hier - Bureau Biota

Beekjuffers Calopterygidae
Weidebeekjuffer Calopteryx splendens
Sleutel: 57 Beschrijving: 118
Lengte 27-38 mm waarvan procten: 9-14 mm.
Levenscyclus meeste volgroeide larven in april tot eind mei. Overwintert tweemaal als larve, maar eenmaal
is niet uitgesloten.
Beschrijving Lange en stevig gebouwde larve. Meestal donkerbruin, de larven kunnen lichtgeel tot zwart
zijn, vaak bedekt met detritus. Beekjuffers larven zijn herkenbaar aan hun vangmasker met ruitvormige
opening [1]. Ook de antennen zijn karakteristiek met het forse eerste segment dat net zo lang is als alle
andere antennesegmenten samen [2a]. Bult tussen de ogen is niet ontwikkeld [2b] en stompe bult aan
zijkanten van de occiput [2c]. Bij de bosbeekjuffer zijn de bult tussen de ogen en de bult aan de zijkanten
van de occiput goed ontwikkeld. Lange poten, vaak met onduidelijke banden. Procten zonder nodaallijn
en door hun hele lengte getand met een verdikte hoofdader. Procten meestal met twee lichte banden [3a],
soms is de distale band lastig te zien. De epiproct is kleiner dan de paraprocten [3b].
Habitat In Nederland voornamelijk in hoge zandgronden. Indicator van redelijke waterkwaliteit, de larven
leven in stromende wateren, zoals beken, kleinere rivieren en kanalen. Geen goede zwemmers, de larven
leven tussen dode taken op de bodem van beken of in watervegetatie. Om te gaan uitsluipen kunnen de
larven lange afstanden (meer dan 20 meter) buiten het water afleggen.
1
1
c
a
b
2
b
a
3
2
Grote pantserjuffer Lestes macrostigma
Pantserjuffers
Lestidae
Sleutel: 59 Beschrijving: 130
Lengte 22-29 mm waarvan procten 8-9 mm.
Levenscyclus meeste volgroeide larven in tweede helft mei tot begin juni. Overwintert eenmaal als ei.
Beschrijving Vrij groot, weinig variabel, bijna doorzichtige, grijzige larve met kort en breed gesteeld pre­
men­tum [1] dat karakteristiek is voor het geslacht Lestes ten opzichte van de andere juffers die een niet
gesteeld, meer driehoekig prementum hebben. Procten niet variabel in kleur, grijs doorzichtig, vaak met
twee onduidelijke, donkere banden en met een nagenoeg afgerond uiteinde. Opvallend is vaak de aanwezigheid van de lichte punt aan het uiteinde van de procten [2].
Habitat Niet in Nederland en is verdwenen uit het werkgebied van deze fotogids. Vooral langs de kustgebieden en in zilte binnenwateren. Uitstekende zwemmers, de larven leven in ondiepe, vaak brakke wateren met dichte vegetatie zoals heen of waterranonkel. Om te gaan uitsluipen, zoeken de larven oever- of
emmersvegetatie tot enkele decimeter in hoogte. De larven sluipen tegelijkertijd uit.
3
1
2
4
Watersnuffel Enallagma cyathigerum
Waterjuffers
Coenagrionidae
Sleutel: 73 Beschrijving: 166
Lengte 20-25 mm; waarvan procten 6-7 mm.
Levenscyclus meeste volgroeide larven in mei-juni. Overwintert één of tweemaal als larve.
Beschrijving Vrij klein, variabel in kleur, van bijna doorzichtig groene naar donker bruine larven met een
niet-gesteeld prementum [1]. Aan de basis van minimaal één van de voorste borstelharen van de labiale
palp een kleine, moeilijk waar te nemen doorn (40x vergroting). De afstand tussen de buitenste borstelhaar op het prementum en de rand is relatief groot. Carina lateralis met een relatief brede rij borstelharen.
Procten afgerond, variabel in kleur, meestal doorzichtig groengrijs tot bruin, vaak met donkere banden
(maximaal drie) ter hoogte van de nodaallijn en het distal gedeelte [2a]. Nodaallijn zonder duidelijke bocht
richting de basis van de proct [2b]; hooguit licht S-vormig gebogen, meestal recht of schuin. Lijkt vooral
op de azuurwaterjuffer en de variabele waterjuffer. Bij deze soorten loopt de nodaallijn echter met een
dui­delijke bocht richting de basale zijde van de proct, ook hebben ze geen bandering in de distal gedeelte
van de proct, hooguit op de nodaallijn. Bovendien bij deze soorten is de kleine doorn aan de basis van de
voorste borstelhaar van de labiale palp afwezig. Lijkt ook op de gaffelwaterjuffer, maar bij deze soort zijn
de procten ongebandeerd en is de afstand tussen de buitenste borstelhaar op het prementum en de rand
kleiner. Bij de Ischnura-soorten eindigen de procten vaak geleidelijk in een punt en ze hebben een schuine
nodaallijn waarbij de kortste doornenrij van een proct maximaal een derde van de lengte van de proct
bereikt. Ook hebben de Ischnura-soorten een donkere punt aan de basis van elke vleugel (niet zichtbaar op
het larvehuidje) dat afwezig is bij de watersnuffel.
Habitat Algemeen, vooral op hogere zandgronden en in duinen. Uitstekende zwemmers, de larven leven
in rijke ondergedoken vegetatie van vooral stilstaande en vrij grote wateren zoals vennen, waar deze soort
zeer talrijk kan voorkomen, soms ook in brede sloten. Om uit te sluipen, zoeken de larven oever- of emmers
vegetatie tot enkele decimeter in hoogte. De larven hebben een redelijk lange uitstuipperiode.
5
1
a
b
2
6