VVP-MEMORANDUM 2014 - Vereniging Vlaamse Provincies

VVP-MEMORANDUM 2014
VVP-memorandum ‘14
De Vlaamse provincies
Samen voor een efficiënter bestuur
Begin 2000 werd Vlaanderen verantwoordelijk voor haar eigen interne bestuurlijke organisatie. Vanaf dat
moment is er steeds gestreefd naar een goede afstemming en samenwerking tussen de verschillende
bestuursniveaus. Toegankelijkheid, dienstvaardigheid en efficiëntie als overheid naar de burger, het
maatschappelijk middenveld, de ondernemingswereld en het socio-culturele gebeuren waren hierbij
steeds het uitgangspunt en het doel.
Zo heeft de Vlaamse overheid in haar geheel bijgedragen tot de groei van Vlaanderen naar een topregio
in Europa.
De Vlaamse overheid wil uiteraard deze positie behouden en verder ontwikkelen. In eerste instantie
betekent dit dat er verder moet worden gewerkt aan een goede afstemming en samenwerking tussen de
verschillende bestuurlijke partners. ‘Wie doet wat het best?’ is daarbij de organisatorische drijfveer. We
willen echter zeker niet vervallen in een al te theoretische discussie.
Als middenbestuur willen de Vlaamse provincies ten volle meewerken aan de verdere realisatie van deze
ambitie. De laatste decennia zijn de Vlaamse provinciebesturen zowel inhoudelijk als organisatorisch sterk
geëvolueerd: de provincies zijn uitgegroeid tot een betrouwbare, aanspreekbare en dienstbare
bestuurlijke partner voor zowel de Vlaamse overheid als voor de gemeentelijke overheden. Deze ‘koers’
willen ze verder zetten!
Het voorliggend memorandum bestaat uit twee delen. In een eerste deel willen de provincies hun
bestuurlijk partnerschap scherpstellen vanuit drie kwalitatieve basisprincipes, m.n. ‘dienstverlening, en
samenwerking’, ‘flexibiliteit en efficiëntie’ en ‘een maatschappelijk draagvlak’. In het tweede deel worden
concrete voorstellen geformuleerd om vanuit het vooropgestelde partnerschap het provinciaal beleid
verder te ontwikkelen Dit door op de ingeslagen weg verder te gaan, maar ook, waar nodig, nieuwe
accenten in het beleid en de dienstverlening uit te tekenen.
Voorliggende tekst werd goedgekeurd op de Algemene Vergadering van de VVP van 14 maart 2014.
Namens de Raad van Bestuur,
Raymond Van Loock
Marc Vandeput
Directeur
Voorzitter
1 / 28
Inhoudstafel
Deel 1 ................................................................................................................................. p. 3
Bestuurlijk luik: Drie kwalitatieve basisprincipes
Dienstverlening en samenwerking, flexibiliteit en efficiëntie en een maatschappelijk draagvlak
Deel 2 ................................................................................................................................. p. 8
Aandachtspunten vanuit de beleidssectoren
1. Ruimtelijke ordening ....................................................................................................... p. 8
2. Omgevingsvergunning ..................................................................................................... p. 9
3. Milieu ............................................................................................................................... p. 10
4. Water ............................................................................................................................... p. 11
5. Platteland ........................................................................................................................ p. 12
6. Landbouw ........................................................................................................................ p. 13
7. Economie ......................................................................................................................... p. 14
8. Europa.............................................................................................................................. p. 16
9. Mobiliteit ......................................................................................................................... p. 17
10. Toerisme .......................................................................................................................... p. 18
11. Welzijn ............................................................................................................................. p. 20
12. Wonen ............................................................................................................................. p. 21
13. Cultuur ............................................................................................................................. p. 22
14. Sport ................................................................................................................................ p. 23
15. Onderwijs......................................................................................................................... p. 25
Deel 3 ................................................................................................................................. p. 28
Slotbeschouwing
2 / 28
Deel 1: Bestuurlijk luik
Drie kwalitatieve basisprincipes: dienstverlening en samenwerking, flexibiliteit en efficiëntie en een
maatschappelijk draagvlak.
Overkoepelend uitgangspunt: Wie doet wat het best?
De Vlaamse provincies onderkennen drie kwalitatieve basisprincipes in hun bestuurlijk partnerschap met de
Vlaamse overheid en lokale overheden. Het provinciaal bestuursniveau binnen Vlaanderen heeft vanuit deze
basisprincipes – ‘dienstverlening en samenwerking’, ‘flexibiliteit en efficiëntie’ en ‘maatschappelijk draagvlak’ een bestuurlijke meerwaarde. Deze basisprincipes moeten ook in hun onderlinge relatie worden gevat. Uit wat
volgt zal duidelijk blijken dat de provincies de voorbije jaren evolueerden. Ze hebben zich aangepast aan nieuwe
noden en behoeften in de Vlaamse samenleving en zullen dit in de toekomst blijven doen. De provincies gaan in
gesprek met de andere bestuursniveaus en zullen daarbij in samenwerking met hen werken.
Kwalitatief basisprincipe 1: dienstverlening en samenwerking
Het provinciaal bestuursniveau heeft een gedragen missie waarover de drie bestuursniveaus samen hebben
nagedacht. Bij de ontwikkeling van de huidige missie werd ook de nodige afstemming gedaan met de
beleidsdoelstellingen van ieder bestuursniveau op zich. 1 De drie overheden stelden zo samen een gezamenlijk
bestuursprofiel voor de provinciebesturen op:
 bovenlokale taakstelling waarbij het accent ligt op decretaal toegewezen bevoegdheden en taken die een
verdelingsvraagstuk inhouden op bovenlokaal niveau (G-sport, beheer onbevaarbare waterlopen,
afbakening natuurverbindingsgebieden,...);
 gebiedsgerichte werking waardoor op een geïntegreerde en integrale manier in samenwerking met de
bestuurlijke partners problemen worden aanpakt op streekniveau (ruimtelijk economisch beleid, PDPO
projecten in het kader van het plattelandsbeleid, depotnetwerken,…);
 ondersteunende taakstelling op vraag van andere overheden (detailhandel, steunpunt sociale planning,
sociale kaart,…).
1
Hierbij kan verwezen worden naar het CBO-rapport (1997), kerntakendebat (2003), Provinciedecreet (2005) en het
project Interne Staatshervorming (2009-2013).
3 / 28
Dienstverlening als bestuurscultuur
Bovenstaand provinciaal bestuursprofiel houdt een bestuurscultuur van dienstverlening in. We weten dat er veel
beweegt en evolueren daarom nog steeds. De provincies staan dan ook volledig ten dienste van het algemene
belang, met de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel als regel. We voeren hierbij een pleidooi voor
‘daadkrachtige dienstverlening en samenwerking’, ‘flexibiliteit en efficiëntie’ en ‘maatschappelijk draagvlak’. Onze
drie basisprincipes en –kwaliteiten.
De provincies gebruiken enerzijds hun kennis en vaardigheden voor hun eigen beleidsvoering, maar anderzijds
stellen zij deze ook ten volle ‘ten dienste’ van de andere besturen en het maatschappelijk middenveld.
Vier basisfuncties van de provincies om tot gedragen resultaten te komen
De vier basisfuncties binnen het besluitvormingsproces van de provincies moeten leiden tot de meest effectieve
en gedragen oplossingen:
 initiatief nemen op basis van de toewijzing van decretale bevoegdheden of van dossiers die een
bovenlokaal karakter hebben. Hierbij voeren de provincies het nodige overleg met de bestuurlijke
partners om tot een gedragen beslissing en uitvoering te komen.
 plannen, afwegen en regisseren om gedragen resultaten te boeken en samenwerkingsvormen op poten
te zetten.
 stimuleren en innoveren als uitgangspunten van dynamiek in de bestuurlijke netwerkvorming.
 dienstverlening en kennisdeling waarbij informatie, diensten en producten ter beschikking worden
gesteld aan doelgroepen, bedrijven, organisaties en medeoverheden. Daarbij zijn grenzen van overheden
ondergeschikt t.o.v. het uitwerken van een efficiënt beleid.
Provinciaal takenpakket nog efficiënter en toegankelijker, zonder in te boeten aan kwaliteit
Sinds begin 2014 is het takenpakket van het provinciaal bestuursniveau verder ‘verscherpt’, overlappend beleid
werd weggewerkt. Het vernieuwd takenpakket is daarbij gerationaliseerd en efficiënter gemaakt. Dit zorgt ervoor
dat het provinciaal bestuur voor de burger, de vereniging of de onderneming meer toegankelijk wordt.
Het beleidsaccent voor de provincies is op grondgebonden bevoegdheden gelegd. De bestuurlijke partners
verwachten hierbij van de provincies dat ze een geïntegreerd en afgestemd sectorbeleid op maat voeren,
waarvoor ze ook ten volle financieel verantwoordelijk zijn.
4 / 28
De Vlaamse provincies willen dit proces van beleidsafspraken samen met de lokale besturen en de Vlaamse
overheid verderzetten. Ze zijn ervan overtuigd dat ze op deze manier enerzijds tot een optimalisatie van het
binnenlands bestuur zullen komen en anderzijds ook tot een vermindering van de overheidskost. In die zin is het
streven naar een functionele toepassing van het subsidiariteitsprincipe een must.
Samenwerking en partnerschap met de andere bestuursniveaus staat centraal
De Vlaamse provincies vormen binnen hun takenpakket een scharnier tussen de gemeenten en Vlaanderen. Voor
hen staat samenwerking en partnerschap met de andere bestuursniveaus centraal. De Vlaamse provincies vinden
het dan ook belangrijk dat dit partnerschap en deze samenwerking tussen de verschillende bestuursniveaus
juridisch wordt vastgelegd in een decreet interbestuurlijke samenwerking waarbij de drie bestuursniveaus hun
samenwerking kunnen ontwikkelen en bestendigen. De Vlaamse provincies stellen bovendien ook voor om een
interbestuurlijk overlegplatform op te richten waarbij bestaande en nieuwe dossiers gezamenlijk en in relatie met
elkaar onder de loep worden genomen en waarbij de nodige inhoudelijke en financiële afspraken kunnen worden
gemaakt.
Kwalitatief basisprincipe 2: Flexibiliteit en efficiëntie
De schaalproblematiek is een ‘populair’ onderwerp, zowel in de wetenschappelijke als in de politieke wereld.
Geen enkele bestuurlijke schaal is perfect afgestemd op de steeds evoluerende socio-economische en
maatschappelijke realiteit. Ook de schaal van de provincies niet. Maar binnen de missie van de provincies, pakken
ze deze problematiek aan door hun gebiedsgerichte werking verder te ontplooien.
Flexibel inspelen op de realiteit
Het moet erkend worden dat het onmogelijk en onhaalbaar is om zich op een schaal te organiseren die perfect is
afgestemd op de realiteit. Omspringen met een veranderende socio-economische en maatschappelijke realiteit is
daarom de enige valabele, werkbare en betaalbare optie. Dat doen de provincies. Ze geven hun beleid inhoud en
vorm door hun gebiedsgerichte werking op een flexibele manier te ontplooien.
Flexibiliteit als kern van de provinciale bestuurskracht
Het flexibel inspelen op wisselende situaties houdt meteen ook de kern in van de bestuurskracht van het
provinciaal bestuur. De provincies vertrekken vanuit het principe van efficiëntie door enerzijds steeds de juiste
bestuurlijke partners te betrekken om tot beslissingen en uitvoering te komen en anderzijds steeds oog te hebben
5 / 28
voor eventuele negatieve gevolgen van het beleid naar andere streken of gebieden zodat men vanuit het
overkoepelend provinciaal bestuur onmiddellijk kan bijsturen.
Pleidooi voor efficiëntie, door de kwaliteit van de provincies te gebruiken
Tot op heden zien we dat deze kracht, capaciteit en kwaliteit van het provinciaal bestuursniveau onderbenut is
gebleven. Er werd te vaak geopteerd nieuwe structuren op te zetten, wat enerzijds de ‘versnippering’ van het
beleid in de hand heeft gewerkt en anderzijds de kostprijs van het bestuurlijk apparaat flink de hoogte heeft
ingejaagd.
Verschillende rol naar steden en plattelandsgebieden
We kunnen zonder meer stellen dat de flexibiliteit van de provincies inherent is aan haar provinciale
gebiedsomschrijving. Toch stellen we ook vast dat de bestuurlijke afstand tussen gemeenten, provincie en
Vlaamse overheid voldoende ruim is om niet in een onderlinge concurrentiepositie te treden. Essentieel hierbij is
om de ingeslagen weg verder te zetten, samen het bestuur nog efficiënter te organiseren (cf. supra) en zeker ook
na te denken over de rol van de provincies naar meer stedelijke gebieden ten opzichte van plattelandsgebieden.
Het lijkt duidelijk dat de provincies in de toekomst een andere rol zullen moeten opnemen voor de meer
stedelijke gebieden dan voor plattelandsgebieden, waar het partnerschap met de provincies meer tot haar recht
kan komen. Deze benadering vraagt echter naast een open dialoog tussen de betrokken besturen ook de nodige
flexibiliteit van de bestuurlijke organisatie tussen het lokaal en bovenlokaal bestuursniveau. Dit vraagt anderzijds
ook een meer open decreetgeving vanuit Vlaanderen. Meer maatwerk wordt daardoor mogelijk. De Vlaamse
provincies doen een warme oproep om hierover interbestuurlijk na te denken.
Kwalitatief basisprincipe 3: maatschappelijk draagvlak
Provinciale besturen hebben een essentieel maatschappelijk draagvlak omdat ze rechtstreeks verkozen besturen
zijn: de grondwet- en decreetgever garanderen rechtstreekse verkiezingen op provinciaal niveau,
provinciemandatarissen zijn aanspreekbaar en controleerbaar, de provincieraad is een forum van overleg, debat
en democratische besluitvorming en dit alles is tenslotte onderworpen aan de bepalingen inzake ‘openbaarheid
van bestuur’. De provincies steunen dus op een breed gedragen democratisch draagvlak. De burgers kunnen elke
zes jaar het beleid van de provinciebesturen evalueren en keuzes maken naar toekomstige beleidsopties door
middel van hun stem. Op die manier zijn de provinciebesturen steeds verantwoording verschuldigd aan de
bevolking.
6 / 28
Vakbekwaam personeel ontwikkelt verder het beleid
Het beleid van de provinciebesturen wordt verder ontwikkeld door personeel dat vakbekwaam, inzetbaar en
gemotiveerd is. Ze geeft in dialoog met de verkozenen de uitdagingen en de oplossingen van het
provinciaal bestuur mee gestalte. Het geheel van dit alles wekt zowel bij de burger als bij de bestuurlijke partners
vertrouwen op.
Samenvattend
Vanuit deze drie kwalitatieve basisprincipes willen de provincies hun beleid gestalte geven.
De uitwerking van de inhoud van deel 2 van het memorandum van de Vlaamse provincies steunt op deze visie,
inzichten en principes. Per sector worden voorstellen geformuleerd om tot een verbeterde kwalitatieve
samenwerking te komen tussen de Vlaamse overheid, de provincies en de gemeenten. Het finale doel is een
efficiënte en kostenbesparende overheidsorganisatie die ten dienste van de gemeenten, het maatschappelijk
middenveld en de burger kwalitatieve oplossingen en resultaten biedt.
7 / 28
Deel 2: Aandachtspunten vanuit de beleidssectoren
1 Beleidsdomein ‘Ruimtelijke Ordening’
1.1 Context en uitgangspunten
Ruimtelijke Ordening (RO) is een grondgebonden beleidsmaterie die heel wat bovenlokale dimensies bevat. RO is
gebaseerd op subsidiariteit tussen drie verantwoordelijke bestuursniveaus. Subsidiariteit met goede afspraken
tussen bestuursniveaus is een principe dat werkt. De Vlaamse overheid moet daarbij de krijtlijnen uitzetten
waarbinnen provincies en gemeenten hun taken kunnen ontwikkelen. Dat is efficiënt, transparant en
kostenbesparend.
1.2 VVP-voorstellen
De provincies willen binnen die krijtlijnen een eigen ruimtelijk beleid voeren. Ze concentreren zich daarbij op drie
taken.
Ze willen ten eerste een eigen provinciaal beleid op bovenlokaal niveau voeren door (in overleg) via hun
structuurplannen richting te geven aan het bovenlokaal beleid, met bijzondere aandacht voor de eigenheid van
elke regio. Terreinkennis, gebiedsgerichte werking, overleg met de gemeenten en politiek gelegitimeerde
beslissingen door de deputatie zijn daarbij essentieel.
Ten tweede wensen ze voor moeilijke, specifieke ruimtelijke vraagstukken (thematisch of gebiedsgericht, bv.
windmolens) oplossingen uit te werken en hierover afspraken te maken met de Vlaamse overheid en de
gemeenten.
En ten derde willen ze meer inzetten op de realisatie van concrete projecten (bv. stationsomgevingen,
glastuinbouw, windturbines). De provincies hebben vanuit hun terreinkennis en contacten met diverse
stakeholders daarvoor alle elementen in handen.
Het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen heeft “partnerschap” en “co-productie “ als uitgangspunten. De provincies
willen dan ook intens worden betrokken bij de opmaak en de invulling van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen,
zowel op inhoudelijk vlak als op vlak van de in te zetten instrumenten en de nodige middelen. Het provinciaal
ruimtelijk beleid moet daarin ten volle aan bod komen.
8 / 28
2 Beleidsdomein ‘Omgevingsvergunning’
2.1 Context en uitgangspunten
De provincies zijn ervaren en verantwoordelijke vergunningverleners, meer specifiek in het verlenen van
milieuvergunningen Klasse 1 in eerste aanleg en milieuvergunningen Klasse 2 en bouwvergunningen in beroep.
Het toekennen van vergunningen moet een belangrijke pijler blijven in het provinciaal beleid. De provincies zullen
deze ervaring als verantwoordelijk en gelegitimeerd bestuur ten volle inzetten bij de toekomstige
omgevingsvergunningen.
2.2 VVP-voorstellen
De provincies zien vijf belangrijke aandachtspunten die moeten worden aangepakt opdat ze hun taak als
omgevingsvergunningenverstrekker ten volle kunnen uitvoeren.
De betrokkenheid van de provincies, in een zo vroeg mogelijk stadium, bij de uitwerking van het Besluit van de
Vlaamse Regering is essentieel.
In het ontwerp van decreet op de omgevingsvergunningen is het echter onduidelijk wie de voorzitter en de
secretaris van de POVC zullen zijn. De hoofdopdracht van de POVC is advies geven aan de deputatie. Daarom
pleiten de provincies ervoor dat de voorzitter en de secretaris van de POVC provinciale ambtenaren zijn,
aangeduid door de deputatie. Zij staan er garant voor de coördinerende, integrerende en bemiddelende
samenwerking met de verschillende adviesinstanties die deel uitmaken van de POVC. Ze zorgen voor de vlotte
samenwerking met het secretariaat van de POVC waarvoor de provincie verantwoordelijk is.
In het ontwerp van decreet zijn de dwingende beslissingstermijnen opgenomen die erg krap zijn om technische
discussies helemaal uit te klaren. Om een oplossingsgerichte aanpak mogelijk te maken pleit de VVP ervoor
gemotiveerd (een decretaal bepaalde) korte termijnverlening te voorzien. Dat valt te verkiezen boven een
(stilzwijgende of omwille van tijdsgebrek noodzakelijk uitgesproken) weigering, waartegen beroep zal worden
aangetekend bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen.
Bovendien stellen de provincies voor dat hun verantwoordelijke rol inzake de evaluatie van
omgevingsvergunningen op een duidelijke manier wordt omschreven.
De provincies pleiten er tevens voor dat, indien in beroep geen hoorzitting is voorzien voor de POVC, een
hoorzitting voor de deputatie mogelijk wordt (algemeen rechtsbeginsel).
9 / 28
En ten slotte zijn werkbare databanken essentieel. De provincies beschikken over goede databanken met
informatie over de door hun toegekende milieuvergunningen. In het kader van de omgevingsvergunningen
vragen ze dat de Vlaamse overheid samen met de provincies en de gemeenten zorgt voor een geïntegreerde
interbestuurlijke omgevingsvergunningendatabank.
3 Beleidsdomein ‘Milieu’
3.1 Context en uitgangspunten
Het klimaatbeleid vormt de essentie van de provinciale duurzaamheidswerking. De provincies willen samen met
de gemeenten en de Vlaamse overheid dat klimaatbeleid verder uitbouwen. Hun rol als coördinator om expertise,
netwerking en goede voorbeelden te bundelen en maximaal te delen met de gemeenten, is cruciaal. De
bescherming van de biodiversiteit is eveneens een belangrijk aandachtspunt in het provinciale beleid.
Op het vlak van soortenbeleid spelen de provincies een belangrijke sensibiliserende en stimulerende rol voor het
behoud van prioritaire soorten t.a.v. burgers en specifieke doelgroepen.
De provincies hebben een stevige natuur- en milieueducatie (NME) uitgebouwd en ondersteunen en coördineren
een mozaïek van educatieve initiatieven van o.a. gemeenten en particuliere organisaties (NGO’s).
De provincies beheren de provinciale groendomeinen en staan in voor de afbakening en realisatie van
natuurverbindingen. Via onder meer de bosgroepen en regionale landschappen wordt ingezet op het creëren van
een draagvlak voor natuur en landschap en realisaties op het terrein.
In het Witboek Interne Staatshervorming (2011) werd bepaald dat de provincies buiten de speciale
beschermingszones een regierol kunnen opnemen in samenwerking met andere actoren.
3.2 VVP-voorstellen
Het is belangrijk dat er afstemming en overleg is met de Vlaamse overheid voor de implementatie van een
streekvisie op het terrein en de efficiënte realisatie daarvan. Zo dient bijvoorbeeld samen met de Vlaamse
overheid een gecoördineerde gebiedsgerichte aanpak voor invasieve soorten te worden uitgewerkt.
De provincies vragen voor de bosgroepen en regionale landschappen dat na de overdracht van deze bevoegdheid
naar de provincies de middelen voor de basis- en projectwerking van deze organisaties gegarandeerd blijven.
10 / 28
Op het vlak van NME moet er een regeling komen waarbij de Vlaamse overheid de doelstellingen van het NMEbeleid uittekent. De provincies staan dan in voor de operationalisering op het terrein en het beheer van de
educatieve centra. Hun rol van coördinator van het werkveld moet daarbij formeel worden erkend. Ook moet de
ondersteunende rol van de provincies inzake Milieuzorg op School (MOS) beter worden verankerd. De introductie
van Educatie Duurzame Ontwikkeling (EDO) staat hierbij voorop.
Tenslotte zijn de provincies vanuit hun coördinerende rol belangrijk in de transitie naar duurzaamheid. Binnen de
overeenkomst die met de Vlaamse overheid werd afgesloten over het netwerk Duurzaam Bouwen geven de
provincies aan kandidaat (ver-)bouwers advies over duurzaam bouwen. Om de transitie samen verder uit te
bouwen, moet hiervoor een blijvende ondersteuning door de Vlaamse overheid na 2015 (als deze overeenkomst
afloopt) worden gegarandeerd.
4 Beleidsdomein ‘Water’
4.1 Context en uitgangspunten
De provincies zijn beheerder van de onbevaarbare waterlopen van tweede categorie. In dit beheer zijn het
terugdringen van de risico’s op wateroverlast en het bereiken van een goede ecologische toestand de
voornaamste krachtlijnen. Deze grote uitdagingen maken een efficiënt waterbeheer noodzakelijk.
4.2 VVP-voorstellen
Versnippering van het waterbeleid is nefast voor de efficiëntie. De provincies vragen dat er een einde komt aan
de versnippering door een opdeling van het beheer van de waterlopen tussen het Vlaamse niveau en het
provinciale niveau. De waterwegen en de grotere waterlopen die bv. omwille van de relatie met de waterwegen
van Vlaams belang zijn, worden idealiter beheerd door 1 Vlaamse beheerder. Alle andere waterlopen komen
onder het beheer van de provincies.
Efficiëntiewinst zit in twee punten: het professionele beheer van langere, aaneengesloten stukken waterloop en
het eenvoudiger opmaken en realiseren van geïntegreerde visies op het stroomgebiedsniveau. Voor de burger
schept dit bovendien duidelijkheid over de politieke eindverantwoordelijkheid en aanspreekbaarheid.
Ook stellen de provincies voor dat de Vlaamse overheid werk maakt van de modernisering van de polders en de
wateringen. Fusies en afschaffingen zijn daarbij één aandachtspunt. Een tweede aandachtspunt is de grondige
vernieuwing van de verouderde wetgeving uit 1956 en 1957 op de polders en de wateringen en de afstemming
11 / 28
ervan op het decreet betreffende het Integraal Waterbeleid. Daarbij wordt de mogelijkheid voorzien dat polders
en wateringen tot uitvoeringsagent van de provincies kunnen worden omgevormd.
De provincies digitaliseerden vanuit hun wettelijke taak inzake het bijhouden van de provinciale atlassen van de
onbevaarbare waterlopen, het oude kaartmateriaal en brachten de data in in de Vlaamse Hydrografische Atlas
(VHA). Ze vragen nu de decretale verankering van de VHA. Een volwaardig juridisch statuut voor de VHA moet het
mogelijk maken om de bestaande provinciale atlassen van de onbevaarbare waterlopen te vervangen.
Tenslotte vragen de provincies aan de Vlaamse overheid instrumenten en financiële middelen die de provincies
als waterloopbeheerder toelaten om in te grijpen in het ruimtelijk beleid, bijvoorbeeld inzake signaalgebieden. Bij
de bestemmingswijziging van gronden in het kader van het terugdringen van de risico’s op wateroverlast moet
een evenwicht worden gezocht tussen planschade en planbaten.
5 Beleidsdomein ‘Platteland’
5.1 Context en uitgangspunten
De verschillende landelijke gebieden binnen Vlaanderen bouwen voort aan een eigen sterke streekidentiteit. Het
plattelandsbeleid vertrekt vanuit deze realiteit. Voor de ontwikkeling van een bovenlokale visie en beleid en de
gebiedsgerichte uitvoering ervan, zijn de provincies als regisseur de aangewezen partner voor de Vlaamse
overheid, de lokale besturen en de middenveldorganisaties.
In het Witboek Interne Staatshervorming (2011) werden de provincies bevestigd in hun rol als regisseur van het
gebiedsgericht plattelandsbeleid.
De Vlaamse overheid en de provinciebesturen hebben de afgelopen legislatuur uitstekend samengewerkt in het
kader van het gebiedsgerichte luik van het Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling (PDPO). Met de
financiële inzet, ondersteuning en de expertise van de provincies werden tijdens PDPO II (2007-2013)
uiteenlopende projecten uitgevoerd om de leefkwaliteit op het platteland te verhogen.
De Vlaamse overheid en de provincies werken ook samen aan beleidsaanbevelingen rond plattelandspecifieke
knelpunten in het Interbestuurlijk Plattelandsoverleg (IPO).
12 / 28
5.2 VVP-voorstellen
De provincies vragen dat zij worden erkend in hun rol als regisseur van het gebiedsgericht plattelandsbeleid. Dit
impliceert goede afspraken met de Vlaamse overheid om de lopende en toekomstige initiatieven voor de
inrichting van het buitengebied op elkaar af te stemmen.
De provincies dringen ook aan op goede afspraken tussen de diverse overheden en actoren over de rol die ze
opnemen binnen de gebiedsgerichte projecten op middellange termijn.
De goede werking in het kader van PDPO II willen de provincies verderzetten tijdens de nieuwe
programmaperiode PDPO III (2014-2020). Zij vragen dat de totale budgetten voor de gebiedsgerichte werking op
het platteland tijdens PDPO III op hetzelfde niveau worden gehouden, conform de afspraken tussen de Vlaamse
overheid en de provincies tijdens de voorbereiding van de nieuwe programmaperiode.
De provincies pleiten voor een blijvende interbestuurlijke aanpak van het Vlaams plattelandsbeleid waarbij
maximaal wordt gestreefd om de beleidsaanbevelingen van het IPO te implementeren op het terrein.
De Vlaamse provincies willen tenslotte het belang onderstrepen om voldoende middelen in te zetten voor de
uitvoering van het Vlaams plattelandsbeleidsplan. De uitdagingen zijn groot. De PDPO-middelen en het Vlaams
plattelandsfonds geven een impuls aan het platteland, maar zijn ontoereikend om alle ambities in te lossen. De
provincies vragen dat een deel van deze middelen van het plattelandsfonds gaat naar het aanpakken van een
plattelandsproblematiek op gebiedsniveau, waarbij de provincies een coördinerende rol opnemen in overleg met
de partners. Zo kunnen ze inzetten op plattelandsproblemen ook als die gemeentegrensoverschrijdend zijn. We
vermijden bovendien een versnippering van de beschikbare middelen.
6 Beleidsdomein ‘Landbouw’
6.1 Context en uitgangspunten
De provinciebesturen staan zeer dicht bij de land- en tuinbouwsector door hun gebiedsgerichte werking en de
organisatie van het praktijkonderzoek. Ze kunnen zo efficiënt en flexibel inspelen op de vele ontwikkelingen
binnen de sector.
Er werden voor landbouw 6 bevoegdheden aan de provincies toegewezen: (1) onderzoek, voorlichting en
advisering, (2) multifunctionele landbouw, (3) beleidsvorming en implementatie, (4) landschappelijke integratie,
(5) communicatie en educatie en (6) ondersteuning van actieve actoren.
13 / 28
6.2 VVP-voorstellen
De provincies vragen om een goede afstemming met de Vlaamse overheid en om een provinciale betrokkenheid
bij Vlaamse initiatieven inzake landbouw.
De erkende praktijkcentra in de plantaardige sector krijgen reeds een beperkte Vlaamse subsidie via het
subsidiebesluit uit 2004. De provincies dringen erop aan dat dit besluit wordt vernieuwd met onder meer
aandacht voor een aanpassing van de Vlaamse subsidie en de opname van het praktijkonderzoek in de dierlijke
sector.
Ook moet de afstemming en taakverdeling tussen de praktijkcentra, Vlaamse instellingen, het Instituut voor
Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO), universiteiten en hogescholen worden geoptimaliseerd.
Tenslotte zijn landbouwgegevens belangrijk om het beleid te onderbouwen en op te volgen. De provincies vragen
daarom om de beschikbare landbouwgegevens op Vlaams niveau verder te ontsluiten voor de provincies. Indien
men de landbouwenquêtes op federaal niveau wil afbouwen, vragen de provincies dat de Vlaamse overheid zelf
initiatieven neemt.
7 Beleidsdomein ‘Economie’
7.1 Context en uitgangspunten
De Vlaamse provincies werken aan gecoördineerde, geïntegreerde en duurzame streekontwikkeling. Ze zijn de
gebiedsgerichte regisseur van sociaal-economisch streekbeleid en zijn actief op verschillende deelgebieden. In
deze gebieden streven de provincies steeds naar een maximale efficiëntie en dienstbaarheid ten overstaan van
hun bestuurlijke partners. Overleg met deze partners is een cruciaal onderdeel van de economische werking van
de Vlaamse provincies.
De provincies willen hun rol als gebiedsgerichte regisseur verderzetten. Ze blijven inzetten op resultaatsgerichte
samenwerking met hun bestuurlijke partners. Streekoverleg is een integraal deel van het streekgericht
economisch beleid met oog voor sociaal-economische verschillen binnen een provincie.
De provincies werken via een gericht speerpuntenbeleid aan een breed gedragen en innovatiegedreven
economisch beleid. Ze doen dit samen met de Vlaamse overheid in het kader van het Nieuw Industrieel Beleid en
de ‘slimme specialisatiestrategieën’. Ook de ondersteuning van de lokale economie is belangrijk voor de
14 / 28
provincies. Hun werking inzake detailhandel werd afgestemd tussen de vijf Vlaamse provincies en is hiervan een
voorbeeld.
Internationale economische samenwerking is samen met doorgedreven grensoverschrijdende samenwerking
cruciaal voor het versterken van de eigen streekeconomie. De provinciale platformen acquisitiebeleid werden
opgericht in samenwerking met het Agentschap Ondernemen en Flanders Investment and Trade. Deze
platformen helpen via gestructureerd overleg om economische samenwerking in goede banen te leiden en de
acquisitie van buitenlandse directe investeringen te faciliteren.
Het protocol sociale economie (2014) zet de lijnen uit tussen de Vlaamse overheid en de provincies in de sociale
economiesector. De provincies nemen hun rol op inzake de ondersteuning van sociale economie - binnen de
bakens van het nieuwe ondersteuningsdecreet- en willen in dat kader een hefboompartner blijven.
Ondernemers dragen uiteraard in sterke mate bij aan de sociaal-economische ontwikkeling van een streek, de
provincies en Vlaanderen als geheel. De provincies blijven startende ondernemers ondersteunen binnen de
grenzen opgenomen in het afsprakenprotocol “startersbegeleiding en het bevorderen van ondernemerschap” van
2013. Het accent ligt onder meer op collectieve acties rond gemeenschappelijke voorzieningen op maat van
starters en collectieve acties gericht op clusters en thema’s met als doel het versterken van de cluster of sector.
Ook inzake ondernemerschapseducatie en de relatie ondernemen-onderwijs kunnen de provincies, in
samenwerking met de intermediaire organisaties, een reeks initiatieven nemen om het ondernemerschap aan te
wakkeren.
7.2 VVP-voorstellen
De provincies willen in lijn met de uitgangspunten van het Witboek Interne Staatshervorming (2011) tot een
lichtere structuur, eenvoudigere financiering en een duidelijke taakverdeling op vlak van streekoverleg komen. Als
de gewenste structurele veranderingen worden doorgevoerd, is het belangrijk dat de provincies een blijvende
trekkersrol behouden binnen deze structuren. Ook is overleg en samenwerking met de Vlaamse overheid, steden
en gemeenten rond de streekpacten een meerwaarde bij het voeren van een adequaat gebiedsgericht beleid. In
die visie past eveneens een overdracht van SERR-taken en EAD-beleid naar het Vlaamse niveau.
De provincies hebben een bovenlokale en gebiedsgerichte visie en een grote expertise. Dit is een belangrijke
meerwaarde voor een performant ruimtelijk-economisch beleid, maar ook om tot goede afspraken tussen
partners te komen en om toekomstgerichte acties op te zetten. Een kwaliteitsvolle interprovinciale monitor voor
bedrijventerreinen kan een duidelijk overzicht geven van de beschikbare bedrijventerreinen. Het kan
15 / 28
functioneren als extra hefboom om op locaties waar de nood het hoogst is nieuwe terreinen aan te leggen. Het
kan bovendien ook een bijdrage bieden aan het reconversiebeleid en de optimalisatie van bedrijventerreinen.
Binnen het kader van Nieuw Industrieel beleid en de ‘slimme specialisatiestrategieën’ willen de Vlaamse
provincies samen met de Vlaamse overheid verder werken aan het breed gedragen en innovatiegedreven
economisch beleid.
Tenslotte kan een provinciale vertegenwoordiging in de opvolgstructuren van de sociale economiesector de
dienstverlening t.o.v. de sector nog verbeteren.
8 Beleidsdomein ‘Europa’
8.1 Context en uitgangspunten
De provincies zijn als bovenlokaal bestuur optimaal geplaatst om in goed partnerschap met de Vlaamse overheid
te zorgen voor de uitvoering van het Europees regionaal beleid en de verschillende Europese programma’s. Ze
vertrekken daarbij vanuit het subsidiariteitsprincipe en een functionele multi-level governance benadering. De
integrale gebiedsgerichte werking van de provincies zorgt voor een efficiënte doorvertaling en uitvoering van
Europees en Vlaams beleid met een sterk bovenlokaal karakter.
De provincies dragen sterk bij aan een gebiedsgerichte inzet van Europese middelen. Ze doen dit op drie
manieren. Ten eerste beheren ze samen met het Agentschap Ondernemen het EFRO-D2-programma. Daarin staat
de validatie van de verzamelde terreinkennis en netwerkvorming rond provincie- en grensoverschrijdende
thema’s centraal. Ten tweede oefenen ze beheerstaken uit binnen verschillende Interreg-programma’s. Ten slotte
cofinancieren ze verschillende projecten.
De provincies willen ook de werking van de EFRO/Interreg-contactpunten verderzetten. De contactpunten zorgen
voor een optimale dienstverlening voor geïnteresseerde actoren voor het opstarten of deelnemen aan een
Europees project.
De Vlaamse provincies nemen eveneens deel aan verschillende andere sectorgerichte en meer ad hoc
samenwerkingsverbanden die buiten het Gemeenschappelijk Strategisch Kader vallen. Deze
samenwerkingsverbanden vergroten niet alleen hun expertise rond thema’s met een grensoverschrijdend
karakter, maar ook hun expertise rond internationale samenwerking.
16 / 28
8.2 VVP-voorstellen
De provincies willen intenser inzetten op projectontwikkeling binnen het kader van EFRO. Hiermee kunnen ze
meerwaarde genereren uit het multiplicatoreffect van de Europese subsidies.
Enerzijds zal dit ervoor zorgen dat deze middelen kunnen worden aangewend voor het meervoudig versterken
van Vlaams en Europees beleid. Anderzijds zal dit ook een kostenbesparing voor elke afzonderlijke partner met
zich meebrengen.
De provincies willen de provinciale standplaatsen voor de EFRO/Interreg-contactpunten behouden. Adequate
financiering is hierbij een voorwaarde om de goede werking te kunnen garanderen. Een ESF-antennefunctie voor
de provincies, binnen de contactpunten, kan zorgen voor een betere integratie en benutting van EFRO- en ESFmiddelen.
9 Beleidsdomein ‘Mobiliteit’
9.1 Context en uitgangspunten
De provincies bouwen samen met de bestuurlijke partners aan duurzame en innovatieve provincies die rekening
houden met ieders individuele verplaatsingsbehoeften. Ze doen dit volgens het STOP-principe (mobiliteitsmodi
stimuleren in de volgorde Stappen, Trappen, Openbaar vervoer, Privévervoer). De Vlaams provincies gingen met
de Vlaamse overheid in verschillende deeldomeinen engagementen aan in het Mobiliteitscharter (2013).
De Vlaamse provincies zullen deze aangegane engagementen 100% invullen. Ze zijn trekker en coördinator voor
gebiedsgerichte projecten en studies, voor de ontwikkeling van streekgerichte visies in deelregio's en voor de
aanpak van specifieke mobiliteitsuitdagingen. Hierbij staan heldere communicatie en de coördinatie van alle
betrokken besturen en actoren om tot maatschappelijk gedragen oplossingen te komen centraal. Dit verhoogt de
efficiëntie en transparantie van het proces.
In het kader van woon-werkverkeer werkt het provinciaal mobiliteitsmanagement aan maatregelen die een
bijdrage leveren aan de duurzame bereikbaarheid van economische activiteitenzones en bedrijven. Dit gebeurt
onder meer door het begeleiden en informeren van werkgevers en werknemers over duurzame vervoerswijzen
(Pendelfonds en het toekomstige shuttledecreet). Ook de aanleg van fietssnelwegen door provincies is in veel
gevallen een sterk alternatief voor woon-werkverkeer.
De provincies informeren doelgroepen, zoals scholen en gemeenten, op het terrein. Ze detecteren noden op het
terrein en experimenteren met nieuwe oplossingen in het kader van mobiliteitseducatie en –sensibilisering. Een
17 / 28
goede samenwerking en afstemming met de Vlaamse Stichting Verkeerskunde (VSV) zorgt voor het opzetten van
acties rond mobiliteitseducatie en –sensibilisering die complementair zijn aan de acties ondernomen door de VSV.
9.2 VVP-voorstellen
Er is nood aan een nieuw decreet op trage wegen. De provincies ontwikkelen samen met de gemeenten
bovenlokale visies rond buurtwegen en trage wegen. Ze bieden vanuit die expertise aan om mee na te denken
over een nieuw decreet.
De provincies zorgen ook voor een efficiënt fietsbeleid, gebaseerd op harde (infrastructuur) en zachte
(begeleidende) maatregelen. Een goede samenhang tussen beide soorten maatregelen is essentieel. De
provincies kiezen volop voor fietsbeleid 2.0, waarbij er een meer integrale aanpak voor innovatief en wervend
fietsbeleid wordt uitgewerkt. De focus moet liggen op nieuwe manieren om meer mensen te doen kiezen voor de
fiets én ervoor te zorgen dat dit op een veilige manier kan.
10 Beleidsdomein ‘Toerisme’
10.1 Context en uitgangspunten
De provinciale toeristische organisaties (PTO’s) zijn op verschillende aspecten van het toeristisch beleid actief. Ze
zijn de gebiedsgerichte regisseurs van het toeristisch beleid in de verschillende regio’s. Ze ontwikkelen het
toerisme op bovenlokaal niveau en promoten dit via de ondersteuning van de toeristische regio’s. Deze rol van de
provincies wordt door het Witboek Interne Staatshervorming (2011) volop erkend, meer bepaald inzake
bestemmingsontwikkeling, binnenlandmarketing, onthaal en kwaliteitszorg. Het is ook duidelijk waarvoor de
PTO’s niet bevoegd zijn, m.n. internationaal onthaal, buitenlandmarketing en promotie van productlijnen. De
bevoegdheid op vlak van dataverzameling en onderzoek wordt gedeeld met de Vlaamse overheid.
De PTO’s nemen een intermediaire rol tussen het Vlaamse niveau en de lokale actoren op. Ze optimaliseren
voortdurend de vijf PTO’s, elk gericht op de specifieke noden en omstandigheden van een bepaalde provincie. De
onderlinge afstemming wordt gegarandeerd door de interprovinciale samenwerking op vlak van
binnenlandmarketing, i.h.k.v. de VZW Logeren in Vlaanderen.
De PTO’s staan in voor de binnenlandmarketing en Toerisme Vlaanderen voor de buitenlandmarketing. De PTO’s
doen dit door een aanzienlijke investering in de overname en de doorstart van het inspiratieboek Logeren in
Vlaanderen Vakantieland en de daarbij horende campagnes, het garanderen van de continuïteit van de
18 / 28
Vlaanderen Vakantiecheque, het blijvend ondersteunen van het VRT-programma Vlaanderen Vakantieland en de
individuele profilering en marketing van de Vlaamse toeristische regio’s. De provincies vragen aan Toerisme
Vlaanderen om de drie macro-bestemmingen (Vlaamse regio’s, kust en kunststeden) centraal te zetten in hun
buitenlandmarketing, zeker de buurlanden.
Ten slotte streven Toerisme Vlaanderen en de PTO’s ernaar om de toeristische sector meer kennisgedreven te
maken en zo voor meer efficiëntie en kostenbesparing te zorgen. Het Witboek Interne Staatshervorming (2011)
bepaalt dat het Vlaamse niveau hier het voortouw moet in nemen, maar uit de praktijk blijkt dat dit een
gezamenlijke taakstelling is. De provincies willen zich hierin als partner opstellen.
10.2 VVP-voorstellen
In 2012 werden er taakafspraken gemaakt tussen de provincies en Vlaanderen. Deze zijn op een aantal vlakken
echter nog niet duidelijk. De provincies vragen in overleg met de Vlaams overheid te komen tot een
ondubbelzinnige taakafspraken. Samen staan ze ten dienste van het middenveld, want het is hun zaak die ze
samen vooruit moeten helpen op de meest efficiënte manier. De PTO’s willen meer inzetten op een subsidiair
procesmodel en een duidelijke taakverdeling om een optimale dienstverlening naar de brede sector te kunnen
garanderen. De evolutie van de huidige werkingsstructuur van Toerisme Vlaanderen naar bijvoorbeeld een EVA
met een Raad van Bestuur kan eveneens voor alle partijen efficiëntiewinsten opleveren.
De PTO’s tekenen regionale onthaalplannen uit, coördineren de inspanningen van diverse lokale actoren, werken
mee aan de vorming van toeristische gidsen en andere initiatieven. De taakverdeling tussen de provincies en de
Vlaamse overheid is op dit vlak minder duidelijk. De provincies vragen een taakafbakening en een erkenning van
de regierol van de provincies op vlak van regionaal onthaal.
De PTO’s vragen ook een grondige evaluatie en verfijning van het logiesdecreet en een meer verregaande
administratieve vereenvoudiging voor de ondernemers in de sector.
In de voorbije bestuursperiode werden de verschillende subsidielijnen (TRP, TWP en evenementen-subsidies)
vervangen door geografische impulsprogramma’s voor de kust, de Vlaamse regio’s en de kunststeden. Dit zijn in
wezen nog steeds subsidiereglementen. De provincies willen opschuiven naar effectieve strategische plannen om
de middelen van de Vlaamse overheid doelgericht te kunnen inzetten. De doelstellingen moeten worden
gebaseerd op de geformuleerde prioriteiten vanuit het veld, met sterke samenwerking van lokale publieke en
private actoren.
19 / 28
11 Beleidsdomein ‘Welzijn’
11.1 Context en uitgangspunten
Sinds de interne staatshervorming concentreert het welzijnsbeleid van de provincies zich rond sociale kaart,
sociale planning, netwerkvorming en impulsbeleid. De Vlaamse overheid en de Vlaamse provincies komen, zowel
op bestuurlijk als ambtelijk niveau, regelmatig samen. Tijdens deze samenkomsten verfijnen zij de afspraken van
de interne staatshervorming en de decretale taakstelling van de provincies, optimaliseren zij het samenspel
tussen de verschillende bestuursniveaus en geven zij ervaringen en signalen door. Dit partnerschap is belangrijk
voor een efficiënte beleidsvoering.
Een doeltreffend bovenlokaal welzijnsbeleid vraagt om een gebiedsgerichte aanpak. De provincies zijn daarvoor
de aangewezen regisseurs.
11.2 VVP-voorstellen
De sociale kaart wordt steeds meer de basisdatabank geworden voor andere toepassingen zoals
rechtenverkenner, website vrijwilligerswerk, e-zorgplan, e.a.
De provinciale steunpunten ‘sociale planning’ ondersteunen lokale overheden en organisaties bij de opmaak van
beleidsplannen en onderzoeken. Ze bieden gedetailleerde maar ook genuanceerde cijfergegevens en begeleiding
op maat. De provincies zullen blijven investeren in de systematische verbetering van hun aanbod. Dit door
maximaal gebruik te maken van nieuwe mogelijkheden en door waar het kan in te spelen op noden en behoeften
van de lokale besturen en de middenveldorganisaties.
Vlaanderen kan de goede werking van de sociale kaart en de sociale planning ondersteunen door: maximaal
hergebruik van data mogelijk te maken, door afstemming van datawarehouses en door organisaties en
instellingen aan te moedigen om mee te werken aan de sociale kaart.
De provincies bieden met hun impulsbeleid maatwerk en inspiratie. Ze houden de vinger aan de pols door hun
schaalomvang en door hun contacten met lokale besturen en middenveldorganisaties. Geïntegreerd werken
wordt bevorderd, wat toelaat om vlot, efficiënt en vernieuwend in te spelen op knelpunten binnen hun regio.
Het thema arbeidszorg vraagt om bijzondere aandacht, want door de timing van de regelgeving W² dreigt een
vacuüm voor de financiering van deze initiatieven. Het is belangrijk dat de provincies, in afwachting van een
decretale regeling, hun impulssubsidies kunnen verderzetten.
20 / 28
De provincies bewaken vanuit hun bevoegdheid een maximale consistentie van de verschillende overlegfora in
hun regio. Die consistentie is een absolute basisvoorwaarde voor een geïntegreerd en horizontaal welzijnsbeleid
op maat van de regio. Ze willen deze rol optimaal en in overleg met alle betrokkenen verder uitbouwen. Het
optimaliseren van de huidige regio-indelingen is alvast een kritische succesfactor.
In het kader van de 6de staatshervorming worden weldra heel wat netwerken (bv. rond gezondheidszorg en
ouderenzorg) overgedragen naar Vlaanderen. De provincies willen graag in overleg met Vlaanderen deze
netwerken mee vorm geven.
12 Beleidsdomein ‘Wonen’
12.1 Context en uitgangspunten
In 2013 werd het hernieuwde protocol ‘interbestuurlijke samenwerking wonen’ ondertekend door Vlaanderen,
de Vlaamse provincies, VVP en VVSG. Het protocol bepaalt het inhoudelijk kader. De samenwerking tussen de
drie beleidsniveaus staat hierin centraal.
12.2 VVP-voorstellen
De provincies gaan ervan uit dat de inhoud van dit protocol in de nieuwe legislatuur door de nieuwe Vlaamse
regering wordt herbevestigd. Zo zal het engagement tot samenwerking van de drie beleidsniveaus worden
bekrachtigd.
De provincies voeren een impulsbeleid rond wonen. Provinciale projecten rond bv. sociale verhuurkantoren,
gebiedsgerichte benadering van wonen, intergemeentelijke samenwerking, proefprojecten wonen/welzijn,
initiatieven om het wonen betaalbaar te maken e.a. inspireerden en inspireren het Vlaamse woonbeleid. Zo
liggen ze mee aan de basis van nieuwe of aangepaste regelgeving. De provincies willen een innovatief en
doeltreffend woonbeleid blijven ondersteunen.
Synergieën tussen beleidsdomeinen bieden vaak een efficiënt antwoord op nieuwe ontwikkelingen. De schaal van
de provincies bevordert geïntegreerd werken en het leggen van linken tussen verschillende beleidsdomeinen. Dit
leidt tot nieuwe synergieën tussen beleidsdomeinen. Oplossingen rond wonen liggen immers vaak in een
samenwerking van het beleidsdomein ‘wonen’ met welzijn, zorg, ruimtelijke ordening en mobiliteit. Ook een
gekoppelde benadering vanuit leefmilieu (bv. duurzaam bouwen en verbouwen), sociale economie e.a. is van
groeiend belang. De provincies willen deze rol in de toekomst nog verder uitpuren om zo nieuwe inzichten en
oplossingen te blijven aanreiken.
21 / 28
13 Beleidsdomein ‘Cultuur’
I.
Kunsten
13.1 Context en uitgangspunten
De provincie is reeds jaren een drijvende actor achter het regionale beleid en de impulswerking, zoals de
bibliotheekwerking of de regionaal erkende musea. De provinciale sterktepunten zijn ondertussen decretaal
verankerd in een aantal bevoegdheden. En in het nieuwe kunstendecreet werd een engagement tot
complementair kunstenbeleid ingeschreven. Een samenspel in de kunstensector moet en zal leiden tot efficiënte
oplossingen en beleid.
13.2 VVP-voorstellen
Het kunstenbeleid moet in de toekomst nog meer complementair en dus efficiënter worden. Hiervoor vragen de
provincies een transparante en afgestemde taakverdeling om de dossierlast te verminderen en om
subsidieshopping tegen te gaan. Te vaak komt de situatie voor dat organisaties die op Vlaams niveau uit de boot
vallen bij de 5-jaarlijkse subsidierondes, opnieuw als “regionaal”-“provinciaal” worden beschouwd en zonder
enige inhoudelijke inspraak terug in een regionaal kunstenbeleid moeten worden ingepast.
In het nieuwe kunstendecreet werd een engagement tot complementair kunstenbeleid ingeschreven, waardoor
de Vlaamse overheid de mogelijkheid biedt om hier werk van te maken. De provincies zijn dan ook vragende partij
om enerzijds te worden geconsulteerd in de beoordelingsprocedure van de organisaties op hun grondgebied.
Anderzijds vragen de provincies om de verantwoordelijkheden van de provincies naar regionale spelers (reeds
opgenomen in het decreet lokaal cultuurbeleid) te concretiseren in het kunstendecreet.
II.
Erfgoed
13.3 Context en uitgangspunten
De provincies hebben in het depotlandschap bewerkstelligd dat een focus op een duidelijke en herkenbare
opdracht snel rendement oplevert en overlapping vermijdt. Dit is zeker een aanpak die in de toekomst navolging
verdient. Zowel binnen cultureel als onroerend erfgoed hebben de provincies nu expliciet de taak ‘depotbeleid’
toegewezen gekregen, echter wel op zeer uiteenlopende manieren.
Daarenboven kregen de provincies in de vorm van Monumentenwacht een speerpunt toebedeeld om de verdere
uitbouw van het preventief erfgoedbeleid op zich te nemen. Een sterk preventief beleid laat de Vlaamse overheid
toe zich meer te concentreren op restauratie en herbestemming.
22 / 28
13.4 VVP-voorstellen
Er dreigt een inefficiënt en parallel circuit aangezien zowel de Vlaamse beleidsdomeinen cultureel als onroerend
erfgoed een andere verankering en aanpak van het depotbeleid hanteren. Er is nood aan een meer geïntegreerd
erfgoedbeleid, door afstemming tussen enerzijds de 2 domeinen onderling en anderzijds tussen de Vlaamse
overheid en de provincies. De provinciale rol moet zowel in het decreet cultureel erfgoed als in het decreet
onroerend erfgoed op gelijkaardige wijze worden ingeschreven. Het doel is te komen tot één depotnetwerk dat
de arbitraire opdeling cultureel – onroerend erfgoed overstijgt. Ook zou een interbestuurlijk protocol met het
agentschap onroerend erfgoed (cf. cultureel erfgoed) de samenwerking bevorderen. Daarnaast moet ook het
agentschap onroerend erfgoed middelen voorzien, gelijkaardig aan cultureel erfgoed, om de personeels- en
investeringskosten op te vangen. En er moet voldoende mogelijkheid zijn tot deelname in de verschillende
samenwerkingsverbanden zodat projecten als depotwerking optimaal kunnen worden uitgevoerd.
Tenslotte moeten op termijn harde en dure restauratie-interventies worden voorkomen. Het opnemen van
preventie – met Monumentenwacht met naam vernoemd – in het decreet onroerend erfgoed biedt daartoe
soelaas.
14 Beleidsdomein ‘Sport’
14.1 Context en uitgangspunten
De provincies brachten op systematische manier de sportinfrastructuurnoden in kaart om zo efficiënt te werk te
gaan. Ook de coördinatie van de relatie tussen natuur, sport en recreatie en ruimtelijke ordening is een
provinciale bevoegdheid. Dit wordt onder meer uitgevoerd via de aanleg van mountainbikeroutes, loopomlopen,
enz. De provinciebesturen coördineren bovendien als kerntaak de G(ehandicapten)-sport. Ze hebben daarbij met
de steun van de Vlaamse overheid een Steunpunt gehandicaptensport opgericht. Dit leidde in haar korte bestaan
reeds tot een meer dynamisch G-sportlandschap.
14.2 VVP-voorstellen
Het is positief dat er kredieten voor bovenlokale sportinfrastructuur worden voorzien, maar dit mag de provincies
niet verplichten bepaalde projectkeuzes te maken. De provincies werken vanuit de sportinfrastructuurnoden die
zij in kaart hebben gebracht. Het is aan de provincies om deze coördinerende rol op te nemen en verder op de
behoeften in te spelen. De kredieten die nu voorzien worden, moeten worden gebetonneerd. De logica van het
decreet moet worden gerespecteerd door de provincies de volledige beslissing over de toekenning ervan te
geven, aan de hand van de door de Vlaamse overheid voorgeschreven richtlijnen.
23 / 28
Bij de aanleg van o.m. mountainbikeroutes, loopomlopen e.a. wordt ook Bloso betrokken. Het is essentieel om
duidelijke afspraken naar taakverdeling tussen Bloso en de provincies in verband met de coördinatie, aanleg en
financiering van routes, omlopen of netwerken te maken.
Het Steunpunt gehandicaptensport moet decretaal worden verankerd nadat de periode van projectsubsidies
afloopt. Het interbestuurlijk partnerschap in dit Steunpunt moet centraal blijven staan, zodat de provinciale
expertise niet verloren gaat.
24 / 28
15 Beleidsdomein ‘Onderwijs’
(tekst ter beschikking gesteld door het POV)
1. DE PROVINCIES MAKEN ONDERWIJS
DE AMBITIES VAN HET PROVINCIAAL ONDERWIJS
Leerlingen,
studenten,
cursisten en
medewerkers hun
talenten
maximaal laten
ontwikkelen.
1.
Een warme
organisatie zijn
waar iedereen
zich goed voelt.
Dé kwaliteitsreferentie en
partner zijn voor
bedrijven en
andere
professionele
organisaties.
Pionier zijn op
vlak van
innovatie.
HERVORMING SECUNDAIR ONDERWIJS
Provinciaal Onderwijs Vlaanderen vraagt bij de hervorming van het secundair onderwijs aandacht voor alle
leerlingen en in het bijzonder voor die leerlingen die het basisonderwijs verlaten zonder getuigschrift
basisonderwijs. Alle leerlingen moeten de garantie krijgen om een positief motiverend en explorerend
leerproces te kunnen doorlopen.
Een vernieuwde structuur moet jongeren de kans geven om via verschillende leerwegen gekwalificeerd uit te
stromen.
Een dergelijke vernieuwing vraagt de nodige middelen om een grondige en langdurige ondersteuning van
scholen mogelijk te maken.
2.
VOLWASSENENONDERWIJS
Provinciaal Onderwijs Vlaanderen pleit voor een kwaliteitsvol, laagdrempelig, zichtbaar en duurzaam aanbod
volwassenenonderwijs met een breed vormende functie en een tweedekansfunctie.
3.
INCLUSIEF ONDERWIJS
Provinciaal Onderwijs Vlaanderen verwacht van de overheid verdere legistieke stappen in de richting van een
meer inclusief onderwijs met aandacht voor de middelen die hierbij voor de scholen noodzakelijk zijn en voor
de competentieontwikkeling in het kader van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften.
Zij vraagt eveneens aandacht voor de effecten op het buitengewoon onderwijs.
25 / 28
4.
LOOPBAANDEBAT
Provinciaal Onderwijs Vlaanderen vraag aan de overheid om het loopbaandebat verder te zetten met het oog
op het realiseren van:
 de jaaropdracht;
 een verruimde regelgeving voor neveninstromers, onder meer om mee een antwoord te bieden op het
verwachte lerarentekort in het secundair onderwijs;
 de realisatie van de loopbaanladder: junior leraar – senior leraar – expert;
 mentoraat voor stagiairs en beginnende leraren;
 een optimaal beleidskader voor scholen en centra.
5.
PROFILERING EN GROEPERING VAN SCHOLEN
Provinciaal Onderwijs Vlaanderen vraagt aan de overheid meer ruimte om:
 opleidingen aan te passen aan de actuele vragen van de arbeidsmarkt en het hoger onderwijs;
 minder voor de hand liggende herstructureringen te kunnen realiseren, die toch neerkomen op een
budgettaire nuloperatie voor de overheid;
 interprovinciaal samen te kunnen werken; hiervoor is een decretale regeling nodig.
Provinciaal Onderwijs Vlaanderen verwacht een participatief overleg in het kader van een schaalvergroting,
gebaseerd op wetenschappelijk onderbouwde modellen, waarbij netoverstijgende samenwerking wordt
gestimuleerd en waarbij het volwassenenonderwijs een volwaardige partner is.
6.
EÉN PUBLIEK NET
Provinciaal Onderwijs Vlaanderen kiest niet voor de piste van één publiek net omwille van:






de rijkdom van een diversiteit aan onderwijsverstrekkers;
het verlies van onderwijsmiddelen;
de verschraling van het onderwijsaanbod;
de bedreiging voor ‘niche-opleidingen’ die veelal opleiden tot knelpuntberoepen;
de inkrimping van het publiek onderwijs;
de polarisatie in het onderwijs.
Provinciaal Onderwijs Vlaanderen is wel voorstander voor een verder doorgedreven samenwerking tussen de
publieke onderwijsverstrekkers. Het aanbod kan nog beter op mekaar afgestemd worden, maar ook op het
vlak van infrastructuur, busvervoer, … zijn nog heel wat mogelijkheden.
Zij wil met de betrokken partijen verder overleggen om tot een kwaliteitsvolle samenwerking tussen de
publieke onderwijsverstrekkers te komen, met behoud van de eigenheid van elk schoolbestuur.
7.
ONDERSTEUNING VAN SCHOLEN
Provinciaal Onderwijs Vlaanderen verwacht een stevige en blijvende verankering van de pedagogische
begeleidingsdiensten binnen het net of koepel, aangevuld met netoverstijgende ondersteuningsinitiatieven
via de vzw SNPB (Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten).
26 / 28
8.
INFRASTRUCTUUR
Provinciaal Onderwijs Vlaanderen wil een volwaardige behandeling van het volwassenenonderwijs in het
kader van de AGIOn-subsidiëring.
9.
INNOVATIE
Provinciaal Onderwijs Vlaanderen vraagt de mogelijkheid om tijdelijk afwijken van de onderwijsregelgeving
i.f.v. innoverende projecten.
10. SAMEN BELEID MAKEN
Provinciaal Onderwijs Vlaanderen wil ten volle betrokken blijven bij het overleg aangaande bovenvermelde
dossiers en toekomstige beleidstendensen; over de toekomstige werking van de CLB’s; over een definitieve
en billijke regeling voor de personeelsleden met het statuut van Codo en Gesco.
2. DE PROVINCIES VOEREN EEN FLANKEREND ONDERWIJSBELEID
Provinciaal Onderwijs Vlaanderen vraagt een structurele uitbreiding van taken in het flankerend
onderwijsbeleid. De provincies zijn het best geplaatst om een aantal Vlaamse taken over te nemen en te
ondersteunen (RTC, LOP, consortia, ZOF, …) en zijn goed georganiseerd om interprovinciaal af te stemmen op
elkaar. Daarenboven is hun werking transparant en vinden zij in de provincieraad een democratisch verkozen
controleorgaan.
Voor de volledige memorandumtekst van POV:
-
www.pov.be
[email protected]
27 / 28
Deel 3: Slotbeschouwing en voornaamste aandachtspunten
Het memorandum van de VVP en de Vlaamse provincies dat u zonet las, geeft de voornaamste aandachtspunten
weer op bestuurlijk vlak. De drie kwalitatieve basisprincipes, ‘dienstverlening en samenwerking’, ‘efficiëntie en
flexibiliteit’ en ‘steunend op een maatschappelijk draagvlak’ en een pleidooi om in de verschillende
beleidsdomeinen op de ingeslagen weg verdere stappen te zetten, werden aangevuld met nieuwe accenten. Met
dit memorandum wilden we niet in technische details vervallen.
De provincies willen de nieuwe ingeslagen weg verderzetten in partnerschap met de andere bestuursniveaus. Zij
begrijpen beter dan wie ook dat de realiteit is veranderd. Zij stellen zich ten dienste van de verschillende
bestuursniveaus, het maatschappelijk middenveld en de burger. Maar ze zijn er ook 100% van overtuigd dat de
provincies vanuit hun specifieke positie en hun specifieke opgebouwde expertise een belangrijke meerwaarde
hebben, nu en in de toekomst. Ze dragen bij tot een optimalisering van de efficiëntie van het Vlaamse beleid.
28 / 28