelijke versnippering te voorkomen, moet
eventuele uitbreiding van bebouwing in beginsel bij de bestaande agrarische bedrijven geplaatst worden.
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
27
3.3.3.3
Overige functies
Recreatie: Nedereindseplas
In het zuidelijk deel ligt het recreatiegebied Nedereindseplas. De Nedereindseplas was bedoeld als
recreatieplas met ligweide/zandstrand. De provincie Utrecht heeft echter een zwemverbod ingesteld, omdat
een aantal oevers is opgebouwd uit afvalstoffen die bij recreatief gebruik kunnen leiden tot gevaarlijke
situaties (in de oevers en in het water bevinden zich ondermeer uitstekende voorwerpen zoals betonijzer en
palen). Bij de Nedereindseplas bevinden zich recreatieve voorzieningen zoals een skibaan en een wielercircuit
(zie ook hoofdstuk 2). Bij de skibaan is een kleine winkel aanwezig, die onderdeel uitmaakt van deze
voorziening.
Horeca
In de gemeentelijke nota "Ontwikkelingskader Horeca Utrecht" (zie hoofdstuk 2) is het beleid met betrekking
tot de horeca ontwikkeling specifiek vastgelegd. Horeca wordt niet beschouwd als een functie die zich vrijelijk
kan vestigen. De op dit moment in het plangebied aanwezige en vergunde horecavestiging, betreffende het
wegrestaurant aan de Meerndijk, wordt daarom specifiek bestemd (Horeca D).
Bedrijven
Binnen het plangebied zijn bedrijven aanwezig die een relatie hebben met de (voormalige) agrarische functie,
zoals een loonbedrijf en paardrijactiviteiten. Deze bedrijven krijgen in dit bestemmingsplan een specifieke
agrarische bestemming.
Aan de Reijerscop is een civieltechnisch grondbedrijf gevestigd met een bedrijfswoning. Het betreft een
bedrijf met een beperkte omvang. Het toelaten van enige uitbreiding van de bedrijfsbebouwing kan worden
toegestaan om bedrijfseconomisch perspectief te bieden. Van andere vergunde niet-agrarische bedrijvigheid
is geen sprake. Ook komen in het gebied beroepen en bedrijven aan huis voor.
Maatschappelijk
In het plangebied zijn geen maatschappelijke voorzieningen aanwezig, met uitzondering van een
'opvangtehuis' aan de Nedereindseweg 503 (in de regels aangeduid met een specifieke aanduiding 'm').
Nieuwe maatschappelijke voorzieningen worden niet zonder meer mogelijk gemaakt.
3.3.4
Verkeer
3.3.4.1
Autoverkeer
De hoofdontsluiting van Rijnenburg vindt plaats vanaf de provinciale weg (N228) de Meerndijk. De Meerndijk
takt aan op de A12 bij afrit 15 'De Meern', en loopt tevens onder de A12 door De Meern in. Alle wegen in het
plangebied worden vanaf de Meerndijk ontsloten, behalve de Ringkade die tussen de Heycopperkade en de
Nedereindseweg ligt.
De Nedereindseweg loopt onder de A2 door naar Nieuwegein. De Nedereindseweg is daardoor naast
bestemmingsverkeer ook in gebruik als alternatieve (sluip-)route van en naar Nieuwegein (in plaats van de
snelwegen A12- A2).
3.3.4.2
Langzaam verkeer
De Meerndijk, Reijerscop, Heijcopperkade, Nedereindseweg en een deel van de Ringkade richting de
Nedereindseplas zijn onderdeel van de hoofdfietsroutes van Utrecht. Bovendien maken al deze wegen, met
uitzondering van de Nedereindseweg ook onderdeel uit van het regionaal kernnet fiets. In het Gemeentelijk
Verkeer en Vervoerplan is aangegeven dat het fietsnetwerk op deze locaties verder ontwikkeld moet worden.
In Rijnenburg zijn deze fietsroutes reeds aanwezig. Deze moeten behouden blijven en bij voorkeur verder
uitgebreid. Overigens is het deel van de Ringkade (gezien vanaf de A2, voorbij de laatste bebouwing) anno
2014 door zwaar landbouwverkeer beschadigd en is daardoor onveilig voor met name fietsers. Het deel van
de Ringkade voorbij de bebouwing is daarom op dit moment afgesloten voor alle verkeer.
3.3.4.3
Openbaar vervoer
Het plangebied wordt voor openbaar vervoer ontsloten via de Meerndijk. Hier lopen twee buslijnen met twee
haltes in het plangebied (bij de Nedereindseweg en Reijerscop).
28 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
3.3.5
Conclusie
De karakteristieke kenmerken van het gebied, de historische verkaveling met de openheid van het
weidelandschap, maar ook de lintbebouwing aan de Nedereindse weg, moeten behouden blijven.
De bestemmingsregeling moet een ecologische verbinding langs de A2 toestaan.
Woningen en bedrijfswoningen worden als zodanig bestemd. Specifieke agrarische functies worden
aangeduid.
Zo mogelijk wordt aan agrarische bedrijven de mogelijkheid geboden voor nevenactiviteiten. De bebouwing
wordt in beginsel zoveel mogelijk geclusterd om de openheid van het gebied en het karakter van het lint te
bewaren.
Nieuwe recreatieve fietsroutes worden waar mogelijk onder voorwaarden toegestaan.
3.4
Planbeschrijving
3.4.1
Toekomstige situatie
In paragraaf 2.3 is al aangegeven dat het bestemmingsplan niet de gebiedsontwikkeling uit de structuurvisie
Rijnenburg zal overnemen. De ontwikkeling van het gebied ligt vanwege de economische omstandigheden stil.
Het is nog onduidelijk wanneer de transformatie van het gebied weer actueel wordt. In het collegeprogramma
"Utrecht maken we samen" staat dat er in de collegeperiode 2014-2018 geen tijd en geld in de ontwikkeling
van het gebied zal worden gestoken. Omdat niet duidelijk is of en wanneer de in de structuurvisie
neergelegde ontwikkeling alsnog uitgevoerd gaat worden, is het uitgangspunt van dit bestemmingsplan dat de
komende 10 jaar de bestaande situatie blijft bestaan.
Binnen de kaders van het provinciaal beleid worden wel enkele ontwikkelingen (nevenfuncties, transformatie
bedrijfswoning en Ruimte voor ruimte) mogelijk gemaakt. Ontwikkeling op het gebied van recreatie is te
verwachten, bijvoorbeeld de aanleg van een pad aan/in de westzijde van het plangebied (RodS).
De regeling van dit bestemmingsplan neemt de bestaande regelingen waar mogelijk als uitgangspunt, terwijl
kleine ontwikkelingen toegestaan zullen worden die aansluiten bij de huidige inzichten en beleid.
3.4.2
Agrarische functie
Het behoud van de bestaande openheid van het landschap en de compacte bebouwing op de agrarische
percelen geldt als uitgangspunt. De bestaande bebouwing vormt dan ook het uitgangspunt voor het
bestemmingsplan. Op percelen waar sprake is van agrarische bedrijfsvoering en hobbymatig houden van
dieren kan – gelet op het karakter van het gebied nu en in de toekomst - worden volstaan met het vastleggen
van de bestaande omvang met een beperkte uitbreidingsruimte. Nieuwe agrarische bedrijven zijn uitgesloten.
Het gebied de Reijerscop (ten westen van de Meerndijk) zal ook in de toekomst voornamelijk de agrarische
functie behouden. Voor de agrarische bedrijven in dit gebied zijn de bouwvlakken en de bouwmogelijkheden
uit het voorheen geldende bestemmingsplan overgenomen. De agrarische bedrijven in dit gebied krijgen de
bestemming Agrarisch -1. De overige agrarische bedrijven in het plangebied krijgen de bestemming
Agrarisch.
Niet alle soorten agrarische bedrijven zijn toegestaan. Het gaat hierbij om glastuinbouw, intensieve
veehouderijen, bosbouw, intensieve kwekerijen, fruitteelt en boomkwekerijen. Dergelijke nieuwe bedrijven
zouden de openheid in het gebied kunnen aantasten en zijn daarom niet wenselijk. Nieuwvestiging van
agrarische bedrijven (nieuwe bouwblokken) of intensieve veehouderijen (niet grondgebonden) zijn niet
toegestaan vanuit het provinciaal beleid. De bedrijfsgebouwen mogen slechts uit 1 bouwlaag bestaan. Dit om
te voorkomen dat er dieren gestapeld kunnen gaan worden. De bestaande agrarische loonbedrijven kunnen
blijven voortbestaan. Nieuwvestiging van dergelijke bedrijven is gelet op de aard van het gebied en de
verkeersontsluiting, niet wenselijk.
Nevenactiviteiten
Gezien de ontwikkelingen in de agrarische sector biedt het bestemmingsplan de bestaande agrarische
bedrijven mogelijkheden voor nevenactiviteiten die passen bij verbreding van de landbouw. De ligging ten
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
29
opzichte van het stedelijk gebied geeft daarvoor een gunstige uitgangspositie. De nevenactiviteiten mogen
geen negatieve effecten hebben op de waarden en andere functies van het gebied of een niet aanvaardbare
druk op het gebied tot gevolg hebben. Het introduceren van bedrijfsmatige opslag of andere bedrijfsmatige
activiteiten, anders dan als nevenactiviteit, wordt daarom niet passend geacht.
Dit bestemmingsplan staat toe dat een gedeelte van de agrarische bedrijven zich naast de agrarische
productietak richt op verbreding van de landbouw in de vorm van ondergeschikte nevenfuncties:
bewerking en opslag van agrarische producten;
verkoop van zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of -geteelde producten tot een oppervlakte van ten
hoogste 50 m2;
horeca in categorie D2 tot een oppervlakte van ten hoogste 50 m2, uitsluitend binnen het bouwvlak;
natuur- en landschapsbeheer;
educatie;
zorglandbouw;
kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
opslag van niet-agrarische producten of goederen.
Daarnaast is onder voorwaarden het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis mogelijk alsmede de
vestiging van een bed&breakfast.
Het gebruik van de gronden ten behoeve van kleinschalig kamperen is eveneens in overeenstemming met de
agrarische bestemming.
Wijzigingsbevoegdheid
Door toepassing van een wijzigingsbevoegdheid worden verdergaande functionele mogelijkheden geboden.
1.
2.
3.
Vestiging kinderdagverblijf/bso: het behoort tot de mogelijkheden om een kinderdagverblijf of
buitenschoolse opvang in het gebied toe te laten. Op deze manier kan op verzoek maatwerk worden
verricht en rekening worden gehouden met de aspecten lucht en geluid en de relatie met de
omliggende agrarische functies;
Wonen: bij algehele beëindiging van de agrarische functie kan de bestaande bedrijfswoning een
bestemming Wonen krijgen. Hierbij wordt het bouwblok van de verbeelding verwijderd (bijvoorbeeld
Nedereindseweg 582). De mogelijkheden worden mede bepaald door het aspect wegverkeerslawaai
en de aanwezigheid van (nabijgelegen) agrarische bedrijfsvoering. Tot het hoofdgebouw behorende,
onder hetzelfde dak als de bedrijfswoning aangebouwde bedrijfsruimte (de voormalige deel), mag
aan de burgerwoonfunctie worden toegevoegd. In deze situatie is ook splitsing van het gebouw in
meerdere wooneenheden aanvaardbaar, mits de eenheid in de bebouwing gehandhaafd blijft.
Daarbij moet voorkomen worden dat de woningen op termijn vervangen worden door bijvoorbeeld
vrijstaande woningen;
Extra woningen: de provinciale regeling Ruimte voor Ruimte maakt het mogelijk om bij algehele
beëindiging van de agrarisch functie één of meerdere woningen toe te voegen. Hiervoor geldt een
verplichting tot sloop van de voormalige agrarische bebouwing. Doel van de "sloopeis" is niet alleen
het verminderen van de bebouwing in het landelijk gebied maar ook het voorkómen dat bebouwing
achterblijft die ruimtelijk ongewenst gebruik uitlokt. Een uitzondering op die sloopverplichting is er
voor de deel van een voormalige boerderij die zich immers onder één kap met de voormalige
bedrijfswoning bevindt. Ook waardevolle historische bebouwing wordt behouden. Behoud van een
kleinere schuur in plaats van nieuw op te richten bebouwing is ook mogelijk. Afwijking van de
genoemde maatvoering is mogelijk als dat leidt tot meer ruimtelijke kwaliteit. Hierbij kan worden
gedacht aan:
a. herstel van landschapselementen ;
b. versterking van de cultuurhistorische hoofdstructuur (agrarisch cultuurlandschap);
c. realisering van extra natuur binnen de Groene contour;
d. oplossingen voor de wateropgave;
e. realisering van wandel- en recreatiemogelijkheden;
f. verbetering van het woonmilieu in een aangrenzende kern;
g. sanering van niet-grondgebonden veehouderij uit de nabijheid van een natuurgebied (EHS).
Bijvoorbeeld agrarische bedrijven die in een extensiveringsgebied zijn gelegen.
30 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Binnen de bestemming Agrarisch -1 zijn nog extra wijzigingsmogelijkheden opgenomen:
1.
2.
3.4.3
de vergroting van het bouwvlak voor het opwekken van duurzame energie;
de vergroting van het bouwvlak voor een bestaande grondgebonden veehouderij tot maximaal 2,5
hectare indien dit bijdraagt aan het verbeteren van het dierenwelzijn, vermindering van de
milieubelasting en het verbeteren van de volksgezondheid.
Nedereindseweg
Ook voor de Nedereindseweg geldt de planologische situatie als uitgangspunt voor dit bestemmingsplan. Uit
gesprekken met de bewoners is gebleken dat er behoefte is aan ontwikkelingsruimte. Omdat het nadrukkelijk
niet de bedoeling is om ontwikkelingen aan de Nedereindseweg (en elders in het gebied) te ontmoedigen,
wordt in deze paragraaf beschreven waar de ontwikkelingsruimte gevonden kan worden. Plannen die niet
binnen dat kader passen kunnen - indien gewenst - met een omgevingsvergunning voor het afwijken of via
een planherziening mogelijk gemaakt worden.
Met het oog op de ontwikkeling van Rijnenburg zijn door grondaankopen van ontwikkelende partijen
inmiddels agrarische bedrijven beëindigd. Hierdoor ontstaan aan de Nedereindseweg vragen over
mogelijkheden voor transformatie en functieverandering. Veelal wordt hierbij gedacht aan woningen.
Bijvoorbeeld in de vorm van woningsplitsing voor de grote boerderijen aan de Nedereindseweg of om het
toevoegen van woningbouw.
De Nedereindseweg is een belangrijke drager en referentie voor nieuwe ontwikkelingen. De vraag om
transformatie zou daarom heel goed ingezet kunnen worden om de bestaande kwaliteiten te versterken. Het
gaat hierbij uitsluitend om de kavels aan de Nedereindseweg die momenteel bebouwd zijn.
Belangrijke uitgangspunten voor de mogelijke transformatie zijn dat de huidige kwaliteiten van de
Nedereindseweg, waaronder aan weerszijden de sloten en bruggetjes naar de bebouwde kavels, behouden
blijven. De bebouwde kavels zijn breed en langgerekt. De erven zijn van oorsprong compact, met een
boerderij en bijbehorende schuren en opgaand groen. Veel van de boerderijen zijn monumentaal of
beeldbepalend. Tussen de bebouwde kavels bevindt zich veel open ruimte met verre doorzichten over de
langgerekte polderverkaveling.
De compacte erfstructuur is het leidende motief voor de mogelijke veranderingen. Van oorsprong bestaan de
bebouwde kavels uit compacte geclusterde bebouwing rondom een erf met opgaand groen aan de randen
van het perceel. Het woonhuis staat vaak aan de weg, bijbehorende schuren staan verder naar achter op het
perceel. Er is één entree, van waaruit het erf is georganiseerd. Over het erf naar achter toe is doorzicht naar
het landschap. De schaalvergroting in de landbouw heeft geleid tot veel grotere schuren, dieper het landschap
in wat ten koste van de zijdelingse groene kavelranden is gegaan. Ook de huisvesting van bedrijvigheid aan
de Nedereindseweg is ten koste van deze compacte groene inrichtingsprincipes gegaan. Bij transformaties
aan de Nedereindseweg wil de gemeente terug naar compacte clusters van bebouwing met groene randen,
afgewisseld met open stukken zonder bebouwing.
Om de transformatie mogelijk te maken zou op de percelen waar nu ook bebouwing is, het
bebouwingspercentage teruggebracht moeten worden (door de sloop van schuren) en er zou dan compact
gebouwd kunnen worden volgens het ruimtelijke principe van het boerenerf. Functioneel zou een verandering
mogelijk zijn van agrarisch naar wonen of aan het agrarisch gebied gerelateerde kleinschalige functies. Dit
zijn bijvoorbeeld functies die onder het nieuwe boerenbedrijf vallen (verkoop van streekproducten, kamperen
bij de boer, kinderopvang, boerengolf, zorgboer, etcetera), kortom functies die passen bij de maat en schaal
van het erf, gekoppeld aan de bestaande erven, met een zeer beperkte verkeersaantrekkende werking en
zonder nieuwe hindercontouren. Hierbij moet voortzetting van de bestaande agrarische bedrijfsvoering van
omliggende bedrijven mogelijk blijven.Verdergaande transformatie wordt in dit bestemmingsplan nog niet
gefaciliteerd. Hiervoor is een integrale visie nodig. Het provinciaal beleid vormt voor nu voorliggend
bestemmingsplan het beleidskader.
De boerderijen langs de Nedereindseweg zijn kenmerkend in het beeld van het lint en zijn bijna altijd goed
zichtbaar. Rondom de voorzijde van de boerderijen is er open ruimte, erfbeplanting en nauwelijks
bebouwing. Een groot aantal van de boerderijen is monumentaal of beeldbepalend.
Uit de Cultuurhistorische landschapsanalyse, Polder Rijnenburg (zie bijlage) blijkt dat het van belang is om de
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
31
stedenbouwkundige kwaliteiten van de Nedereindseweg te behouden. Karakteristieken van de
Nedereindseweg zijn onder andere:
de monumentale boerderijen en bijbehorende erven;
de huiskavels of fragmenten ervan met boomgaarden, bos (Nedereindseweg 512), moestuinen en weides,
die op vele plaatsen langs de Nedereindseweg liggen;
voorkomende erfstructuur.
De bomenrijen langs de Nedereindseweg, de beplanting van erven en beplanting langs de randen van
weilanden zijn in het voorheen geldende bestemmingsplan via een dubbelbestemming aangemerkt als
waardevolle begroeiing. De hoofdbestemmingen laten geen of weinig bebouwing toe, waardoor sprake is van
open ruimte rondom de voorzijde van de boerderijen en langs de kavelsloten. De bouwmogelijkheden voor
het aanbrengen van erfbebouwing liggen veelal terug van de voorgevel. Aan de achterzijde zijn er veelal grote
achtererven.
Het toevoegen van erfbebouwing rond de voorzijde van de (voormalige) boerderijen kan nadelige gevolgen
hebben voor het karakteristieke beeld van het lint. Om de cultuurhistorische en landschappelijke waarden te
beschermen wordt ook in dit bestemmingsplan een beschermende regeling opgenomen (dubbelbestemming
Waarde - Landschap). Deze zone onderscheidt zich van het erf, zodat de open ruimte rond de voorzijde van
de gebouwen vrij moet blijven van bebouwing. Veelal zal dit aansluiten bij de aanwezige open ruimte. Achter
deze zone is erfbebouwing wel mogelijk. Hierdoor blijft het landschappelijk beeld met de karakteristieke
boerderijen, de erfstructuur met open ruimte langs de Nedereindseweg en kavelsloten met beplanting
behouden. Met de genoemde dubbelbestemming wordt behoud van de openheid en de groene structuur
nagestreefd.
3.4.3.1
Reijerscop
Voor de ontwikkeling van een economisch vitale landbouw biedt de gemeente ruimte, ook vanwege de rol die
de landbouw heeft bij het in stand kunnen houden van het aantrekkelijke agrarische cultuurlandschap.
De landbouw is nog steeds de belangrijkste gebruiker van het landelijk gebied. Goede
productieomstandigheden en innovatiekracht geven de landbouw het noodzakelijke blijvend economisch
perspectief. Ook professionalisering van de landbouwverbreding, zoals door zorg-, recreatief en toeristisch
aanbod, natuurbeheer, het leveren van streekproducten en de productie van duurzame energie (w.o. het
benutten van reststromen en productie van groene grondstoffen) dragen bij aan dit perspectief.
Op de kaart Landbouw bij de PRS is het gebied aangegeven als landbouwgebied.
Om zich te kunnen handhaven maakt de landbouw een proces van schaalvergroting door. Om de landbouw
een blijvend economisch perspectief te bieden, geven wij de landbouw in algemene zin de ruimte om door te
groeien tot een bouwperceel van maximaal 1,5 hectare. Dit is voldoende voor een normale bedrijfsvoering.
Vanwege de voortgaande schaalvergroting maken we doorgroei naar een bouwperceel van 2,5 hectare onder
strikte voorwaarden mogelijk.
In de stadsranden zien we bijzondere kansen voor verbreding door middel van stadslandbouw. Hieronder
verstaan we landbouw die zich zo ontwikkelt dat de landbouw toekomstperspectief heeft en de relatie
stad-landbouw wordt benut. De productie van voedsel voor de stad kan gecombineerd worden met het
leveren van andere diensten en producten aan de stad, zoals recreatie, natuureducatie, zorg en energie.
Vanwege deze functies is betrokkenheid van gemeenten bij stadslandbouw en het verder ontwikkelen van de
kansen hiervan van belang.
Ook verbreding, recreatief medegebruik van agrarisch gebied en agrarisch natuurbeheer kunnen extra
mogelijkheden voor inkomensvorming en inkomenszekerheid bieden. Verbreding en innovatie geven
daarnaast invulling aan de behoefte van de inwoners van de provincie aan rust, ruimte en beleving. De
activiteiten die wij zien als verbreding (nevenfuncties) zijn zorglandbouw, recreatie, agrarische kinderopvang,
boerderij-educatie, agrarisch natuur- en landschapsbeheer en de productie en verkoop van streekproducten.
32 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
3.4.4
Wonen
Daar waar de agrarische in de afgelopen periode reeds is beëindigd en sprake is van een woonfunctie, is een
woonbestemming opgenomen. Deze woonbestemming is op eenzelfde wijze vormgegeven als de reeds in het
voorheen geldende bestemmingsplan opgenomen woonbestemmingen. Panden die een karakteristieke
waarde hebben, zijn op de verbeelding aangeduid. Aaneengebouwde woningen zijn eveneens op de
verbeelding aangegeven.
Binnen de woonbestemming is onder voorwaarden het gebruik voor beroep- en bedrijf aan huis mogelijk.
Hetzelfde geldt voor het vestigen van bed&breakfast.
Voor de maatschappelijke functie die is gevestigd aan de Nedereindseweg 503 is een specifieke aanduiding
opgenomen.
3.4.5
Plattelandswoningen
De Wet plattelandswoningen is per 1 januari 2013 in werking getreden. De Wet plattelandswoningen bevat
een regeling voor veehouderijen die niet gestopt zijn, maar waarvan de woning qua gebruik wordt afgesplitst
(plattelandswoning). Het gaat om de bescherming tegen geur en geluid van de voormalige eigen
veehouderij.
De Wet Plattelandswoningen voegt een nieuw artikel 1.1a toe aan de Wabo en een nieuw derde lid aan artikel
2 Wgv. Door deze aanpassingen is een afgesplitste burgerbewoning geen belemmering meer voor de
bedrijfsvoering van de eigen veehouderij, waartoe de woning behoorde. Deze (voormalige) bedrijfswoning bij
een veehouderij, die door een derde bewoond mag worden, wordt voortaan gezien als onderdeel van de
inrichting. Dat betekent dus voor deze (voormalige) bedrijfswoning geen bescherming tegen de geur van de
eigen (voormalige) stallen. De gemeente moet wel de woning dan bestemmen als voormalige bedrijfswoning.
De Wet plattelandswoningen heeft geen invloed op bescherming van de (voormalige) bedrijfswoning tegen de
geur van omliggende veehouderijen.
3.4.6
Mantelzorg
Vanuit sociaal-maatschappelijk oogpunt is er een toenemende behoefte aan mogelijkheden voor mantelzorg.
Mantelzorg kan worden omschreven als langdurende zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep
wordt geboden. Deze zorg wordt geboden door personen uit de directe omgeving, zoals partner, kinderen,
buren, vrienden. Mantelzorg is een intensievere vorm van zorg en overstijgt daarmee de gebruikelijke zorg.
Belangrijk is de sociale relatie die de mantelzorger vaak heeft met de hulpbehoevende.
Hierbij is ook denkbaar dat een bijbehorend bouwwerk – met sociaal maatschappelijk oogmerk - mag
worden benut als afhankelijke – tijdelijke - woonruimte.
Het toelaten van een woning voor mantelzorg is in alle gevallen tijdelijk van aard. Het bestemmingsplan bevat
geen generieke regeling voor dit specifieke gebruik. Per 1 november 2014 treedt er een nieuwe regeling in
werking voor mantelzorg (nieuw Besluit omgevingsrecht). Onder bepaalde voorwaarden is de bouw van een
woning voor mantelzorg vergunningvrij.
3.4.7
Recreatie
Zoals hierboven reeds aangegeven concentreert de recreatieve functie zich bij de Nedereindseplas. Een
concrete integrale toekomstvisie op het recreatiegebied ontbreekt. De bestaande passieve en actieve
recreatieve functies kunnen worden voortgezet. Vergaande ontwikkeling in de richting van actieve recreatie
wordt in het zuidoostelijk deel van het plangebied beperkt onder andere door de bodemkwaliteit in het
gebied (zie Hoofdstuk 4). Daarbij dient tevens per initiatief te worden getoetst op uitvoerbaarheid van
dergelijke ontwikkelingen. Met het bestemmingsplan wordt aangesloten in dit zuidoostelijk deel op de
geldende slechts ten dele uitgewerkte bestemming waarbij onder strikt voorwaarden actieve en passieve
recreatie is toegestaan.
Daarnaast biedt het bestemmingsplan - onder voorwaarden - de mogelijkheid voor het realiseren van routes
voor langzaam verkeer binnen de agrarische bestemming. Zoals gezegd ontbreken concrete kaders om in dit
bestemmingsplan een vertaling te geven van bijvoorbeeld de provinciale ontwikkelingsruimte. Initiatieven
binnen dit (beleids)kader (bijvoorbeeld RodS en Ontwikkelingsperspectief) zullen afgewogen en, indien
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
33
gewenst, buiten het bestemmingsplan om met een aparte planologische procedure mogelijk worden gemaakt.
34 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Hoofdstuk 4 Onderzoek en
randvoorwaarden
4.1
Inleiding
In het bestemmingsplan moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het omgevingsbeleid
heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt
dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende omgevingsaspecten rekening moet worden gehouden. Dit
hoofdstuk bevat een overzicht van de relevante omgevingsaspecten in het plangebied en de diverse
onderzoeken die zijn uitgevoerd en van toepassing zijn bij het vaststellen van het bestemmingsplan.
4.2
Milieu-effectrapportage
en Strategische
Milieu Beoordeling
Kader
Het doel van een milieu effect rapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en
besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen
en besluiten.
Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling kan aan de orde zijn bij de voorbereiding
van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die
nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In het Besluit m.e.r. staat omschreven welke activiteiten MER-plichtig (C-lijst) dan wel
m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) zijn. Echter op grond van een uitspraak van het Europese Hof (van
17/10/2009(C-255/08) dienen ook initiatieven die niet voldoen aan de drempelwaarde uit de D-lijst van het
Besluit m.e.r. kritisch bekeken te worden of deze milieueffecten kunnen hebben. Indien dit het geval is moet
hiervoor ook een MER of m.e.r-beoordeling worden opgesteld.
Plansituatie en conclusie
Met dit bestemmingsplan worden nauwelijks nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De bestaande
agrarische functie vormt het uitgangspunt. De ontwikkelingsruimte in het bestemmingsplan beperkt zich met
name tot beperkte groei van een beperkt aantal agrarische bedrijven en het toelaten van nevenfuncties bij de
agrarische bedrijfsfunctie en het bieden van mogelijkheden voor functiewijziging na beëindiging van de
agrarisch bedrijfsvoering. Inrichtingen en activiteiten boven de drempelwaarden uit de C en D- lijst van het
Besluit m.e.r. zijn op grond van de regels uitgesloten. Tevens zijn er, zoals blijkt uit navolgende beschrijving
van de milieuaspecten, gelet op de aard en ligging van het plangebied geen factoren aanwezig die maken dat
de uitvoering van dit plan kan leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen die het verrichten van
vervolgmilieuonderzoek (eventueel in de vorm van een milieueffectrapportage) noodzakelijk maken. Er hoeft
voor dit plan geen MER of m.e.r.-beoordeling te worden gemaakt.
4.3
Geluidhinder
4.3.1
Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het
kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van
acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de
wet "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals woningen en scholen.
De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen
van een bestemmingsplan:
bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen;
bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of wegen
waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt) en spoorwegen;
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
35
reconstructie van wegen;
gezoneerde industrieterreinen.
De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan
worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden
verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de
maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een
uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor
wegverkeer in een buitenstedelijke situatie 48-53 of 58 dB voor respectievelijk een burgerwoning en een
agrarische woningen. Voor spoorweglawaai zijn de grenswaarden 55-68 dB en voor gezoneerde
industrieterreinen 50-55 dB.
Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde moet akoestisch
onderzoek uitsluitsel geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen
om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in
de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogste
toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht 2014-2018 op
basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:
iedere woning dient te beschikken over een geluidsluwe gevel;
de woning bevat voldoende verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevel, te weten 30% van het aantal
verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte van het verblijfsgebied;
indien de woning beschikt over een buitenruimte, dan is deze bij voorkeur gelegen aan de geluidsluwe
zijde. Het geluidsniveau mag er in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan op de geluidsluwe
gevel.
Plansituatie
De Wet geluidhinder (Wgh) is alleen van toepassing binnen de zone van de geluidsbron. Het plangebied ligt
niet binnen een geluidzone van een spoorweg of gezoneerd industrieterrein. Er hoeft daarom geen onderzoek
te worden gedaan naar spoorweglawaai en industrielawaai op grond van de Wet geluidhinder.
Volgens artikel 74 van de Wet geluidhinder is de breedte van een geluidzone van een weg afhankelijk van het
aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk). In het plangebied liggen de zones van
de rijkswegen A2 en A12, de Nedereindseweg, de Meerndijk, de Reijerscop, de Ringdijk en Heycopperkade.
De twee laatstgenoemde wegen zijn uitsluitend voor bestemmingsverkeer. Indien binnen deze wettelijke
zones nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt, dient daarvoor een akoestisch
onderzoek uitgevoerd te worden. Als blijkt dat de voorkeurswaarde van de Wet geluidhinder wordt
overschreden moet een geluidsprocedure gevolgd worden. Behalve aan de wettelijke normen moet dan ook
voldaan worden aan de gemeentelijke Geluidnota.
Binnen het plangebied zijn niet direct nieuwe geluidsgevoelige ontwikkelingen voorzien. Wel is in de planregels
een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'agrarisch' te kunnen wijzigen in 'wonen'. Ook is
de provinciale ruimte-voor-Ruimteregeling vertaald in de bestemmingsregeling, waarbij extra woningen in het
gebied mogelijk zijn.
In het kader van onderhavig bestemmingsplan is akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage). Onderzocht is
welke mogelijkheden en belemmeringen er zijn voor de ontwikkeling van nieuwe woningen en het omzetten
van agrarische woningen in burgerwoningen.
Locaties nabij de rijkswegen blijken een dusdanig hoge geluidsbelasting te hebben dat het bestemmen van
nieuwe woningen hier in beginsel is uitgesloten. Ook op korte afstand van de Nedereindseweg zal de
wettelijke grenswaarde worden overschreden, maar wanneer voldoende afstand (circa 30 meter) in acht
wordt genomen zijn er voldoende mogelijkheden voor het bestemmen van nieuwe woningen.
Het omzetten van agrarische woningen in burgerwoningen is niet op alle locaties zondermeer mogelijk.
Woningen die te dicht bij de rijksweg of de Nedereindseweg zijn gelegen laten een overschrijding zien van de
maximale grenswaarden van de Wet geluidhinder. Omzetting is hier in beginsel niet mogelijk. De woningen die
binnen de maximale ontheffingswaarden vallen voldoen eveneens aan de aanvullende eisen vanuit het
gemeentelijk geluidbeleid.
Bij een concreet verzoek tot omzetting van de agrarische functie of het toevoegen van woningen moet de
36 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
akoestische situatie in beeld worden gebracht. Indien nodig kan daarbij het vaststellen van een hogere
grenswaarde aan de orde zijn.
Conclusie
Het aspect akoestiek vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij het –
door middel van een wijzigingsbevoegdheid - toevoegen van een woonfunctie moet nader onderzoek
worden uitgevoerd en eventueel een hogere waarde te worden vastgesteld.
4.4
Bedrijven
4.4.1
Agrarische bedrijven
Kader
Er wordt naar gestreefd om in de stad wonen en werken op een goede manier te laten samengaan. Beide
functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar voorkomen moet worden dat milieuhinder van bedrijven een
negatieve invloed heeft op de woonomgeving en anderzijds de woningen te veel beperkingen opleveren voor
de bedrijven.
Plansituatie
Binnen het plangebied bevinden zich diverse agrarische bedrijven. Het gaat hierbij om grondgebonden
landbouw. Voor de veehouderijen geldt op basis van de VNG-bedrijvenlijst (afhankelijk van de diersoorten)
een richtafstand van 50, 100 of 200 meter ten opzichte van gevoelige bestemmingen. Het maatgevende
aspect is hierbij geur. De veehouderijen bevinden zich in historisch gegroeide linten, waar de
woonbestemming en agrarische bestemming naast elkaar voorkomen. Hierdoor is een beperkt aantal
woningen binnen de richtafstanden van de veehouderijen aanwezig. De bedrijven zijn in bezit van een
vergunning of hebben een melding gedaan (op grond van het Activiteitenbesluit). In nieuwe situaties
(bijvoorbeeld uitbreiding van bebouwing) is de ligging van de bestaande woningen uitgangspunt.
Voor loonbedrijven geldt op basis van de VNG bedrijvenlijst een richtafstand van 50 meter (verkeer en geluid
zijn de bepalende maatgevend aspecten). Gelet op de beperkte schaal van de bedrijfsactiviteiten is geen
sprake van een onaanvaardbare milieubelasting op de omgeving.
4.4.2
Niet agrarische bedrijven
De linten in het plangebied hebben een gemengd karakter, de woonfunctie wordt afgewisseld met agrarische
bedrijvigheid. Er wordt naar gestreefd om wonen en werken op een goede manier te laten samengaan. Beide
functies zijn zeer belangrijk, maar voorkomen moet worden dat milieuhinder van bedrijven een negatieve
invloed heeft op de woonomgeving en andersom.
In de bijlage van de regels is de lijst van bedrijven functiemenging opgenomen. Deze specifieke bedrijvenlijst
is wenselijk omdat de activiteiten in functiemengingsgebieden qua schaal sterk kunnen verschillen van de
activiteiten op bedrijventerreinen.
In het kader van het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de aanwezige bedrijven geïnventariseerd. Binnen
het plangebied is slechts één perceel met een vergunde en volwaardige bedrijfsfunctie aanwezig aan de
Reijerscop. De bestaande woningen die met dit bestemmingsplan positief worden bestemd liggen allen op
voldoende afstand van het bedrijf.
Plansituatie en conclusie
In dit bestemmingsplan wordt zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de
woningen en wordt het bedrijf niet in haar functioneren belemmerd.
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
37
4.5
Geur
Kader
De regelgeving inzake geurhinder van veehouderijen is vastgesteld in de Wet geurhinder en veehouderij
(verder Wgv) en is sinds 1 januari 2007 van toepassing. De wet kent diercategorieën waarvoor een
geuremissie factor is vastgesteld, zoals vleesvee, varkens, schapen en legkippen. Daarnaast kent de wet
diercategorieën, zoals melkrundvee en paarden, waarvoor een vaste afstand geldt tussen het emissiepunt van
de stal en een geurgevoelig object, zoals een woonhuis. Voor het vaststellen van de veebezetting wordt
gebruik gemaakt van de rekeneenheid Grootvee-eenheid (GVE) zoals vastgelegd door de Europese
Commissie (EU 2009, L329/3). In deze rekeneenheid is een melkkoe = 1,0 GVE, een kalf =0,4 GVE, een
paard = 0,8 GVE, een schaap of geit = 0,1 GVE.
De wet geeft de gemeente de mogelijkheid om via een verordening lokaal beleid vast te stellen voor de
geurbelasting en de vaste afstanden. Dit om een gewenste ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken. De
vaste afstanden kunnen daarbij worden verkleind. Daarbij geldt binnen de bebouwde kom een minimale
afstand van 50 meter en buiten de bebouwde kom een minimale afstand van 25 meter. De noodzaak voor
lokaal geurbeleid moet worden onderbouwd, waarbij in elk geval aandacht moet worden besteed aan de
gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied. De gemeente Utrecht beschikt niet over een dergelijke
geurverordening.
Het algemene uitgangspunt van gemeentelijk geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en
het voorkomen van nieuwe hinder.
Plansituatie en conclusie
In het plangebied is sprake van een bestaande situatie van het naast elkaar bestaan van zowel een
woonfunctie als een agrarische functie. Aan de minimale vaste afstand van 50 meter tussen een emissiepunt
en woonhuis wordt in vrijwel alle gevallen voldaan. Op sommige locaties bevinden zich woningen op minder
dan 50 meter van het agrarisch bouwvlak. Het betreft hier bestaande situaties. Het bestemmingsplan is
consoliderend van aard en legt de bestaande situatie vast. Bij wijziging van de agrarische bedrijfsvoering
vormen de bestaande woningen het toetsingskader vanuit het Activiteitenbesluit.
Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
4.6
Externe
veiligheid
In en direct rond het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risicoveroorzakende activiteiten. Dit heeft
het volgende overzicht opgeleverd:
1.
2.
3.
4.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en water. Voor het plangebied zijn de snelwegen
A2 en A12 relevant. Andere transportassen (spoor en water) bevinden zich op grote afstand van het
plangebied (meer dan 1 km) en zijn niet van invloed hierop. Over niet-Rijkswegen vindt beperkt vervoer
van gevaarlijke stoffen plaats dat wordt gereguleerd door de gemeentelijke routeringsverordening.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Door het plangebied lopen diverse hogedruk
aardgastransportleidingen.
Bedrijven die vallen onder het Bevi. Binnen het plangebied bevinden zich geen Bevibedrijven. Ook buiten
het plangebied bevinden zich geen Bevibedrijven die van invloed zijn op het plangebied.
Gasontvangststations. Binnen het plangebied bevinden zich niet van dergelijke stations. Wel bevindt zich
een dergelijk station vlak buiten het plangebied (Reijerscop 28).
Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor
omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen worden in bestemmingsplannen de
relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. De
normen en richtlijnen zijn onder andere vastgelegd in:
de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs; voor transport over weg, spoor en water);
het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; voor transportleidingen).
38 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Ad 1. Vervoer gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en water
Het risico bij transportassen wordt veroorzaakt door de mogelijkheid van beschadiging van een
transportmiddel (tankwagen, tankwagon etc.) als gevolg van een ongeval, bijvoorbeeld een aanrijding en/of
door brand. Hierdoor kan een deel of de gehele lading vrijkomen. De meest relevante stoffen zijn vloeibare
gassen (b.v. LPG), vloeibare brandstoffen (b.v. benzine) en giftige stoffen. Bij een ongeval met vloeibaar gas
kan dat gas vrijkomen en ontbranden met het mogelijk ontploffen van een tankauto tot gevolg.
Vanwege de risico's is een toets uitgevoerd aan risiconormen volgens de circulaire Risiconormering vervoer
gevaarlijke stoffen (Rnvgs), waarbij tevens rekening is gehouden met de uitgangspunten van het Basisnet. De
circulaire beschrijft de relatie tussen de risico's van het vervoer en het effect op de omgeving. De getoetste
normen hebben betrekking op het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Wegvervoer, rijksweg A2
Voor de A2 (wegdeel vanaf knooppunt Oudenrijn tot afrit 9 (Nieuwegein)) bestaat volgens het Basisnet geen
PR 10-6 contour.
Ook geldt er volgens de uitgangspunten van het Basisnet geen plasbrandaandachtsgebied (PAG).
Het groepsrisico is laag en wordt voornamelijk veroorzaakt door de bestaande bebouwing van Nieuwegein.
Deze waarde is het resultaat van een langdurig afwegingsproces tot het optimaliseren van de externe
veiligheid rond het totale Nederlandse wegennet, hetgeen heeft geleid tot het Basisnet. Bij dit proces waren
gemeente, wegbeheerder en ministerie betrokken en is een optimum gezocht voor groeimogelijkheden van
het vervoer en het behoud van ontwikkelmogelijkheden voor de gemeente.
Gelet op het voorgaande wordt het groepsrisico als aanvaardbaar beschouwd, mede rekening gehouden met
de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid.
Het wegvervoer van gevaarlijke stoffen legt geen beperkingen op aan het bestemmingsplan.
Wegvervoer, rijksweg A12
Voor de A12 bestaat volgens het Basisnet een PR 10-6 contour van 26 meter (tussen afrit 14 (Woerden) en
afrit 15 (De Meern)), respectievelijk 28 meter (tussen afrit 15 (De Meern) en knooppunt Oudenrijn). Deze
contour heeft geen overlap met het plangebied en levert daarmee geen beperkingen op voor het plangebied.
Ook geldt er volgens de uitgangspunten van het Basisnet een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Dit PAG heeft
op enkele plekken kleine overlappen (maximaal ca. 2 meter) met bouwvlakken van de diverse bestemmingen
binnen het plangebied. Het gaat hierbij om bestaande bebouwing. De situatie wordt als acceptabel
beschouwd.
Het groepsrisico ligt ruim onder de oriëntatiewaarde en wordt voornamelijk veroorzaakt door de bestaande
bebouwing van Leidsche Rijn. Deze waarde is het resultaat van een langdurig afwegingsproces tot het
optimaliseren van de externe veiligheid rond het totale Nederlandse wegennet, hetgeen heeft geleid tot het
Basisnet. Bij dit proces waren gemeente, wegbeheerder en ministerie betrokken en is een optimum gezocht
voor groeimogelijkheden van het vervoer en het behoud van ontwikkelmogelijkheden voor de gemeente. Dit
heeft uiteindelijk geleid tot een beperking van de groeimogelijkheden van het vervoer over de A12
(groeifactor 1,5 in plaats van groeifactor 2).
Gelet op het voorgaande wordt het groepsrisico als aanvaardbaar beschouwd, mede rekening gehouden met
de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid.
Het wegvervoer van gevaarlijke stoffen legt geen beperkingen op aan het bestemmingsplan. De onderbouwing
van de conclusies is weergegeven in bijlage 3.
Ad 2. Vervoer door aardgasleidingen
Het risico bij aardgasleidingen wordt vooral veroorzaakt door de mogelijkheid van beschadiging bij
graafwerkzaamheden etc. Het vrijkomende gas zal tot een ontploffing leiden gevolgd door brand.
Vanwege de risico's is een toets uitgevoerd aan risiconormen volgens het Besluit externe veiligheid
buisleidingen (Bevb). Het Bevb beschrijft de afstanden tussen buisleidingen en (beperkt) kwetsbare objecten
en bestemmingen. Dit zijn alle plaatsen waar zich regelmatig personen bevinden m.u.v. verkeersdeelnemers.
De getoetste normen hebben betrekking op het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Op een aantal plaatsen langs de beschreven tracé's bestaan er PR=10-6 contouren. Aangezien zich binnen
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
39
deze contouren geen kwetsbare bestemmingen bevinden, bestaan er geen knelpunten en is er geen
strijdigheid met het Bevb.
Binnen de belemmeringenstrook bevinden zich op enkele plaatsen gebouwde objecten. In de planregels zijn
voorschriften opgenomen die legale bestaande bebouwing binnen de belemmeringenstrook toestaat.
Volgens uitgevoerde berekeningen van de groepsrisico's bestaan er bij geen van de aardgasleidingen
overschrijdingen van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
Het groepsrisico wordt als aanvaardbaar beschouwd, mede rekening gehouden met de mogelijkheden voor
de rampenbestrijding en zelfredzaamheid.
De status van het bestemmingsplan is overigens niet afhankelijk van deze berekeningen. Het gaat om een
conserverend bestemmingsplan; van toename van het groepsrisico is daarom geen sprake. Voor een
uitgebreidere onderbouwing van de conclusies wordt verwezen naar de bijlage 4.
Ad 3. Overige (niet-Bevi) bedrijven met externe veiligheidsrisico's
Vlak buiten het plangebied bevindt zich een gasontvangststation aan de Reijerscop 28. Deze bedrijfsactiviteit
valt niet onder het Bevi, maar er geldt wel een norm voor een veiligheidsafstand op grond van het Besluit
algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim). De veiligheidsafstand is kleiner dan de afstand tot de
grens van het plangebied. Het gasontvangststation is daarom niet van invloed op het plangebied. Voor deze
activiteit gelden geen eisen met betrekking tot het groepsrisico of de verantwoording daarvan.
4.7
Luchtkwaliteit
Kader
Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht
met stof, door met name verkeer. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woonen leefomgeving. Wegverkeer is samen met de hoge achtergrondconcentratie in Utrecht, in belangrijke mate
van invloed op de luchtkwaliteit. In november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer met betrekking
tot luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wetswijziging staat bekend als de "Wet luchtkwaliteit". Deze wet
vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Op basis van deze wet, opgenomen in artikel 5.16 lid 1 Wet
milieubeheer, dient het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben
voor de luchtkwaliteit, rekening te houden met de effecten op de luchtkwaliteit.
Plansituatie en conclusie
Voor het bestemmingsplan geldt dat hierin nauwelijks nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. Het
betreft een actualiseringplan, gericht op het vastleggen van de bestaande situatie. Het bestemmingsplan
bevat wel de mogelijkheid tot meer functiemenging door nevenactiviteiten. Deze zijn van ondergeschikt
belang en hebben geen zelfstandig verkeersaantrekkende werking. Hetzelfde kan worden aangenomen van
het effect van het transformeren van agrarische bedrijven naar een woonfunctie bij bedrijfsbeeïndiging.
Dergelijke ontwikkelingen dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit.
In 2010 is de Handreiking fijn stof en veehouderijen vastgesteld. Bij de beoordeling van een aanvraag voor
een vergunning voor een veehouderij wordt de emissie van fijn stof getoetst worden aan de grenswaarden uit
de Wet milieubeheer. Dit staat in artikel 5.16 van de Wet Milieubeheer. Een vergunning voor een oprichting of
uitbreiding van een veehouderij kan in principe verleend worden indien er geen overschrijding van de
grenswaarden plaatsvindt. Is er toch sprake van een overschrijding, dan kan de vergunning alleen verleend
worden, indien de luchtkwaliteit door het project niet of niet in betekenende mate verslechtert.
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het plan.
4.8
Bodem
Aan de basis van het gemeentelijk bodembeleid ligt bescherming van de kwaliteit van de bodem en het
grondwater én het voorkomen van risico's voor de gezondheid van mens en dier. Het bodembeleid sluit
hiervoor aan op onderstaande algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
Bodembescherming
Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en als er toch bodemverontreiniging ontstaat,
40 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging
geheel of grotendeels ná 1987 is ontstaan, is een "nieuw geval". Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe
gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan moeten worden gemaakt.
Bodemsanering
Gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als
er sprake is van humane of ecologische risico's, of risico's op verspreiding van de verontreiniging via het
grondwater. De sanering wordt functiegericht en kosteneffectief uitgevoerd. Nieuwbouw op of
graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet
toegestaan zonder saneringsmaatregelen.
Bodembeheer
Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaatsvinden op basis
van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden
verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of
dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is om de locatie geschikt te maken.
Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden
met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.
Plansituatie
In Rijnenburg zijn veel agrarische bedrijven gevestigd die zijn gericht op landbouw en veeteelt. Bij deze
bedrijven zijn vaak brandstoftanks (diesel, huisbrandolie) aanwezig. Plaatselijk zijn enkele
bodemonderzoeken uitgevoerd, waarbij licht tot matige verontreinigingen zijn aangetoond. In de zuidoosthoek
van Rijnenburg bevindt zich de Nedereindse Plas, een zandwinput die in het verleden gedeeltelijk is
volgestort met afval. Hier is sprake van een ernstige bodemverontreiniging, die de komende jaren wordt
gesaneerd. En er gelden gebruiksbeperkingen (zie aparte paragraaf). Met uitzondering van de
Nedereindseplas zijn er geen omvangrijke grondwaterverontreinigingen in Rijnenburg bekend, waarmee bij
een eventuele grondwateronttrekking rekening moet worden gehouden.
Op de ontgravings- en toepassingskaarten van de Nota bodembeheer 2012-2022 is Rijnenburg ingedeeld in
de klasse landbouw/natuur. De noordwesthoek van Rijnenburg kent provinciale natuurwaarden, maar niet
binnen de Ecologische hoofdstructuur of binnen een groencontour. Er is geen drinkwaterwinning of
grondwaterbeschermingsgebied aanwezig in Rijnenburg.
Voor Rijnenburg is in 2011 een literatuurstudie uitgevoerd naar het voorkomen van medicijnen,
bestrijdingsmiddelen en aanwezigheid van potentiële ziekteverwekkers vanwege de agrarische activiteiten.
Plaatselijk kunnen er mogelijk miltvuurhaarden aanwezig zijn (pestbosjes) en persistente
bestrijdingsmiddelen zijn toegepast (met name bij maïspercelen). Omdat er niet alleen hoofdzakelijk dunne
rundveemest is geproduceerd die het minst verdacht is, maar ook verdachte (kippen)mest uit andere
gebieden is toegepast is er een mogelijke, maar geringe, kans op de aanwezigheid van pathogene
organismen (MRSA, ESBL).
Conclusie
Met in achtneming van bovenstaande voorwaarden voor onderzoek en/of sanering vormt de bodem geen
belemmering voor het plan. De bodemkwaliteit is derhalve passend in relatie tot de functie/bestemming.
Waterbodemsanering
Nedereindseplas
De Nedereindseplas is een voormalige zandwinlocatie die zowel onder water als boven water is gebruikt voor
afvalberging en die na beëindiging van de stortactiviteiten in gebruik is genomen als recreatieterrein.
De zandwinning is in de jaren dertig van de vorige eeuw gestart. Aanvankelijk was er één plas met een
oppervlakte van 4 ha. Bij verdere zandwinning in periode 1963 - 1988 is de plas vergroot en is er vrijwel
direct naast de eerste plas een tweede plas aangelegd. De gezamenlijke grootte van beide plassen bedroeg
ca 70 ha. De zandwinning vond plaats door de firma Weber (daarom worden de plassen ook wel de Put van
Weber genoemd) die op een zeker moment deel is uit gaan maken van de firma Mourik.
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
41
Tussen 1964 en 1988 zijn de ontstane plas gedeeltelijk aangevuld met stortmateriaal. Het gaat hierbij met
name om bouw- en sloopafval en in een later stadium ook om verontreinigde grond. Niet uitgesloten is echter
dat ook op onbekende schaal ander materiaal is gestort (huisvuil, bedrijfsafvalstoffen, ziekenhuisafval,
bitumen, baggerspecie, vaten, etc).
Het storten in het water is beëindigd met een open onderwaterstortfront in beide plassen, dat gekenmerkt
wordt door zeer steile taluds en uitstekende obstakels. Na ontgronding en het gedeeltelijk volstorten is de
bodem van het zuid-oostelijke deel van de zandwinput afgewerkt met een gedeelte van de ontgraven
kleilaag. De bodemhoogte van de zuid-oost plas bedraagt circa 24 m -NAP; de westelijke plas is mogelijk
dieper (volgens de vergunning is er ontgrond in een variërende diepte van 18 tot 30 m –mv; in de
saneringsvoorbereiding is plaatselijk een diepte van 36 m gemeten). Het is niet bekend tot welke diepte er is
ontgrond in de gedempte plasdelen.
De gedempte plasdelen worden met "Weber 0" aangeduid. Bovenop Weber 0 is een landstortplaats ingericht
die bestaat uit twee stortheuvels (aangeduid met Weber 1 en 2); deze stortheuvels zijn op een
milieuhygiënisch verantwoorde wijze aangelegd (dus met een vloeistofdichte onderafdichting en een
bovenafdichting met een kleilaag. De stortactiviteiten stortheuvels zijn in 1993 beëindigd. Het terrein is
daarna ingericht tot recreatieterrein inclusief waterrecreatie.
In 1996 werden gevaarlijk obstakels aangetroffen in een aantal oeverdelen en in het water. Het ging daarbij
om scherpe voorwerpen (bijvoorbeeld opstaande staven betonijzer) die zwemmers zouden kunnen
verwonden. De provincie Utrecht heeft om die reden een zwemverbod ingesteld dat tot op heden van kracht
is. Omstreeks diezelfde tijd werd de discussie over de milieuhygiënische afwerking van de gedempte
plasdelen steeds dominanter. In beide plasdelen bevonden zich onder water open stortfronten. Tevens werd
duidelijk de uit afval opgebouwde oeverdelen soms zeer stel waren (zelfs hol) waardoor er zelfs een
afschuivingsrisico bestond. Al snel werd duidelijk dat deze oevers dienden te worden gesaneerd (stabiliseren
+ isoleren). Pas nadat de Nedereindseplas binnen de gemeentegrenzen van Utrecht kwam te liggen is de
sanering van de plas ook daadwerkelijk een feit geworden. De gemeente Utrecht voert deze sanering uit.
Hieronder is een kaartje weergegeven die informatie geeft over de oorspronkelijk plasgrootte.
Ligging dempte plasdelen
42 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Milieuhygiënische situatie
Er is weinig bekend over de milieuhygiënische situatie in Weber 0. De kwaliteit van het aanvulmateriaal is
moeilijk te onderzoeken door de aanwezigheid van zwaar bouwpuin, bovendien belemmeren de
bovengrondse stortheuvels de mogelijkheden van onderzoek. Rondom de plas is het grondwater sterk
verontreinigd met Barium. In diepe plaswater (er is stratificatie) zijn allerlei verontreinigingen aangetroffen
(PAK, olie, BTEX, atrazine). Het oppervlakkige plaswater is vrij van dergelijke stoffen. Wel is de
sulfaatconcentratie verhoogd. Plaatselijk bevindt zich op de bodem van de plas sterk verontreinigd slib (PAK
en PCB's, beide klasse 4).In een aantal proefsleuven die in het kader van onderzoek voor de sanering zijn
gemaakt in Weber 0 werd een olie/PAK drijflaag aangetroffen in het "grondwater".
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
43
4.9
Flora en fauna
Kader
De Flora en Faunawet legt een zorgplicht op ten aanzien van natuur, planten en dieren. Indien een
ontwikkeling mogelijk de bestaande natuurwaarden kan verminderen moet de initiatiefnemer aangeven hoe
dat beperkt en/of gecompenseerd gaat worden. Wanneer bij planvorming de bestemming in een gebied
verandert moet er, bij kans op voorkomen van beschermde diersoorten, middels een flora- en fauna
inventarisatie de huidige waarde worden bekeken en moet er inzicht worden gegeven in het voorkomen van
beschermde planten en diersoorten. De Flora en Faunawet beschermt inheemse dier- en plantsoorten, en
onderscheidt deze in verschillende beschermingscategorieën. Voor algemeen voorkomende beschermde
soorten (tabel 1) geldt vrijstelling van verbodsbepalingen. Soorten van Tabel 2 en 3 zijn zwaarder
beschermd, voor deze soorten kan ontheffing worden aangevraagd. Het bevoegd gezag voor de Flora en
Faunawet is het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Gemeente Utrecht beschikt over een vastgestelde Gedragscode Flora en Faunawet. Eventuele werkzaamheden
zullen worden uitgevoerd conform deze "gedragscode Flora en Faunawet van de gemeente Utrecht”
(goedkeuringsbesluit ministerie LNV d.d. 7 september 2010, ref DR/210/3379). Het juridisch kader voor
het bestemmingsplan wordt tevens gevormd door de Natuurbeschermingswet.
Flora en fauna
In het plangebied heeft flora-en faunaonderzoek plaatsgevonden. Uit dit onderzoek blijkt dat er diverse
beschermde diersoorten voorkomen in het plangebied. Het flora en faunaonderzoek is als bijlage 10
toegevoegd.
Natuurbeschermingswet
Het bestemmingsplan betreft een actualisatie van het vigerende bestemmingsplan en legt in principe de
bestaande functie (en omvang) vast. Van een volwaardige agrarische bedrijfsvoering in het gebied is in
beperkte mate sprake. Op de agrarische percelen zijn nog geringe uitbreidingsmogelijkheden voor
bebouwing aanwezig. Daarnaast zijn er via wijzigingsbevoegdheden enkele ontwikkelingen mogelijk gemaakt
die zijn gericht op nevenactiviteiten en ruimte bij het beeïndigen van de agrarische functie . Zo is het mogelijk
om via wijziging een agrarische bestemming om te zetten naar wonen. Ook is het mogelijk om gebruik te
maken van de Ruimte-voor-ruimte regeling, waarbij extra woningen kunnen worden gerealiseerd als de
bestaande bedrijfsbebouwing gesloopt wordt.
Aangezien het plangebied niet in of directe omgeving van een Natura 2000-gebied of Beschermd
natuurmonument is gelegen zijn directe effecten op voorhand uitgesloten. Ook indirecte effecten door geluid,
hydrologie, verontreiniging, verzoeting, verzilting etc. zijn hierdoor op voorhand uitgesloten. Stikstofdepositie
kan echter tot grotere afstand van het plangebied leiden tot verzuring en vermesting van Natura
2000-gebieden. De dichtsbijzijnde EHS-gebiden liggen op ongeveer 10 km afstand.
Flora- en faunawet
Er zijn beschermde soorten aanwezig in het plangebied en directe omgeving. Dit betreft: algemene
vaatplanten zoals akkerklokje, brede wespenorchis en grasklokje (Ff-wet-tabel 1), maar ook beschermde
vaatplanten van tabel 2 Ff-wet zoals rietorchis en tongvaren, vleermuizen (Tabel 3 Ff-wet), algemene
grondgebonden zoogdierensoorten (Ff-wet-tabel 1), algemene amfibieën (Ff-wet-tabel 1), beschermde tabel
3 amfibieën: rugstreeppad ,heikikker, de kleine modderkruiper (Ff-wet-tabel 2), in gebouw- en boom
broedende vogels van categorie 1 t/m 4 (huismus, gierzwaluw, buizerd, sperwer en roek) en algemene
(broed)vogelsoorten.
Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard en de leefgebieden van strikt beschermde (tabel
3 Ff-wet) amfibiesoorten (heikikker, rugstreeppad) liggen op enige afstand van de bouwvlakken. Naar
verwachting kunnen de bouwmogelijkheden uit het bestemmingsplan worden benut zonder negatieve
gevolgen voor strikt beschermde (Tabel 3) soorten. Bij concrete bouwwerkzaamheden kan wel nodig zijn om
maatregelen te treffen om effecten op deze soorten te voorkomen. Ten aanzien van de tabel 2 soorten,
waaronder beschermde plantensoorten en de kleine modderkruiper kan ook gewerkt worden met een
goedgekeurde Gedragscode Flora-en faunawet.
Voor de vleermuizen is aanvullend onderzoek in het plangebied (vliegroutes en foerageergebieden) nodig
44 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
indien voor concrete ontwikkelingen gebouwen gesloopt worden of bomen gekapt. Indien uit dit onderzoek
blijkt dat het plangebied belangrijke functies voor vleermuizen heeft en dat de negatieve permanente of
tijdelijke effecten van de ingreep op deze soorten niet voorkomen kunnen worden is het aanvragen van een
ontheffing in kader van de Flora- en fauna wet noodzakelijk. Of deze ontheffing verleenbaar is hangt af van
de aangetroffen soort en de functie van de verblijfplaats. Voor alle soorten dient aangetoond te worden dat
de gunstige staat van instandhouding van de populatie niet wordt aangetast en er geen bevredigend
alternatief is.
Voor tabel 3 soorten dient aangetoond te worden dat er een dwingende reden van groot economisch belang
mee gemoeid is. Dit kan ook om economische of maatschappelijke belangen gaan.
Ten aanzien van en in gebouw- en boom broedende vogels van categorie 1 t/m 4 (huismus, gierzwaluw,
buizerd, sperwer, roek) zijn effecten bij sloop van gebouwen en kap van bomen op voorhand niet uit te
sluiten. Voor deze soorten is bij kap of sloop nader onderzoek nodig en afhankelijk van de resultaten, een
ontheffing in kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk, en/of dienen maatregelen getroffen te worden.
Voor aantasting van jaarrond beschermde vogelnesten geldt dat een ontheffing alleen verleenbaar is voor een
belang genoemd in de Vogelrichtlijn, waaronder openbare veiligheid en volksgezondheid. Eventuele
beperkingen ten aanzien van deze ontheffingen staan de realisatie van het bestemmingsplan in beginsel niet
in de weg. Het bestemmingsplan kan namelijk gerealiseerd worden zonder aantasting van jaarrond
beschermde vogelnesten.
Voor de algemene vogelsoorten in het plangebied geldt dat hun nest en functioneel leefgebied tijdens het
broedseizoen (indicatief: half maart – half juli, met uitloop tot in augustus) zijn beschermd. Indien de
werkzaamheden buiten broedseizoen worden uitgevoerd of voor aanvang van het broedseizoen worden
gestart zodat er zich geen broedende vogels kunnen vestigen, worden geen verbodsbepalingen van Ff-wet
overtreden bij vogels zonder jaarrond beschermd nest. Nader onderzoek naar deze vogelsoorten in het
plangebied en het aanvragen van een ontheffing voor deze soorten op grond van de Ff-wet is dan niet
noodzakelijk.
Voor soorten van Ff-wet, tabel 1 geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit Ff-wet. Nader onderzoek
naar het voorkomen van deze soorten in het plangebied, nader effectenonderzoek en het aanvragen van een
ontheffing voor deze soorten op grond van Ff- wet is niet noodzakelijk. Voor deze soorten geldt de zorgplicht
tijdens het uitvoeren van werkzaamheden. Dit betekent bijvoorbeeld dat de werkzaamheden voor zover
mogelijk worden uitgevoerd in de richting van de uitwijkingmogelijkheden, zodat aanwezige mobiele soorten
kunnen uitwijken en zoveel mogelijk werken buiten de kwetsbare perioden van soorten.
Natuurbeleidskaders
Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
Het plangebied Rijnenburg ligt buiten de begrenzing van EHS gebied. Nadere toetsing is niet noodzakelijk,
omdat het beleid van de provincie Utrecht ten aanzien van de EHS geen externe werking kent. Verdroging van
gevoelige EHS elementen of andere significante effecten op de EHS in de nabijheid van het plangebied kan
overigens uitgesloten worden.
Groene contour, weidevogelgebieden
Het plangebied ligt buiten de groene contour maar ligt wel ten dele binnen de begrenzing van een goed en
zeer goed weidevogelgebied. Uit de natuurinventarisatie blijkt ook dat er actueel nog veel weidevogels in
deze gebieden voorkomen. Aangezien het open landschap behouden blijft en bouwvlakken worden beperkt
ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan, heeft het vaststellen van het nieuwe bestemmingsplan geen
negatief effect op de weidevogelgebieden en gebieden binnen de groene contour.
Conclusie
Met dit bestemmingsplan worden uitsluitend ondergeschikte ontwikkelingen rechtstreeks mogelijk gemaakt,
binnen aangewezen – reeds bestaande - bouwvlakken. Landschappelijk waardevolle gebieden en begroeiing
is voorzien van een beschermende regeling in de vorm van een bouwverbod en/of een 'aanlegvergunning'.
Watergangen zijn voorzien van de bestemming Water. Bij aanvragen om omgevingsvergunningen (sloop,
toepassen van de wijzigingsbevoegdheid, uitvoeren van werken) vloeit uit de wet voort dat
omgevingsvergunningen in voorkomende gevallen worden vergezeld van een Ffw-aanhaakprocedure.
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
45
Voor alle genoemde beschermde soorten bestaan er in de praktijk ruime mogelijkheden om effecten te
voorkomen of te minimaliseren door een passende locatiekeuze, inrichting en uitvoeringstijdstip. Zo nodig
kunnen aanvullend ook andere mitigerende (verzachtende) maatregelen worden getroffen zoals het
aanbieden van alternatieve broedgelegenheid (bijvoorbeeld nestkasten) en kan de kwaliteit van het
omringende leefgebied worden behouden. Voor tabel 2-soorten kan daarbij worden gewerkt volgens de
goedgekeurde gedragscode.
Op basis van de eisen die aan individuele ontwikkelingen worden gesteld en de praktische mogelijkheden om
beschermde soorten in te passen in lokale ontwikkelingen, zijn als gevolg van het bestemmingsplan geen
wezenlijke effecten op beschermde soorten te verwachten. Dit betekent dat er ook geen belemmeringen zijn
voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Gebiedsbescherming
Op grond van de Natuurbeschermingswet dient te worden bezien of met de uitvoering van het
bestemmingsplan sprake is van een negatief effect op aangewezen Natura 2000 gebieden. Het
bestemmingsplan betreft een actualisatie van het vigerende bestemmingsplan en legt in principe de
bestaande functie (en omvang) vast. Van een volwaardige agrarische bedrijfsvoering in het gebied is in
beperkte mate sprake. Op de agrarische percelen zijn nog geringe uitbreidingsmogelijkheden voor
bebouwing aanwezig. Daarnaast zijn er via wijzigingsbevoegdheden enkele ontwikkelingen mogelijk gemaakt
die zijn gericht op nevenactiviteiten en ruimte bij het beeïndigen van de agrarische functie. Zo is het mogelijk
om via wijziging een agrarische bestemming om te zetten naar wonen. Ook is het mogelijk om gebruik te
maken van de Ruimte-voor-ruimte regeling, waarbij extra woningen kunnen worden gerealiseerd als de
bestaande bedrijfsbebouwing gesloopt wordt.
Besluit Ammoniakemissie
Het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij van 8 december 2005 bepaalt dat dierenverblijven,
waar emissiearme huisvestingssystemen voor beschikbaar zijn, op den duur emissiearm moeten zijn
uitgevoerd. Hiertoe bevat het besluit zogenaamde maximale emissiewaarden. Op grond van het besluit
mogen alleen nog huisvestingssystemen met een emissiefactor die lager is dan of gelijk is aan de maximale
emissiewaarde, toegepast worden. Voor de melkrundveehouderij heeft dit in de praktijk geen verstrekkende
consequenties omdat de grenswaarde overeenkomt met de huidige bedrijfsvoering.
Verordening veehouderij, stikstof en natura 2000 (2012)
Op 4 juni 2012 hebben Provinciale Staten van Utrecht ingestemd met de Verordening veehouderij, stikstof en
Natura 2000 provincie Utrecht 2012. De verordening is op 10 juli 2012 in werking getreden en is van
toepassing op alle veehouderijbedrijven in de provincie Utrecht. Met de verordening is een balans gevonden
tussen de bescherming van waardevolle natuur enerzijds en ontwikkelingsmogelijkheden voor de agrarische
sector anderzijds.
De verordening stelt (extra) technische eisen aan stallen. Ook gelden er voorwaarden aan het salderen van de
uitstoot van ammoniak, via een provinciale depositiebank. Veehouderijen in de buurt van Natura
2000-gebieden krijgen de mogelijkheid om uit te breiden. Zij mogen meer stikstof gaan uitstoten als een
ander bedrijf in hetzelfde gebied minder gaat uitstoten omdat het inkrimpt of stopt. Uitvoering van de
verordening leidt tot een daling van de uitstoot van ammoniak vanuit de veehouderij en geeft duidelijkheid
over mogelijkheden voor agrarische bedrijfsontwikkeling.
Alle veebedrijven in Utrecht moeten volgens de verordening nieuw- of verbouw van stallen melden bij de
provincie. Bij deze melding moeten veehouders controleren of deze uitbreiding leidt tot een toename van
stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied en of daar saldo uit de depositiebank voor nodig is.
Beleidsregel veehouderij, stikstof en beschermde natuurmonumenten (2013)
Omdat de Verordening veehouderij, stikstof en Natura 2000 alleen van toepassing is voor Natura
2000-gebieden en in de provincie Utrecht ook veel beschermde natuurmonumenten liggen, heeft de Provincie
voor deze laatste gebieden een beleidsregel vastgesteld die aansluit bij de verordening. De beleidsregel is
iets minder vergaand dan de bescherming van Natura 2000-gebieden, maar toepassing van de beleidsregel
geeft wel de garantie dat de stikstofdepositie op beschermde natuurmonumenten niet zal toenemen door
invloeden vanuit de landbouw.
46 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
De beleidsregel stelt geen (extra) technische eisen aan stallen. Wel gelden er voorwaarden aan het salderen
van de uitstoot van ammoniak, via de provinciale depositiebank. Uitvoering van de beleidsregel leidt tot een
daling van de uitstoot van ammoniak vanuit de veehouderij op beschermde natuurmonumenten en geeft
duidelijkheid over mogelijkheden voor agrarische bedrijfsontwikkeling.
Alle veebedrijven in Utrecht moeten volgens de verordening nieuw- of verbouw van stallen melden bij de
provincie. Bij deze melding moeten veehouders niet alleen controleren of deze uitbreiding leidt tot een
toename van stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied, maar ook of deze uitbreiding leidt tot een
toename van stikstofdepositie op een beschermd natuurmonument en of daar saldo uit de depositiebank voor
nodig is.
Plansituatie en conclusie
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen voor grootschalige ingrepen in of nabij
provinciaal beschermde natuurgebieden. Mogelijke effecten op natuurgebieden beperken zich tot effecten
door agrarische ontwikkelingen, die in dit bestemmingsplan in beperkte mate kunnen toenemen. In of in de
nabijheid van het plangebied is geen sprake van EHS gebied.
De beschermde natuur- en landschapswaarden zijn voldoende vastgelegd in de bestemmingsplanregels. Het
plangebied ligt op ruime afstand van Natura-2000 gebieden (bijna 10 kilometer). Gelet op de aard van het
bestemmingsplan en de afstand tot Natura 2000 gebied, kunnen relevante negatieve ecologische effecten
daarom worden uitgesloten.
4.10
Water
Door ruimtelijke plannen en ontwikkelingen kunnen de belangen èn het functioneren van het watersysteem en
de waterketen onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van
watergerelateerd beleid en beheer door ruimtelijke ontwikkelingen expliciet en op evenwichtige wijze te
toetsen aan het desbetreffende beleid en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten.
Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van een ruimtelijk plan inzichtelijk gemaakt, de
afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en het wateradvies van de waterbeheerder opgenomen. Door
vroegtijdige afstemming met de waterbeheerder(s) wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de
kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de
bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke
consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en
robuust watersysteem vroegtijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.
Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een 'Waterparagraaf', een ruimtelijke onderbouwing
van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie waarin tevens de afstemming en de afspraken
in het kader van de watertoets zijn verankerd.
Voor de locatie Rijnenburg wordt in dit bestemmingsplan hoofdzakelijk de bestaande situatie vastgelegd. De
waterparagraaf, welke is oppgenomen in de bijlage van deze toelichting, beschrijft de bestaande
waterhuishoudkundige- en rioleringssituatie van Rijnenburg.
Advies HDSR
Op 14 oktober 2013 heeft HDSR per mail een reactie op de waterparagraaf gegeven. HDSR is akkoord met
de waterparagraaf op voorwaarde dat de verschillende wateraspecten correct op de verbeelding en in de
planregels worden weergegeven.
Waterkering
In het plangebied bevindt zich de Meerndijk. Deze historisch dijk heeft de status van 'niet-direct-kerende
primaire waterkering (type c)'. Een waterkering met de status ''Niet-direct-kerende primaire waterkering'
(type c) heeft een kernzone, beschermingszone (vrijwaringszone-dijk) en buitenbeschermingszone van totaal
circa 175 m breed. De totale breedte van deze zones moet in het bestemmingsplan de dubbelbestemming
'waterstaat-waterkering' krijgen. Binnen dit gebied kunnen nieuwe ontwikkelingen van invloed zijn op de
waterkering, vandaar dat Rijkswaterstaat bevoegd is eventueel eisen en randvoorwaarden aan functies en
bestemmingen te stellen. De breedte van de zones is afhankelijk van de locatie en is vastgelegd in de
bijbehorende legger uit 2009. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in deze zone is advies van de
waterkeringbeheerder Rijkswaterstaat vereist.
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
47
4.11
Archeologie
Kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit
verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing
van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag
van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven.
Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex
situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de
aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat
hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de
verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden
betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich
tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet
uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is
geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving
geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing
hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op
grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de
archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening
moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal
bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het
bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming
van de archeologie.
Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen
een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de
archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het
archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In
bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming
Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie
aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische
waarden en verwachting. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het
bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op
de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische
waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de
gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische
waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Gemeentelijke
archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de
archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde
(IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in
de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge
archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische
verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de
waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot
bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo
nodig veilig te stellen.
Beschermde archeologische rijksmonumenten zijn volgens de Monumentenwet 1988 beschermde
archeologische monumenten. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan.
Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in
het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de
Monumentenwet vereist.
48 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Gebieden van hoge archeologische waarde zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden
zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Gebieden van hoge
archeologische waarde zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden in de bodem
aanwezig zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijksmonument. Voor deze gebieden en voor
gebieden van hoge archeologische verwachting en archeologische verwachting geldt de gemeentelijke
verordening op de archeologische Monumentenzorg.
Archeologie in het plangebied
Het plangebied Rijnenburg, bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied met
hoge archeologische waarde ( gearceerd rood), hoge archeologische verwachting (gearceerd
geel),archeologische verwachting (gearceerd groen) en zonder archeologische verwachting (wit). Voor het
gebied met een hoge archeologische waarde geldt dat verstoringen van de bodem vanaf 50 m2 en dieper dan
30 cm archeologievergunningplichtig zijn. Voor het gebied met een hoge archeologische verwachting geldt dat
verstoringen van de bodem vanaf 100 m2 en dieper dan 30 cm archeologievergunningplichtig zijn. Voor het
gebied met een archeologische verwachting geldt dat verstoringen van de bodem vanaf 1000 m2 en dieper
dan 30 cm archeologievergunningplichtig zijn. Het gebied zonder archeologische verwachting is niet
archeologievergunningplichtig.
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
49
50 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Uitsnede archeologische waardenkaart, Rijnenburg
Conclusie
Het plangebied Rijnenburg bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart deels in een
gebied met een hoge archeologische waarde, deels in een gebied met een hoge archeologische verwachting,
deels in een gebied met een archeologische verwachting en deels in een gebied zonder archeologische
verwachting. De hoge archeologische waarde is gebaseerd op bij prospectie aangetroffen
nederzettingssporen uit de Late IJzertijd, Romeinse tijd en Late Middeleeuwen en de kastelen Rijnenburg en
Everstein. De hoge archeologische verwachting is gebaseerd op een Oude Rijnloop en de daarmee
geassocieerde stroomrug waar bewoningsresten uit de prehistorie tot de Middeleeuwen verwacht kunnen
worden. De archeologische verwachting is gebaseerd op de aanwezigheid van fysisch geografische fenomenen
geassocieerd met de stroomgordel van de Rijn die van ouds als markant punt in het landschap aanwezig
waren.
Voor het gearceerde gebied met een hoge archeologische waarde geldt dat verstoringen van de bodem vanaf
50 m2 en dieper dan 30 cmarcheologievergunningplichtig zijn Voor het gearceerde gebied met een hoge
archeologische verwachting geldt dat verstoringen van de bodem vanaf 100 m2 en dieper dan 30 cm.
archeologievergunningplichtig zijn. Voor het gearceerde gebied met een archeologische verwachting geldt dat
bodemingrepen vanaf 1000 m2 en dieper dan 30 cm archeologievergunningplichtig zijn. Het gebied zonder
archeologische verwachting is niet archeologievergunningplichtig.
Volgens de gemeentelijke verordening op de Monumentenzorg, moet de initiatiefnemer indien hij deze
ondergrenzen overschrijdt door een archeologisch onderzoeksrapport moeten aantonen of er al dan niet
sprake is van de aanwezigheid van archeologische waarden. Voor het totale plangebied geldt dat indien bij
uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische zaken worden aangetroffen er conform
artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien 2007) melding van de desbetreffende vondsten dient
te worden gedaan bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de afdeling Erfgoed van de
Gemeente Utrecht (030-2863990).
4.12
Kabels en leidingen
In het plangebied is een aantal gasleidingen aanwezig die planologisch relevant zijn. Deze leidingen worden in
het bestemmingsplan aangeduid en beschermd middels een dubbelbestemming. Het betreft een hoofdriool,
gasleidingen en hoogspanningsverbindingen. Onderstaand is de ligging van de gasleidingen weergegeven.
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
51
52 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
4.13
Kwaliteit
van de leefomgeving
4.13.1 Duurzaamheid
Vanaf begin negentiger jaren voert de gemeente een intensief DuBo- en energiebeleid. Dat is vastgelegd in de
Kadernota Duurzaam bouwen (1993) en de daaruit voortvloeiende richtlijnen en beleidskaders. Voor de
woningbouw is dat vastgesteld in het Beleidskader "Integrale Woningkwaliteit" (2000), voor de gemeentelijke
utiliteitsbouw in de Leidraad "Duurzame gemeentelijke bouwprojecten" (1997) en voor de openbare ruimte in
de bijlage 10 van het PvE "Openbare ruimte" de Handreiking "Duurzaam materiaalgebruik in de openbare
ruimte" (1998). Mede door haar voorbeeldfunctie verwacht de gemeente dat private partijen ook actief
aandacht geven aan duurzaam bouwen. Deels kan dat omdat de regelgeving die mogelijkheid biedt (Wmb,
verruimde reikwijdte), deels omdat de private partij de meerwaarde ervan inziet en deels omdat de
gemeente een belangrijke partij in ontwikkelingen is.
De toepassing van deze richtlijnen en beleidskaders moet er toe leiden dat de milieubelasting van het gebruik
van het gebied verminderd, anders gezegd dat de duurzaamheid toeneemt. Daarbij behelst duurzaamheid
de volledige breedte People, Planet en Profit.
Omdat het een ebstaand gebied betreft, is toepassing van duurzaamheidsmaatregelen slechts ten dele
relevant. Met name bij (her)ontwikkelen van bedrijven of delen van het terrein, dient rekening te worden
gehouden met het onderstaande beleid.
4.13.2 Duurzaam ondernemen
Bedrijven worden zich steeds meer bewust van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en zijn in
toenemende mate bereid hierover verantwoording af te leggen, bijvoorbeeld in een milieujaarverslag. Bij
duurzaam ondernemen worden vaak de drie P's genoemd: Profit, People en Planet. Een evenwichtige
aandacht voor deze drie aspecten waarborgt een duurzame ontwikkeling van bedrijf en zijn "buitenwereld".
Uitgewerkt beleid ten aanzien van deze drie thema's wordt gewaardeerd in de publieke opinie en kan
daarmee belangrijk zijn in de positionering van het bedrijf.
4.13.3 Duurzaam bouwen
Duurzaam Bouwen (DuBo) rust op de pijlers energie, materiaalgebruik, water, afval, binnenmilieu en voltrekt
zich veelal in drie stappen. Deze stappen zijn: behoefte zoveel mogelijk verminderen, inzet vernieuwbare
producten en materialen en ten slotte zo zuinig mogelijk omgaan met de niet-vernieuwbare stoffen.
Om de Duurzaam Bouwen-ambitie vorm en inhoud te geven, is het verstandig dit in het (her-)ontwerp van
gebouwen mee te nemen. In de gebruiksfase wordt (een deel van) dit budget terugverdiend door lagere
onderhouds- en gebruikskosten (water, energie, onderhoud, sloopkosten, etc.).
Doordacht ontwerpen ten aanzien van (sociale) veiligheid (bijvoorbeeld personeelsingangen die onverlicht aan
de achterkant van het gebouw) en toegankelijkheid (bijvoorbeeld (tijdelijke) mindervalide klanten,
werknemers) kost weinig en kan veel (aanpassings)kosten besparen.
Grote effecten op het verminderen van de milieubelasting van bouwwerken hebben een laag fossiel
energieverbruik, meer hout in de bouw en dan natuurlijk hout uit duurzaam beheerde bossen, verminderen
van het gebruik van nieuw zand en grind en cement, verminderen van het gebruik van uitlogende
verontreinigende bouwmaterialen en minder koperen leidingwerk.
4.13.4 Energie
Hoewel energie strikt genomen onderdeel is van het breed gedefinieerde duurzaam bouwen, wordt het toch
vaak apart genoemd. Reden is de specifieke mogelijkheden van energiebesparing en duurzame energie.
Van belang is het om bij nieuwe ontwikkelingen op gebouw- of gebiedsniveau een studie naar de meest
optimale energievoorziening te doen. In zo'n studie passeren diverse alternatieven voor de energievoorziening
de revue op de thema's CO2-uitstootreductie, leveringszekerheid, investeringkosten, energielasten op de
lange termijn. Bij die studie wordt ook naar mogelijke energiebronnen in de (onmiddellijke) nabijheid
gekeken. De koelvraag van de één kan misschien ingevuld worden door het koude overschot van de buurman
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
53
en uiteindelijk tot een win-win situatie leiden.
Op basis van de uitkomsten van zo'n energiestudie worden dan de keuzes gemaakt, waarbij de volgorde is
behoefte verminderen, duurzame energie en tenslotte efficiënt omgaan met fossiel.
Plansituatie
Ontwikkelingen binnen de kaders van dit bestemmingsplan zullen getoetst worden aan het beleid van de
gemeente met betrekking tot klimaat en duurzaamheid.
De (her)ontwikkellocatie heeft een inspanningsverplichting voor het kunnen realiseren van de nodige
maatregelen om de ambitie voor 2030 als gemeentelijk grondgebied CO2 neutraal te zijn. Dit vereist, een
inspanningsverplichting voor alle betrokken partijen. Voorwaarde voor het realiseren van de nodige
maatregelen, ook op gebouwniveau, is een optimale energie infrastructuur op bouwblok, buurt- en
wijkniveau. Dat kan ook met behulp van stadsverwarming als die in ,ook op gebouwniveau, biedt geen
specifieke kansen voor extra energiebesparingen. Voldaan zal moeten worden aan de wettelijke EPC uit het
Bouwbesluit.
4.14
Gezondheidsaspecten
De gemeente heeft sinds het van kracht worden van de Wet Publieke Gezondheid (per 1 januari 2009) de
wettelijke taak om gezondheidsaspecten te bewaken bij bestuurlijke beslissingen. Naar aanleiding van het
Actieprogramma Volksgezondheid 2007-2010 heeft het college in 2010 besloten dat de GG&GD, daar waar
nodig en binnen de beschikbare middelen, adviseert over gezondheid bij ruimtelijke plannen. Op 26 juni
2012 heeft het college vervolgens besloten in welke fasen van de planvorming de GG&GD betrokken wordt en
dat er bij ruimtelijke en bereikbaarheidsplannen een gezondheidsparagraaf opgenomen wordt.
In bovenstaande paragrafen is het aspect gezondheid voldoende aan de orde gekomen.
4.15
Ladder van duurzame
verstedelijking
4.15.1 Kader
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat
overheden op grond van het Bro een nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard moeten motiveren met behulp
van drie opeenvolgende stappen: de treden. Deze drie stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke
afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. De stappen schrijven geen vooraf
bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat
de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke
afweging over die ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch
verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, waaronder het bestemmingsplan.
54 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
4.15.2 De drie treden van de 'ladder van duurzame verstedelijking'
Eerste trede
Op de eerste trede van de ladder van duurzame verstedelijking wordt de regionale ruimtevraag (kwantitatief
én kwalitatief) bepaald voor wonen, werken, detailhandel en overige voorzieningen. Het gaat om de
ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien: eventuele andere initiatieven in de regio, zoals
geplande woningbouwlocaties of een binnenstedelijke herstructurering, dekken immers al (deels) de regionale
ruimtevraag. Ook leegstand speelt een rol in de bepaling van de vraag. De vraag is gelijk aan de behoefte
minus het aanbod (in plannen én in de bestaande voorraad met eenzelfde kwaliteit als de gevraagde
kwaliteit). Wanneer de regionale ruimtevraag in beeld is, kan worden beoordeeld of een voorgenomen
stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Alleen wanneer de behoefte in trede 1 is
aangetoond, is trede 2 aan de orde.
Tweede trede
Op de tweede trede wordt bekeken of binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte, zoals
aangegeven in trede 1, kan worden voorzien. Oftewel: kan de beoogde ontwikkeling plaatsvinden binnen het
stedelijk gebied door een andere bestemming van een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen
of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden. Hiertoe moet worden bepaald wat de
beschikbare ruimte is (kwantiteit) en wat de (financiële) haalbaarheid van de intensivering is (kwaliteit).
De ruimtevraag moet dus bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Het zal nodig
zijn om op basis van de gebiedspecifieke situatie te bepalen wat ervaren wordt als stedelijk gebied. In het
algemeen kan het bestaande stedelijk gebied worden gedefiniëerd als het bestaand stedenbouwkundig
samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca,
alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Sommige provincies hebben in een verordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied in woord
en/of kaartbeeld vastgelegd, waaronder de provincie Utrecht.
Derde trede
Als herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan
de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, is trede 3 aan de orde.
De gebruiker wordt geholpen om de meest duurzame ruimte te vinden voor verstedelijking buiten het
(bestaand) stedelijk gebied. Het (potentiële) aanbod aan modaliteiten is sturend. De beantwoording van twee
vragen staat centraal:
1.
2.
welke plekken zijn of worden op korte termijn multimodaal ontsloten op een wijze die past bij de schaal
van de ontwikkeling?
wat is een optimale afstemming tussen de resterende regionale vraag en het aanbod aan passende (in
potentie) multimodaal ontsloten of op korte termijn te ontsluiten locaties?
Het antwoord op deze vragen is het eindresultaat van de toepassing van de ladder: zicht op (in potentie)
multimodale locaties die passen bij de schaal en de omvang van de ontwikkeling.
4.15.3 Gebiedsontwikkeling per regio (betekenis voor Utrecht)
Het kabinet heeft voor 9 regio's in Nederland opgaven van nationaal belang uitgewerkt. Het gaat hierbij om
doelen die voor Rijk en regio van belang zijn. Voor Utrecht geldt daarbij dat Utrecht belangrijk is als het gaat
om de verbinding van autowegen, spoorwegen en vaarwegen. Station Utrecht Centraal heeft daarbij een
centrale rol. Ook speelt de regio Utrecht een belangrijke rol bij de verdere ontwikkeling van de topsectore Life
Sciences.
4.15.4 Plangebied
Het bestemmingsplan laat slechts zeer beperkt ontwikkelingen toe en dan alleen nog bij/binnen de bestaande
bebouwing/bouwvlakken. Op grond daarvan kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan voldoet aan
de ladder van duurzame verstedelijking.
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
55
56 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Hoofdstuk 5
5.1
Economische
Uitvoerbaarheid
uitvoerbaarheid
Inleiding
Dit bestemmingsplan heeft in de eerste plaats met name tot doel om de bestaande situatie te actualiseren. De
kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan komen voor rekening van de gemeente.
Nieuwe ontwikkelingen
Het bestemmingsplan is voor een groot deel consoliderend van aard. Het plan voorziet, naast de gebruikelijke
(beperkte) uitbreidingsmogelijkheden van de bestaande functies, slechts in beperkte mate in nieuwe
ontwikkelingen. Het betreft in alle gevallen particuliere initiatieven waaraan in beginsel geen kosten voor de
gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing
van aanvragen. Deze laatste kosten worden door middel van leges gedekt. Mochten er andere kosten zijn die
op grond van artikel 6.13 Wro dienen te worden verhaald, dan zal uitsluitend worden meegewerkt aan de
ontheffing of wijziging nadat een anterieure overeenkomst is gesloten.
Planschade
De enige kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te
sluiten. De gemeente zal waar mogelijk een planschadeverhaalsovereenkomst sluiten zoals bedoeld in artikel
6.4a van de Wet ruimtelijke ordening. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de
planschadekosten moet betalen in het belang van de aanvrager.
Exploitatieplan
Gezien het voorgaande is een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet nodig. Mochten er in de toekomst
toch ontwikkelingen voordoen waarbij de gemeente kosten moet maken dan zullen die uitsluitend voort
kunnen vloeien indien gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid. Er zal dan eerst worden bezien
of een kostenverhaalovereenkomst kan worden gesloten. In het uiterste geval kan worden overwogen om bij
wijzigingsbevoegdheid een exploitatieplan op te stellen. Dat is echter geen uitgangspunt en gezien de
ontwikkelingsmogelijkheden ook niet de verwachting.
5.2
Maatschappelijke
uitvoerbaarheid
5.2.1
Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening
Het concept ontwerpbestemmingsplan is toegestuurd aan een aantal overleginstanties. Een aantal daarvan
heeft op het concept gereageerd. Voor een overzicht van het vooroverleg wordt verwezen naar de Nota van
vooroverleg, die als bijlage bij de toelichting is gevoegd.
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
57
58 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Hoofdstuk 6 Juridische
plantoelichting
6.1
Inleiding
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De
SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd
en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere
leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en
efficiëntere dienstverlening.
6.2
Wet algemene
bepalingen
omgevingsrecht
Sinds 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Hierdoor
vervallen diverse gebruikelijke termen voor vergunningen zoals bouwvergunning, sloopvergunning,
aanlegvergunning, ontheffing et cetera.
Hieronder worden de meest voorkomende termen weergegeven:
De term bouwvergunning wordt omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen; hierna te noemen
'omgevingsvergunning bouwen'.
De term sloopvergunning wordt 'omgevingsvergunning voor de activiteit slopen'; hierna te noemen
'omgevingsvergunning slopen'.
De term aanlegvergunning wordt 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden'; hierna te noemen 'omgevingsvergunning aanleggen'.
De term 'ontheffing' of 'het verlenen van een ontheffing' wordt 'afwijking' of 'afwijken bij
omgevingsvergunning'.
6.3
Planvorm
Het bestemmingsplan Rijnenburg kenmerkt zich door een gedetailleerde bestemmingsregeling, zowel op de
plankaart als in de regels, voor de in het gebied aanwezige functies en bebouwing. Het bestemmingsplan
maakt deel uit van de actualiseringsreeks van de gemeente en heeft vooral een conserverend karakter. Dit
betekent dat de bestaande situatie qua bebouwing en gebruik is vastgelegd, waarbij alleen in die gevallen,
waarin al voldoende zicht bestaat op een nadere ontwikkeling of uitvoering van gemeentelijk beleid gewenst
is, daarvoor een regeling is opgenomen in het plan.
6.4
Opbouw
Regels
De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:
bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
bouwregels;
nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
afwijken van de bouwregels;
waar nodig: een bijzondere gebruiksregel, bijvoorbeeld bij wonen een aan huis verbonden beroep of
bedrijf.
afwijken van de gebruiksregels;
eventueel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden, ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden;
waar nodig: een wijzigingsbevoegdheid.
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
59
6.4.1
Nadere eisen
Op basis van artikel 3.6, lid 1 onder d van Wro, kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met
inachtneming van de bij het plan te geven regels, nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van in het plan
omschreven onderwerpen of onderdelen. Het stellen van nadere eisen kan betrekking hebben op een heel
scala van onderwerpen. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de nadere eisen betrekking hebben op de
situering of afmetingen van gebouwen en/of bouwwerken, of op het stellen van eisen aan parkeergelegenheid
op eigen terrein, maar evenzeer kunnen nadere eisen betrekking hebben op het treffen van bouwkundige
voorzieningen en/of aanpassingen die van belang zijn voor een goede ruimtelijke ordening.
In hoofdzaak vindt een goede ruimtelijke ordening plaats door het toekennen van bestemmingen en daarbij
bouwmogelijkheden aan percelen. Hoewel daarmee op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijk inrichting van een
perceel (qua functie en bebouwingsvolume) is vastgelegd, kan er echter op detailniveau aanleiding zijn of
behoefte bestaan om specifieke ruimtelijke belangen op een juiste manier af te stemmen. Hiervoor is het
instrument van nadere eisen in de wet opgenomen.
Om nadere eisen te kunnen opnemen, wordt in de toelichting een beschrijving gegeven van bijvoorbeeld de
relevante te beschermen karakteristiek van een plangebied, de parkeersituatie, de cultuurhistorische waarden
die beschermd kunnen worden door middel van andere eisen enz.
Nadere eisen dienen er voor om binnen de toegekende bestemming en bouwmogelijkheden maatwerk te
kunnen leveren op perceelsniveau. De noodzaak voor dit maatwerk is gelegen in de specifieke ruimtelijke
omstandigheden van het betreffende (of het aangrenzende) perceel, die niet op voorhand te regelen zijn in
de algemeen geformuleerde bestemmingsregeling.
Deze specifieke ruimtelijke omstandigheden kunnen de volgende aspecten betreffen:
Stedenbouwkundige aspecten;
Landschappelijke en of ecologische aspecten;
Milieukundige aspecten;
Cultuurhistorische aspecten;
Verkeersaspecten;
Sociale veiligheid;
De gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen/bouwwerken.
Hieronder zullen de verschillende aspecten nader worden toegelicht.
1
Stedenbouwkundige aspecten;
Bepaalde gebieden hebben specifieke stedenbouwkundige kenmerken. Dit kan onder andere de situering van
woningen op het perceel betreffen, maar ook karakteristieken in de vormgeving van gebouwen, uitbouwen,
aanbouwen, dakopbouwen en dakkapellen. Soms is het wenselijk om deze specifieke karakteristieken te
kunnen behouden en beschermen. Dit kan door bijvoorbeeld aan nieuwe dakopbouwen en dakkapellen, qua
vormgeving en maatvoering zodanige eisen te stellen dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de bestaande
karakteristiek. Dit kan van belang zijn voor het behoud van een eenduidig straatbeeld of bijvoorbeeld het
behouden van een bepaalde cultuur/historisch waardevolle beleving van het gebied. In dit bestemmingsplan
zal de mogelijkheid worden opgenomen om nadere eisen te stellen aan stedenbouwkundige aspecten.
2
Landschappelijke en ecologische aspecten;
Ook landschappelijke waarden op perceelsniveau kunnen reden zijn om nadere eisen te stellen aan
bijvoorbeeld de situering van de bebouwing. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld waardevolle bomen worden
behouden. Ook kan het noodzakelijk zijn om ecologische waarden te beschermen door eisen te kunnen
stellen aan nabijgelegen bebouwing. Haarzuilens wordt onder andere beschermd als beschermd gezicht
vanwege de landschappelijke waarden van het gebied. Ook zijn er in het gebieden ecologische kerngebieden
aanwezig. In de bestemmingsplan zal de mogelijkheid worden opgenomen om nadere eisen te stellen aan
landschappelijke en ecologische aspecten.
3
Milieukundige aspecten;
Vanuit specifieke milieuomstandigheden kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw.
60 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Bijvoorbeeld aan de locatie en vormgeving van vluchtwegen bij gebouwen die op plekken worden gerealiseerd
waarbij vanuit het aspect externe veiligheid maatregelen noodzakelijk zijn om de veiligheid van die gebouwen
te waarborgen.
4
Cultuurhistorische aspecten;
Naast de onder 1 genoemde aspecten kan de aanwezigheid van archeologische waarden in een gebied
aanleiding zijn om nadere eisen te stellen aan de situering van toekomstige bebouwing. In deze gevallen zal
het veelal gaan om de situering van gebouwen, maar hier kan bijvoorbeeld ook de wijze van funderen van
toekomstige bebouwing van belang zijn om oudheidkundige waarden niet aan te tasten. In Haarzuilens zijn
diverse cultuurhistorische aspecten aanwezig die bescherming behoeven. De mogelijkheid van het stellen van
nadere eisen worden in het bestemmingsplan opgenomen.
5
Verkeersaspecten
De veilige afwikkeling van verkeer en het voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen
aanleiding zijn voor het stellen van nadere eisen aan bebouwing. Hierbij zal het vooral gaan om maatregelen
en eisen aan bebouwing voor het waarborgen overzichtelijke verkeerssituaties, de doorstroming van het
verkeer en de bereikbaarheid van gebouwen.
6
Gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen.
Het is niet de bedoeling dat naastgelegen percelen onnodige hinder ondervinden van de ontwikkelingen op
hun buurperceel. Vaak is dit met kleine maatregelen goed te voorkomen.
6.5
Regeling
6.5.1
Inleiding
bijbehorende
bouwwerken
Utrecht hanteert regels voor erfbebouwing. Deze worden in alle bestemmingsplannen opgenomen. Hierbij
wordt uitgegaan van uniforme regels voor de hele stad die, waar nodig, aan specifieke situaties en
gebiedskarakteristieken kunnen worden aangepast. Uitgangspunten voor deze regels zijn:
het waarborgen van een goed woon- en leefklimaat. Dit houdt onder andere in dat op alle erven
voldoende licht, lucht en ruimte aanwezig kan zijn, en dus ook dat erfbebouwing op het ene perceel geen
onevenredig grote negatieve gevolgen heeft voor de naastgelegen percelen;
het mogelijk maken van groen (bomen, tuinen) op erven;
het waarborgen van goede verhoudingen in maat en schaal tussen hoofd- en bijgebouwen;
voor de grotere percelen: het in stand houden en versterken van bestaande landschappelijke structuren.
6.5.2
Aanleiding
De tot nu toe gehanteerde regels voldoen in de meeste situaties. Op een aantal punten moeten ze worden
aangepast.
de bestaande regeling vertoont een discontinuïteit in bebouwingsmogelijkheden op de overgang van
kleine naar middelgrote percelen;
voor de grote en zeer grote percelen is er momenteel geen eenduidige uniforme regeling, maar is sprake
van verschillende onderling afwijkende regelingen;
de bestaande regeling houdt geen rekening met de mogelijkheden om zonder vergunning aan- en
bijgebouwen op te richten.
De nieuwe opzet sluit qua bouwmogelijkheden in verreweg de meeste gevallen aan op de bestaande regels,
maar voorziet tevens in een oplossing voor de hierboven vermelde punten.
6.5.3
De regeling
Voor de regeling zijn de mogelijkheden om op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
(Wabo) onder de daarbij gestelde voorwaarden, vergunningvrij te bouwen als uitgangspunt genomen. Voor de
meeste percelen in stedelijk gebied zijn deze mogelijkheden voldoende, maar voor de grotere percelen niet.
De erfbebouwingsregeling voorziet hiervoor in meer bebouwingsmogelijkheden.
De basisregels van de erfbebouwingsregeling voor bijbehorende bouwwerken, zijn de volgende:
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
61
uitsluitend op het achtererf, minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn;
de erfzone* grenzend aan het hoofdgebouw mag volledig worden bebouwd;
de diepte van bijbehorende bouwwerken (aan achtergevel en/of zijgevel) bedraagt maximaal 3 meter.
* Erfzone is de zone van 4 meter direct grenzend aan de achterkant en de zijkant van een hoofdgebouw op
het achtererfgebied. Het achtererfgebied is het erf aan de achterkant en de niet naar het openbaar
toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van een hoofdgebouw
(overgenomen uit de Wabo). In het bestemmingsplan Rijnenburg is geen sprake van een reguliere erfzone.
Gelet op de bijzondere waarden in het gebied zijn zones aangegeven waar bebouwing niet wenselijk is. Deze
zones liggen op plaatsen verder achter de voorgevel. In deze zones is vergunningvrij bouwen ook uitgesloten.
In aanvulling op deze basisregels is een uitsplitsing gemaakt naar de grote van het achtererf (het achtererf
wordt in het bestemmingsplan Rijnenburg bepaald door het gebied achter de woning dat geen
dubbelbestemming Waarde - Landschap heeft gekregen):
1. Een achtererf tot 300 m2:
bijbehorende bouwwerken mogelijk tot maximaal 50 % van het achtererfgebied, inclusief de erfzone, tot
maximaal 30 m2 naast hetgeen is toegestaan in de erfzone;
goothoogte vrijstaande bijbehorende bouwwerken maximaal 3 meter;
nokhoogte vrijstaande bijbehorende bouwwerken maximaal 4,5 meter
2. Een achtererf tussen 300-1500 m2:
bijbehorende bouwwerken mogelijk tot maximaal 10% van het achtererfgebied, inclusief erfzone, tot
maximaal 75 m2 naast hetgeen is toegestaan in de erfzone;
goothoogte vrijstaande bijbehorende bouwwerken maximaal 3meter;
nokhoogte vrijstaande bijbehorende bouwwerken maximaal 4,5 meter.
3. Een achtererf groter dan 1.500 m2:
bijbehorende bouwwerken mogelijk tot maximaal 5 % van het achtererfgebied, inclusief erfzone, tot
maximaal 125 m2 naast hetgeen is toegestaan in de erfzone;
goothoogte vrijstaande bijbehorende bouwwerken maximaal 3 meter;
nokhoogte vrijstaande bijbehorende bouwwerken maximaal 6 meter;
aangebouwde bijbehorende bouwwerken (aan achtergevel en/of zijgevel) maximaal 3 meter diep.
Deze nieuwe erfbebouwingsregels zijn vertaald in de regels van de woonbestemming en de bestemmingen
waar de functie wonen met bijbehorende bouwwerken mogelijk wordt gemaakt, zoals bijvoorbeeld de
bestemming Agrarisch en Agrarisch -1.
6.6
Systematiek
van de bestemming
Wonen
Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
Een ander belangrijk onderdeel van de bestemming Wonen is de regeling van de aan-huis-verbonden
beroepen of -bedrijven als ondergeschikte functie bij het wonen. Zoals de naam al aangeeft, gaat het bij een
aan-huis-verbonden beroep of –bedrijf om een beroeps- of bedrijfsuitoefening in combinatie met wonen en
dus door één van de bewoners van de woning. De maximale oppervlakte die daarvoor is toegestaan is 1/3
deel van het vloeroppervlak van de woning met een maximum van 40 m². Het beroep of bedrijf mag zowel in
de woning als in de aanbouwen en bijgebouwen worden uitgeoefend. Via een aantal nadere voorwaarden is
bepaald dat geen hinder (milieucategorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven functiemenging als maximum) en
geen verkeersaantrekkende werking of parkeerdruk mogen ontstaan voor de omgeving. Ook mag bij een
aan-huis-verbonden beroep- of bedrijf geen sprake zijn van detailhandel, horeca, afhaalzaken of belhuizen.
In een beperkt aantal gevallen, namelijk wanneer de woonoppervlakte van een woning groter is dan 200 m²,
kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de oppervlaktemaat voor een aan-huis-verbonden beroep
of bedrijf tot maximaal 60 m². Ook is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van
milieucategorie B2 voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, echter onder de voorwaarde dat de
62 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
bedrijfsactiviteit in kwestie naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met
bedrijfsactiviteiten in milieucategorie A of B1 van de Lijst van bedrijven functiemenging.
Hobbymatig houden van dieren
Binnen de woonbestemming (en agrarische bestemming) in voorliggend bestemmingsplan blijft het mogelijk
om hobbymatig (landbouw)huisdieren te houden. Binnen de woonbestemming zijn meer bijgebouwen
toegestaan naarmate het perceel groter is. Binnen deze bebouwing kunnen hobby's, zoals het houden van
(landbouw)huisdieren worden uitgeoefend.
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het handhaven van parkeergelegenheid op
eigen terrein. Door het toenemend autobezit en het toenemend aantal woninguitbreidingen "tot het maximaal
mogelijke" zou de situatie kunnen ontstaan, dat parkeergelegenheid op eigen terrein vervalt of onvoldoende
wordt. In deze gevallen is het wenselijk te kunnen "sturen" en door middel van het stellen van nadere eisen
parkeergelegenheid op eigen terrein te kunnen behouden in de bestemming Woondoeleinden.
Ook kan het uit een oogpunt van de bebouwingskarakteristiek in de omgeving of de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken nodig of gewenst zijn nadere eisen te stellen aan de
situering van bebouwing ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrens.
6.7
Artikelsgewijze
toelichting
Op een aantal bestemmingen is in deze paragraaf een nadere toelichting opgenomen.
Artikel 3 Agrarisch
Voor de agrarische bedrijven wordt in beginsel zoveel mogelijk aangesloten bij de regeling uit het voorheen
geldende bestemmingsplan. De bebouwing moet binnen het bouwvlak (agrarisch bouwperceel) worden
gebouwd. Niet alle soorten agrarische bedrijven zijn toegestaan. Gelet op de situatie in het gebied (zie
hoofdstuk 3) zijn de bouwblokken afgestemd op de bestaande clusters van bedrijfsbebouwing. Daarbij wordt
nog enige uitbreidingsruimte (10%) geboden. De regel kent een mogelijkheid om door middel van een
wijzigingsbevoegdheid de vorm van het bouwvlak aan te passen en in beperkt uit te breiden (maximaal 0,25
ha).
De bedrijfsgebouwen mogen slechts uit 1 bouwlaag bestaan. Dit om te voorkomen dat er vee gestapeld kan
worden. Naast een agrarisch bedrijf zijn ook nevenactiviteiten toegestaan zoals een boerderijwinkel, horeca,
educatie, zorg, dagrecreatieve voorzieningen en kamperen. Ook het vestigen van een bed & breakfast is
onder voorwaarden toegestaan als nevenactiviteit, alsmede aan huis gebonden beroepen en bedrijven.
In de wijzigingsbevoegdheid is onder andere de ruimte-voor-ruimteregeling opgenomen. Hierbij is het
mogelijk om bij beëindiging van de agrarische functie de bedrijfwoning om te zetten naar een burgerwoning
en onder voorwaarden (waaronder een sloopeis) woningen toe te voegen.
Kamperen bij de boer is tot een beperkt aantal standplaatsen toegestaan. Zie voor een uitgebreide
beschrijving paragraaf 3.4.2.
Boerderijen/gebouwen die monument zijn, zijn beschermd op basis van de Monumentenwet. Daarom is het
niet nodig om in het bestemmingsplan extra regels te stellen voor de monumentale gebouwen. Boerderijen die
niet monumentaal zijn, maar wel beeldbepalend hebben de aanduiding 'karakteristiek' gekregen. In de regels
is aangegeven dat ter plaatse van deze aanduiding de locatie van de gebouwen alsmede de goothoogte,
nokhoogte en dakvorm niet gewijzigd mogen worden.
In het gebied zijn houtopstanden, heggen e.d. aanwezig alsmede waardevolle open gebieden. Deze zijn
aangeduid als er sprake is van landschappelijke waarde. Hier geldt een dubbelbestemming Waarde Landschap. Daarnaast geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van bepaalde werken ter plaatse van
deze aanduiding.
In het eerder geldende bestemmingsplan was een regeling opgenomen voor de rustende boer. Deze regeling
is niet teruggekomen in het nieuwe bestemmingsplan, omdat in veel gevallen sprake is van maatwerk.
Bovendien biedt de Wabo en het Bor de mogelijkheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Per geval kan
via de afwijkingsprocedure van de Wabo beoordeeld worden of het aanvaardbaar is om op deze locatie een
woonmogelijkheid te creëren voor de rustende boer.
Agrarische loonbedrijven zijn als bijzondere vorm van agrarisch bedrijf specifiek aangeduid op de
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
63
verbeelding. De aanwezige gasontvangststations zijn binnen deze bestemming op de verbeelding aangeduid.
Maximaal 10% van de oppervlakte van het op de verbeelding opgenomen bouwvlak mag worden toegevoegd
aan gebouwen. Dit geldt dus niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 4 Agrarisch - 1
Voor de agrarische bedrijven die gevestigd zijn ten zuiden van de Reijerscop en ten westen van de Meerndijk
is een aparte agrarische bestemming opgenomen. Dit gebied zal nu en in de toekomst voornamelijk
agrarisch blijven. Deze bestemming is dan ook gericht op mogelijke groei van de gevestigde agrarische
bedrijven. De op de verbeelding opgenomen bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd.
De bouwvlakken uit het voorheen geldende bestemmingsplan en de bouwmogelijkheden zijn overgenomen in
deze bestemming. Er zijn diverse wijzigingsbevoegdheden opgenomen (zie hiervoor ook toelichting op de
bestemming Agrarisch). Voor deze specifieke bestemming is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor
het vergroten van het bouwvlak (maximaal 2,5 hectare) voor het plaatsen van bouwwerken ten behoeve van
duurzame energie. Tevens is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het bouwvlak te vegroten indien
dit noodzakelijk is voor het vergroten van het dierenwelzijn en volksgezondheid en bijdraagt aan
vermindering van de milieubelasting.
Intensieve veehouderij is niet toegestaan. Wat onder een grondgebonden veehouderij wordt verstaan is
gedefinieerd. Aangesloten is bij de definitie van de provincie uit de provinciale verordening (2013). In de
toelichting van deze verordening wordt uitgelegd hoe wordt getoetst of een agrarische bedrijf nog onder de
term grondgebonden veehouderij valt.
Bij grondgebonden landbouwbedrijven gaat het om landbouwbedrijven, waarbij het voortbrengend vermogen
van de bij het landbouwbedrijf behorende landbouwgrond de basis van het landbouwbedrijf is. Het kan gaan
om akker- of tuinbouwbedrijven of om zogenoemde graasdier-bedrijven (bijvoorbeeld melkveebedrijven),
waarbij de teelt van gras en voedergewassen de basis voor de bedrijfsvoering is. Er is bij veebedrijven
sprake van grondgebondenheid wanneer het voor het vee benodigde ruwvoer geheel of vrijwel geheel
afkomstig is van de bij het bedrijf behorende landbouwgrond. Bij een veebezetting van 2,5
grootvee-eenheden of minder per hectare gras en voedergewassen wordt aan deze voorwaarde voldaan.
Grootvee-eenheid (GVE): rekeneenheid voor het vaststellen van de veebezetting zoals vastgelegd door de
Europese Commissie (EU 2009, L329/3). Melkkoe = 1,0 GVE, kalf =0,4 GVE, paard = 0,8 GVE, schaap of
geit = 0,1 GVE. Eventuele aanvoer van krachtvoer van buiten het bedrijf wordt buiten beschouwing gelaten.
Onder bij het bedrijf behorende landbouwgrond wordt verstaan landbouwgrond in de directe omgeving van
het bedrijf, waar het bedrijf structureel, bij voorkeur op basis van eigendom of langdurige pacht over kan
beschikken. Op basis van landbouwkundige productiegegevens en voedernormen is vastgesteld dat een
veebedrijf wat betreft ruwvoer nog net zelfvoorzienend is bij een veebezetting van 2,0 GVE per ha op matige
grond tot 2,5 GVE per ha op goede grond. Grondgebondenheid van veebedrijven wordt ook wel gedefinieerd
op basis van het criterium wel of geen mestoverschot op bedrijfsniveau. Op basis van dit criterium worden
ook maximale veebezettingen van 2,0 -2,5 GVE per ha vastgesteld. De norm wordt gehanteerd als richtgetal.
Hiervan kan alleen worden afgeweken als sprake is van buitengewoon efficiënt producerende bedrijven met
bovengemiddelde gewasopbrengsten.
Artikel 5 Bedrijf
In het plangebied is één bedrijf aanwezig. Voor dit bedrijf is de bestemming 'Bedrijf' opgenomen dat
standaard bedrijven in de categorie A en B mogelijk maakt. Voor het gevestigde bedrijf is een specifieke
aanduiding opgenomen omdat het civieltechnisch grondbedrijf is aan te merken als B2 bedrijf. Aan het plan is
een 'Lijst van functiemenging' toegevoegd. Een uitgebreide toelichting op deze lijst is opgenomen. Binnen het
plangebied zijn de bedrijfsactiviteiten uit de milieu categorieën A en B1 toegelaten.
Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorziening
Bestaande nutsvoorzieningen in het plangebied zijn als zodanig in de bestaande omvang bestemd.
Artikel 7 Groen
De verschillende soorten groenvoorzieningen (met uitzondering van het snippergroen) zijn opgenomen in één
64 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
bestemming. Een groot deel van het groen heeft alleen een functie als plantsoen of als speelplek/speelweide.
Binnen de bestemming Groen is ook waterbeheer, waterberging en water toegestaan. De kleinere
watergangen zijn dan ook niet apart bestemd. Daarnaast mogen er binnen deze bestemming ook voet- en
fietspaden worden gerealiseerd.
Artikel 8 Horeca
De horecavoorziening aan de Meerndijk heeft een aparte horecabestemming gekregen.
Artikel 10 Recreatie
Een gedeelte van het plangebied heeft de bestemming Recreatie gekregen. Bedoeld wordt extensieve
recreatie en de bestaande intensieve recreatie. Het gaat om gronden die een openbaar, dat wil zeggen voor
het publiek toegankelijk, karakter hebben. Binnen deze bestemming is het aanleggen van fietspaden en
wandelpaden - onder voorwaarden -mogelijk. Op een aantal locaties is specifiek aangegeven dat er
parkeerplaatsen aangelegd mogen worden en is de bestaande intensieve recreatie bestemd. Bebouwing is
alleen binnen de bouwvlakken toegestaan. De aanwezige detailhandel is bestemd als additioneel bij de
hoofdfunctie Recreatie.
Artikel 11 Verkeer
De wegen in het plangebied zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer'. Dit zijn de wegen met hoofdzakelijk
een doorgaande functie voor het bestemmingsverkeer.
Artikel 12 Water
Water is in het plangebied een structurerend element. De hoofdwatergangen zijn in de bestemming 'Water'
opgenomen. De regeling uit de keur blijft onverkort naast het bestemmingsplan van kracht.
Artikel 13 Water - Waterstaatkundige functiee functie
Deze bestemming is opgenomen voor de primaire watergangen in het plangebied.
Artikel 14 Wonen
De bestaande woningen en bijbehorende tuinen zijn opgenomen in de bestemming Wonen. Daarbij zijn
bepalingen opgenomen voor wat betreft de goot- en bouwhoogte en inhoud van de woning. Daarnaast is een
regeling opgenomen voor de omvang en situering van bijbehorende bouwwerken. Karakteristieke panden
zijn op de verbeelding aangegeven. Voor deze panden geldt dat de bestaande goot- en bouwhoogte en
kapvorm gehandhaafd dient te blijven. Niet vrijstaande woningen zijn op de verbeelding expliciet aangeduid.
Artikel 15 Leiding - Gas Artikel 16 Leiding - Hoogspanningsverbinding Artikel 17 Leiding - Riool
De bestaande gasleidingen, riolering en hoogspanningsverbindingen zijn in deze dubbelbestemmingen
aangegeven en beschermd.
Artikel 18 Waarde - Archeologie
Op de verbeelding zijn de gebieden waarvan bekend is dat er (vermoedelijk) archeologische waarden zijn,
maar die niet beschermd zijn als archeologisch monument, voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie'. De bescherming van de archeologisch waardevolle gebieden is binnen de gemeente vastgelegd
in de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Voor een archeologisch waardevol gebied geldt het
volgende regime:
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
65
1.
2.
3.
bij bouwwerken wordt de archeologie gekoppeld aan de omgevingsvergunning;
alvorens B&W een omgevingsvergunning verlenen winnen zij advies in bij de gemeentelijk archeoloog over
de gevolgen van voorgenomen werken of werkzaamheden voor het behoud van de archeologische
waarden in het gebied;
de gemeente beslist op basis van het advies of en onder welke voorwaarden de vergunning wordt
verleend.
Artikel 19 Waarde - Cultuurhistorie
Voor onder andere het wiel aan de Meerndijk is de bestemming Waarde - cultuurhistorie opgenomen ter
bescherming van dit cultuurhistorisch zeer waardevolle water dat dateert uit de 16e eeuw. Ook de in het
plangebied aanwezige eendenkooi heeft deze bestemming gekregen ter bescherming van het bijzondere
karakter.
Aan deze bestemming is een vergunningplicht gekoppeld voor het uitvoeren van werken geen bouwwerken
zijnde en of werkzaamheden. Zie ook bij paragraaf 6.8.
Artikel 20 Waarde - Landschap
Voor belangrijke delen van het plangebied is de dubbelbestemming Waarde -Landschap opgenomen. Het
gaat hier om gebieden die vanwege hun openheid en/of belangrijke structuur alsmede kenmerkende
beplanting instand dienen te worden gehouden. Deze aangewezen gebieden dienen vrij te worden gehouden
van bebouwing om het bijzondere karakter van het gebied te beschermen. Daarnaast is een aantal activiteiten
niet zonder meer mogelijk. Hiervoor is een omgevingsvergunning nodig. Zie ook bij paragraaf 6.8.
Bij de bestemming Waarde-Landschap is het vergunningvrij bouw uitgesloten, ter bescherming van de
landschappelijke waarden. Een uitzondering wordt gemaakt voor erfafscheidingen.
Artikel 21 Waterstaat - Waterkering
De Meerndijk heeft een waterkerende functie. Om deze functie veilig te stellen, is een dubbelbestemming
opgenomen. Voor de andere bestemmingen van deze gronden gelden bijzondere bepalingen met het oog op
de waterkering. Het bouwen conform die andere bestemmingen is alleen toegestaan via een
afwijkingsbevoegdheid. Dat om te kunnen beoordelen of door dat bouwen geen blijvend onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de waterkering. Essentieel is dat de beheerder van de
betreffende leiding in die beoordeling wordt betrokken. Daarom is als voorwaarde gesteld dat per afwijking
vooraf diens advies dient te worden ingewonnen.
Deze regeling in het bestemmingsplan laat onverlet de bepalingen die gelden voor activiteiten (zoals
grondroeringen) op, in of nabij waterkeringen, uit hoofde van de Keur van het betreffende waterschap of
enige, andere specifieke regelgeving.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
De algemene regels van hoofdstuk 3 'Algemene regels' bevatten de algemene planregels.
Artikel 22 Anti-dubbeltelregel
De bedoeling van deze bepaling te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het
verlenen van een bouwvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals (dubbel) wordt
betrokken. Deze formulering van de anti-dubbeltelregel is letterlijk voorgeschreven door het Besluit
ruimtelijke ordening.
Artikel 23 Algemene bouwregels
Deze regels maken het mogelijk om ondergeschikte onderdelen of uitstekende delen van gebouwen te
bouwen met overschrijding van in het plan gelegde grenzen. In de bouwverordening zijn ook regels
opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vóór deze bepalingen, maar in dit artikel is bepaald welke regels
uit de bouwverordening naast het bestemmingsplan van kracht blijven.
Artikel 24 Algemene gebruiksregels
66 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
In deze bepaling worden een aantal vormen van gebruik expliciet als verboden gebruik aangemerkt. Zo
zijn seksinrichtingen expliciet niet toegestaan. Zonder een dergelijk verbod zouden deze, als vallend
onder de 'reguliere' bedrijfsbestemming, niet kunnen worden geweigerd op het bedrijventerrein.
Vrijstaande bijgebouwen mogen niet voor bewoning worden gebruikt; dat zou namelijk tot
onaanvaardbare toestanden, zoals illegale (zelfstandige) bewoning en kamerverhuur, op achtererven
kunnen leiden. De genoemde gebruiksvormen dienen vanzelfsprekend niet verboden te zijn als ze
verband houden met (de realisering van) de bestemming, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van caravans of
bouwketen (onderkomens) op het terrein van een bedrijf dat daarin handelt.
Artikel 25 Algemene regel omtrent (fiets)parkeren
Dit artikel regelt dat de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid.
Het artikel neemt de functie over van de stedenbouwkundige bepaling in de bouwverordening die
eenzelfde voorwaarde aan het gebruik stelt. Bij het toetsen van omgevingsvergunningen aan het
bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag aan de voorwaarde om voldoende
parkeergelegenheid te regelen voldoet. De raad heeft normen vastgesteld die aangeven wat als
'voldoende' moet worden beschouwd. In een bestaande situatie wordt de bestaande parkeergelegenheid
voor auto's en fietsen als voldoende beschouwd. Deze bestaande parkeergelegenheid moet op grond van
dit artikel in stand worden gehouden. Bij sloop- nieuwbouw wordt het bestaande aantal parkeerplaatsen
(het rechtens verkregen niveau) in mindering gebracht op het aantal dat nodig is bij de nieuwe
ontwikkeling, een en ander conform het geldende gemeentelijk beleid. Met parkeervoorzieningen worden
parkeervoorzieningen voor auto's en fietsen bedoeld.
Artikel 26 Algemene aanduidingsregels
Hier zijn (beperkende) bepalingen opgenomen die samenhangen met gebiedsaanduidingen die over
meerdere bestemmingen liggen. In dit bestemmingsplan gaat het om een straalpad.
Artikel 27 Algemene afwijkingsregels
Hierin zijn vooral de ontheffingsregelingen opgenomen, die kunnen worden toegepast als er niet op grond
van de bestemmingsregelingen al een ontheffing verleend kan worden. Het gaat dan om een afwijking van
maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het plaatsen van
zend- en/of sirenemasten, of hoge waarschuwingsmasten.
Artikel 28 Algemene wijzigingsregels
Deze wijzigingsbevoegdheid bevat de mogelijkheid om de grenzen tussen bestemmingen en grenzen van
aanduidingen te verschuiven ten behoeve van technisch betere realisering van bestemmingen of
bouwwerken. Met deze wijzigingsmogelijkheid kan het plan ook in de toekomst op een goed
controleerbare en doseerbare wijze flexibel worden gehouden. Daarnaast maakt deze bepaling de
vestiging van kinderdagverblijven mogelijk.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
De overgangs- en slotregels in hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande twee planregels:
Artikel 29 Overgangsrecht
Hierin is bepaald dat bestaande bouwwerken en gebruiksvormen die afwijken van het plan, onder
bepaalde voorwaarden, mogen blijven voortbestaan. Deze afwijkingen worden gedoogd, zolang ze
blijven en mogen blijven bestaan. Deze formulering van het overgangsrecht is letterlijk voorgeschreven
door het Besluit ruimtelijke ordening.
Artikel 30 Slotregel
In het laatste artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.
Deze formulering van de slotregel is letterlijk voorgeschreven door de SVBP2012 (Standaard
Vergelijkbare BestemmingsPlannen).
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
67
6.8
Omgevingsvergunning
voor het uitvoeren
zijnde, of van werkzaamheden
van werken,
geen bouwwerk
Ter bescherming van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden is een vergunningenstelsel
opgenomen. Ook is het vergunningvrij bouwen binnen de bestemming Waarde - Landschappelijk aan banden
gelegd. Bij de bestemmingsomschrijving van verschillende bestemmingen is aangegeven dat voor de gronden
die de dubbelbestemming Waarde - Landschap en Waarde - Cultuurhistorie, het verboden is om bepaalde
werken en werkzaamheden uit te voeren zonder een omgevingsvergunning. Het betreft werken en
werkzaamheden zoals: het wijzigen van het gevelaanzicht, het ophogen, verlagen of afgraven van de gronden,
het aanleggen van verhardingen, het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse
leidingen en dergelijke. Op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, noodzakelijk
zijn voor het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond of reeds vergunde werken of
werkzaamheden is het verbod niet van toepassing. De omgevingsvergunning wordt afgegeven als geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke
waarden.
6.9
Lijst van horeca-activiteiten
Bij dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de Utrechtse standaardlijst voor Horeca-activiteiten.
Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor het
woon- en leefklimaat kunnen meebrengen, in een bestemmingsplan bij het toelaten van horecabedrijven aan
de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk een onderscheid gemaakt worden
in categorieën horecabedrijven.
In dit bestemmingsplan is een functionele differentiatie in ‘harde’ tot ‘zachte’ typen van horecabedrijven
opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type/de categorie horecabedrijf
dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling beoogt de nadelige invloeden van de vestiging van
horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen. In de bijlagen bij de regels is een
toelichting opgenomen op de Lijst van Horeca-activiteiten.
6.10
Handhaving
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de
wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en
het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of
krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling
binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het
college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de
regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door
toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als
gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een
bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is
van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend
optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een
actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua
bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de
effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een
omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens
problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken
reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Wijze van handhaven
68 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college in beginsel een tweetal instrumenten tot haar
beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het
geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan
betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de
aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens
mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel
van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder
dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college
gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de
overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde
overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het
voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend
worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van
opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder
zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard
zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning,
de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet
milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers
ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd
worden.
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
69
70 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Regels
Hoofdstuk 1
Artikel 1
1.1
Inleidende regels
Begrippen
aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:
beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de
woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en
tenminste degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is;
hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: een detailhandelsvestiging, een afhaalzaak, een horecabedrijf,
een belhuis en een (raam)prostitutiebedrijf; hieronder wordt onder andere wel verstaan: een kleinschalige
voorziening ten behoeve van kinderopvang.
1.2
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels
worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.3
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.4
achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1
meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.5
additionele horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van drank en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte
activiteit bij een hoofdfunctie, niet zijnde horeca, waarbij de additionele horeca-activiteiten passen bij de
hoofdfunctie qua uitstraling, dienen ter ondersteuning van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden
uitgeoefend en/of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie.
1.6
afhaalzaak:
een specifieke vorm van detailhandel waar in hoofdzaak kant en klare maaltijden en kleine etenswaren,
alsmede alcoholvrije drank en consumptie-ijs worden verkocht voor directe consumptie anders dan ter
plaatse.
1.7
agrarisch bedrijf:
een uit bedrijfseconomisch oogmerk opgezet bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel
van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
a.
akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen
bosbouw, sier- en fruitteelt;
b. grondgebonden landbouw: agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate
niet in gebouwen plaatsvindt. Het betreft akkerbouw, vollegrondstuinbouw, fruitteelt en boomteelt en
rundvee-, paarden-, schapen- of geitenhouderij voor zover bij deze veebedrijven het benodigde
ruwvoer (gras, snijmaïs) geheel of vrijwel geheel afkomstig is van de op basis van structureel bij het
bedrijf behorende gronden.
c. niet grondgebonden veehouderij (intensieve veehouderij): agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die
geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals
298 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een
combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen,
met uitzondering van grondgebonden veehouderij;
d. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
e. sierteelt: de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met
de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
g. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
h. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
i. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij)
(nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
j. boomkwekerij: een bedrijf gericht op het telen van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling
daarvan;
k. een paardenfokkerij en paardenhouderij.
1.8
agrarisch hulp- en nevenbedrijf:
een bedrijf, gericht op het verlenen van diensten en/of het leveren van dieren of goederen aan agrarische
bedrijven, dan wel op het verwerken, opslaan en/of verhandelen van dieren of producten, die afkomstig zijn
van agrarische bedrijven.
1.9
agrarisch loonbedrijf:
een bedrijf, dat is gericht op het verlenen van diensten aan overwegend agrarische bedrijven en het
verrichten van cultuurtechnische werkzaamheden, met behulp van werktuigen, ook aan andere dan agrarische
bedrijven, maar niet zijnde een grond-, weg- en waterbouwbedrijf, stratenmaker en dergelijke.
1.10
antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer
techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.11
antennedrager:
Antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.12
archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning op grond van
de Monumentenwet 1988 beschikt.
1.13
archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude
tijden.
1.14
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.15
bebouwingspercentage:
het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van het desbetreffende
bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken.
1.16
bed & breakfast:
het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de (bedrijfs) woning.
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
299
1.17
bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en
verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel
van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of
herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.18
bedrijfsvloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende
magazijnen en overige dienstruimten en met uitzondering van gebouwde (ondergrondse of halfverdiept
gelegen) parkeervoorzieningen.
1.19
bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor (het huishouden van)
een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
1.20
belhuis:
een onderneming die in de sfeer van publiekgerichte dienstverlening in hoofdzaak is gericht op het aanbieden
van diensten op het gebied van telecommunicatie, zoals telefoon- en internetverbindingen.
1.21
besluit Hogere waarde:
besluit waarin de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting op grond van de Wet geluidhinder is vastgesteld.
1.22
bestaand:
a.
bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op moment van de
vaststelling van het bestemmingsplan of kan worden gebruikt krachtens een omgevingsvergunning voor
het gebruik;daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende
bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan:
1. aanwezig zijn én bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Woningwet zijn
gebouwd;
2. nog kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op grond van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een bouwvergunning op grond van de Woningwet.
1.23
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.24
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO0344.BPRIJNENBURGUTRECHT-VA01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.25
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.26
Bevi-inrichting:
een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.27
bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend
hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
300 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
1.28
boerderijwinkel:
ondergeschikte detailhandel behorende bij een agrarisch bedrijf waar producten geproduceerd, geteeld,
verbouwd of bewerkt op het eigen bedrijf, aangevuld met streekproducten en aan het eigen product
gerelateerde overige artikelen, verkocht worden.
1.29
boog- en gaaskassen:
halfronde of min of meer halfronde, al dan niet verplaatsbare constructies overtrokken met lichtdoorlatend
materiaal anders dan glas, bestemd voor (agrarisch) gebruik als trek- of kweekkas.
1.30
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk.
1.31
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.32
bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of
balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, kap en/of
bijzondere bouwlaag.
1.33
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten.
1.34
bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.35
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen zijn toegelaten, zoals bedrijfsgebouwen, (bedrijfs)woningen met bijbehorend erf en tuin en
bijgebouwen, alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals hooibergen, voersilo's, kuilvoerplaten,
mestopslag, erfverharding en parkeervoorzieningen.
1.36
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect
met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.37
brutovloeroppervlak:
de totale binnen een gebouw beschikbare vloeroppervlakte, inclusief de verdiepingen.
1.38
caravan:
een caravan die op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) Woningwet
omgevingsvergunningplichtig is.
1.39
consumentenvuurwerk:
consumentenvuurwerk waarop het Vuurwerkbesluit van toepassing is.
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
301
1.40
cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.41
dak:
een bovenbeëindiging van een gebouw.
1.42
dakopbouw:
een ondergeschikte opbouw op het dakvlak van een gebouw, ten behoeve van voorzieningen zoals
trappenhuizen, luchtbehandelings- en liftinstallaties.
1.43
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of
het leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of
aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Hieronder worden niet
verstaan afhaalzaken.
1.44
dienstverlening:
dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere
diensten verleent, gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reisen uitzendbureaus e.d.. Hieronder worden niet verstaan belhuizen.
1.45
erfzone:
de zone van 4 meter direct grenzend aan de achterkant en de zijkant van een hoofdgebouw in het
achtererfgebied.
1.46
evenementen:
grootschalige, periodieke en/of meerdaagse manifestaties, zoals sportmanifestaties, concerten,
bijeenkomsten, voorstellingen, shows, tentoonstellingen, thematische markten.
1.47
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten
ruimte vormt.
1.48
hobbykas:
een gebouw, dat geheel of vrijwel geheel bestaat uit glas of ander doorzichtig materiaal en dat dient voor het
hobbymatig telen van planten.
1.49
hobbymatig agrarisch gebruik:
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden
van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een gebruiksgerichte
paardenhouderij, een bollenteeltbedrijf of een vis- of wormenkwekerij, op niet bedrijfsmatige wijze.
1.50
hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de
bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
302 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
1.51
horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van drank en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van
zaalaccommodatie.
1.52
hotel:
het bedrijfsmatig verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en
drank voor consumptie ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.
1.53
hoveniersbedrijf:
een bedrijf, gericht op de aanleg, inrichting, verfraaiing en/of het onderhoud van tuinen en
groenvoorzieningen, met de daarbij noodzakelijke hulpmaterialen met uitzondering van detailhandel.
1.54
intensieve veehouderij:
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en
gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-,
geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee
gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden veehouderij.
1.55
kampeermiddelen:
a. tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans;
b. enige andere onderkomens of enige andere voertuigen of gewezen voertuigen of gedeelten daarvan,
voorzover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een
omgevingsvergunning vereist is;
een en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of
opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers
hun hoofdverblijf elders hebben.
1.56
kampeerterrein:
een terrein met daarbijbehorende voorzieningen dat is ingericht voor het plaatsen dan wel geplaatst houden
van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief dag- en nachtverblijf.
1.57
kantoor:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de bedrijfsmatige uitoefening van administratieve
werkzaamheden en voor zakelijke dienstverlening.
1.58
kap:
een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk.
1.59
kassen:
bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met
een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.
1.60
kelder:
het doorlopende gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of
balklagen wordt begrensd en dat geheel onder het (straat)peil is gelegen.
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
303
1.61
kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van recreatieve activiteiten zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en
natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten,
informatieborden en banken.
1.62
landschapswaarde:
waarden in landschappelijk-esthetische geomorfologische zin.
1.63
Lijst van Bedrijven functiemenging:
de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' die onderdeel uitmaakt van deze regels, die een onderverdeling van
bedrijfsactiviteiten aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of
omringende woonomgeving.
1.64
Lijst van Horeca-activiteiten:
de Lijst van Horeca-activiteiten die onderdeel uitmaakt van deze regels, die een onderverdeling van
horeca-activiteiten aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of
omringende woonomgeving.
1.65
maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs, kinderopvang, buitenschoolse opvang,
openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.
1.66
natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.
1.67
niet-permanente standplaats:
het gedeelte van een kampeerterrein dat bestemd is voor het plaatsen van een kampeermiddel gedurende
het zomerseizoen.
1.68
niet-permanente verblijfsrecreatie:
verblijfsrecreatie door middel van kampeermiddelen, waarvan het ruimtegebruik van tijdelijke aard is,
waaronder wordt verstaan het innemen van een standplaats op een kampeerterrein voor niet langer dan het
zomerseizoen door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.69
nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations,
schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van
(ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.70
onderbouw:
een kelder of een souterrain.
1.71
paardenfokkerij:
een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en
het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij.
304 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
1.72
paardenhouderij:
een bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, stallen of africhten van paarden en pony's, alsmede de
handel in paarden.
1.73
paardrijactiviteiten:
het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van
gelegenheid aan derden om paarden en pony's in pension te stallen, te trainen, te dresseren en te weiden.
1.74
peil:
a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het
aansluitende afgewerkte maaiveld;
c. voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het
bouwwerk.
1.75
permanente standplaats:
het gedeelte van een kampeerterrein dat bestemd is voor het plaatsen van een kampeermiddel, dat
gedurende het gehele jaar aanwezig mag zijn.
1.76
permanente verblijfsrecreatie:
verblijfsrecreatie door middel van kampeermiddelen, waarvan het ruimtegebruik een bestendig karakter
draagt, waaronder wordt verstaan het innemen van een standplaats op hetzelfde terrein voor langer dan het
zomerseizoen door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.77
plan:
het bestemmingsplan Rijnenburg, Utrecht van de gemeente Utrecht.
1.78
platte afdekking:
een (min of meer) horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw of bijzondere bouwlaag, dat meer dan
tweederde van het grondvlak van het gebouw dan wel de bijzondere bouwlaag beslaat.
1.79
(raam)prostitutiebedrijf:
een prostitutiebedrijf waar het werven van klanten gebeurt vanuit de werkruimte door prostituees die
zichtbaar zijn vanaf een openbare plaats;
1.80
prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.
1.81
recreatieve voorzieningen:
een inrichting die geheel of in betekenende mate gericht is op het bieden van gelegenheid voor
vrijetijdsbesteding en ontspanning.
1.82
recreatiewoning:
een permanent gebouw, geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend of
hoofdzakelijk te worden gebruikt als recreatieverblijf, door personen die hun hoofdverbiljf elders hebben.
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
305
1.83
seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, dan wel meerdere besloten ruimten in elkaars directe
nabijheid, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen, al dan niet
met een ander, tegen vergoeding worden verricht. Hieronder wordt in ieder geval verstaan een
prostitutiebedrijf, raamprostitutiebedrijf of sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.84
silo:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde uitsluitend ten behoeve van opslagdoeleinden.
1.85
souterrain:
het doorlopende gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of
balklagen wordt begrensd en dat maximaal 1,2 m boven het (straat)peil is gelegen.
1.86
speelautomatenhal:
een inrichting als bedoeld in artikel 1, sub f, van de Verordening op de speelautomatenhallen (Gemeenteblad
1989, nr. 10).
1.87
stacaravan:
een caravan die als een bouwwerk in de zin van de Woningwet valt aan te merken.
1.88
verblijfsmiddelen:
voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken – voer- en vaartuigen,
woonketen, arken, caravans en andere soortgelijke constructies, alsmede tenten; een en ander voorzover
deze geen bouwwerken in de zin van de Woningwet zijn.
1.89
verkoopvloeroppervlakte (vvo):
de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de
etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.
1.90
Verordening op de Archeologische Monumentenzorg:
de sedert 22 december 2009 van kracht zijnde Verordening op de Archeologische Monumentenzorg van de
gemeente Utrecht.
1.91
volkstuinen:
gronden waarop voor particulier gebruik, op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld.
1.92
voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als
belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.93
voorgevelrooilijn:
De lijn die wordt bepaald door de naar het openbaar toegankelijk gebied (zoals de weg, openbaar groen of
water) gekeerde voorgevel of het verlengde daarvan, van een hoofdgebouw.
1.94
Wgh- inrichtingen:
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer die in
belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
306 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
1.95
windturbine:
een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht als aandrijfbron voor de bewegende
delen (wieken of rotoren), met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.
1.96
woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.97
woonlaag:
een bouwlaag die uitsluitend voor bewoning is bestemd.
1.98
woonwagen:
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan
worden verplaatst.
1.99
zendmast:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.
1.100
zomerseizoen:
de periode van 1 april tot en met 31 oktober van een jaar.
1.101
zorglandbouw:
een activiteit waarbij naast agrarische activiteiten ruimte geboden wordt aan gepensioneerden, psychiatrische
of terminale patiënten, gehandicapten, langdurig zieken of chronisch zieken om daar (eventueel voor langere
tijd) te verblijven en eventueel mee te helpen met het uitvoeren van agrarische activiteiten, conform het
principe van een zorginstelling, hersteloord, hospis. Zelfstandige woningen zijn niet toegestaan.
Artikel 2
Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met
uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee
gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te
stellen constructiedeel.
2.4
de hoogte van een kap:
vanaf de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot het
hoogste punt van de kap.
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
307
2.5
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het
gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
308 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Hoofdstuk 2
Artikel 3
3.1
Bestemmingsregels
Agrarisch
Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
de uitoefening van een agrarisch bedrijf met uitzondering van glastuinbouw, niet grondgebonden
veehouderij, intensieve kwekerij, bosbouw, sierteelt, fruitteelt en boomkwekerij;
b. voor de instandhouding van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – 1', tevens voor een agrarisch loonbedrijf;
d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 2', tevens voor paardrijactiviteiten;
e. één bedrijfswoning per agrarisch bedrijf, en in samenhang daarmee voor de uitoefening van
aan-huis-verbonden beroep of bedrijf dan wel een bed & breakfast;
f. ander gebruik als ondergeschikte nevenactiviteit van de agrarische bedrijfsvoering, mits de
nevenactiviteiten geen negatief effect hebben op de agrarische functies ter plaatse, hoofdzakelijk binnen
de bestaande bedrijfsgebouwen, namelijk:
1. bewerking en opslag van agrarische producten, uitsluitend binnen het bouwvlak;
2. verkoop van zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of -geteelde of streekproducten tot een
oppervlakte van ten hoogste 50 m2 verkoopvloeroppervlak, tenzij anders op de verbeelding is
aangegeven, uitsluitend binnen het bouwvlak;
3. horeca in de categorie D2 tot een oppervlakte van ten hoogste 50 m2;
4. natuur- en landschapsbeheer;
5. educatie;
6. zorglandbouw;
7. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
8. opslag van niet-agrarische producten of goederen, uitsluitend binnen bestaande bedrijfsgebouwen
binnen het bouwvlak;
9. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf', een bedrijf behorende tot maximaal categorie B2
van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijven functiemenging, uitsluitend binnen bestaande
bedrijfsgebouwen;
g. water, waterbeheer en waterberging;
h. natuurvriendelijke oevers;
i. bestaande fiets- en wandelpaden, veetunnels en paardenbakken;
j. de bij de bestemming behorende tuinen en erven en toegangswegen.
3.2
Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met
inachtneming van de volgende bepalingen:
3.2.1 Gebouwen
a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. het aantal bedrijfswoningen mag niet toenemen;
c. de maximale oppervlakte aan gebouwen bedraagt de bestaande oppervlakte aan gebouwen
vermeerderd met maximaal 10% van de oppervlakte van het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
d. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen mogen niet meer bedragen dan
respectievelijk 6 meter en 10 meter, waarbij de bedrijfsgebouwen uit maximaal één bouwlaag mogen
bestaan; bestaande gebouwen die niet aan deze goot- en/of bouwhoogte voldoen kunnen gehandhaafd
blijven en worden vernieuwd mits de strijdigheid met de regels niet wordt vergroot;
e. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen gebouwen van ondergeschikte aard, zoals een schuilhut,
buiten het bouwvlak worden gebouwd met een maximale goothoogte van 3 meter en een maximale
bouwhoogte van 5 meter en tot een gezamenlijke oppervlakte van 100 m2 per bouwperceel. De afstand
tot het bij het agrarisch bedrijf behorende bouwvlak bedraagt daarbij minimaal 500 meter en de afstand
tot de weg minimaal 50 meter. Bestaande gebouwen die niet aan deze afstandsnormen voldoen kunnen
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
309
f.
g.
gehandhaafd blijven en worden vernieuwd mits de strijdigheid met de regels niet wordt vergroot;
de maximale inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 600 m3 bedragen, exclusief
bijbehorende bouwwerken. Indien de bestaande inhoud van de bedrijfswoning meer bedraagt dan
600 m3 dan mag dit meerdere worden aangehouden als maximale inhoudsmaat;
ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bedraagt de goot- en bouwhoogte ten hoogste de
bestaande goot- en bouwhoogte en dient de bestaande kapvorm te worden gehandhaafd;
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen
a. bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden
gerealiseerd;
b. de diepte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aan de bedrijfswoning mag, gemeten vanuit de
achtergevel van het hoofdgebouw niet meer dan 3 meter bedragen;
c. indien het achtererfgebied een oppervlakte heeft van 300 m2 of minder, mag maximaal 50% van het
achtererfgebied met bijbehorende bouwwerken worden bebouwd, met een maximum van 30 m2 naast
hetgeen is toegestaan in de erfzone;
d. indien het achtererfgebied een oppervlakte heeft van 300 m2 tot 1500 m2, mag maximaal 10% van het
achtererfgebied met bijbehorende bouwwerken worden bebouwd, met een maximum van 75 m2 naast
hetgeen is toegestaan in de erfzone;
e. indien het achtererfgebied een oppervlakte heeft van meer dan 1500 m2, mag maximaal 5% van het
achtererfgebied met bijbehorende bouwwerken worden bebouwd, met een maximum van 125 m2 naast
hetgeen is toegestaan in de erfzone;
f. bestaande bijbehorende bouwwerken die niet voldoen aan het bepaalde genoemd onder a t/m e mogen
worden gehandhaafd en vernieuwd, maar de afwijkingen mogen niet vergroot.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. De maximale hoogte
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt:
a. 6 meter voor palen en masten;
b. 2 meter voor erf- en perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn en 1 meter hoog voor de
voorgevelrooilijn alsmede 2 meter voor landhekken;
c. 15 meter voor voedersilo's en hooibergen, waarbij de afstand tot de naar de weg gekeerde
bebouwingsgrens tenminste 15 meter bedraagt;
d. 4 meter voor sleufsilo's en kuilvoederplaten;
e. 3 meter voor de overige bouwwerken;
f. voor sub a. en b. geldt dat deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde tevens buiten het bouwvlak zijn
toegestaan;
g. voor sub d. geldt dat deze bouwwerken, geen gebouwen zijn tevens buiten het bouwvlak zijn toegestaan,
mits direct daaraan grenzend.
h. bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde die niet voldoen aan het bepaalde genoemd onder a t/m
g mogen worden gehandhaafd en vernieuwd, maar de afwijkingen mogen niet worden vergroot.
3.3
Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde genoemd in lid 3.1
sub i. voor de aanleg van en het gebruik ten behoeve van wandel- en fietspaden, mits dit het gebruik van de
agrarische gronden niet belemmert en er geen nadelige effecten ontstaan voor flora en fauna.
3.4
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning:
a.
af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 sub d voor het toelaten van een grotere hoogte voor
voedersilo's tot ten hoogste 23 meter, mits dit om bedrijfseconomische redenen noodzakelijk is. Deze
afwijkingsbepaling is niet van toepassing op de adressen Nedereindseweg 528, 544, 544A en 562;
b. af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 sub d voor het toelaten van een goothoogte voor
bedrijfsgebouwen tot ten hoogste 8 meter, mits dit niet stuit op onevenredig bezwaren van
stedenbouwkundige aard;
c. af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 sub f voor het toelaten van een inhoudsmaat van ten
hoogste 800m3, mits dit niet stuit op onevenredig bezwaren van stedenbouwkundige en milieutechnische
aard.
310 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
3.5
Specifieke gebruiksregels
a.
Een gebruik in strijd met de bestemming is in ieder geval ook het gebruik van gronden, in afwijking van
lid 3.1 sub f. , buiten de bestaande bedrijfsgebouwen voor opslag van caravans, vaar- en vliegtuigen en
naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens.
b. In afwijking van het bepaalde genoemd in artikel 24 wordt niet verstaan onder strijdig gebruik het
gebruik van agrarische gronden voor recreatief medegebruik in de vorm van kleinschalig kamperen, met
dien verstande dat:
1. kleinschalig kamperen uitsluitend is toegestaan tijdens het zomerseizoen;
2. maximaal 10 plaatsen voor kampeermiddelen per agrarisch bedrijf zijn toegestaan.
c. De uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf in samenhang met de bedrijfswoning is
uitsluitend toegestaan indien:
1. de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf
niet groter is dan 1/3 deel van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning, tot een maximum van 40
m², inclusief bijbehorende bouwwerken;
2. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf, maximaal 40 m2
bedraagt, indien het beroep of bedrijf aan huis in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk wordt
uitgeoefend;
3. het, in geval van bedrijfsactiviteiten, bedrijfsactiviteiten betreft in maximaal categorie A of B1 van de
Lijst van Bedrijven functiemenging en bedrijfsactiviteiten waarvoor geen omgevingsvergunning voor de
activiteit milieu is vereist;
4. er geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige
beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk
op de openbare ruimte;
5. in afwijking van het gestelde onder 1. mag, indien de vloeroppervlakte van de bedrijfswoning groter
is dan 150 m2, de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden
beroep of - bedrijf maximaal 60 m², inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, bedragen;
6. in afwijking van het gestelde onder 2. mag, indien de vloeroppervlakte van het vrijstaande
bijbehorende bouwwerk groter is dan 100 m², de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening
van een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf maximaal 60 m2 bedragen.
d. De uitoefening van een bed & breakfast in samenhang met de bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan
indien de hoofdbewoner minimaal 50% van de bedrijfswoning in gebruik houdt voor wonen.
e. Het is toegestaan dat de bed & breakfast functie wordt uitgeoefend in vrijstaande bijbehorende
bouwwerken, het bepaalde genoemd in lid c onder 2 en 6 van dit artikel is dan tevens van toepassing.
f. Inrichtingen en/of installaties die zijn genoemd in bijlage C of D van het Besluit milieu-effectrapportage,
waarbij de betreffende drempelwaarde genoemd in kolom 2 van de betreffende onderdelen worden
overschreden zijn niet toegestaan;
g. Nieuwvestiging van grondgebonden landbouw is niet toegestaan.
3.6
Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 3.5
onder c punt 3. voor bedrijfsactiviteiten in categorie B2 van de Lijst van Bedrijven functiemenging, indien en
voorzover deze naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere
verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieu aspecten) geacht kunnen worden
gelijk te zijn aan categorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven functiemenging.
3.7
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de agrarische bestemming wijzigen met in achtneming van de volgende
regels:
a.
De bestemming van de agrarische bedrijfswoning en de tot het hoofdgebouw behorende aangebouwde
bedrijfsruimte wordt gewijzigd in de bestemming Wonen – waarbij het op de verbeelding aangegeven
bouwvlak komt te vervallen -, onder de voorwaarden dat:
1. het agrarisch bedrijf volledig is beëindigd;
2. de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden of verstrekt;
3. omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
4. er geen belemmeringen zijn van milieutechnische aard, zoals wegverkeerslawaai;
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
311
waarbij splitsing van het gebouw in meerdere wooneenheden aanvaardbaar is, mits de eenheid in de
bebouwing gehandhaafd blijft.
b. De bestemming Agrarisch wordt gewijzigd in de bestemming Wonen waarbij één of meerdere extra
woningen mogelijk zijn en het op de verbeelding aangegeven bouwvlak komt te vervallen, onder de
voorwaarden dat:
1. het agrarisch bedrijf volledig is beëindigd;
2. alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, tenzij het gaat om historisch waardevolle of karakteristieke
bebouwing of bedrijfswoning. Bij sloop gelden de volgende voorwaarden:
wanneer 1000 m2 tot 2500 m2 aan bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, is de bouw van één
nieuwe woning toegestaan;
wanneer 2500 m2 tot 4000 m2 aan bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, is de bouw van twee
woningen toegestaan;
wanneer er 4000 m2 of meer aan bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, is de bouw van drie
woningen toegestaan;
afwijking van de bovengenoemde maatvoering is mogelijk mits dit leidt tot verhoging van de
ruimtelijke kwaliteit;
de maximale inhoud van een woning 600 m3 bedraagt, exclusief bijbehorende bouwwerken;
de maximale inhoud van een woning mag 800m3 bedragen, exclusief bijbehorende bouwwerken,
mits dit niet stuit op onevenredig bezwaren van stedenbouwkundige en milieutechnische aard.
de nieuwe woning (of woningen) wordt/worden gesitueerd op de voormalige bedrijfskavel;
omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
er geen belemmeringen zijn van milieutechnische aard, zoals wegverkeerslawaai.
c. Burgemeester en wethouders kunnen het bouwvlak op de verbeelding wijzigen, dan wel het oppervlak
daarvan vergroten indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering en mits:
1. de vergroting wordt afgestemd op de voorgenomen bedrijfsuitbreiding;
2. het totale oppervlak van het bouwvlak met niet meer dan 0,25 ha wordt vergroot tot ten hoogste 1,5
ha;
3. de agrarische bedrijfswoning binnen het bouwvlak gelegen blijft;
4. de landschappelijke waarden niet worden aangetast, en
5. er geen belemmeringen zijn uit milieutechnisch oogpunt, flora en fauna daaronder begrepen.
d. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke
ordening de Lijst van Bedrijven functiemenging te wijzigen door het opnemen dan wel afvoeren van een
bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne dan wel technologische ontwikkelingen
daartoe aanleiding geven.
Artikel 4
4.1
Agrarisch
- 1
Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
de uitoefening van een agrarisch bedrijf met uitzondering van glastuinbouw, niet grondgebonden
veehouderij, intensieve kwekerij, bosbouw, sierteelt, fruitteelt en boomkwekerij;
b. voor de instandhouding van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
c. één bedrijfswoning per agrarisch bedrijf, en in samenhang daarmee voor de uitoefening van
aan-huis-verbonden beroep of bedrijf dan wel een bed & breakfast;
d. ander gebruik als ondergeschikte nevenactiviteit van de agrarische bedrijfsvoering, mits de
nevenactiviteiten geen negatief effect hebben op de agrarische functies ter plaatse, hoofdzakelijk binnen
de bestaande bedrijfsgebouwen, namelijk:
1. bewerking en opslag van agrarische producten, uitsluitend binnen het bouwvlak;
2. verkoop van zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of -geteelde of streekproducten tot een
oppervlakte van ten hoogste 50 m2 verkoopvloeroppervlak, tenzij anders op de verbeelding is
aangegeven, uitsluitend binnen het bouwvlak;
3. horeca in de categorie D2 tot een oppervlakte van ten hoogste 50 m2;
4. natuur- en landschapsbeheer;
312 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
5.
6.
7.
8.
e.
f.
g.
h.
4.2
educatie;
zorglandbouw;
kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
opslag van niet-agrarische producten of goederen, uitsluitend binnen bestaande bedrijfsgebouwen
binnen het bouwvlak;
water, waterbeheer en waterberging;
natuurvriendelijke oevers;
bestaande fiets- en wandelpaden, veetunnels en bestaande paardenbakken;
de bij de bestemming behorende tuinen en erven en toegangswegen.
Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met
inachtneming van de volgende bepalingen:
4.2.1 Gebouwen
a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. het aantal bedrijfswoningen mag niet toenemen;
c. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen mogen niet meer bedragen dan
respectievelijk 6 meter en 10 meter, waarbij de bedrijfsgebouwen uit maximaal één bouwlaag mogen
bestaan;
d. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen gebouwen van ondergeschikte aard, zoals een schuilhut,
buiten het bouwvlak worden gebouwd met een maximale goothoogte van 3 meter en een maximale
bouwhoogte van 5 meter en tot een gezamenlijke oppervlakte van 100 m2 per bouwperceel. De afstand
tot het bij het agrarisch bedrijf behorende bouwvlak bedraagt daarbij minimaal 500 meter en de afstand
tot de weg minimaal 50 meter. Bestaande gebouwen die niet aan deze afstandsnormen voldoen kunnen
gehandhaafd blijven en worden vernieuwd mits de strijdigheid met de regels niet wordt vergroot;
e. de maximale inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 600 m3 bedragen, exclusief
bijbehorende bouwwerken. Indien de bestaande inhoud van de bedrijfswoning meer bedraagt dan
600 m3 dan mag dit meerdere worden aangehouden als maximale inhoudsmaat.
4.2.2 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen
a. bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden
gerealiseerd;
b. de diepte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aan de bedrijfswoning mag, gemeten vanuit de
achtergevel van het hoofdgebouw niet meer dan 3 meter bedragen;
c. indien het achtererfgebied een oppervlakte heeft van 300 m2 of minder, mag maximaal 50% van het
achtererfgebied met bijbehorende bouwwerken worden bebouwd, met een maximum van 30 m2 naast
hetgeen is toegestaan in de erfzone;
d. indien het achtererfgebied een oppervlakte heeft van 300 m2 tot 1500 m2, mag maximaal 10% van het
achtererfgebied met bijbehorende bouwwerken worden bebouwd, met een maximum van 75 m2 naast
hetgeen is toegestaan in de erfzone;
e. indien het achtererfgebied een oppervlakte heeft van meer dan 1500 m2, mag maximaal 5% van het
achtererfgebied met bijbehorende bouwwerken worden bebouwd, met een maximum van 125 m2 naast
hetgeen is toegestaan in de erfzone;
f. bestaande bijbehorende bouwwerken die niet voldoen aan het bepaalde genoemd onder a t/m e mogen
worden gehandhaafd en vernieuwd, maar de afwijkingen mogen niet vergroot.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. De maximale hoogte
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt:
a. 6 meter voor palen en masten;
b. 2 meter voor erf- en perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn en 1 meter hoog voor de
voorgevelrooilijn alsmede 2 meter voor landhekken;
c. 20 meter voor voedersilo's en hooibergen, waarbij de afstand tot de naar de weg gekeerde
bebouwingsgrens tenminste 15 meter bedraagt;
d. 4 meter voor sleufsilo's en kuilvoederplaten;
e. 3 meter voor de overige bouwwerken;
f. voor sub a. en b. geldt dat deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde tevens buiten het bouwvlak zijn
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
313
g.
h.
4.3
toegestaan;
voor sub d. geldt dat deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde tevens buiten het bouwvlak zijn
toegestaan, mits direct daaraan grenzend.
bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde die niet voldoen aan het bepaalde genoemd onder a t/m
g mogen worden gehandhaafd en vernieuwd, maar de afwijkingen mogen niet worden vergroot.
Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde genoend in lid 4.1
voor de aanleg van en het gebruik ten behoeve van wandel- en fietspaden, mits dit het gebruik van de
agrarische gronden niet belemmert en er geen nadelige effecten ontstaan voor flora en fauna.
4.4
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning:
a.
af te wijken van het bepaalde in artikel 4.2.3 sub c voor het toelaten van een grotere hoogte voor
voedersilo's tot ten hoogste 23 meter, mits dit om bedrijfseconomische redenen noodzakelijk is.
b. af te wijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 sub c voor het toelaten van een goothoogte voor
bedrijfsgebouwen tot ten hoogste 8 meter, mits dit niet stuit op onevenredig bezwaren van
stedenbouwkundige aard.
c. af te wijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 sub e voor het toelaten van een inhoudsmaat van ten
hoogste 800m3, mits dit niet stuit op onevenredig bezwaren van stedenbouwkundige en milieutechnische
aard.
4.5
Specifieke gebruiksregels
a.
Een gebruik in strijd met de bestemming is in ieder geval ook het gebruik van gronden, in afwijking van
lid 4.1 sub 8, buiten de bestaande bedrijfsgebouwen voor opslag van caravans, vaar- en vliegtuigen en
naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens.
b. In afwijking van het bepaalde genoemd in artikel 24 wordt niet verstaan onder strijdig gebruik het
gebruik van agrarische gronden voor recreatief medegebruik in de vorm van kleinschalig kamperen, met
dien verstande dat:
1. kleinschalig kamperen uitsluitend is toegestaan tijdens het zomerseizoen;
2. maximaal 10 plaatsen voor kampeermiddelen per agrarisch bedrijf zijn toegestaan.
c. De uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf in samenhang met de bedrijfswoning is
uitsluitend toegestaan indien:
1. de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf
niet groter is dan 1/3 deel van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning, tot een maximum van 40
m², inclusief bijbehorende bouwwerken;
2. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf, maximaal 40 m2
bedraagt, indien het beroep of bedrijf aan huis in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk wordt
uitgeoefend;
3. het, in geval van bedrijfsactiviteiten, bedrijfsactiviteiten betreft in maximaal categorie A of B1 van de
Lijst van Bedrijven functiemenging en bedrijfsactiviteiten waarvoor geen omgevingsvergunning voor de
activiteit milieu is vereist;
4. er geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige
beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk
op de openbare ruimte;
5. in afwijking van het gestelde onder 1. mag, indien de vloeroppervlakte van de bedrijfswoning groter
is dan 150 m2, de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden
beroep of - bedrijf maximaal 60 m², inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, bedragen;
6. in afwijking van het gestelde onder 2. mag, indien de vloeroppervlakte van het vrijstaande
bijbehorende bouwwerk groter is dan 100 m², de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening
van een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf maximaal 60 m2 bedragen.
d. De uitoefening van een bed & breakfast in samenhang met de bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan
indien de hoofdbewoner minimaal 50% van de bedrijfswoning in gebruik houdt voor wonen.
e. Het is toegestaan dat de bed & breakfast functie wordt uitgeoefend in vrijstaande bijbehorende
bouwwerken, het bepaalde genoemd in lid c onder 2 en 6 van dit artikel is dan tevens van toepassing.
f. Inrichtingen en/of installaties die zijn genoemd in bijlage C of D van het Besluit milieu-effectrapportage,
314 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
g.
4.6
waarbij de betreffende drempelwaarde genoemd in kolom 2 van de betreffende onderdelen worden
overschreden zijn niet toegestaan;
Nieuwvestiging van grondgebonden landbouw is niet toegestaan.
Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 4.5
onder c punt 3. voor bedrijfsactiviteiten in categorie B2 van de Lijst van Bedrijven functiemenging, indien en
voorzover deze naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere
verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieu aspecten) geacht kunnen worden
gelijk te zijn aan categorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven functiemenging.
4.7
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de agrarische bestemming wijzigen met in achtneming van de volgende
regels:
a.
De bestemming van de agrarische bedrijfswoning en de tot het hoofdgebouw behorende aangebouwde
bedrijfsruimte wordt gewijzigd in de bestemming Wonen – waarbij het op de verbeelding aangegeven
bouwvlak komt te vervallen -, onder de voorwaarden dat:
1. het agrarisch bedrijf volledig is beëindigd;
2. de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden of verstrekt;
3. omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
4. er geen belemmeringen zijn van milieutechnische aard, zoals wegverkeerslawaai;
waarbij splitsing van het gebouw in meerdere wooneenheden aanvaardbaar is, mits de eenheid in de
bebouwing gehandhaafd blijft.
b. De bestemming Agrarisch wordt gewijzigd in de bestemming Wonen waarbij één of meerdere extra
woningen mogelijk zijn en het op de verbeelding aangegeven bouwvlak komt te vervallen, onder de
voorwaarden dat:
1. het agrarisch bedrijf volledig is beëindigd;
2. alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, tenzij het gaat om historisch waardevolle of karakteristieke
bebouwing of bedrijfswoning. Bij sloop gelden de volgende voorwaarden:
wanneer 1000 m2 tot 2500 m2 aan bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, is de bouw van één
nieuwe woning toegestaan;
wanneer 2500 m2 tot 4000 m2 aan bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, is de bouw van twee
woningen toegestaan;
wanneer er 4000 m2 of meer aan bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, is de bouw van drie
woningen toegestaan;
afwijking van de bovengenoemde maatvoering is mogelijk mits dit leidt tot verhoging van de
ruimtelijke kwaliteit;
de maximale inhoud van een woning 600 m3 bedraagt, exclusief bijbehorende bouwwerken;
de maximale inhoud van een woning mag 800m3 bedragen, exclusief bijbehorende bouwwerken,
mits dit niet stuit op onevenredig bezwaren van stedenbouwkundige en milieutechnische aard;
de nieuwe woning (of woningen) wordt/worden gesitueerd op de voormalige bedrijfskavel;
omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
er geen belemmeringen zijn van milieutechnische aard, zoals wegverkeerslawaai.
c.
Burgemeester en wethouders kunnen het bouwvlak op de verbeelding wijzigen, dan wel het oppervlak
daarvan vergroten indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering en mits:
1. de vergroting wordt afgestemd op de voorgenomen bedrijfsuitbreiding;
2. het totale oppervlak van het bouwvlak mag worden vergroot tot ten hoogste 1,5 ha;
3. de agrarische bedrijfswoning binnen het bouwvlak gelegen blijft;
4. de landschappelijke waarden niet worden aangetast, en
5. er geen belemmeringen zijn uit milieutechnisch oogpunt, flora en fauna daaronder begrepen.
d. Het op de verbeelding opgenomen bouwvlak te vergroten waarbij de volgende voorwaarden in acht
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
315
e.
f.
genomen moeten worden:
1. het bouwvlak mag niet groter worden dan 2,5 hectare;
2. de vergroting van het bouwvlak is noodzakelijk voor plaatsing van gebouwen, bouwwwerken voor het
opwekken van duurzame energie;
3. er wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing;
4. de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd;
5. de vergroting leidt niet tot milieuhygienisch bezwaren;
het op de verbeelding opgenomen bouwvlak voor een bestaande grondgebonden veehouderij te
vergroten waarbij de volgende voorwaarden in acht genomen moeten worden:
1. het bouwvlak mag niet groter worden dan 2,5 hectare;
2. de uitbreiding is ruimtelijk aanvaardbaar;
3. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing;
4. de uitbreiding draagt bij aan het verbeteren van het dierenwelzijn;
5. de uitbreiding draagt bij aan vermindering van de milieubelasting;
6. de uitbreiding draagt bij aan verbetering van de volksgezondheid.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke
ordening de Lijst van Bedrijven functiemenging te wijzigen door het opnemen dan wel afvoeren van een
bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne dan wel technologische ontwikkelingen
daartoe aanleiding geven.
Artikel 5
5.1
Bedrijf
Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
bedrijven behorend tot de categorie A en B1 zoals genoemd in de bij deze regels als bijlage behorende
Lijst van Bedrijven functiemenging, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-1' tevens voor een civieltechnisch grondbedrijf
in de categorie B2;
c. ten hoogste één bedrijfswoning;
d. aan de bedrijfsactiviteiten ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte, met dien
verstande dat zelfstandige kantoren niet zijn toegestaan;
e. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water,
tuinen, erven en terreinen.
5.2
Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met in
achtneming van de volgende bepalingen:
5.2.1 Gebouwen
a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. de bestaande bedrijfsbebouwing is toegestaan, vermeerderd met ten hoogste 20%;
c. de bouwhoogte en goothoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande goothoogte
en bouwhoogte, vermeerderd met ten hoogste 10%;
d. de maximale inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 600 m3 bedragen, exclusief
bijbehorende bouwwerken;
e. In afwijking van het bepaalde onder a. mogen gebouwen van ondergeschikte aard met een bouwhoogte
van maximaal 3 meter, zoals een fietsenstalling, buiten het bouwvlak worden gebouwd tot een
gezamenlijke oppervlakte van 6 m2 per bouwperceel.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt:
a. 6 meter voor palen en masten;
b. 2 meter voor erf- en perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn en 1 meter hoog voor de
voorgevelrooilijn;
c. 3 meter voor de overige bouwwerken.
316 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
5.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning
a. bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden
gerealiseerd;
b. de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken behorend bij de bedrijfswoning mag niet meer
bedragen dan 50 m2;
c. de diepte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aan de bedrijfswoning mag, gemeten vanuit de
achtergevel van het hoofdgebouw niet meer dan 3 meter bedragen;
d. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de hoogte van
het vloerpeil van de eerste verdieping van de bedrijfswoning, vermeerderd met 0,30 meter;
e. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken behorende bij de bedrijfswoning mag niet
meer dan 3 meter bedragen; indien het vrijstaande bijbehorende bouwwerk wordt afgedekt met een kap
mag de maximale bouwhoogte niet meer dan 4,5 meter bedragen.
5.3
Specifieke gebruiksregels
a.
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
1. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
2. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
3. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
4. inrichtingen en/of installaties die zijn genoemd in bijlage C of D van het Besluit
milieu-effectrapportage, waarbij de betreffende drempelwaarde genoemd in kolom 2 van de
betreffende onderdelen worden overschreden.
5. kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 30% van de brutovloeroppervlakte en meer dan
2000 m2 per bedrijf is, is niet toegestaan.
b. Het is verboden de buiten de bouwvlakken gelegen onbebouwde gronden te gebruiken, te doen of te
laten gebruiken voor de opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter.
c. De uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf in samenhang met de bedrijfswoning is
uitsluitend toegestaan indien:
1. de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf
niet groter is dan 1/3 deel van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning, tot een maximum van 40
m², inclusief bijbehorende bouwwerken;
2. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf, maximaal 40 m2
bedraagt, indien het beroep of bedrijf aan huis in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk wordt
uitgeoefend;
3. het, in geval van bedrijfsactiviteiten, bedrijfsactiviteiten betreft in maximaal categorie A of B1 van de
Lijst van Bedrijven-functiemenging en bedrijfsactiviteiten waarvoor geen omgevingsvergunning voor de
activiteit milieu is vereist;
4. er geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige
beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk
op de openbare ruimte;
5. in afwijking van het gestelde onder a. mag, indien de vloeroppervlakte van de bedrijfswoning groter
is dan 150 m2, de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden
beroep of - bedrijf maximaal 60 m², inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, bedragen;
6. in afwijking van het gestelde onder b. mag, indien de vloeroppervlakte van het vrijstaande
bijbehorende bouwwerk groter is dan 100 m², de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening
van een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf maximaal 60 m2 bedragen.
d. De uitoefening van een bed & breakfast in samenhang met de bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan
indien de hoofdbewoner minimaal 50% van de bedrijfswoning in gebruik houdt voor wonen.
e. Het is toegestaan dat de bed & breakfast functie wordt uitgeoefend in vrijstaande bijbehorende
bouwwerken, het bepaalde genoemd in lid c onder 2 en 6 van dit artikel is dan tevens van toepassing.
5.4
Afwijken van de gebruiksregels
a.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in
lid 5.1 door bedrijven toe te laten die niet in de Lijst van Bedrijven functiemenging zijn genoemd en/of
één categorie hoger dan in lid 1 genoemd, voorzover deze bedrijven naar aard en invloed op de
omgeving geacht kunnen worden gelijk te zijn aan de categorieën van de Lijst van Bedrijven
functiemenging, zoals in lid 5.1 genoemd.
b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
317
5.3 onder c punt 3. voor bedrijfsactiviteiten in categorie B2 van de Lijst van Bedrijven functiemenging,
indien en voorzover deze naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of
bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieu aspecten) geacht
kunnen worden gelijk te zijn aan categorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven functiemenging.
5.5
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke
ordening de Lijst van Bedrijven functiemenging te wijzigen door het opnemen dan wel afvoeren van een
bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne dan wel technologische ontwikkelingen
daartoe aanleiding geven.
Artikel 6
6.1
Bedrijf
- Nutsvoorziening
Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf - Nutsvoorziening aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. nutsvoorzieningen;
b. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, water, tuinen, erven en
terreinen.
6.2
Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met
inachtneming van de volgende bepalingen:
6.2.1 Gebouwen
a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 meter bedragen;
b. het onder lid a. bepaalde geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter geleiding, begeleiding
en regeling van het verkeer;
c. In afwijking van het bepaalde onder a. mag de bouwhoogte van palen en masten niet meer dan 6 meter
bedragen.
Artikel 7
7.1
Groen
Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
b.
c.
d.
e.
f.
g.
h.
i.
j.
7.2
groenvoorzieningen, gazons en beplantingen;
voet- en fietspaden;
bermen en bermsloten;
speelvoorzieningen;
ter plaatse van de aanduiding 'eendenkooi' uitsluitend voor een eendenkooi;
water, waterbeheer en waterberging;
kleinschalig dagrecreatief gebruik;
bescherming van de aanwezige ecologische waarden;
onderhouds- en calamiteitpaden – en stroken ten behoeve van de aangrenzende bestemmingen;
de bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, fietsparkeervoorzieningen,
vlonders en steigers.
Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming
worden gebouwd waarbij de maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt:
a. 4 meter voor speelvoorzieningen;
b. 6 meter voor palen en masten;
318 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
c. 1 meter hoog voor terreinafscheidingen;
d. 3 meter voor de overige bouwwerken.
Artikel 8
8.1
Horeca
Bestemmingsomschrijving
De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
horecavestigingen, in de categorie D1 en/of D2, zoals vermeld in de bij deze regels behorende Lijst van
Horeca-activiteiten;
b. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water,
waterbeheer en waterberging, tuinen, erven en terreinen.
8.2
Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met
inachtneming van de volgende bepalingen:
8.2.1 Gebouwen
a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. de bestaande goot- en bouwhoogte mag niet worden overschreden;
c. in afwijking van het bepaalde onder a, mogen gebouwen van ondergeschikte aard, zoals een berging of
fietsenstalling, buiten het bouwvlak worden gebouwd tot een oppervlakte van 40 m² per bouwperceel en
met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen, met
uitzondering van erf- en perceelafscheidingen welke niet meer dan 2 meter hoog mogen zijn achter (het
verlengde van) de voorgevel en 1 meter hoog voor (het verlengde van) de voorgevel;
b. het gestelde onder a. geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter geleiding, begeleiding en
regeling van het verkeer;
c. In afwijking van het gestelde onder a. mag de bouwhoogte van palen en masten niet meer dan 6 meter,
tenzij de bestaande bouwhoogte reeds hoger is, dan geldt deze bestaande bouwhoogte als maximum.
Artikel 9
9.1
Leiding
- Afsluiterlocatie
Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Afsluiterlocatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de aanleg en instandhouding van een afsluitervoorziening ten behoeve van een aardgastransportleiding;
b. ondergrondse en bovengrondse leidingen en bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen
zijnde;
c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, erf- en
terreinafscheidingen en groen.
9.2
Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met
inachtneming van de volgende bepalingen:
a. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 4 meter;
b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
Artikel 10
10.1
Recreatie
Bestemmingsomschrijving
De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. recreatieve voorzieningen;
b. met de recreatieve voorzieningen samenhangende, ondergeschikte detailhandel;
c. met de recreatieve voorzieningen samenhangende, additionele horeca;
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
319
d. ter plaatse van de aanduiding 'skibaan' voor een kunstskibaan in de bestaande omvang;
e. ter plaatse van de aanduiding 'wielerbaan' voor een wielerbaan ten behoeve van wieler- en skeelersport,
in de bestaande omvang;
f. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' voor parkeerplaatsen;
g. water, waterbeheer en waterberging;
h. de bij de bestemming behorende verkeers-, en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, erven en
terreinen.
10.2
Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met
inachtneming van de volgende bepalingen:
10.2.1 Gebouwen
a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. de bestaande bouwhoogte mag niet worden overschreden;
c. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen gebouwen van ondergeschikte aard, zoals een
fietsenstalling, buiten het bouwvlak worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van 20 m2 per
bouwperceel.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen, met
uitzondering van erf- en perceelafscheidingen welke niet meer dan 2 meter hoog mogen zijn achter de
voorgevelrooilijn en 1 meter hoog voor de voorgevelrooilijn;
b. het gestelde onder a. geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter geleiding, begeleiding en
regeling van het verkeer;
c. In afwijking van het gestelde onder a. mag de bouwhoogte van palen en masten niet meer dan 6 meter
bedragen.
10.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten
behoeve van:
a.
b.
c.
d.
e.
een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
de milieusituatie;
de sociale veiligheid;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
Artikel 11
11.1
Verkeer
Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
b.
c.
d.
e.
f.
g.
rijwegen;
fiets- en voetpaden;
parkeervoorzieningen;
water en kruisingen met water;
waterbeheer en waterberging;
geluidwerende voorzieningen;
de bij de bestemming behorende verkeers- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, fietsenstallingen,
reclame-uitingen en kunstwerken, alsmede bestaande veetunnels.
11.2
Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met
inachtneming van de volgende bepalingen:
11.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen;
320 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
b. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag in afwijking van het bepaalde vermeld onder a., niet meer
bedragen dan 4 meter;
c. de bouwhoogte van palen en masten mag in afwijking van het bepaalde vermeld onder a., niet meer
bedragen dan 6 meter;
d. het gestelde onder a. geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter geleiding, begeleiding en
regeling van het verkeer.
Artikel 12
12.1
Water
Bestemmingsomschrijving
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
b.
c.
d.
e.
waterlopen met bijbehorende taluds en oevers;
waterhuishouding;
waterbeheer en waterberging;
kruisingen met wegverkeer;
de bij de bestemming behorende groenvoorzieningen, kunstwerken en kademuren.
12.2
Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde
worden gebouwd, zoals keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en
steigers.
Artikel 13
13.1
Water - Waterstaatkundige
functie
Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Waterstaatkundige functie aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar
voorkomende bestemming(en) bestemd voor de bescherming en onderhoud van primaire watergangen.
13.2
Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 13.1 bedoelde dubbelbestemming uitsluitend
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd tot een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
13.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in
lid 13.1 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen van deze gronden, met
inachtneming van de desbetreffende regels, mits:
a. hierdoor geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de watergang, en
b. ter zake daarvan vooraf advies van de beheerder van de betreffende watergang is ingewonnen.
Artikel 14
14.1
Wonen
Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
wonen met de daarbij behorende tuinen en erven en in samenhang daarmee voor de uitoefening van
aan-huis-verbonden beroepen of -bedrijven danwel een bed & breakfast;
b. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' tevens voor een opvangtehuis;
c. hobbymatig agrarisch gebruik.
14.2
Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd
onder de volgende voorwaarden:
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
321
14.2.1 Hoofdgebouwen
a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. per bouwvlak is slechts één woning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding
'aaneengesloten' op de verbeelding het bestaande aantal woningen is toegestaan;
c. de bouwhoogte en goothoogte van het hoofdgebouw mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 8
meter en 4,50 meter;
d. in afwijking van het bepaalde onder c. bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', de gooten bouwhoogte ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte en dient de bestaande kapvorm te
worden gehandhaafd.
14.2.2 Bijbehorende bouwwerken
a. de diepte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aan het hoofdgebouw mag, gemeten vanuit (het
verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw niet meer dan 3 meter bedragen;
b. de breedte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aan de zijgevel van het hoofdgebouw mag,
gemeten vanuit (het verlengde van) de zijgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 3 meter bedragen;
c. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de hoogte van
het vloerpeil van de eerste verdieping, vermeerderd met 0,30 meter;
d. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen, indien
het bijgebouw wordt afgedekt met een kap mag de maximale bouwhoogte niet meer dan 4,5 meter
bedragen;
e. de afstand van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens moet minimaal 5
meter bedragen;
f. indien het achtererfgebied een oppervlakte heeft van 300 m2 of minder, mag maximaal 50% van het
achtererfgebied met bijbehorende bouwwerken worden bebouwd, met een maximum van 30 m2 naast
hetgeen is toegestaan in de erfzone;
g. indien het achtererfgebied een oppervlakte heeft van 300 m2 tot 1500 m2, mag maximaal 10% van het
achtererfgebied met bijbehorende bouwwerken worden bebouwd, met een maximum van 75 m2 naast
hetgeen is toegestaan in de erfzone;
h. indien het achtererfgebied een oppervlakte heeft van meer dan 1500 m2, mag maximaal 5% van het
achtererfgebied met bijbehorende bouwwerken worden bebouwd, met een maximum van 125 m2 naast
hetgeen is toegestaan in de erfzone;
i. bestaande bijbehorende bouwwerken die niet voldoen aan het bepaalde genoemd onder a t/m h mogen
worden gehandhaafd en vernieuwd, maar de afwijkingen mogen niet vergroot.
14.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter voor erf- en
perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn en 1 meter hoog voor de voorgevelrooilijn;
b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan:
1. 6 meter voor palen en masten;
2. 3 meter voor de overige.
14.3
Specifieke gebruiksregels
14.3.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
De uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf in samenhang met wonen is uitsluitend
toegestaan indien:
a.
de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf niet
groter is dan 1/3 deel van het vloeroppervlak van de woning, tot een maximum van 40 m², inclusief
bijbehorende bouwwerken;
b. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf, maximaal 40 m2
bedraagt, indien het beroep of bedrijf aan huis in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk wordt
uitgeoefend;
c. het, in geval van bedrijfsactiviteiten, bedrijfsactiviteiten betreft in maximaal categorie A of B1 van de Lijst
van Bedrijven functiemenging en bedrijfsactiviteiten waarvoor geen omgevingsvergunning voor de activiteit
milieu is vereist;
d. er geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding
van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare
ruimte;
322 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
e.
f.
in afwijking van het gestelde onder a. mag, indien de vloeroppervlakte van de woning groter is dan 150
m2, de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of - bedrijf
maximaal 60 m², inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, bedragen;
in afwijking van het gestelde onder b. mag, indien de vloeroppervlakte van het vrijstaande bijbehorende
bouwwerk groter is dan 100 m², de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een
aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf maximaal 60 m2 bedragen.
14.3.2 Bed & breakfast
a. De uitoefening van een bed & breakfast in samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan indien de
hoofdbewoner minimaal 50% van de woning in gebruik houdt voor wonen.
b. Het is toegestaan dat de bed & breakfast functie wordt uitgeoefend in vrijstaande bijbehorende
bouwwerken, het bepaalde genoemd in artikel 14.3.1 onder b en f is dan tevens van toepassing.
14.4
Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in
14.3.1 onder c voor bedrijfsactiviteiten in categorie B2 in de Lijst van Bedrijven functiemenging, indien en
voorzover deze naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere
verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieu aspecten) geacht kunnen worden
gelijk te zijn aan categorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven functiemenging.
14.5
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke
ordening de Lijst van Bedrijven functiemenging te wijzigen door het opnemen dan wel afvoeren van een
bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne dan wel technologische ontwikkelingen
daartoe aanleiding geven.
Artikel 15
15.1
Leiding
- Gas
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen,
mede bestemd voor een aardgastransportleiding daarbij behorende voorzieningen, met de hartlijn van de
leiding uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas'.
15.2
Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met
inachtneming van de volgende bepalingen:
a.
binnen deze bestemming mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de overige
bestemmingen, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden
gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter;
b. de bestaande diameter en de druk van de bestaande leidingen mogen niet worden gewijzigd;
c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen mag -met inachtneming van de
voor de betrokken bestemmingen geldende regels- uitsluitend worden gebouwd, indien dit betrekking
heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte,
voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande
fundering;
d. in geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op
grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover
de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de
dubbelbestemming 'Leiding – Gas' voorrang krijgt.
15.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken
van het bepaalde in artikel 15.2, ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen van
deze gronden, met inachtneming van de desbetreffende regels, mits:
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
323
a.
de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden
toegelaten, en
b. ter zake daarvan vooraf advies van de beheerder van de betreffende leiding is ingewonnen.
15.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
a.
Het is verboden zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken,
geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
1. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
2. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
3. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en
het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
5. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen,
diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
7. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
8. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
b. de omgevingsvergunningsplicht als bedoeld onder a, is niet van toepassing op werken of werkzaamheden
die:
1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is
verleend, als bedoeld in lid 15.3;
2. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
c. de werken en werkzaamheden, als bedoeld onder a, zijn slechts toelaatbaar, voor zover het
leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen winnen burgemeester en
wethouders ter zake daarvan advies in bij de beheerder van de betreffende leiding.
Artikel 16
16.1
Leiding
- Hoogspanningsverbinding
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende
bestemmingen, mede bestemd voor:
a.
een bovengrondse hoogspanningsverbinding uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding hoogspanningsverbinding';
b. een belemmeringenstrook ter breedte van 27,5 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leiding;
c. het beheer en onderhoud van de verbinding;
d. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding;
e. met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
16.2
Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met
inachtneming van de volgende bepalingen:
a.
in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag voor hoogspanningsmasten ten hoogste 40
meter bedragen en voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3 meter.
16.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16.2 voor
het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen. Daartoe dient vooraf advies te zijn verkregen van de
betrokken leidingbeheerder.
324 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Artikel 17
17.1
Leiding
- Riool
Bestemmingsomschrijving
De voor "Leiding- Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor een rioolwaterpersleiding.
17.2
Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met
inachtneming van de volgende bepalingen:
a.
op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 17.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de
rioolwaterpersleiding;
b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen(en) mag – met inachtneming van
de voor de betrokken bestemmingen(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het
bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken,
waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt
gemaakt van de bestaande fundering.
17.3
Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 17.2 voor het oprichten van
bouwwerken ten behoeve van de bestemming waarmee onderhavige dubbelbestemming samenvalt, indien
hiertegen uit hoofde van de bescherming van de leidingen geen bezwaar bestaat. Daartoe dient vooraf advies
te zijn verkregen van de betrokken leidingbeheerder.
17.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
1.
2.
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk,
geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op of in de in lid 17.1 genoemde gronden, de volgende
werken en werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanbrengen van (half-)verhardingen;
b. het vergraven, ophogen, diepwoelen of diepploegen van de bodem;
c. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
d. het verwijderen van beplanting;
e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;
f. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
het graven van sloten en het leggen van (drainage)leidingen.
Het onder 17.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
a. die het normale onderhoud en beheer van de leidingen betreffen;
b. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het inpassingsplan een omgevingsvergunning voor
het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (of een aanlegvergunning)
is verleend;
c. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
d. De onder 17.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en zover door werken
en werkzaamheden geen veiligheidsrisico’s ontstaan en de leidingen niet worden aangetast. Hiertoe
wordt voor de verlening van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen
bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij
de betrokken leidingbeheerder.
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
325
Artikel 18
18.1
Waarde - Archeologie
Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling
van de archeologische waarden en verwachting.
18.2
Specifieke gebruiksregels
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen, het handelen in strijd met de
bij deze regels behorende Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Artikel 19
19.1
Waarde - Cultuurhistorie
Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud en de bescherming van
de aanwezige cultuurhistorische waarden.
19.2
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
a.
een omgevingsvergunning is vereist voor de volgende werken of werkzaamheden:
1. het verwijderen, aanleggen of verharden van paden en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen
(al dan niet tijdelijk);
2. het dempen van water;
3. het al dan tijdelijk opslaan en/of storten van bouw- en afvalmateriaal;
b. de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 19.2 onder a. is niet van toepassing op werken of
werkzaamheden die:
1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
c.
de werken of werkzaamheden als bedoeld in 19.2 onder a. zijn slechts toelaatbaar voor zover geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de aanwezige
cultuurhistorische waarden.
Artikel 20
20.1
Waarde - Landschap
Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Landschap aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige landschappelijke
waarden.
20.2
Bouwregels
a.
Binnen deze bestemming zijn, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de overige bestemmingen,
uitsluitend bestaande bouwwerken, geen gebouwen toegestaan, alsmede erfafscheidingen tot ten hoogste
2 meter.
b. Binnen deze bestemming mogen geen bouwwerken worden gebouwd, ter plaatse is geen sprake van een
erf zoals bedoeld in bijlage II artikel 2 en artikel 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Een uitzondering
hierop is de bouw van erfafscheidingen.
20.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
a.
Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is
vereist voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
326 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
1.
het verwijderen, aanleggen of verharden van wegen, paden en het aanbrengen van eventuele andere
oppervlakteverhardingen (al dan niet tijdelijk)
2. het aanbrengen van boven en/of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en
de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
3. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen, opvullen of egaliseren van de bodem waaronder
begrepen het ophogen met bagger- of grondspecie;
4. het vellen of rooien van houtopstanden of -gewassen, anders dan bij wijze van verzorging;
5. het aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
6. het, al dan niet tijdelijk, opslaan en/of storten van bouw- en afvalmateriaal;
7. het verlagen of verhogen van de grondwaterstand;
8. het dempen van water;
9. het permanent aanleggen van dammen of soortgelijke constructies, die de watergang beïnvloeden, in
waterlopen;
b. De omgevingsvergunningplicht als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden
die:
1. betrekking hebben op het normaal onderhoud en beheer;
2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
c.
de werken of werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar voor zover geen onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische en
landschappelijke waarden van de gronden.
Artikel 21
21.1
Waterstaat
- Waterkering
Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor het in stand houden en het onderhoud van de waterkering naast de
andere krachtens dit plan hieraan gegeven bestemmingen.
21.2
Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de overige bestemmingen,
uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, waarvan de
hoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter.
21.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in
artikel 21.2 voor:
a.
het bouwen van gebouwen ten behoeve van de overige voor deze gronden aangewezen bestemmingen,
met inachtneming van de betreffende regels van dit plan, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de
beheerder van de betreffende waterkering.
b. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de overige voor deze gronden
aangewezen bestemmingen, met inachtneming van de betreffende regels van dit plan, mits vooraf advies
wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
327
Hoofdstuk 3
Artikel 22
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is
gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 23
Algemene
bouwregels
a.
Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen,
aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen,
stoeptreden, trappenhuizen, hellingbanen, entreeportalen, veranda's en afdaken en andere
ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde vermeld onder a. voor het overschrijden
van bouw- en/of bestemmingsgrenzen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en
bestemmingsregels door tot gebouwen behorende balkons, afdaken, erkers en dergelijke, mits de
overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en waarbij de vrije hoogte tot aan het peil minimaal 2,2
meter bedraagt;
c. de regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven
overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten
aanzien van de volgende bepalingen:
1. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
2. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
3. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdstransportleidingen;
4. de laad- en losmogelijkheden;
5. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 24
Algemene
gebruiksregels
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van of het laten
gebruiken van:
a.
b.
c.
d.
e.
f.
g.
onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
onbebouwde gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
stacaravans en recreatiewoningen voor permanente bewoning;
onbebouwde gronden als kampeerterrein;
vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of
opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van
het onderhoud van die tuinen.
Artikel 25
Algemene
regel omtrent
(fiets)parkeren
Op grond van het bepaalde in de planregels mogen de voor de verschillende bestemmingen aangewezen
gronden daarvoor slechts worden bebouwd en gebruikt onder de voorwaarde dat voldoende
parkeergelegenheid voor auto's en fietsen wordt gerealiseerd of in stand gehouden.
Artikel 26
26.1
Algemene
aanduidingsregels
Vrijwaringszone -straalpad
26.1.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone -straalpad' zijn, behalve voor de daar
voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een straalverbinding.
328 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
26.1.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet hoger worden gebouwd dan 35 meter
ten opzichte van NAP.
26.1.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 26.1.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits vooraf advies is verkregen van
de beheerder van de straalverbinding.
Artikel 27
Algemene
afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en
bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:
a.
de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten,
afmetingen en percentages;
b. de bestemmingsregels voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van
wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe
aanleiding geven;
c. de bestemmingsregels voor het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van
vlucht- en/of noodtrappen;
d. het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het plaatsen van hekwerken of
borstweringen ten behoeve van dakterrassen, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte met niet
meer dan 1,50 meter mag worden overschreden;
e. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van
de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten
opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een
geringe afwijking vergt;
f. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,en toestaan
dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
g. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte
van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers,
trappenhuizen, lichtkappen.
Artikel 28
Algemene
wijzigingsregels
a.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten
behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch
betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband
met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3 meter bedragen
en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten
behoeve van het vestigen van een kinderdagverblijf, mits deze geen onevenredige nadelige gevolgen voor
de omgeving heeft in de vorm van geluids-, verkeers- of parkeeroverlast en is aangetoond dat voor de
realisatie van het kinderdagverblijf geen milieutechnische belemmeringen zijn van de milieuaspecten
luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering en verkeerslawaai.
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
329
Hoofdstuk 4
slotregels
Artikel 29
29.1
1.
2.
3.
2.
3.
4.
Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering
is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het
plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de
aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag
waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning
verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal
10 %;
het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor
geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
29.2
1.
Overgangs- en
Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen
of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de
afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een
periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te
laten hervatte;
het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende
bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 30
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Rijnenburg, Utrecht.
330 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Bijlagen regels
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
331
Bijlage
1
Lijst van Horeca-activiteiten
Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor
omwonenden kunnen meebrengen, in het bestemmingsplan of een beheersverordening bij het toelaten van
horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk een
onderscheid gemaakt worden in categorieën horecabedrijven. Deze categorieën zijn vastgelegd in het op
18 juni 2012 in werking getreden Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2012 en overgenomen in onderstaande
Lijst van Horeca-activiteiten.
In de Lijst van Horeca-activiteiten is een functionele differentiatie in 'harde' tot 'zachte' typen van
horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type
horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling beoogd de nadelige invloeden van de
vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen.
De Lijst van Horeca-activiteiten kent een indeling in vier categorieën. De categorieën van A tot en met D lopen
af in de zwaarte van de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen. In geval van
meerdere soorten activiteiten in één inrichting telt de activiteit in de zwaarste categorie voor de type-indeling
van de inrichting.
De volgende categorieën van horecabedrijven zullen voortaan worden onderscheiden met als uitgangspunt
hun invloed op het woon- en leefklimaat:
categorie
categorie
categorie
categorie
categorie
categorie
A1
A2
B
C
D1
D2
Onderscheid
discotheek, bar-dancing
zaalverhuur
café, bar, brasserie
cafetaria, snackbar, grill-room, fastfood-restaurant,
restaurant, bistro, crêperie
lunchroom, ijssalon, koffiebar, koffie/theehuis
automatiek,
snelbuffet
café-disco
Het verschil tussen een café en een disco zit in het gelegenheid geven tot dansen als wezenlijk onderdeel van
de inrichting.
Onderscheid
cafetaria-snackbar
Het verschil tussen een lunchroom en een cafetaria/snackbar zit in het feit dat cafetaria al dan niet voor
consumptie ter plaatse bereide etenswaren verstrekt. Het betreft hier laagdrempelige inrichtingen met veel
in- en uitgaande bewegingen, die veelal laat open zijn. Deze zaken zijn hoofdzakelijk ingericht voor het
meenemen dan wel snel nuttigen ter plaatse van etenswaren. De aantasting van het woon- en leefklimaat
wordt vooral veroorzaakt door afval op straat van buiten de inrichting geconsumeerde spijzen en de daarbij
behorende stank- en geluidsoverlast.
Afhaalcentrum
Een afhaalcentrum valt bestemmingsplantechnisch onder de detailhandelsfunctie. Hierbij kan worden gedacht
aan een pizzeria die enkel pizza's verkoopt en geen gelegenheid biedt om ter plaatse de pizza te nuttigen.
Ook hier geldt dat het horeca-aspect een ondergeschikt deel uitmaakt van het geheel. Hiermee wordt
voorkomen dat het probleem van branchevervaging leidt tot het vestigen van winkelfuncties die in de loop van
de tijd veranderen in horecafuncties.
Definitie van een afhaalcentrum: 'detailhandelsvestiging met een horeca-exploitatievergunning op grond van
de horeca-exploitatieverordening Utrecht'.
Additionele
horeca
Bij additionele horeca gaat het om horeca-activiteiten die ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie die ter
plaatse is toegestaan. Deze activiteiten worden juridisch-planologisch gezien niet onder de functie 'horeca'
begrepen, maar gerekend tot de bestemming van de hoofdfunctie van de instelling waar sprake is van
sociaal-culturele, maatschappelijke, en (sportief-) recreatieve doeleinden. Hiermee worden onder meer
bedoeld de kantines bij buurthuizen, scholen en sportfaciliteiten, of horecavoorzieningen bij musea en
dergelijke.
332 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Bij additionele horeca gaat het erom dat:
de uitstraling van deze horeca moet passen bij de hoofdfunctie. Passend betekent dat deze horeca hoort
bij de hoofdfunctie en open is tijdens de openingstijden van de hoofdfunctie. Daar bij is het niet
toegestaan dat de additionele horecaruimte wordt verhuurd of anderszins in gebruik wordt gegeven aan
derden ten behoeve van feesten en partijen;
de gelegenheid ondergeschikt moet zijn aan de hoofdfunctie en de hoofdfunctie moet ondersteunen.
Ondersteunend wil zeggen dat de additionele horeca de kwaliteit van de hoofdfunctie vergroot of
completeert. Ondergeschikt betekent dat er duidelijk sprake moet zijn van een waarneembare
ondergeschiktheid van de horecafunctie, waarbij een percentage van 30% van de bebouwde
vloeroppervlakte van de hoofdfunctie absoluut als maximum geldt. Dit maximum geldt voor kleinschalige
functies; voor grootschalige functies kan door de gemeente een maximumomvang in vierkante meters
worden vastgesteld. Er moet duidelijk sprake zijn van een waarneembare ondergeschiktheid van de
horecafunctie qua vloeroppervlak, inzet van personeel en onderdeel van de begroting;
de horeca niet zelfstandig mag worden uitgeoefend of toegankelijk los van de hoofdfunctie. Wanneer
sprake is van zelfstandige toegankelijkheid of van uitoefening los van de hoofdfunctie, is er geen directe
relatie meer met de hoofdfunctie, maar gaat het om zelfstandige horeca-activiteiten die vallen onder de
horecacategorieën.
Detailhandel
met horeca
In de detailhandel is een groeiende behoefte aan ondersteunende horeca. Hierbij moet worden gedacht aan
een winkel waar een klein deel van het vloeroppervlak gebruikt wordt voor het nuttigen van ter plaatse
bereide en verkochte etenswaren. Dergelijke ondersteunende horeca kan buitenplans worden geregeld
middels de zogeheten 'Kruimelgevallenregeling'. Randvoorwaarden hierbij zijn:
het horecadeel mag niet direct vanaf de straatzijde zichtbaar zijn en het pand moet het aanzicht
behouden van een winkel;
voor winkels tot 1.000 m2 bvo geldt in principe een maximale ratio tussen horeca en
publiekstoegankelijke winkelvloeroppervlak van 30:70 en er moet een directe relatie zijn met de
producten die in de winkel verkocht worden; het gaat primair om het proeven van producten die in de
winkel worden verkocht;
voor winkels boven de 1.000 m2 bvo geldt dat een ondersteunende horecafunctie kan worden toegestaan
tot maximaal 20% van het bebouwd oppervlak; dit geldt ook voor de non-food, zoals kledingwinkels,
boekwinkels, schoenenzaken etcetera;
de vestiging moet zich houden aan de algemene gehanteerde winkeltijden.
Daar waar sprake is van een bestaande, vergunde ondersteunende horeca, zal dit in de regels en op de
verbeelding worden vastgelegd.
Coffeeshops
Coffeeshops worden gereguleerd middels de Algemene Politieverordening (APV). In de Lijst van
Horeca-activiteiten vallen coffeeshops in de horecacategorie D. In de APV is de regulering van coffeeshops
opgenomen die voorziet in maximaal aantal gedoogde vestigingen. De vestigingsvereisten zijn vastgelegd in
het Cannabisbeleid.
Lijst van Horeca-activiteiten
Voor de toepassing van deze Lijst van Horeca-activiteiten wordt onder een horecabedrijf begrepen:
een bedrijf of instelling waar:
bedrijfsmatig drank en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, en/of;
bedrijfsmatig zaal accommodatie wordt geëxploiteerd.
Categorie:
Inrichting:
Activiteiten:
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
333
A1
discotheek
bardancing
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het bedrijfsmatig ten gehore
brengen van muziek en het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al
dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van
drank en kleine etenswaren, alsmede de verstrekking van
(alcoholhoudende) drank ter plaatse, al dan niet met levende muziek en
al dan niet met kleine etenswaren.
Het accent ligt op het ten gehore brengen van muziek en het gelegenheid
geven tot dansen.
A2
zaalverhuur
Een horecabedrijf dat voorziet in zaalverhuur voor grootschalige, besloten
feesten zoals bruiloften. Al dan niet met muziek, verstrekking van
(alcoholhoudende) drank en etenswaren.
B
café
bar
brasserie
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van
(alcoholhoudende) drank voor consumptie ter plaatse, al dan niet met als
nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden.
Het accent ligt op de verstrekking van drank.
C
D1
cafetaria
snackbar
grill-room
fastfoodrestaurant
automatiek
snelbuffet
restaurant
bistro
crêperie
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet
voor consumptie ter plaatse) bereide etenswaren, met als nevenactiviteit
het verstrekken van alcoholvrije drank.
Het accent ligt op de verstrekking van al dan niet voor consumptie ter
plaatse bereide, kleine etenswaren.
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden
voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van
alcoholhoudende en alcoholvrije drank. Geen dansen na
restauranttijden.
Het accent ligt op de verstrekking van etenswaren voor consumptie ter
plaatse.
D2
lunchroom
ijssalon
koffiebar
koffie-/theehuis
Een horecabedrijf waarbij de bedrijfsactiviteiten zijn gericht op het al dan
niet voor gebruik ter plaatse verstrekken van al dan niet in dezelfde
onderneming bereide of bewerkte etenswaren en drank, en waarbij de
aard en omvang van de bedrijfsactiviteit past binnen een overwegend
winkelgebied (centrumgebied) en geheel of overwegend is gebonden aan
c.q. ondersteunend is voor de (winkel)functie van dat gebied, daarbij
lettend op de aard en de ligging van de andere gebruiksvormen in en het
karakter van het gebied.
Daghoreca is gebonden aan de openingstijden zoals die gelden voor
detailhandel, conform de winkeltijdenwet en de gemeentelijke regelgeving
aangaande winkeltijden.
334 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Bijlage
2
Toelichting
Lijst van Bedrijven
regeling toelaatbaarheid
'functiemenging'
van bedrijfsactiviteiten
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van
een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en
milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De
gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al
naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de
indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:
geluid;
geur;
stof;
gevaar (met name brand- en explosiegevaar).
Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.
Toepassing
Lijst van Bedrijven
'functiemenging'
Algemeen
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee Voorbeeldstaten voor milieuzonering
opgenomen, namelijk de 'Voorbeeldstaat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' en de '
Voorbeeldstaat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.
De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van Bedrijven 'functiemenging' (LvB
'functiemenging') is gebaseerd op de tweede VoorbeeldStaat in de VNG-publicatie Bedrijven en
milieuzonering (2009). De LvB 'functiemenging' wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere
milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies.
Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om
relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De
toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de LvB
'functiemenging') bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.
Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust
functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de
LvB 'functiemenging' toegepast. Zoals in de VNG-publicatie reeds is aangegeven kan bij
functiemengingsgebieden gedacht worden aan:
stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
horecaconcentratiegebieden;
zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
(delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.
Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de
LvB 'functiemenging' worden toegepast.
Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten
op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het in hoofdzaak om:
kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
bedrijven waarbij de productie en/of laad- en loswerkzaamheden alleen in de dagperiode plaatsvindt;
activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.
De toegepaste
Lijst van Bedrijven
'functiemenging'
De bovenvermelde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
335
de Lijst van Bedrijven 'functiemenging'. In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' zijn de aspecten geluid,
geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking (zoals aangegeven onder het kopje
'Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering') in de categorisering
opgenomen. Deze Lijst is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Voorbeeldstaat uit de
VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:
1.
In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Lijst. In de Lijst van
Bedrijven 'functiemenging' zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie
van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan. De toelaatbaarheid van
andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de plankaart van dit
bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Lijst van
Horeca-activiteiten). Toegevoegd zijn enkele regelmatig voorkomende bedrijfsactiviteiten die in de lijst
van de VNG-publicatie niet specifiek zijn opgenomen, maar wel aan de vermelde criteria voldoen zoals
een ambachtelijke glas-in-loodzetterij en caravanstalling. Voor aannemers, SBI-code 45, heeft een
nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is
afgestemd op de verwachte milieueffecten van deze activiteiten.
2.
In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' is in de categorie-indeling een nader onderscheid gemaakt
tussen categorie B1 en B2. Voor de toepassing in dit bestemmingsplan blijkt het onderscheid tussen
categorie A en categorie B zoals beschreven in de VNG-publicatie te groot om de toelaatbaarheid van
activiteiten voldoende af te kunnen stemmen op de kenmerken van de functiemengingsgebieden en het
daarin te volgen beleid.
Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige
vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen:
vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke
systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Lijst van Bedrijven 'functiemenging' hanteert vier
categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.
Categorie A
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan,
desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig
milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.
Categorie B1
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor
omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend
dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.
Categorie B2
Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden
van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar
dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al
zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven
toegestaan.
Categorie C
Activiteiten vermeld onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een
directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.
Flexibiliteit
De Lijst van Bedrijven 'functiemenging' blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door
bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne
bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van
hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder
veroorzaakt dan in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' is verondersteld. In de regels is daarom bepaald
336 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf
niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' is deze mogelijkheid
beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van
B1). Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving
(gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit
de desbetreffende lagere categorie.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van
Bedrijven 'functiemenging' niet zijn vermeld, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die
wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en
wethouders kan afwijken en vestiging van een dergelijk bedrijf kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet op
basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving
vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.
Lijst van afkortingen in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging':
- niet van toepassing
of niet relevant
< kleiner dan
> groter
= gelijk aan
cat. categorie
e.d. en dergelijke
kl. klasse
n.e.g. niet elders
vermeld
SBI-CODE
1993
o.c.
p.c.
p.o.
b.o.
v.c.
u
d
w
j
opslagcapaciteit
productiecapaciteit
productieoppervlak
bedrijfsoppervlak
verwerkingscapaciteit
uur
dag
week
jaar
SBI-CODE
2008
OMSCHRIJVING
nummer
01
01
-
014
016
0
014
016
2
014
016
4
CATEGORIE
LANDBOUW EN DIENSTVERLENING TEN
BEHOEVE VAN DE LANDBOUW
Dienstverlening ten behoeve van de
landbouw:
algemeen (onder andere
loonbedrijven), b.o < 500 m²
plantsoenendiensten en
hoveniersbedrijven, b.o. < 500 m²
B1
B1
VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN
EN
15
151
10, 11
101, 102
0
151
1552
101
1052
6
2
1581
1071
1
1584
10821
0
1584
10821
3
1584
10821
1102 t/m
1104
13
6
Slachterijen en overige vleesverwerking:
vleeswaren- en
vleesconservenfabrieken, p.o. < 200 m²
Consumptie-ijsfabrieken, p.o. < 200 m²
Broodfabrieken, brood- en
banketbakkerijen, v.c. < 7.500 kg
meel/week
Verwerking cacaobonen en vervaardiging
chocolade- en suikerwerk:
cacao- en chocoladefabrieken,
vervaardigen van chocoladewerken met p.o.
< 200 m²
suikerwerkfabrieken zonder suiker
branden, p.o. < 200 m²
-
Vervaardiging van wijn, cider en dergelijke
VERVAARDIGING VAN TEXTIEL
1593 t/m 1595
17
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
337
B2
B1
B1
B1
B1
B1
174, 175
139
Vervaardiging van textielwaren
Vervaardiging van gebreide en gehaakte
stoffen en artikelen
176, 177
139, 143
18
181
14
141
-
20
16
-
203, 204, 205
205
162
162902
1
22
2222.6
2223
2223
2224
2225
223
58
18129
1814
1814
1813
1814
182
-
24
2442
2442
20
2120
2120
0
2
26
2615
262, 263
23
231
232, 234
0
262, 263
267
232, 234
237
1
0
267
2681
237
2391
2
A
B
28
281
25
251, 331
1a
284
255, 331
B1
2852
2562, 3311
2
287
259, 331
B
30
26, 28, 33
-
30
26, 28, 33
A
33
26, 32, 33
-
33
26, 32, 33
A
338 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN
EN VERVEN VAN BONT
Vervaardiging kleding van leer
HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING
ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK EN
DERGELIJKE
Timmerwerkfabrieken, vervaardiging
overige artikelen van hout, p.o. < 200 m²
Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken
UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN
REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA
Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen
Grafische afwerking
Binderijen
Grafische reproductie en zetten
Overige grafische activiteiten
Reproductiebedrijven opgenomen media
VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE
PRODUCTEN
Farmaceutische productenfabrieken:
verbandmiddelenfabrieken
VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK,
CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN
Glasbewerkingsbedrijven
Aardewerkfabrieken:
vermogen elektrische ovens totaal
< 40 kW
Natuursteenbewerkingsbedrijven:
- zonder breken, zeven en drogen indien
p.o. < 2.000 m²
Slijp- en polijstmiddelen fabrieken
VERVAARDIGING EN REPARATIE VAN
PRODUCTEN VAN METAAL (EXCLUSIEF
MACHINES/ TRANSPORTMIDDELEN)
gesloten gebouw, p.o. < 200 m²
Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen
en dergelijke, p.o. < 200 m²
Overige metaalbewerkende industrie,
inpandig, p.o. < 200 m²
Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.;
inpandig, p.o. < 200 m²
VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES
EN COMPUTERS
Kantoormachines- en computerfabrieken,
inclusief reparaties
VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN
OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN
Fabrieken voor medische en optische
apparaten en instrumenten en dergelijke,
inclusief reparaties
B2
B2
B2
B2
B1
B1
A
B1
B1
B1
A
B1
B2
B1
B2
B2
B2
B2
B2
B2
B1
B
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
36
361
31
9524
2
362
363
3663.1
321
322
32991
40
35
-
40
40
40
35
35
35
C0
C1
D0
40
35
D3
40
35
D4
40
40
41
35
35
36
E0
E2
-
41
41
45
36
36
41, 42, 43
B0
B1
-
45
41, 42, 43
3
50
-
501, 502, 504
5020.4
5020.5
45, 47
451, 452,
454
45204
45205
503, 504
453
51
5134
5135
46
4634
4635
5136
4636
5137
4637
514
5148.7
464, 46733
46499
0
5148.7
5153
5153
5153
5153.4
5153.4
46499
4673
5153
4673
5153.4
46735
1
0
1
2
4
6
5154
5154
5154
4674
5154
4674
0
1
2
bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
B
-
VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN
OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m²
Fabricage van munten, sieraden en
dergelijke
Muziekinstrumentenfabrieken
Sociale werkvoorziening
PRODUCTIE EN DISTRIBUTIE VAN STROOM,
AARDGAS, STOOM EN WARM WATER
Elektriciteitsdistributiebedrijven, met
transformatorvermogen:
< 10 MVA
Gasdistributiebedrijven:
gas: reduceer-, compressor-,
meet- en regelinstallaties categorie A
gasdrukregel- en meetruimten
(kasten en gebouwen), categorie B en C
Warmtevoorzieningsinstallaties,
gasgestookt:
blokverwarming
WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER
Waterdistributiebedrijven met
pompvermogen:
< 1 MW
BOUWNIJVERHEID
Aannemersbedrijf met werkplaats, b.o. <
1.000 m²
HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S,
MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS
Handel in auto's en motorfietsen, reparatieen servicebedrijven
Autobeklederijen
Autowasserijen
Handel in auto- en motorfietsonderdelen en
-accessoires
GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
Groothandel in drank
Groothandel in tabaksproducten
Groothandel in suiker, chocolade en
suikerwerk
Groothandel in koffie, thee, cacao en
specerijen
Groothandel in overige
consumentenartikelen
Groothandel in vuurwerk en munitie:
consumentenvuurwerk, verpakt,
opslag < 10 ton
Groothandel in hout en bouwmaterialen:
algemeen
indien b.o. < 2.000 m²
Zand en grind:
indien b.o. < 200 m²
Groothandel in ijzer- en metaalwaren en
verwarmingsapparatuur:
algemeen
indien b.o. < 2.000 m²
339
A
B1
B1
B1
B1
A
B1
B1
B1
B1
B1
A
B1
B1
C
C
C
C
C
B1
C
B1
B1
C
B1
5156
4676
52
47
527
60
6022
952
49
493
-
6024
494
0
603
495
63
64
641
52
53
531, 532
-
71
711
77
7711
-
712
7712, 7739
713
773
72
62
-
72
72
73
62
58, 63
72
A
B
-
732
722
63, 69 t/m
71, 73, 74,
77, 78, 80
t/m 82
74203
82992
37, 38, 39
3700
96
96013
74
7481.3
7484.4
90
9001
93
9301.3
-
-
B
A
340 bestemmingsplan "Rijnenburg, Utrecht" (vastgesteld)
Groothandel in overige intermediaire
goederen
DETAILHANDEL EN REPARATIE TEN
BEHOEVE VAN PARTICULIEREN
Reparatie ten behoeve van particulieren
(exclusief auto's en motorfietsen)
VERVOER OVER LAND
Taxibedrijven
Goederenwegvervoerbedrijven (zonder
schoonmaken tanks), b.o. < 1.000 m²
Pomp- en compressorstations van
pijpleidingen
DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN HET
VERVOER
POST EN TELECOMMUNICATIE
Post- en koeriersdiensten
VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN,
MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
Personenautoverhuurbedrijven
Verhuurbedrijven voor transportmiddelen
(exclusief personenauto's)
Verhuurbedrijven voor machines en
werktuigen
COMPUTERSERVICE- EN
INFORMATIETECHNOLOGIE
Computerservice- en
informatietechnologiebureaus en dergelijke
Datacentra
SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
Maatschappij- en geesteswetenschappelijk
onderzoek
OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
Foto- en filmontwikkelcentrales
Veilingen voor huisraad, kunst en dergelijke
MILIEUDIENSTVERLENING
Rioolgemalen
OVERIGE DIENSTVERLENING
Wasverzendinrichtingen
C
A
B1
C
B1
C
B2
C
C
A
B1
A
C
A
B1
B1