brief gericht aan Shirley Temple

Boekvoorstelling ‘Het kind van onze dromen’,
17 oktober 2014, lezing Bruno Vanobbergen
Geachte mevrouw Temple,
Beste Shirley,
Ik schreef een boek en u staat op de cover.
U zal het evenwel nooit weten want u stierf eerder dit jaar.
En zelfs al was u er nog geweest, echt wakker had u er vermoedelijk niet van gelegen.
Wat was u als kind fascinerend.
Tijdens lezingen toon ik soms een fragment uit de musical Stowaway van 1936. U speelt
daarin ‘Ching Ching’, een Chinees weesmeisje dat op een groot schip terecht komt en
door allerlei omstandigheden als een cupido gaat opereren voor het verliefde koppel
Susan en Tommy. U weet te charmeren met al uw talenten: het vrolijke kindstemmetje,
de dartele danspasjes. U zingt “You gotta smile to be happy. It’s easy to spell and just as
easy to do”. Je moet alle moeite van de wereld doen om je niet te geloven. En je kan niet
anders dan glimlachen wanneer u daar als achtjarige die er - in alle eerlijkheid - op dat
ogenblik eerder als een vierjarige uitziet, met een gespeelde verlegenheid en met de
handen in elkaar gekruist de zaal volledig inpakt. Volledig in scène gezet en toch zo
ontroerend. Het is een beetje zoals met The Voice for Kids. Maar dat heeft u net gemist.
Het was de jaren dertig en u was de grootste Hollywoodster van het moment. U moest
vreugde en ontspanning brengen want de mensen hadden het moeilijk. Het waren
slechte tijden. Alles was grijs, donker. Er was teveel miserie en het was hard zoeken naar
hoop. U was het kind van vele dromen. Een lach en een traan, wat warmte en een pak
vrolijkheid, dat verwachtten de mensen van u. Meer moest dat niet zijn.
U was een icoon. U was een voorbeeld. Vele kinderen zouden volgen. Van Drew
Barrymore in E.T. tot onze eigen Sylvie Melody. En dan vergeten we vooral nog de vele
kinderen – ‘onze kinderen’ – die het nooit tot ster hebben geschopt, maar waar we toch
altijd een beetje – al was het maar een glimp – van u in terugvonden.
‘Kinderen moeten kind kunnen zijn’. Het moet in uw tijd geweest zijn dat deze
uitdrukking voor het eerst ingang vond. Kinderen lijken hier samen te vallen met de
natuur, het ongerepte, het wat wilde, het onschuldige. Ik heb het wat lastig met deze
uitdrukking. Ik kan u dat nu gerust zeggen. Een paar maand geleden waren drie neefjes
samen aan tafel hun huiswerk aan het maken. Plots grote hilariteit. Wat bleek? Op tafel
lag een handboek open met daarin een tekening van een jongetje in onderbroek.
Ze hadden op school over de lichaamsdelen geleerd, maar wat onder de onderbroek zat,
was blijkbaar niet aan bod gekomen. Het handboek lijstte van kop tot teen alles mooi op,
maar de pijltjes sprongen van de navel naar de dijen. Gegniffel, en ook: “piewie,
tingeling”. Het zal in de klas niet anders geweest zijn.
Nog niet zo lang geleden riep het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling hier in
Antwerpen op voor meer aandacht voor seksuele opvoeding op school, liefst vanaf de
kleuterleeftijd. Het seksueel grensoverschrijdend gedrag bij jonge kinderen neemt
blijkbaar toe. Deze roep van het vertrouwenscentrum is terecht. Niet zozeer en niet
alleen om het seksueel misbruik en geweld in te dijken, maar omdat het gewoon
belangrijk is dat kinderen al vanaf jonge leeftijd een taal ontwikkelen voor hun lichaam
en hun seksualiteit. Deze taal helpt kinderen zichzelf af te lijnen. Maar kinderen en
seksualiteit, we hebben het daar lastig mee. Het is zo moeilijk om te aanvaarden dat ook
kinderen met seks bezig zijn en dus seksuele wezens zijn. Ten onrechte denken we dat
opwinding of lust het enige motief voor seks is. Maar een heel divers scala aan motieven
zet mensen, en dus ook kinderen, aan tot seksueel gedrag. U belichaamde de spanning
tussen kinderen en seksualiteit wonderwel: het lag er zo dik op en toch kon en mocht
het niet gezegd.
Het zal u wellicht allemaal wat ontgaan zijn, maar de leefwereld van de meeste kinderen
zag er in de periode dat u op het podium stond echt wel anders uit dan de uwe. Luister
naar het gedicht De kinderen van de Soetewey van de Vlaamse dichteres Alice Nahon
bijvoorbeeld. Nahon beschrijft hoe in dat gedicht de kinderen uit een Zuid-Kempens
gehucht elke ochtend op hun klompen naar de verre school lopen:
Ze trekken ter schole ten halleveracht,
- Het dorpje ligt ver van ‘t gehucht, -
Om ‘t even, of liefelijk ‘t zonneke lacht,
voor wind noch voor regen beducht.
Met blauw-baaien rokskens,
De blinkende blokskens
Van ‘s zaterdag vers gevernist,
Zo trekken ze zwijgend
De koppekens nijgend,
Door regen, door sneeuw of door mist;
Dan spreken die boerengespeelkens geen woord,
De groten trekken de kleineren voort.
"Klikkerdeklakker", zo kloefren de rijen
Op blokskens voorbij langs de grauwe kasseien.
Of wist u dat er kinderen waren die een groot deel van hun kindertijd in zeehospitalen
doorbrachten omdat ze aan tuberculose leden? Artsen ontwikkelden hierover de meest
bizarre theorieën. Zo meenden ze dat de kinderen het best konden baden tussen zes en
acht omdat de zee dan het meest zuiver was. Ze mochten ook niet langer dan 10 minuten
in het zeewater blijven. Van zeezout vonden ze dan weer dat het een helend effect op de
huid had, maar ook op de spijsvertering. Daarom stond geregeld in zeewater gekookte
vis op het menu. Maar er waren ook vakantiekolonies met schitterende namen als
“Kindervreugd”, “Villa Zonneschijn” en “Pro Juventute”. Er waren patronages,
jeugdbewegingen en de arme kinderen in de Brugse Poort in Gent konden zich
aansluiten bij de “Gentse Volkskinderen”.
Kortom, er was heel wat en we zijn dit alles met de wat romantische term ‘het jeugdland’
gaan noemen. Een veilige, duidelijk afgebakende ruimte, waar ‘kinderen kind konden
zijn’ en waar de volwassenen, of het nu opvoeders, artsen of zusters waren, of Walt
Disney, om in uw leefwereld te blijven, het kind van hun dromen een plek konden geven.
Voor alle duidelijkheid: ik wil daar niet lacherig om doen. De zorg en het engagement
waren doorgaans wel groot en vaak ook oprecht, maar de vraag naar wat de kinderen
hier zelf van vonden, daar bestond in die tijd nog nauwelijks aandacht voor.
Al waren er ook uitzonderingen. Ferdinand Domela Nieuwenhuis bijvoorbeeld, een
Nederlands politicus en sociaal anarchist, schreef:
“Voor en boven alle dingen, moet men voor het kind proclameren het recht om te
denken, om zich vrij uit te spreken, om te twijfelen, om zijn mening te hebben en ook
om in verzet te komen. Dat moet het wetboek van de rechten van het kind zijn.”
We schrijven 1899. Zelfs u was er nog niet.
Kent u Jimmy Durham, mevrouw Temple?
Sommige mensen zeggen “Jimmy Durham is een kunstenaar uit Amerika”, andere
mensen zeggen “Jimmy Durham is een Indiaan die kunst maakt”. Jimmy Durham zelf
zegt: “Ik ben geen Amerikaanse kunstenaar, ik maak geen Indiaanse kunst, ik maak
gewoon kunst”. Hij zegt iedere keer opnieuw: “Kijk niet naar mij als een Indiaan.”
Maar alleen maar door dit telkens weer te zeggen, kunnen we bijna niet anders dan naar
hem als Indiaan kijken. Het is zoals met de vlek op de trui. Mensen zeggen dan: “Je moet
niet op de vlek op mijn trui letten”. En wat gebeurt er? Je kan niet anders dan
voortdurend naar die vlek kijken.
Maar wat bedoelt Jimmy Durham eigenlijk als hij ons zo voortdurend vraagt om niet
naar hem als een Indiaan te kijken. Stel je voor. We spelen De Slimste Mens – dat is bij
ons op dit ogenblik de meest populaire televisiequiz - en ik vraag vijf dingen waaraan je
denkt bij het woord Indiaan. Wat antwoord je? Pluimen? Een wigwam? Een totempaal?
Ugh? Een tomahawk? Jimmy Durham daagt ons uit. Als de mensen horen dat hij een
Cherokee Indiaan is, denken ze onmiddellijk aan veren en veel kleuren. Misschien zelfs
aan dierenschedels. Of aan “de knorrende roodhuid met het granieten gezicht”, zoals we
die in vele stripverhalen tegenkomen. Wanneer hij dan een kunstwerk met deze
voorwerpen maakt, denken de mensen: “Zie je wel, echt een Indiaanse kunstenaar!”.
“Maar dat ben ik net niet”, hoor je hem glimlachen en hij maakt meteen een ander
kunstwerk dat helemaal niet aan Indianen doet denken. Een koelkast waar hij uren
stenen naar staan gooien heeft bijvoorbeeld. Jimmy Durham wil zijn publiek
bevreemden. Hij wil dat ze naar zijn kunst kijken zonder allerlei ideeën en
verwachtingen over Indianen in hun hoofd.
“Dè Indiaan bestaat niet!”, hoor je hem bijna roepen. Kijk gewoon naar wat ik maak, wat
ik jou toon, wat ik zeg, en ga op voorhand al niet op zoek naar datgene wat je zeker
denkt te zien en hoopt te vinden.
Welnu, ik denk dat het met kinderen is zoals met Indianen. Als je aan mensen vraagt wie
of wat een kind is, is de kans groot dat mensen kinderen vooral zien in termen van wat
ze niet zijn of nog niet zijn. Zoals de mensen bij een Indiaan aan pluimen en een
totempaal denken, denken ze bij kinderen aan “nog niet”. Of steeds vaker aan: “nooit
meer”. Hoe verklaar je anders het steeds toenemend aantal risico- of probleemkinderen?
We kijken niet naar wat een kind toont, of maakt, of zegt. Neen, we zien het tekort, de
beperking, wat ons stoort. Mag ik u kort het verhaal van Emma vertellen? Emma is 10
jaar en woont bij haar oma. Zij heeft haar mama al twee jaar niet gezien. Haar mama
heeft het moeilijk en kan voor Emma niet zorgen. Maar na twee jaar wil Emma’s mama
dat Emma terug bij haar komt wonen. De begeleiders spreken af dat ze Emma op
woensdagmiddag na schooltijd zullen ophalen en haar terug bij haar mama brengen.
Haar mama woont 100 kilometer verder. Van de ene op de andere dag zal Emma ergens
anders wonen en op zoek moeten naar een andere school. En Emma zelf? Emma die
weet van niets. “Ze zou anders te zenuwachtig zijn”, zegt een van de begeleiders. Emma
zou dat allemaal nog niet begrijpen. Emma is nog een “nog nietje”.
Beste mevrouw Temple,
Wat vele mensen wellicht niet weten is dat u op 21-jarige leeftijd al de filmwereld
vaarwel zei. U gooide zich in de politiek en nog later ging u voor de Verenigde Naties
werken. U heeft de mensenrechten groot zien worden, u heeft de kinderrechten in hun
kinderschoenen zien staan.
Met de mensenrechten gaat het vandaag eigenlijk nog altijd niet zo goed. Dat is
bijvoorbeeld zeer duidelijk het geval voor kinderen op de vlucht en iedereen die zich in
een maatschappelijk kwetsbare positie bevindt. Je zou denken dat vooral deze mensen
via regelgeving en wetten op een rechtvaardige behandeling kunnen rekenen. Maar
niets is minder waar. Het was Hannah Arendt die er op wees dat het altijd weer de
rechtelozen zijn - diegenen voor wie mensenrechten überhaupt bedacht zijn - die de
grootste moeite hebben hun recht te halen. Ik ga u niet vervelen met het citeren uit
recente regeerakkoorden, nationaal en internationaal, maar een grote groep mensen
krijgt vandaag nogal gemakkelijk het label ‘profiteur’, ‘crimineel’ of zelfs het akelige
‘verwijderbaar’ opgekleefd. Het doet mensen vreemde dingen zeggen, zoals “honger is
onze schuld niet”.
Soms lijkt het ook alsof men vergeet dat kinderrechten bestaan. Terwijl er vandaag
belangrijke vraagstukken op de agenda staan waarbij we ze net broodnodig nodig
hebben. Denk maar aan de discussie over het anoniem donorschap of aan een app als
Mamabear (hoe schattig) die ouders toelaat voortdurend te checken waar hun kinderen
zich bevinden.
Het inzetten van mensenrechten en kinderrechten in maatschappelijke discussies
gebeurt vandaag nogal plat. “Rechten en plichten” en daarmee lijkt alles gezegd. Wat een
ontzettend arme benadering van het rijke mensenrechtenverhaal.
Dat het ook anders kan toont onder meer John Wall, iemand die me tijdens het schrijven
van mijn boek sterk heeft geïnspireerd. John Wall gebruikt een mooie metafoor. Hij
vergelijkt de mens met de bij. Zoals bijen voortdurend op zoek gaan naar de nectar van
bloemen en hun vondst dan delen in de geordende structuur van de bijenkolonie, zo
zoekt ook de mens nieuwe ervaringen, die hij dan deelt met zijn soortgenoten in de
samenleving. Het is een optimistische en brede kijk op het mensdom, die deuren opent
naar een nieuwe relatie tussen kinderen en volwassen. Het maakt het mogelijk om de
robuuste grenzen van het jeugdland te doorbreken zonder daarom meteen ook het
specifieke van kindzijn overboord te gooien. Het biedt tegelijk perspectieven om rechten
niet enkel vanuit het individu te denken, maar evenzeer vanuit de collectiviteit. Het
handelen van kinderen krijgt pas zijn volle betekenis in de bredere context van een
samenleving die in essentie opgebouwd is op basis van wederzijdse afhankelijkheden
tussen mensen.
Mensenrechten, en dus ook kinderrechten, zijn immers meer dan enkel uitdrukkingen
van individuele vrijheden. Rechten maken ons bewust van de verantwoordelijkheden
die we tegenover elkaar hebben. Zowel kinderen als volwassenen worden aangesproken
op hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de ander, maar zijn tegelijk onderwerp van
verantwoordelijkheid voor de ander.
Het spijt me, beste mevrouw Temple, ik overval u wellicht met dit alles. Maar weet dat
de bekommernis om de toekomst van de kinderrechten de belangrijkste drijfveer is
geweest om ‘Het kind van onze dromen’ uit te schrijven. Tegelijk koester ik de hoop. “De
pijn wakker houden en het verlangen wekken”, zoals Martin Buber het zo mooi
verwoordde. Mijn denken zit nu even in een bokaal. De gedachten, ideeën, invallen en
kanttekeningen die de voorbije jaren mijn denken en zijn hebben gedomineerd, zijn
thuis gekomen. Dat lucht op. Niet dat ze er niet mochten zijn, neen, ik schoot er meestal
wel mee op, maar toch… Zie ze daar zitten. Soms mooi naast elkaar in een bijna perfecte
balans, maar even vaak wat verwrongen, wennend aan de idee die ze nooit naast zich
verwacht hadden. Ik laat ze een poos zitten. Ik wil even genieten van dit stilleven. Om
dan even graag de bokaal opnieuw te openen. Frisse lucht en groen gras. Een beetje
zoals uw kindertijd. Of toch zoals wij deze droomden.
Met veel genegenheid,
Bruno Vanobbergen
17-10-2014