Preek ds. Gerard Rinsma - 10 aug. 2014

ALS DE STORM JE OVERVALT
Meditatie ds. Gerard Rinsma Zondag 10 augustus 2014
1 ste schriftlezing: Jona 2:2-11
2de schriftlezing: Matteüs 14:22-33
Gemeente van Onze Heer Jezus Christus
Na een dienst in het nieuwe verzorgingstehuis, sprak mij bij het verlaten van de
kapel een oude man aan. Hij oogde vitaal en was sportief gekleed. Blauwe
jeans, canvas schoenen en grote wollen trui. Type sportzeiler, schatte ik. Inderdaad was hij vroeger bij de marine geweest en had hij veel gevaren. "Maar ik
ben vaak bang geweest!", zei hij. "In de Zuid-Chinese zee onder Korea." "in de
oorlog?", vroeg ik. Hij knikte, "en ik heb in mijn angst heel veel gebeden!" Met
ogen, waarin opeens een heel grote droefheid in te lezen stond, draaide hij zich
om. Om z'n tranen te verbergen.
En ik dacht aan die éne keer, dat ik met m'n zeilboot het meer was opgegaan en onderweg in een storm met windhoos terecht kwam. Het zeil scheurde, de giek brak los en m'n zoontje van zeven zat huilend binnenin.
En ik wist uit de verhalen van marine mensen en andere werkers op zee.
Verhalen over huizenhoge golven, gierende stromen, vrachten waters, die over
het dek spoelen. Verhalen, waarin ze vertelden hoe klein en nietig ze zich gevoeld hadden, het schip een speelbal van de golven. Hoe bang en angstig ze
soms waren geweest, dat ze het niet zouden redden, dat ze zouden kapseizen
en omslaan en met man en muis zouden vergaan.
Het is natuurlijk zo: we hebben in Holland veel water: we zijn omringd
door de zee en ook landinwaarts hebben we grote meren en vandaar dat we
veel ervaring hebben met het water: met de zee en de meren en vandaar ook
dat we veel verhalen kennen over varen en zeilen. Ook veel boeken: de
scheepsjongens van Bontekoe, de Kameleon, Engelandvaarders. Maar ook al
wonen jullie vele verder van het water en de zee dan wij, sommigen zullen vast
wel de film over de Titanic hebben gezien: met Ronald di Caprio en ...
En ook als we die film niet hebben gezien, zullen we toch wel weten wat
angst is. Dat hoef je niemand uit te leggen. Zelfs een kind niet. We kunnen het
zien, het voelen, honden schijnen het zelfs te kunnen ruiken. En biologen zullen
ons kunnen vertellen dat niet alleen mensen angst kennen, maar dat alle soorten zoogdieren angst kennen. En vogels ook. Alle soorten warmbloedige dieren
kennen angst. Hun instinct zegt dan dat er gevaar heerst, zegt dat ze bedreigd
worden. En het lichaam maakt zich om zich te verdedigen: alle spieren worden
gespannen, zuurstofrijk bloed gaat naar armen en benen, hormonen scheiden
adrenaline af: het lichaam is in uiterste staat van paraatheid: klaar om te vechten ofwel klaar om te vluchten. To fight or to flight. In die zin verschillen mensen niet van dieren: angst is onze reactie op dreiging en gevaar.
En opeens hoor ik buiten jonge vogels piepen: de ouden hebben het nest
verlaten om voedsel te zoeken en de jongen zijn alleen in het nest achtergeble-
ven. En als ik de takken opzij buig, piepen ze van angst: ze kunnen niet vechten,
ze kunnen niet vluchten, ze kunnen geen kant uit. Stomme kuikens, denk ik,
hebben ze niet door, dat ik geen kwaad wil, dat ik alleen maar even wil kijken
hoe groot ze geworden zijn en dat ik verder geen enkel kwaad bedoel en als het
moet hen zal beschermen tegen de loerende eksters? Nee, dat hebben ze niet
door. Ze zien in mij een levensgroot gevaar, een hand, die hen kan grijpen en
vermorzelen.
Ik moet opeens aan de leerlingen denken. Ook zij zitten als bange vogels
in hun nest en kunnen geen kant uit. Want hun schip wordt geteisterd door de
golven en de wind is tegen. (14:24) Alsof een boosaardige zeegod hen verhindert om de overkant te bereiken. Zoals in de verhalen van Homerus over Odysseus. Daar is het de zeegod Poseidon, die Odysseus en zijn mannen met regen,
hagel, harde wind en hoge golven verhindert om terug te keren naar hun vaderland Ithaka. Die keer op keer probeert om het bootje van de bange Grieken
te verpletteren, te vermorzelen. En zou ook hier de wind en golven niet het
werk van een kwaadaardige god kunnen zijn? Een god, die het op hun leven
heeft gemunt? We herinneren ons misschien het verhaal van Jona: hoe alle
bemanningsleden bidden ieder tot hun eigen god, dat hij maar zal kalmeren,
dat hij maar zal stoppen.
En misschien herinneren we maar al tegoed onze eigen angst. Die we
vaak heel goed kunnen verbergen, verbloemen, maar die we in ons binnenste
voelen. Als op een onverwacht moment de telefoon gaat. Als je kind, je man
langer dan verwacht wegblijft. Als de dokter zorgelijk kijkt. En als ik het oudere
mensen vraag: de laarzen in de nacht, de klop op de deur.
Ook de leerlingen worden overvallen door angst, door paniek. Ze worstelen uit alle macht tegen de elementen, maar hebben het tij tegen. Ze zijn door
Jezus vooruit gestuurd, alleen in het schip met de opdracht vooruit te varen.
Om als het ware op eigen benen te gaan staan. Zonder zijn directe aanwezigheid voort te zetten. Alleen zonder hem. Had hij niet al eens laten zien dat hij
heer en meester over wind en golven was. En had hij zonet een hele menigte
laten delen van zijn overvloed? Hier in de storm op zee is er van dat vertrouwen niets meer over. Hier op zee regeert de angst. De afgronden openen zich.
De bodemloze diepte, die we uit onze dromen kennen, dreigt hen naar beneden te zuigen.
Maar zoals bij ons in de tuin de merel in een boom aan de overkant zit en
vanuit die boom het nest voortdurend in de gaten houdt, zo is ook het oog van
Jezus voortdurend op het schip met de leerlingen gericht en verliest hij hen
geen moment uit het oog. Vanaf zijn eenzame plek hoog boven op de berg
volgt hij zijn leerlingen daar beneden zoals een adelaar hoog op een rots zijn
jongen volgt.
Hij was naar die plek toegegaan om er te bidden, schrijft Mattheüs. Maar
Jezus bidt niet voor zichzelf om zich van de wereld los te maken, om zich te
onthechten van het aardse. In zijn gebed bidt Jezus voor zijn leerlingen. En in
dat gebed brengt hij de leerlingen bij God, in dat gebed verbindt hij ons mensen met God. Op die berg bidt Jezus voor hen, bidt hij voor ons: laat hen niet
uit Uw hand vallen, laat hen niet verloren gaan, maar ontferm U over hen.
Ik zou het graag zo willen zien, ik zou het graag zo willen kunnen geloven.
Jezus, die ons met adelaarsogen volgt, die ons opneemt in, begeleidt met zijn
gebed. Ik weet niet of het de wind en de golven zal doen luwen, verminderen,
maar misschien zal ik er op een andere manier naar kunnen kijken, als ik weet
dat Jezus voor me bidt. Misschien zal ik me er even bovenuit getild voelen. Boven die bedreigende golven, uit die gierende storm. Ik zou willen dat ik zo zou
kunnen geloven, zo zou kunnen vertrouwen, dat Jezus zo voor mij bidt.
En dan pas begin ik dat mooie, maar tegelijk ongelooflijke beeld van Jezus' wandelen over de zee een beetje te begrijpen. Nee, begrijpen niet, aan te
voelen en voor te stellen. Misschien hebt u zich ook wel eens afgevraagd hoe u
zich dat moest voorstellen. Ik zal u vertellen: wij woonden vroeger aan een
vaart en ik heb als kind vaak aan de waterkant gestaan en me afgevraagd: als je
voldoende gelooft, zou het dan kunnen, zou het dan mogelijk zijn, dat het water mij zal dragen? Dan hoef ik niet zover om te lopen naar de bakker aan de
overkant, maar kan ik zo oversteken. Gek, hé, maar als kind stel je je dat heel
concreet voor. Maar nu denk ik meer aan de taal van de psalmen: verlos mij, o
God, want het water is gekomen tot aan de lippen. Ik ben gekomen in diepe
wateren, een vloed overstroomt mij (ps. 69) en "Hij reikte van omhoog, greep
mij, trok mij op uit grote wateren." (ps. 18:17) Zo, schrijft Mattheüs, komt ook
Jezus van de berg naar beneden, gaande over de zee. Hij daalt af naar de leerlingen in nood. Hij komt van de overkant over de wateren naar hen toe. "Hij
schrijdt voort over de hoogten van de zee" (Job 9:8), staat in het boek Job over
God. Hier is het Jezus, die met diezelfde grootheid over de zee schrijdt. Als God,
als de dragende grond van ons bestaan.
Dit zijn mythische beelden, die Mattheüs gebruikt, om de diepste waarheid van zijn bestaan te verwoorden, om de meest belangrijke ervaring uit z'n
leven te beschrijven. Hoe hij gered werd uit de greep van de angst, uit de klem
van het lijfsbehoud, uit het wegzinken, wegglijden in het niets. Stel dat er geen
god zou zijn en wij alleen maar overgeleverd aan onszelf, de anderen, de vijanden. Stel dat er geen god zou zijn en al onze inspanningen en opofferingen tevergeefs. Stel dat...
"Houdt moed, ik ben het, vreest niet." Jezus eerste woorden zijn gericht
op het vertrouwen, op het geloof: houdt moed. Zijn laatste woord is gericht
tegen de angst: wees niet bevreesd" en daartussen de dragende grond om
moed te houden en niet te vrezen: "Ik ben het." Het zijn dezelfde woorden,
waarmee God zich geopenbaard had aan Mozes. Ik ben het. In deze gestalte,
die over de zee schrijdt komt God zelf naar zijn leerlingen toe.
Misschien is het zo, ik weet het niet, dat in de grootste nood God ons tegemoet komt. Misschien is het zo, dat vlakbij de grootste angst in ons hart ook
het grootst mogelijke vertrouwen schuilt. Misschien is het zo dat in ons hart
vlak naast de levensangst er ook een andere kracht bestaat. De macht van een
vertrouwen en geloof, van overgave en toevertrouwen, de macht van een besef dat het belangrijkste ons niet kan worden ontnomen: de liefde, die ons leven omvat en dat niets ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, welke is
in Jezus Christus. (Rom. 8:38) Houdt moed, ik ben het, vrees niet. Woorden, die
als reddingsboeien ons worden toegeworpen om ons aan vast te klampen.
Ik weet maar al te goed en u ook, dat dit geloof niet voor rampen behoedt. Er zullen voor onze kust schepen vergaan en mensen en verdrinken. Er
zullen mensen voortijdig sterven, zoals in Enschede. Er zullen mensen verongelukken zoals vorig jaar onderweg. En ik, u, of mijn naast familie kan de volgende
zijn. Maar wat ik u en mezelf zou toewensen. Als de angst ons dan aanvliegt en
wij als Petrus dreigen weg te zinken, dat we dan woorden weten, zinnen, liederen kennen van dat geloof en vertrouwen vertellen, dat ons ook dan wil dragen. Zoals bijvoorbeeld het lied dat we vorige week gezongen hebben bij de
doop van Annelies: "Die mij droeg op adelaarsvleugels, die mij hebt geworpen
in de ruimte en als ik krijsend viel mij ondervangen en weer opgegooid, totdat
ik vliegen kon op eigen kracht, op eigen kracht."
En als we dat samen zingen en zeggen, dat we elkaar dan zo kunnen bemoedigen en herinneren aan de liefde van God, die in Jezus naar ons is toegekomen.
De liefde, die geslachten voor ons heeft gedragen en generaties na ons zal blijven dragen. Die ook ons draagt en helpt om de angst in ons leven te overwinnen. Amen.