Toespraak - Nationaal Monument Kamp Vught

Toespraak herdenking kindertransporten, zondag 8 juni 2014
Dames en heren,
Wij herdenken dit jaar op tal van plaatsen het feit dat 70 jaar geleden de ‘bevrijding’ begon.
Vrijdag jongstleden gebeurde dat op grote schaal rondom de landingsstranden in Normandië. Later
dit jaar zal, de chronologie van de gebeurtenissen toén volgend, op tal van plaatsen stil gestaan
worden bij de terugkeer van onze vrijheid.
Maar niet altijd was er een bevrijding. Voor velen kwam die bevrijding domweg te laat.
Op 26 en 27 oktober 1944 werd Vught en omgeving, en dus ook kamp Vught bevrijd. Maar in het
kamp was nauwelijks nog iemand achtergebleven; de laatste – voornamelijk politieke – gevangenen
waren al begin september afgevoerd naar de concentratiekampen Sachsenhausen en Ravensbrück in
Duitsland.
Joden waren er al helemaal niet meer. Het laatste transport, met hen die bij het Philips-Kommando
werkten, was vertrokken op 3 juni 1944. Maar ruim daarvóór al waren in 1943 met onontkoombare
regelmaat duizenden Joodse mannen, vrouwen én kinderen – in totaal ruim 12.000 - vanuit Vught
naar Westerbork, en vandaar naar de vernietigingskampen gedeporteerd.
Slechts enkelen keerden terug.
Zij lieten een leegte achter, die vandaag de dag nog steeds niet te bevatten is.
Een leegte, die je als een mokerslag treft wanneer je oog in oog staat met de grote namenwand die
wij hebben opgenomen in de tentoonstelling over de kindertransporten, momenteel nog te zien in
het Verzetsmuseum in Amsterdam. Nog maar enkele dagen geleden waren we daar met
betrokkenen en nabestaanden bijeen, om weer 31 foto’s toe te voegen van kinderen.
31 lege plekken op de wand werden opgevuld met een leven, dat niet mocht bestaan van de Nazi’s.
Op de wand met 1296 namen hebben nu 248 namen een gezicht gekregen. Dit betekent, dat nog
altijd 1048 kinderen ontbreken.
Deze kinderfoto’s maken indruk. Maar de plekken die nog leeg zijn doen dat zo mogelijk nog meer.
Ik had hierover een interessant en prikkelend gesprek met iemand die mij toevertrouwde, de manier
waarop wij hier in Nederland vaak herdenken te verafschuwen. Het stilstaan bij het leed en de
enormiteit en gruwelijkheid van de massale vernietiging: monumenten met namen, geboortedata,
sterfdata en transportdata. In de joodse traditie is juist het herdenken van het leven van belang. Het
leven vol hoop en beloftes vóórdat het zo plotseling en wreed werd afgebroken. Een uitgangspunt
1
dat ook mooi terug te vinden is in het initiatief van de ‘open joodse huizen’, waarbij op steeds meer
plekken in ons land op 4 mei in woningen waar vroeger joodse gezinnen woonden, juist wordt
stilgestaan bij het leven dat zij daar leefden temidden van buren, vrienden en familie…
Ik snap dit wel. In 2012 stond ik hier en hield u onder meer voor: “Het verhaal van het
Kindertransport is een universeel en tijdloos verhaal van onmenselijkheid.
Het is ook een verhaal van onmacht en verdriet, van ongeloof en woede.”
Dat is het natuurlijk nog steeds.
Maar er is een andere dimensie en die hoort óók bij dit verhaal. Een dimensie die ons eens te meer
doet beseffen dat Abraham en Izak Behr, Louis, Sara en Esther Fresco, Lydia Groentenman, Nathan
en Jacob Sassen, Mietje Voltijn en al die anderen mensen waren zoals wij dat zijn, en als kind zijn
geweest.
Natuurlijk soms ruzie makend, stout, een snoepje pikkend uit de snoeppot, pruilend wanneer iets
niet mocht.
Maar ook de wereld ontdekkend, geliefd en liefhebbend. En spelend, lerend, fantaserend over verre
werelden en vreemde wezens, dromend over grootse prestaties en mooie beroepen.
Zoals nu mijn oudste zoon met groot enthousiasme kan spreken over zijn plaats in het Nederlands
elftal van de toekomst dat wél wereldkampioen gaat worden.
En zoals mijn dochtertje van zes: met de tong ingespannen uit de mond vel na vel voltekenend met
kleurrijke fantasieën, of hardop pratend in haar eentje complete voorstellingen opvoerend met tal
van personages.
Kinderen zoals kinderen zijn. Een onbevangenheid en optimisme uitstralend waar wij later, eenmaal
volwassen, jaloers op kunnen zijn.
Het is één van de elementen die mij trof in het mooie boek van Fedor de Beer, dat wij later
vanmiddag zullen presenteren: de dromen van de kinderen toen, die wij nooit zullen weten, maar die
zij wel hadden.
En daarom herhaal ik wat ik óók zei twee jaar geleden: “Zij zijn verdwenen, maar niet vergeten. Zij
leven voort, niet alleen als slachtoffers, maar ook als kinderen die speelden, huilden, lachten,
sportten en veel meer.”
In de harten en herinneringen van hen die hen na staan leven zij voort.
In onze verbeelding en door ons gedenken leven zijn voort. Zij hebben echt bestaan. Zij hebben écht
geleefd.
2
Wat hen is aangedaan is ons in het nu tot waarschuwing. Én een aansporing om waakzaam te zijn en
in het geweer te komen, burgermoed en daadkracht te tonen als dat ooit in de toekomst nog nodig
mocht zijn.
Daarom zijn wij ook hier bij elkaar vandaag, volgend jaar, en in de jaren die zullen volgen.
Opdat wij niet vergeten.
Jeroen van den Eijnde
8 juni 2014
3