Onderwijs2032

Column
Onderwijs2032
Staatsecretaris Dekker heeft de operatie Onderwijs2032 is beweging gezet. In 2032 betreedt een kind van vier
jaar oud, dat vandaag zijn eerste schooldag er net op heeft zitten, de arbeidsmarkt. Leren wij dat kind de juiste
dingen in het onderwijs? En wanneer het antwoord ‘nee’ is, is de vraag wat wij daaraan denken te gaan doen. De
suggesties op de website www.onderwijs2032.nl stromen binnen, maar veel chocola is er nog niet van te maken.
Boven het debat over onderwijs2032 hangt de vraag voor welke beroepen wij leerlingen opleiden. Veel van de
beroepen waaruit de vierjarige van nu straks gaat kiezen, bestaan nog niet. Zo is de gedachte. Opvallend is dat in
deze discussie de bal vooral bij het voortgezet onderwijs (vo) lijkt te liggen. Dat type onderwijs dreigt in een spagaat te komen want het vo bereidt leerlingen voor op een vervolgopleiding, niet op de arbeidsmarkt. De voorbereiding op de arbeidsmarkt gebeurt in het mbo of hbo.
Op dit moment klagen de beroepsopleidingen niet over het ontbreken van vaardigheden voor de 21ste eeuw. De
klachten gaan over het gebrekkige basisniveau van de instroom. Lezen, rekenen en schrijven, daar zitten de problemen. Voordat het vo zich grootschalig gaat storten op allerlei fantastische vernieuwingen, waarin leerlingen
leren programmeren in plaats van de Franse taal en ‘communicatie’ belangrijker is dan het beheersen van het
Nederlands, is het misschien goed dat het mbo en hbo aangeven waaraan toekomstige studenten moeten voldoen. Anders gezegd: over welke vaardigheden moet de instroom van 2028 beschikken? De vraag voor welke
beroepen het vo onze kinderen opleiden, is veel urgenter voor het mbo, hbo en wo dan voor het vo. Lastig hierbij
is dat eerder is geprobeerd om het vo te plooien naar de wensen van het middelbaar en hoger onderwijs. De vernieuwde tweede fase was het gevolg. Deze operatie staat in de volksmond bekend als ‘Het Studiehuis’. De grote
lijn in deze vernieuwing was dat het vo moest zorgen voor zelfstandiger studenten, die daardoor met meer succes door hbo en wo zouden vliegen.
Sinds het rapport van de commissie-Dijsselbloem zijn de uitkomsten bekend. De vo-agenda laten bepalen door
het hoger onderwijs is niet heel erg succesvol afgelopen. Het middelbaar onderwijs is eigenlijk weer terug in de
situatie voor de vernieuwde tweede fase. De vragen die destijds op tafel lagen, liggen er nu weer (of nog steeds).
Het punt is natuurlijk dat het vo niet in isolatie over allerlei vernieuwingen kan beslissen. Wanneer leerlingen
helemaal klaar voor de 21ste eeuw de school verlaten, maar vervolgens vastlopen in het hbo, is niets gewonnen.
Het hbo-onderwijs is een grote klant van het vo. Dus wat mij betreft ligt de bal van #onderwijs2032 niet bij vo,
maar bij het mbo, hbo en wo.
Wat kan het vo dan in de tussentijd doen? Het moet natuurlijk op zijn minst aan de slag met de constatering van
de Onderwijsinspectie, dat de Nederlandse scholieren het minst gemotiveerd lijken te zijn van de hele westerse
wereld. Op ongemotiveerde studenten (en werknemers) zit niemand te wachten. Wanneer met curriculumaanpassingen de motivatie van leerlingen te vergroten is, dan is dat een vorm van ‘geen spijt beleid’.
Ik vermoed dat de meeste motivatiewinst te behalen is bij het loslaten van het algemeen vormende deel in het
voortgezet onderwijs. Misschien moeten we ook literatuur en kunst een minder grote plek geven bij bijvoorbeeld het talenonderwijs en meer mikken op gebruik. De gemiddelde havo-scholier, zou dan een gat in de lucht
springen. Hiervoor in de plaats zouden leerlingen meer dingen moeten maken en ontwerpen (maker education).
Weg dus met de heilige huisjes! Met dit dilemma kan het vo aan de slag in onderwijs2032. Met als uitkomst hopelijk niet is dat er straks méér vakken in plaats van minder komen.
Het mbo en hbo mogen ondertussen bepalen aan welke studentvaardigheden er behoefte is. Wat moeten studenten eigenlijk kunnen en kennen om straks kansrijk en waardevol te zijn op de arbeidsmarkt?
Ik ben benieuwd.
OnderwijsInnovatie december 2014
15