Vrouwen op agrarische bedrijven: actief en

LEI Wageningen UR
LEI Wageningen UR is een onafhankelijk, internationaal toonaangevend,
Postbus 29703
sociaaleconomisch onderzoeksinstituut. De unieke data, modellen en kennis van het
2502 LS Den Haag
LEI bieden opdrachtgevers op vernieuwende wijze inzichten en integrale adviezen bij
E [email protected]
beleid en besluitvorming, en dragen uiteindelijk bij aan een duurzamere wereld. Het
www.wageningenUR.nl/lei
LEI maakt deel uit van Wageningen UR (University & Research centre). Daarbinnen
Vrouwen op agrarische bedrijven:
actief en betrokken
vormt het samen met het Departement Maatschappijwetenschappen van
Wageningen University en het Wageningen UR Centre for Development Innovation
REPORT
van de Social Sciences Group.
LEI 14-095
De missie van Wageningen UR (University & Research centre) is ‘To explore the
potential of nature to improve the quality of life’. Binnen Wageningen UR bundelen
9 gespecialiseerde onderzoeksinstituten van stichting DLO en Wageningen
University hun krachten om bij te dragen aan de oplossing van belangrijke vragen
in het domein van gezonde voeding en leefomgeving. Met ongeveer 30 vestigingen,
6.500 medewerkers en 10.000 studenten behoort Wageningen UR wereldwijd tot de
aansprekende kennisinstellingen binnen haar domein. De integrale benadering van
de vraagstukken en de samenwerking tussen verschillende disciplines vormen het
hart van de unieke Wageningen aanpak.
Harold van der Meulen, Ilse Matser, Chantal Remery, Ida Terluin, Jelle Bouma en Jakob Jager
Vrouwen op agrarische bedrijven:
actief en betrokken
Harold van der Meulen1, Ilse Matser2, Chantal Remery2, Ida Terluin1, Jelle Bouma2 en Jakob Jager1
1 LEI Wageningen UR
2 Hogeschool Windesheim
Dit onderzoek is uitgevoerd door LEI Wageningen UR in opdracht van en gefinancierd door het ministerie van
Economische Zaken, in het kader van het Beleidsondersteunend onderzoeksthema ‘Voedselzekerheid’
(projectnummer BO-20.007-206)
LEI Wageningen UR
Wageningen, november 2014
NOTA
LEI 14-095
Meulen, H. van der, I. Matser, C. Remery, I. Terluin, J. Bouma en J. Jager, 2014. Vrouwen op
agrarische bedrijven: actief en betrokken. Wageningen, LEI Wageningen UR (University & Research
center), LEI Rapport 14-095, 46 blz.; 2 fig.; 21 tab.; 21 ref., 5 tekstboxen
In deze studie wordt de rol en betrokkenheid van vrouwen op agrarische bedrijven in Nederland
onderzocht. Veel vrouwen verrichten werkzaamheden op het agrarisch bedrijf en ruim 40% heeft
betaald werk buitenshuis. Meer dan twee derde van de vrouwen is betrokken bij de strategische
besluitvorming op het bedrijf. Veel vrouwen vinden de bestaande taakverdeling binnenshuis niet
ideaal. Vergeleken met de jaren tachtig is er in de positie van vrouwen op agrarische bedrijven een
duidelijke verschuiving zichtbaar van meewerkende echtgenote naar een verantwoordelijke en naar
buiten gerichte rol.
In this study the focus is on the role and involvement of women on farms in the Netherlands. Many
women perform work on the farm and over 40% have a paid work elsewhere. More than two-thirds of
women are involved in strategic decision-making at the farm. Many women find the existing division of
labour indoors not ideal. Compared to the eighties, a clear shift can be perceived in the position of
women on farms from assisting spouses to a responsible and outward-facing role.
Trefwoorden: agrarische vrouwen, gezinsbedrijven, werk, enquête
Dit rapport is gratis te downloaden op www.wageningenUR.nl/lei (onder LEI publicaties).
© 2014 LEI Wageningen UR
Postbus 29703, 2502 LS Den Haag, T 070 335 83 30, E [email protected],
www.wageningenUR.nl/lei. LEI is onderdeel van Wageningen UR (University & Research centre).
LEI hanteert voor haar rapporten een Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.
© LEI, onderdeel van Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek, 2014
De gebruiker mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven en afgeleide werken maken. Materiaal
van derden waarvan in het werk gebruik is gemaakt en waarop intellectuele eigendomsrechten
berusten, mogen niet zonder voorafgaande toestemming van derden gebruikt worden. De gebruiker
dient bij het werk de door de maker of de licentiegever aangegeven naam te vermelden, maar niet
zodanig dat de indruk gewekt wordt dat zij daarmee instemmen met het werk van de gebruiker of het
gebruik van het werk. De gebruiker mag het werk niet voor commerciële doeleinden gebruiken.
Het LEI aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de
resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.
Het LEI is ISO 9001:2008 gecertificeerd.
LEI 14-095 | Projectcode 2282200052
Foto omslag: John Oud Fotografie
Inhoud
Woord vooraf
5
Samenvatting
7
S.1
Conclusie
7
S.2
Overige uitkomsten
7
S.3
Methode
8
1
Inleiding
9
2
Onderzoekskader en -opzet
11
2.1
Inleiding
11
2.2
Familiebedrijven als bedrijfsvorm
11
2.3
Methodologische aanpak
14
3
Kenmerken van de bedrijfs- en persoonlijke situatie van de respondenten
16
4
Taakverdeling binnenshuis: huishouden en verzorging van de kinderen
23
5
Betrokkenheid bij besluitvormingsprocessen op het bedrijf
25
6
Sociaal-emotionele waarde van het bedrijf
27
7
Tevredenheid van vrouwen over het bedrijf en knelpunten
31
8
Conclusies en slotbeschouwing
33
Literatuur
35
Bijlage 1
Verantwoording steekproef
36
Bijlage 2
Enquête
37
Woord vooraf
Het agrarisch gezinsbedrijf is aan het veranderen. Aan de bedrijfskant ontstaan steeds meer
verschillende bedrijfsvormen door schaalvergroting, specialisatie of multifunctionele activiteiten.
Ondernemerschapskwaliteiten worden hierbij steeds belangrijker. Maar ook aan de kant van het gezin
zijn er trends zichtbaar. Hoewel nog steeds de meeste bedrijven in familieverband worden
overgenomen, is het minder vanzelfsprekend geworden. Ook is de positie van de vrouw anders: het is
geen automatisme meer dat de eigen carrière wordt opgegeven om mee te gaan werken in het bedrijf.
Wat betekenen deze ontwikkelingen voor het agrarisch gezinsbedrijf anno 2014?
De Verenigde Naties hebben 2014 uitgeroepen tot het jaar van het agrarisch gezinsbedrijf. LTO Noord
heeft dit aangegrepen om onderzoek te laten doen naar de positie van vrouw op het gezinsbedrijf en
daarvoor diverse partijen bij elkaar gebracht. Het ministerie van Economische Zaken heeft vervolgens
LEI Wageningen UR en Hogeschool Windesheim de opdracht gegeven om een onderzoek te doen naar
de positie van vrouwen in relatie tot de besluitvorming, taakverdeling, knelpunten en tevredenheid in
het agrarische gezinsbedrijf. We hebben hiervoor de partners van de bedrijfshoofden van de bedrijven
uit het Bedrijveninformatienet van het LEI benaderd om via het invullen van een enquête aan het
onderzoek mee te werken. Verder hebben we een aantal diepte-interviews en een groepsdiscussie
gehouden met vrouwen.
Een woord van dank past de respondenten, die tijd vrijmaakten om de enquête in te vullen. Ook zijn
we de geïnterviewde vouwen en de deelnemers aan de groepsdiscussie tijdens de boerinnendag op het
LEI erkentelijk voor hun toelichting op het hoe en waarom van de kwantitatieve uitkomsten van de
enquête. Tot slot willen we de leden van de stuurgroep, die bestond uit Henk Riphagen (ministerie van
EZ), Carla Veenman (Rabobank), Willemien Koning (LTO Noord Commissie Vrouw en Bedrijf),
Hanneke Meester (Projecten LTO Noord), Jan Breembroek (Flynth adviseurs en accountants) en het
bestuur van het NAJK bedanken voor hun waardevolle inbreng.
Ir. L.C. van Staalduinen
Dr. I.A. Matser
Algemeen Directeur LEI Wageningen UR
Lector Familiebedrijven
Hogeschool Windesheim
LEI 14-095
|5
6|
LEI 14-095
Samenvatting
S.1
Conclusie
Zo’n 60% van de vrouwen verricht meer dan tien uur agrarische activiteiten op het bedrijf en ruim
40% werkt buitenshuis. Verder blijkt dat ruim 70% betrokken is bij de strategische besluitvorming op
het agrarisch bedrijf en dat vrouwen gematigd tevreden zijn met de financiële resultaten. In
vergelijking met de jaren tachtig werken agrarische vrouwen vaker buitenshuis en zijn zij meer bij de
strategische besluitvorming op het bedrijf betrokken.
Tabel S.1
Verdeling vrouwen en aard van hun werkzaamheden1) naar bedrijfstype (%) (N=195)
Bedrijfstype
Akkerbouw
Melkvee
Intensieve veehouderij
Glastuinbouw
Opengrondstuinbouw
Overig land- en tuinbouw
Onbekend
Totaal
Weinig
werkende
vrouwen
25
12
16
15
13
5
6
13
Vrouwen
actief op het
bedrijf
17
47
45
50
44
45
44
43
Combineerders
8
18
23
12
19
27
13
17
Vrouwen
actief buiten
het bedrijf
50
23
16
23
25
23
38
27
1. weinig werkende vrouwen: besteden minder dan 10 uur per week aan werkzaamheden op het agrarisch bedrijf en hebben geen betaald werk
buitenshuis; vrouwen actief op het bedrijf: besteden meer dan 10 uur per week aan werkzaamheden op het agrarisch bedrijf en hebben geen
betaald werk buitenshuis; combineerders: besteden meer dan 10 uur per week aan werkzaamheden op het agrarisch bedrijf en hebben
betaald werk buitenshuis; vrouwen actief buiten het bedrijf: besteden minder dan 10 uur per week aan werkzaamheden op het agrarisch
bedrijf en hebben betaald werk buitenshuis.
S.2
Overige uitkomsten
Vrouwen vinden bestaande taakverdeling binnenshuis niet ideaal
De overgrote meerderheid van de vrouwen doet meer aan huishoudelijke werkzaamheden en
kinderverzorging dan hun partner of doet bijna alles. Partners zijn daarbij vaker betrokken bij de
verzorging van kinderen dan bij het verrichten van huishoudelijke taken. Hoewel partners duidelijk
meer doen aan huishoudelijke werkzaamheden en kinderverzorging dan in de jaren tachtig, geven
veel vrouwen aan dat ze de huidige taakverdeling niet ideaal vinden en dat hun partners wat hen
betreft wel wat meer werk binnenshuis zou mogen verrichten.
Bedrijfsovername door kinderen niet langer een automatisme
Terwijl het vroeger als veel meer vanzelfsprekend werd beschouwd dat één van de kinderen het
bedrijf zou overnemen, is dat tegenwoordig niet langer het geval. Dat komt doordat kinderen veel
meer mogelijkheden buiten de landbouwsector hebben en er door bedrijfsovername een grote
financiële last op de schouders van de opvolger en daarmee een flinke verantwoordelijkheid komt te
liggen. De opvolger moet dan wel de benodigde capaciteiten bezitten en echt gedreven zijn om boer of
tuinder te worden.
LEI 14-095
|7
Vrouwen zijn gematigd tevreden met financiële resultaten
Vrouwen zijn niet echt ontevreden maar ook niet echt tevreden over de financiële resultaten van het
agrarisch bedrijf. Knelpunten die het vaakst naar voren worden gebracht zijn het rendement op de
agrarische activiteiten, mogelijkheden tot schaalvergroting, de financiering van de overdracht van het
bedrijf, en wettelijke regelingen, subsidies en vergunningen rondom de bedrijfsvoering. Opvallend is
dat actieve vrouwen op het bedrijf vaker zaken als knelpunt aangeven dan vrouwen die weinig werken
op het bedrijf werken of die buitenshuis werken.
S.3
Methode
De VN hebben 2014 uitgeroepen als het internationaal jaar van het agrarisch gezinsbedrijf. In het
kader daarvan hebben we de rol en betrokkenheid van vrouwen op agrarische bedrijven in Nederland
geanalyseerd aan de hand van de volgende onderzoeksvragen:
1.
Welke activiteiten verrichten vrouwen binnen en buiten het agrarische bedrijf?
2.
In welke mate zijn vrouwen betrokken bij besluitvormingsprocessen op het agrarische bedrijf?
3.
In hoeverre zijn vrouwen tevreden met de gang van zaken op het agrarische bedrijf?
Het ministerie van EZ heeft LEI en Hogeschool Windesheim gevraagd om het onderzoek uit te voeren.
We hebben informatie over de rol en betrokkenheid van vrouwen op agrarische bedrijven verzameld
door een enquête onder bedrijven van het Bedrijveninformatienet, door diepte-interviews met
vrouwen en door een groepsdiscussie met vrouwen. De enquête bevatte 77 gesloten vragen en is per
email naar 1.233 agrarische bedrijven gestuurd. De bruikbare respons was 195.
8|
LEI 14-095
1
Inleiding
Internationaal jaar van het agrarisch gezinsbedrijf
De VN hebben 2014 uitgeroepen als het internationaal jaar van het agrarisch gezinsbedrijf. Daarmee
willen ze wereldwijd aandacht vragen voor de belangrijke rol die gezinsbedrijven spelen bij de
vermindering van honger en armoede, de mondiale voorziening van voedsel en veevoer, en het
beheer van natuurlijke hulpbronnen (FAO, 2013). Onder gezinsbedrijf in de landbouw verstaat de FAO
een organisatievorm waarbij het gezin of de familie zelf de ondernemer en het merendeel van de
arbeid en het kapitaal levert. Volgens de FAO (2014) heeft bijna 90% van de landbouwbedrijven in de
wereld de vorm van een gezinsbedrijf en zorgen zij voor ruim 55% van de mondiale
landbouwproductie. In de ontwikkelingslanden gaat het daarbij vooral om zelfvoorzienende landbouw
en in de ontwikkelde landen om kleine en middelgrote landbouwbedrijven.
Van de land- en tuinbouwbedrijven is 87% als gezinsbedrijf georganiseerd
1
Ook in Nederland zijn de meeste land- en tuinbouwbedrijven als gezinsbedrijf georganiseerd; wel is
hun aandeel tussen 1980 en 2013 afgenomen van 95% naar 87% (Berkhout et al., 2014). In 2013
hadden deze bedrijven een aandeel van bijna 90% in het grondgebruik, een aandeel van zo’n 55% in
het arbeidsvolume in de landbouw, en een aandeel van 60% in de landbouwproductiewaarde. Als de
daling van het aantal gezinsbedrijven van de afgelopen 30 jaar zich in hetzelfde tempo blijft
voortzetten, zal het gezinsbedrijf ook in de komende decennia de meest voorkomende
organisatievorm op landbouwbedrijven zijn. Naast gezinsbedrijven bestaan er ook nietgezinsbedrijven. Daarbij gaat het om bedrijven die relatief veel vreemde arbeid inzetten of die als
rechtspersoon zijn georganiseerd. Vooral in de glastuinbouw (60% van het totaal aantal bedrijven) en
de opengrondstuinbouw (33%) komen veel niet-gezinsbedrijven voor (Berkhout et al., 2014).
Daarentegen zijn vrijwel alle melkveebedrijven als gezinsbedrijven georganiseerd; in de akkerbouw,
overige graasdierhouderij en intensieve veehouderij gaat het om zo’n 90% van alle bedrijven.
Keukentafel speelt belangrijke rol op gezinsbedrijven
In al hun diversiteit qua omvang, productie en locatie, hebben agrarische gezinsbedrijven een aantal
kenmerken gemeen (Hill, 1993; Backus et al., 2009; Boerderij, 2013; ING Economisch Bureau, 2013;
Boerderij Vandaag, 2014). Ten eerste hebben de leden van het gezinsbedrijf door hun familieband niet
alleen een zakelijke, maar ook een persoonlijke relatie met elkaar. Ten tweede vindt de
besluitvorming over de bedrijfsvoering plaats aan de keukentafel doordat het gezin zowel de
ondernemer(s) als het merendeel van het kapitaal levert. Ten derde is de bedrijfsvoering gericht op
continuering door de volgende generatie. Dat betekent dat het bedrijf in de loop van de tijd zodanig
moet worden aangepast dat die volgende generatie ook een inkomen uit het bedrijf kan halen.
Doordat de nadruk van het gezinsbedrijf op continuïteit en niet op winstmaximalisatie ligt, zijn
gezinsleden betrokken, flexibel, en nemen genoegen met een lager uurloon. Door de nauwe
verwevenheid van werk en privé op een gezinsbedrijf kunnen de bedrijfsrol, eigendomsrol en gezinsrol
van de gezinsleden met elkaar verward raken, wat tot communicatieproblemen en heftige emoties kan
leiden, in het bijzonder rond de opvolging van het bedrijf.
Rol van de vrouw op het gezinsbedrijf
Uit onderzoek blijkt dat de positie van de vrouw op agrarische bedrijven verhoudingsgewijs
onzichtbaar is en dat hun rol nogal traditioneel is. Aan de hand van een onderzoek onder ruim 400
echtgenotes van boeren en tuinders in Nederland in de jaren tachtig laat Loeffen (1984) bijvoorbeeld
zien dat de arbeid van de vrouw onmisbaar was voor het voortbestaan van het agrarisch gezinsbedrijf,
maar dat ze slechts zeer beperkte beslissingsbevoegdheid had. In plaats van mede-onderneemster,
was de vrouw toen vooral meewerkende echtgenote. Hoewel vrouwen indertijd weliswaar betrokken
1
Gemeten als bedrijven waar meer dan de helft van de ingezette arbeid afkomstig is van gezinsarbeid.
LEI 14-095
|9
werden in het overleg over belangrijke bedrijfsbeslissingen, hakten mannen meestal uiteindelijk de
knoop door. Sinds de jaren tachtig heeft zich een groot aantal maatschappelijke veranderingen
voorgedaan: zo is het opleidingsniveau van vrouwen gestegen en genereren zij alternatieve inkomsten
door de ontwikkeling van nevenactiviteiten op het agrarisch bedrijf of door werk buitenshuis. Volgens
Bock (2004) hanteren Nederlandse vrouwen daarbij een specifieke, vrouwelijke strategie: ze beginnen
op kleine schaal en zorgen ervoor dat niemand ‘last’ van hun bezigheden heeft. Daarbij wordt de al
bestaande taakverdeling tussen man en vrouw en de ongelijke verdeling van hulpbronnen niet ter
discussie gesteld. Het gezin blijft voor hen centraal staan. Agrarische vrouwen willen dan veelal ook
geen grote onderneming en ook niet fulltime werken maar willen hun werk en privéleven kunnen
combineren.
Onderzoeksvragen in deze studie
De laatste jaren is er nauwelijks kwantitatief onderzoek gedaan naar de rolverdeling binnen
Nederlandse agrarische bedrijven, de bijdragen van verschillende gezinsleden aan het inkomen, de
achtergrond van gemaakte keuzes en de tevredenheid daarover binnen het gezin. Het internationale
jaar van het agrarisch gezinsbedrijf vormt de aanleiding om deze zaken anno 2014 opnieuw onder de
loep te nemen. Dat gebeurt in deze studie aan de hand van de volgende onderzoeksvragen:
1.
Welke activiteiten verrichten vrouwen binnen en buiten het agrarische bedrijf?
2.
In welke mate zijn vrouwen betrokken bij besluitvormingsprocessen op het agrarische bedrijf?
3.
In hoeverre zijn vrouwen tevreden met de gang van zaken op het agrarische bedrijf?
Bij vrouwen gaat het in deze studie om vrouwen op Nederlandse agrarische bedrijven, die de
levenspartner (al dan niet gehuwd) van het bedrijfshoofd zijn. Om deze vragen te kunnen
beantwoorden, hebben we een enquête uitgezet op ruim 1.200 Nederlandse land- en
tuinbouwbedrijven, een aantal diepte-interviews met vrouwen op agrarische bedrijven gehouden, en
een groepsdiscussie met boerinnen georganiseerd. Hoewel deze studie qua opzet veel minder
uitvoerig is dan de studie van Loeffen (1984), is het interessant om waar mogelijk te kijken naar
welke verschuivingen zich in de positie van vrouwen op agrarische bedrijven in Nederland sinds de
jaren tachtig hebben voorgedaan. In deze studie zal daarom regelmatig een vergelijking tussen ‘toen’
en ‘nu’ worden gemaakt.
Opbouw van deze studie
De opbouw van deze studie is als volgt. In hoofdstuk 2 bespreken we de onderzoeksopzet. In
hoofdstuk 3 komen de kenmerken van de bedrijfs- en persoonlijke situatie van de respondenten aan
de orde. In hoofdstuk 4 behandelen we de taakverdeling binnenshuis. In hoofdstuk 5 schenken we
aandacht aan de betrokkenheid van vrouwen bij besluitvormingsprocessen op het bedrijf. In hoofdstuk
6 staat de sociaal-emotionele waarde van bedrijven centraal. In hoofdstuk 7 belichten we de
tevredenheid van vrouwen over de financiële resultaten van het agrarisch bedrijf en de knelpunten die
zij ervaren. In het laatste hoofdstuk geven we de conclusies en slotbeschouwing van dit onderzoek.
10 |
LEI 14-095
2
Onderzoekskader en -opzet
2.1
Inleiding
De meeste bedrijven in de agrarische sector zijn als gezinsbedrijf georganiseerd, waarbij de
familieleden eigenaar van het bedrijf zijn en arbeid leveren. Omdat die familie op de meeste
Nederlandse agrarische bedrijven uit ouders met hun kinderen - en soms ook nog de grootouders bestaat, spreken we in Nederland meestal over agrarische gezinsbedrijven. Dat neemt niet weg dat er
ook agrarische gezinsbedrijven zijn waar de bedrijfsvoering wordt verricht door twee of meer broers of
een oom met een neef. Ook buiten de agrarische sector zijn veel bedrijven als familiebedrijf
georganiseerd. Omdat de niet-agrarische familiebedrijven vaak niet door het kerngezin maar door de
bredere familie wordt gerund, spreken we daar gewoonlijk wel van familiebedrijven. De eigenschappen
van bedrijven die als familiebedrijf dan wel gezinsbedrijf zijn georganiseerd, komen in paragraaf 2.2
aan de orde. Deze eigenaardigheden, die samenhangen met de overlap tussen ondernemerschap,
arbeidsrol en gezinsrol, komen terug in de analyse van de rol en betrokkenheid van vrouwen op
agrarische bedrijven in Nederland in dit onderzoek.
Via een schriftelijke enquête onder 1.233 agrarische bedrijven, vier diepte-interviews met vrouwen op
agrarische bedrijven, en een groepsdiscussie met 11 boerinnen hebben we data verzameld over de rol
en betrokkenheid van vrouwen op agrarische bedrijven in Nederland. In paragraaf 2.3 gaan we in op
de opzet van onze enquête, de respons en de indeling van respondenten in vier groepen.
2.2
Familiebedrijven als bedrijfsvorm
In Nederland is bijna 70% van de bedrijven georganiseerd als familiebedrijf (Flören et al., 2010). In
de landbouwsector ligt dat percentage nog iets hoger: 87% (Berkhout et al., 2014). Familiebedrijven
zorgen voor bijna de helft van de Nederlandse werkgelegenheid en nemen 53% van het bruto
nationaal product voor hun rekening. (Flören et al., 2010). Familiebedrijven kunnen worden aangeduid
als bedrijven waarbij de familie zowel de ondernemer(s) als een deel van de arbeidskrachten levert.
Daardoor ontstaat overlap tussen bedrijf, familie en eigendom. In de media wordt vaak het beeld
geschetst dat familiebedrijven, zeker in tijden van economische tegenwind, betere prestaties leveren.
Onderzoek geeft een genuanceerder beeld (O’Boyle et al., 2012): naast bedrijven die het relatief goed
doen zijn er ook bedrijven die het slecht doen, wat per saldo een evenwichtig beeld oplevert. Uit
onderzoek blijkt dat de sleutel naar succes voor familiebedrijven afhankelijk is van vier succesfactoren
(Miller en Le Breton-Miller, 2005):
1.
Continuïteit: de langetermijnfocus staat centraal;
2.
Daadkracht: succesvolle familiebedrijven blijken in staat om daadkrachtige beslissingen te nemen;
3.
Gemeenschap: de bedrijven investeren veel in het boeien en binden van het personeel;
4.
Verbinding: er wordt veel geïnvesteerd in een goede relatie met de omgeving, zowel leveranciers,
klanten als de regionale omgeving.
Als illustratie van hoe deze factoren doorwerken, kan op de werkwijze van bierbrouwer Gulpener
worden gewezen: vanuit een langetermijnvisie heeft dit bedrijf veel geïnvesteerd in duurzaamheid,
wat er onder andere toe heeft geleid dat hop weer wordt geteeld door boeren in de streek waar de
bierbrouwer gevestigd is.
Familieleden hebben meerdere rollen
Door de overlap tussen bedrijf, eigendom en familie op het familiebedrijf hebben familieleden
meerdere rollen: je bent bijvoorbeeld mede-eigenaar, werknemer, levenspartner en ouder
tegelijkertijd. Dat kan leiden tot rolconflicten. Die kunnen optreden wanneer in de verschillende rollen
die iemand vervult tegenstrijdige belangen ontstaan. Neem bijvoorbeeld de relatie tussen kinderen
LEI 14-095
| 11
onderling. Enerzijds is er de familierelatie die gekleurd wordt door de plaats in het gezin en die stoelt
op een band die van jongs af aan is opgebouwd. Binnen de familie wordt er meestal gestreefd naar
harmonie en gelijkwaardigheid. Op het moment dat kinderen in het familiebedrijf gaan werken, komt
er een nieuwe relatie bij: ze worden collega’s van elkaar. In een bedrijf wordt er in principe
afgerekend op basis van prestatie. Dat gebeurt niet vanuit gelijkheid; de persoon met het meeste
talent krijgt de promotie. Dit soort tegenstellingen kan gemakkelijk tot conflicten leiden. Accepteren
de familieleden het als het ene kind wel in het bedrijf terecht komt, terwijl broer of zus niet geschikt
wordt geacht?
Rolconflicten die de onderlinge verhouding tussen de familieleden verstoren, kunnen doorwerken in
het bedrijfsklimaat zoals af te lezen valt aan de mogelijke combinaties van emotioneel en financieel
kapitaal (figuur 2.1). Sharma (2004) stelt dat familiebedrijven in staat zijn om een tijdelijk negatief
klimaat in één van de twee dimensies op te vangen, maar op de lange termijn blijven alleen
familiebedrijven bestaan die een positieve score in beide dimensies te zien geven.
FAMILY DIMENSION
Positive
Negative
BUSINESS DIMENSION
Positive
Figuur 2.1
Negative
I
Warm Hearts
Deep Pockets
II
Pained Hearts
Deep Pockets
High Emotional and
Financial Capital
High Financial but
Low Emotional Capital
III
Warm Hearts
Empty Pockets
IV
Pained Hearts
Empty Pockets
High Emotional but
Low Financial Capital
Low Financial and
Emotional Capital
Verschillende combinaties van zakelijk en emotioneel kapitaal op familiebedrijven.
Bron: Sharma (2004).
Mix van capaciteiten en inspanningen
Gedaljovic et al. (2012) beargumenteren dat de prestaties van familiebedrijven een mix zijn van de
beschikbare capaciteiten en de gepleegde inspanningen. Zowel de capaciteiten als de inspanningen
kunnen positief of negatief door de familieleden worden beïnvloed (tabel 2.1). Familieondernemers die
positieve inspanningen weten te combineren met specifieke, door hen opgebouwde, positieve
capaciteiten zijn vaak succesvol. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om een mix van zuinigheid, korte
lijnen en vakmanschap. Aan de andere kant van het spectrum zitten bedrijven waar beide dimensies
negatief bijdragen, bijvoorbeeld een bedrijf waarbij de volgende generatie het bedrijf toch voortzet
zonder dat de opvolgers over de benodigde kennis en kunde beschikken. Bij relatief veel bedrijven zal
er echter sprake zijn van een ‘onbesliste situatie’ waarbij zowel positieve als negatieve aspecten te
herkennen zijn. Zo speelt bij relatief veel familiebedrijven gedurende een langere periode onzekerheid
rondom de bedrijfsopvolging, wat kan leiden tot een strategische stilstand van het bedrijf.
12 |
LEI 14-095
Tabel 2.1
Invloed van familieleden op inspanningen en capaciteiten van het bedrijf.
Inspanning
Positief
Negatief
Capaciteiten
Positief
Negatief
Zuinig zijn;
Efficiënt omgaan met bedrijfsmiddelen;
Handelen vanuit bewustzijn van de link met de eigen naam;
Bereidheid tot investeren van privé-vermogen.
Beschermen familiebelangen ten koste van het bedrijfsbelang (bijvoorbeeld bij
bedrijfsopvolging).
Specifieke kennis en netwerken opgebouwd door de generaties heen.
Geïsoleerd management;
Beperkte middelen door belang van behouden familiale controle.
Bron: Gedaljovic et al. (2012).
Sociaal-emotionele waarde
De sociaal-emotionele waarde (SEW) van het familiebedrijf (Berrone et al., 2012) kan worden gebruikt
om het unieke karakter te duiden van het gezinsbedrijf en kan als verklaring worden gebruikt voor de
positieve inspanningen die in tabel 2.1 staan vermeld. De sociaal-emotionele waarde is gedefinieerd
als de waarde die een gezin ontleent aan het hebben van een bedrijf. Bij het maken van strategische
beslissingen zal het gezin proberen om deze waarde te behouden, waardoor economische
overwegingen minder belangrijk worden. Zo kan de SEW dienen als verklaring waarom ondernemers
bereid zijn om overlevingsstrategieën toe te passen in plaats van het bedrijf op te geven. Berrone
et al. (2012) benoemen vijf dimensies van SEW:
1.
De mate van gezinscontrole (sociale druk) en invloed;
2.
De identificatie van het gezin met het bedrijf;
3.
Het hebben van hechte gezinsrelaties;
4.
De emoties bij besluitvorming;
5.
De intentie om het bedrijf voort te zetten als gezinsbedrijf.
De SEW-theorie is toegepast in een kwalitatief onderzoek naar melkveehouderijen in het Verenigd
Koninkrijk die moeilijke economische tijden meemaakten (Glover en Reay, 2013). Daaruit kwam naar
voren dat de betrokken agrarische gezinnen in plaats van het bedrijf op te geven vier
overlevingsstrategieën toepassen:
1.
Bedrijfsdiversificatie: het verrichten van andere of aanvullende activiteiten op het bedrijf om meer
inkomen te genereren;
2.
Schuldmaximalisatie: het gezin gaat grotere leningen aan om zo het bedrijf en het inkomen te
vergroten;
3.
Opofferen: er wordt vrije tijd opgeofferd om meer te werken op of buiten het bedrijf om zo
inkomen te verhogen;
4.
Compromis: er wordt een middenweg gezocht, waarbij genoegen wordt genomen met een lager
inkomen maar met behoud van familiebedrijf.
De wil om te overleven laat ook zien dat voor familieondernemers naast het behalen van een positief
bedrijfseconomisch resultaat andere doelen meetellen. Het belang van de sociaal-emotionele waarde
van het bedrijf wordt hiervoor als verklaring gegeven. In ons onderzoek is de eerste dimensie (mate
van familiale controle en invloed) buiten beschouwing gelaten omdat de verwachting is dat deze voor
alle bedrijven in de steekproef gelijk is.
Agrarische gezinsbedrijven
Familiebedrijven in de agrarische sector worden veelal aangeduid als gezinsbedrijven. Er zijn twee
belangrijke redenen waarom de landbouwsector in verschillende stadia van economische ontwikkeling
en onder verschillende fysieke omstandigheden wordt gedomineerd door het gezinsbedrijf (Poppe,
2013). Ten eerste zijn de toezichtskosten op ingehuurde arbeid hoog omdat de landbouwproductie
door de grote weersafhankelijkheid nogal onbeheersbaar is. Zonder toezicht kunnen arbeiders slecht
functioneren gemakkelijk verdoezelen door een beroep te doen op slechte weersomstandigheden.
Zodra die weersafhankelijkheid minder wordt door het toepassen van landbouwmethoden als teelt in
kassen, wordt het gemakkelijker om vreemde arbeid aan te sturen. In de glastuinbouw komen dan
LEI 14-095
| 13
ook relatief minder gezinsbedrijven voor. Ten tweede is het rendement in de landbouw relatief laag
waardoor investeerders hun kapitaal liever in hoger renderende sectoren steken. Zo kwam het
gemiddelde rendement op eigen vermogen van de Nederlandse land- en tuinbouwbedrijven in de jaren
2008-2012 gemiddeld op iets minder dan 1% uit (LEI-Informatienet). In de overige economische
sectoren lag het gemiddelde rendement tussen circa 2-20% (Braaksma et al., 2012).
2.3
Methodologische aanpak
Dataverzameling
Om de onderzoeksvragen van deze studie te kunnen beantwoorden hebben we op twee manieren data
verzameld:
1. Een schriftelijke enquête per email
In juli 2014 hebben we per e-mail een vragenlijst gestuurd naar de deelnemers aan het
Bedrijveninformatienet van het LEI, waarbij we hebben gevraagd of de levenspartner van het oudste
bedrijfshoofd de vragenlijst in wilde vullen. Het Bedrijveninformatienet telt circa 1.500 land- en
tuinbouwbedrijven, zowel gezinsbedrijven als overige bedrijven. Een aantal van die bedrijven wordt
gerund door een vrijgezelle boer. Met de kennis van de LEI-medewerkers die betrokken zijn bij het
Bedrijveninformatienet, hebben we geprobeerd om alleen bedrijven waarvan het bedrijfshoofd een
levenspartner heeft bij ons onderzoek te betrekken. Door het verwijderen van bedrijven bleven er
1.233 bedrijven over, aan wie we de enquête hebben verstuurd. Het werken met bedrijven uit het
Bedrijveninformatienet, dat op zichzelf weer een steekproef is van bedrijven uit de hele populatie van
land- en tuinbouwbedrijven (vertegenwoordigd in de CBS-Landbouwtelling) betekent dat de
uitkomsten van ons onderzoek niet representatief zijn voor alle land- en tuinbouwbedrijven in
Nederland, maar dat ze wel een goed beeld geven van de rol van vrouwen op die bedrijven.
Op onze enquête hebben 292 bedrijven gereageerd. Ongeveer een derde van de teruggestuurde
vragenlijsten was niet bruikbaar voor ons onderzoek omdat ze bij vraag 1 van de vragenlijst hebben
aangegeven niet de levenspartner van het oudste bedrijfshoofd te zijn dan wel onvolledig waren
ingevuld. Een enkele keer waren ze niet bruikbaar doordat ze door een man en niet door een vrouw
waren ingevuld. Op die manier bleven er uiteindelijk 195 bruikbare vragenlijsten over voor analyse.
Dit is een gebruikelijke respons. De ingevulde vragenlijsten komen zowel van vrouwen op
gezinsbedrijven als vrouwen van overige bedrijven. Omdat we daar in dit onderzoek geen onderscheid
naar maken, spreken we verder in dit onderzoek van vrouwen op agrarische bedrijven. Soms zijn de
vrouwen behalve partner van het bedrijfshoofd, zelf ook bedrijfshoofd, omdat er op tal van bedrijven
meerdere bedrijfshoofden zijn. Meer achtergrondinformatie over de steekproef en respons is te vinden
in Bijlage 1.
2. Interviews en groepsdiscussie
In september en oktober 2014 zijn interviews gehouden met vier vrouwen op agrarische bedrijven die
de enquête hebben ingevuld. Zij hebben daarbij te kennen gegeven bereid te zijn om te worden
benaderd voor een interview. Deze interviews hebben tot doel meer kwalitatieve informatie te
verzamelen over het hoe en waarom van bepaalde keuzes in het gezin. Verder zijn de voorlopige
resultaten van het onderzoek gepresenteerd aan een groep van 11 boerinnen, die in oktober 2014 het
LEI bezochten. Vervolgens hebben we in een groepsdiscussie wat- en hoe-vragen over de resultaten
aan de orde gesteld.
Enquêtevragen
In de enquête zijn 77 gesloten vragen gesteld. De vragen zijn op basis van de literatuur over
familiebedrijven en het onderzoek van Loeffen (1984) onderverdeeld in de volgende 10 thema’s:
1.
Algemene informatie over de respondent.
2.
Kennisniveau van de gezinsleden op het bedrijf.
3.
Werkzaamheden van de vrouw en haar partner.
4.
Onderwijsniveau en werkzaamheden van kinderen vanaf 12 jaar.
5.
Huishouden.
6.
Opvolgingssituatie.
14 |
LEI 14-095
7.
Betrokkenheid bij besluitvormingsprocessen.
8.
Tevredenheid over het bedrijf.
9.
Betrokkenheid bij het familiebedrijf.
10. Knelpunten op het bedrijf.
De volledige vragenlijst is opgenomen in Bijlage 2.
Daarnaast is er voor de bedrijven waarvan de vragenlijst is verwerkt een koppeling gemaakt met
aanwezige bedrijfsgegevens voor 2012 uit het Bedrijveninformatienet, zoals gegevens over de
structuur, het inkomen en vermogen van het bedrijf. In totaal waren deze gegevens van 179
bedrijven beschikbaar. Een verklaring voor het ontbreken van de gegevens van 16 bedrijven is dat
deze bedrijven in 2012 nog geen deel uit maakten van het Bedrijveninformatienet.
Typologie van vrouwen op agrarische bedrijven op basis van hun werkzaamheden
De 195 respondenten in ons onderzoek hebben we op basis van het aantal uren dat ze
werkzaamheden op en buiten het agrarische bedrijf verrichten, onderverdeeld in vier groepen
(tabel 2.2). Bij activiteiten op het bedrijf gaat het om zowel agrarische activiteiten en verbrede
activiteiten; de activiteiten buiten het bedrijf hebben betrekking op betaald werk buitenshuis. In de
analyse van de rol en betrokkenheid van vrouwen op agrarische bedrijven zullen we regelmatig
stilstaan bij de vraag of de beleving van de gang van zaken op het agrarische bedrijf van deze vier
groepen overeenkomt of verschilt. Vanwege de leesbaarheid hebben we de benaming van de eerste
groep vrouwen in de rest van dit rapport ingekort tot ‘weinig werkende vrouwen’.
Tabel 2.2
Typologie van vrouwen naar werkzaamheden op het agrarisch bedrijf en daarbuiten (%) (N=195)
Vrouwen beperkt actief binnen het bedrijf
Vrouwen actief op het bedrijf
Combineerders
Vrouwen actief buiten het bedrijf
Totaal
Vrouw heeft geen betaald werk buitenshuis en
besteedt minder dan 10 uur per week aan agrarische
en/of verbrede activiteiten
Vrouw heeft geen betaald werk buitenshuis en
besteedt ten minste 10 uur per week aan agrarische
en/of verbrede activiteiten
Vrouw heeft betaald werk buitenshuis en besteedt
meer dan 10 uur per week aan agrarische en/of
verbrede activiteiten
Vrouw heeft betaald werk buitenshuis en besteedt
minder dan 10 uur per week aan agrarische en/of
verbrede activiteiten
% in
steekproef
13
43
17
27
100
LEI 14-095
| 15
3
Kenmerken van de bedrijfs- en
persoonlijke situatie van de
respondenten
In dit hoofdstuk geven we een beschrijving van de bedrijven en persoonlijke kenmerken van de
respondenten van onze enquête. Een deel van de bedrijfskenmerken is niet via de enquête gevraagd,
maar hebben we zelf uit het Bedrijveninformatienet van het LEI gehaald door de bedrijfsnummers van
de respondenten te koppelen aan de daar aanwezige data.
Meeste respondenten zijn van een melkveebedrijf afkomstig
Verreweg de meeste vrouwen zijn afkomstig van melkveebedrijven (figuur 3.1). Daarnaast woont een
zesde van de respondenten op een intensief veeteeltbedrijf (varkens en pluimvee), ruim 10% op
respectievelijk glastuinbouw en akkerbouw en een kleine 10% komt van
opengrondstuinbouwbedrijven (vollegrondsgroente, fruitteelt, boomkwekerij en bloembollenteelt). In
vergelijking met het aantal aanwezig bedrijven in de steekproef van het Bedrijveninformatienet is er in
verhouding meer respons vanuit de melkveehouderij en minder vanuit de glas- en
opengrondstuinbouw (bijlage 1). Dit kan te maken hebben met de focus van het onderzoek op
gezinsbedrijven en de betrokkenheid van de partner op het bedrijf. In de tuinbouw wordt relatief meer
vreemde arbeid (niet-gezinsleden) ingezet dan op de andere bedrijfstypen en komen vaker juridische
bedrijfsvormen voor zoals bv’s, waarbij de afstand tussen gezin en bedrijf groter is. Dit kan een
verklaring zijn waarom de animo onder tuindersvrouwen om aan dit onderzoek mee te werken
geringer is.
akkerbouw (12%)
melkveehouderij
(31%)
intensieve veehouderij
(16%)
glastuinbouw (13%)
opengrondstuinbouw
(8%)
overig veehouderij en
gemengd (11%)
onbekend type (8%)
Figuur 3.1
Verdeling van de respondenten over de verschillende bedrijfstypen (%) (N= 195).
Meer dan 40% van vrouwen heeft betaalde werk buitenshuis
Ruim de helft van de vrouwen heeft geen betaald werk buitenshuis. De meeste van deze vrouwen
vallen in de groep van actieve vrouwen op het bedrijf en besteden meer dan 10 uur per week aan
agrarische activiteiten (tabel 3.1). Een zesde van de vrouwen valt in de groep van combineerders, die
zowel werk buitenshuis hebben als meer dan 10 uur per week agrarische activiteiten verrichten. Meer
dan een kwart van de vrouwen heeft werk buitenshuis en zet zich minder dan 10 uur per week in voor
agrarische werkzaamheden. Dit patroon doet zich op de meeste bedrijfstypen voor, behalve op
akkerbouwbedrijven. Daar is zowel de groep weinig werkende vrouwen als de groep van actieve
vrouwen buiten het bedrijf groter dan het gemiddelde en werken vrouwen minder vaak 10 uur of meer
per week mee op het agrarische bedrijf. Het grote aandeel weinig werkende vrouwen hangt samen
16 |
LEI 14-095
met het feit dat een aantal akkerbouwvrouwen al wat ouder is; het grotere aandeel actieve vrouwen
buiten het bedrijf met het feit dat de werkzaamheden op het akkerbouwbedrijf niet de hele dag en het
hele jaar door arbeidsinzet vereisen, zoals bij andere bedrijfstypen wel het geval is. Bovendien wordt
op akkerbouwbedrijven vaak gebruik gemaakt van de diensten van de loonwerker en geldt voor veel
akkerbouwvrouwen dat ‘je als vrouw nu eenmaal niet op de trekker gaat zitten’ zoals één van de
geïnterviewden opmerkte.
Tabel 3.1
Verdeling vrouwen en aard van hun werkzaamheden naar bedrijfstype (%) (N=195)
bedrijfstype
Akkerbouw
Melkvee
Intensieve veehouderij
Glastuinbouw
Opengrondstuinbouw
Overig land- en tuinbouw
Onbekend
Totaal
Weinig
werkende
vrouwen
25
12
16
15
13
5
6
13
Vrouwen
actief op het
bedrijf
17
47
45
50
44
45
44
43
Combineerders
8
18
23
12
19
27
13
17
Vrouwen
actief buiten
het bedrijf
50
23
16
23
25
23
38
27
Veel respondenten komen van de grotere bedrijven
2
De gemiddelde bedrijfsomvang (gemeten in SO ) van de bedrijven van de respondenten (694.000
euro) ligt een stuk hoger dan het gemiddelde van alle bedrijven in het Bedrijveninformatienet
(468.000 euro). De grotere bedrijfsomvang komt ook terug in de gemiddelde arbeidsbezetting
gemeten in mensjaren op de bedrijven (5,4 versus 3,6). Het gemiddeld inkomen uit bedrijf is
nagenoeg gelijk (64.200 versus 63.400 euro). Wel zijn er voor de belangrijkste bedrijfstypen grote
verschillen. Voor de melkvee- en akkerbouwbedrijven ligt het inkomen gemiddeld hoger dan het
landelijke beeld. Voor de glastuinbouwbedrijven een flink stuk lager.
Hoe meer verrichte arbeid door vrouwen, hoe vaker maatschap
Het merendeel van de agrarische bedrijven (57%) heeft een samenwerkingsverband in de vorm van
een maatschap of vennootschap onder firma (vof) (tabel 3.2). Met name op bedrijven waarvan de
vrouw meer dan 10 uur per week werkzaam is op het agrarisch bedrijf is de maatschap sterk
vertegenwoordigd. Deze ondernemingsvorm maakt de inbreng en beloning van de vrouw en overige
gezinsleden die actief zijn binnen het bedrijf juridisch goed mogelijk. Dit is een grote verandering ten
opzichte van de jaren tachtig, toen deze ondernemingsvormen nog nauwelijks voorkwamen (Loeffen,
1984). Ruim een kwart van de vrouwen komt van bedrijven die zijn georganiseerd als eenmanszaak.
In de jaren tachtig was dat nog meer dan 80%. Deze ondernemingsvorm komt vaak voor bij bedrijven
van actieve vrouwen buiten het bedrijf. De rechtsvorm bv komt bij 8% van de respondenten voor.
Deze vorm komt met name vaak voor bij de bedrijfstypen glastuinbouw en opengrondstuinbouw.
Tuinbouwbedrijven werken gemiddeld genomen met meer vreemde arbeid dan landbouwbedrijven en
zijn daardoor ook groter in omvang (in SO gemeten) waardoor er vanwege het afdekken van
aansprakelijkheid eerder voor een bv wordt gekozen.
2
Standaard Output (SO) = de Standaardopbrengst (SO) is een maatstaf voor de economische omvang van agrarische
bedrijven. De SO is een gestandaardiseerde opbrengst (in euro) per ha of per dier die met het gewas of de diercategorie
gemiddeld op jaarbasis wordt behaald. Bedrijfstoeslagen en subsidies zijn niet in de normen opgenomen.
LEI 14-095
| 17
Tabel 3.2
Procentuele verdeling van aantal bedrijven naar rechtsvorm (%) (N=179)
bedrijfstype
BV
VOF
Maatschap
Eenmanszaak
Onbekend
Totaal
Weinig
werkende
vrouwen
4
32
20
36
8
100
Vrouwen actief
op het bedrijf
Combineerders
13
20
45
14
8
100
3
19
44
22
13
100
Vrouwen actief
buiten het
bedrijf
4
22
20
48
7
100
Totaal
8
22
35
27
8
100
Buitenshuis werken vooral vaak op kleine of grote bedrijven
Uit de enquête blijkt dat bedrijven waarvan de vrouw werk buitenshuis heeft en daarnaast nauwelijks
werkzaam is op het agrarisch bedrijf het hoogste inkomen uit bedrijf (78.300 euro) halen (tabel 3.3).
Deze bedrijven zijn gemeten in Standaard Opbrengst (SO) met gemiddeld 816.000 euro ook verreweg
het grootst. Het aantal ondernemers en onbetaalde arbeidsjaareenheden ligt op deze groep bedrijven
wat lager dan het gemiddelde van alle bedrijven uit de enquête. De arbeidsbezetting komt naast de
ondernemer voor een belangrijk deel uit betaalde arbeidskrachten wat resulteert in een hogere
arbeidsbezettting in mensjaren van gemiddeld 6,2. Het zijn dus gespecialiseerde bedrijven met een
duidelijke taakverdeling. De schuldenpositie op deze bedrijven gemeten in solvabiliteit is met 57%
nagenoeg gelijk aan het gemiddelde. Het behaalde inkomen uit arbeid buitenshuis ligt ruim boven het
gemiddelde. Echter, op de bedrijven waar de vrouw zowel buitenshuis als op het bedrijf werkzaam is
ligt het inkomens uit arbeid buitenshuis het hoogst: ruim 12.000 euro. De bedrijven waarvan deze
vrouwen afkomstig zijn, hebben juist de kleinste omvang in SO gemeten. De enquêteresultaten laten
zo zien dat vooral vrouwen van grotere of kleinere bedrijven betaald werk buitenshuis hebben en dat
vrouwen op bedrijven met een gemiddelde bedrijfsomvang alleen op het bedrijf werkzaamheden
verrichten.
Combineerders vooral op bedrijven met de jongste ondernemers
Op de groep bedrijven waar de vrouw werk buitenshuis heeft en meer dan 10 uur per week actief is op
het agrarisch bedrijf (de combineerders) ligt de leeftijd van zowel de jongste als oudste ondernemer
het laagst. Deze groep bedrijven met ‘jonge’ ondernemers heeft ook het grootste aandeel vreemd
vermogen in verhouding tot het totaal vermogen (laagste solvabiliteit) en het laagste inkomen uit
bedrijf. Dit zou er op kunnen duiden dat er ook een financiële noodzaak bestaat voor de vrouwen van
deze bedrijven om buitenshuis te werken. De overige inkomsten buiten bedrijf bedragen gemiddeld
8.600 euro voor de bedrijven die hebben deelgenomen aan de enquête. Dit is een optelsom van
inkomsten uit bezittingen en rente en uitkeringen en premies zoals kinderbijslag en AOW. Deze
inkomsten zijn het laagst op de bedrijven waarvan de partner wel werk buitenshuis heeft en wekelijks
minder dan 10 uur per week agrarisch werk verricht.
18 |
LEI 14-095
Tabel 3.3
Structuur- en economische kenmerken naar onderscheiden type werkzaamheden partner over 2012
(N=179)
kenmerk
Uren agrarisch werk
Uren verbrede activiteiten
Totaal aantal uren
agrarisch werk
Omvang (1.000 euro SO)
Aantal ondernemers
Leeftijd jongste
ondernemer
Leeftijd oudste
ondernemer
Aantal onbetaalde aje1)
Aantal huishoudens
Arbeidsbezetting totaal
aantal mensjaren
Solvabiliteit
Inkomen uit bedrijf (x
1.000 euro)
Inkomen uit arbeid
buitenshuis
(x 1.000 euro)
Overige inkomsten buiten
bedrijf (x 1.000 euro)
Totaal inkomen
Weinig Vrouwen actief
werkende
op het bedrijf
vrouwen
3
23
3
6
Combineerders Vrouwen actief
buiten het
bedrijf
19
2
3
2
Gemiddeld
14
4
6
647
1,6
29
652
1,8
22
579
1,8
3
816
1,5
18
694
1,7
44
41
38
41
41
51
1,4
1,2
48
1,8
1,1
44
1,7
1,1
47
1,3
1,2
47
1,6
1,1
4,8
5,6
4,5
6,2
5,4
67
59
50
57
58
59,3
61,0
55,2
78,3
64,2
1,8
3,5
12,3
9,7
6,4
8,7
69,8
10,0
74,5
10,1
77,6
5,2
93,2
8,6
76,0
1) De arbeid geleverd door de ondernemers en gezinsleden waarbij een arbeidskracht die 2.000 uur of meer werkt, wordt gezien als een aje.
Bij het gerealiseerde inkomen moet worden aangetekend dat de inkomens zowel tussen als binnen
bedrijfstypen in de land- en tuinbouw jaarlijks sterk kunnen verschillen. Akkerbouwbedrijven, relatief
sterk vertegenwoordigd in de groep met het hoogste inkomen uit bedrijf, kenden in 2012 met
gemiddeld een sectorinkomen van boven de 100.000 euro uit bedrijf een topjaar. De groep
respondenten in dit onderzoek zaten daar met een inkomen van ongeveer 150.000 euro nog een stuk
boven.
Bijna 80% van de bedrijven is al meerdere generaties in handen van de familie. Bij ongeveer een
derde van de bedrijven staat de tweede generatie aan het roer, bij een kwart de derde generatie. Iets
meer dan 15% van de respondenten geeft aan dat het de vierde of hogere generatie is, die nu
(mede-)eigenaar van het bedrijf is. Bij de meeste respondenten speelt de opvolging (nog) niet en is
ook geen opvolger bekend (70%). Op 11% van de bedrijven is de opvolger bekend maar is de
opvolging nog niet geregeld, terwijl dit bij 19% wel is geregeld in een maatschap op andere
ondernemingsvorm.
Meeste respondenten zijn 40-59 jaar
Ruim 70% van de respondenten valt in de leeftijdscategorie 40-59 jaar (tabel 3.4); 13% is jonger dan
40 jaar en 10% is 60 jaar of ouder. De jongste respondent is 26 jaar en de oudste 74. De gemiddelde
leeftijd is 49 jaar. Als we dat vergelijken met de leeftijdsopbouw van alle bedrijfshoofden in Nederland
blijken onze respondenten gemiddeld wat jonger te zijn (Eurostat, 2013).
LEI 14-095
| 19
Tabel 3.4
Leeftijdsverdeling van de respondenten (%) (N=195)
Leeftijdscategorie
Jonger dan 30
30 – 39
40 – 49
50 – 59
60 en ouder
Onbekend
Totaal
%
2
11
35
36
10
5
100
Bijna alle respondenten zijn getrouwd en hebben kinderen
De meeste respondenten (93%) zijn getrouwd, maar de voorwaarden waaronder verschillen
(tabel 3.5). Iets meer dan een derde is getrouwd in gemeenschap van goederen, bijna een derde is
getrouwd onder huwelijkse voorwaarden zonder actief verrekenbeding, en iets meer dan een kwart is
getrouwd onder huwelijkse voorwaarden met actief verrekenbeding. Zo’n 95% van de respondenten
heeft kinderen. Bij ruim drie kwart gaat het daarbij om kinderen van 12 jaar en ouder.
Tabel 3.5
Samenlevingsvorm van de respondenten (%) (N=195)
Samenlevingsvorm
Getrouwd in gemeenschap van goederen
Getrouwd onder huwelijkse voorwaarden zonder actief
verrekenbeding
Getrouwd onder huwelijkse voorwaarden met actief
verrekenbeding
Samenwonend met geregistreerd partnerschap
Samenwonend zonder geregistreerd partnerschap
Totaal
%
35
32
26
2
5
100
Zestig procent van de vrouwen is mede-eigenaar van het bedrijf
Van de respondenten geeft 60% aan mede-eigenaar te zijn van het bedrijf. Uit de interviews blijkt dat
de traditionele overdracht van vader op zoon niet meer vanzelfsprekend is. Zo heeft één van de
geïnterviewde vrouwen bijvoorbeeld het bedrijf van haar ouders overgenomen, en haar man verricht
het dagelijkse werk op het bedrijf.
Ruim drie kwart van de vrouwen heeft in de afgelopen vijf jaar een cursus gevolgd
Meer dan de helft van de vrouwen heeft een middelbare beroepsopleiding en een kwart een hogere
beroepsopleiding. Een klein deel van de respondenten (13%) heeft een lagere beroepsopleiding. Een
ander klein deel van de vrouwen (6%) heeft een universitaire opleiding, meestal in een niet-agrarische
richting.
Ruim een kwart van de vrouwen (26%) heeft de afgelopen vijf jaar een cursus of opleiding gevolgd in
verband met werkzaamheden en activiteiten binnen het bedrijf; meer dan de helft van de vrouwen
(52%) heeft dit gedaan voor werkzaamheden en activiteiten buiten het agrarisch bedrijf. Eén op de
zeven vrouwen heeft behoefte aan een gerichte bedrijfsopleiding.
Vier van de vijf vrouwen werken mee op het bedrijf
Bijna vier vijfde van de vrouwen verricht werkzaamheden die direct samenhangen met de agrarische
activiteiten van het bedrijf (tabel 3.6). Een deel van de werkzaamheden betreft ondersteunende
werkzaamheden, zoals het bijhouden van de administratie. Werkzaamheden voor verbrede activiteiten
worden minder vaak verricht. Opgemerkt moet worden dat op een groot deel van de agrarische
bedrijven geen verbrede activiteiten plaatsvinden; slechts op een kwart van de bedrijven is dat wel
het geval. Als binnen deze groep gekeken wordt, is het aandeel van de partners dat hiervoor
werkzaamheden verricht veel groter, namelijk 65%.
20 |
LEI 14-095
Ruim 40% van de vrouwen heeft betaald werk buitenshuis
Vierenveertig procent van de vrouwen heeft betaald werk buitenshuis (tabel 3.6). Dat is aanzienlijk
hoger dan in de jaren tachtig, toen slechts 5% van de boerinnen en tuindersvrouwen buitenshuis
werkten (Loeffen, 1984). In die tijd betekende ‘trouwen met een boer of tuinder’ ook dat je ‘trouwde
met het bedrijf’. Schaalvergroting, automatisering en specialisering van agrarische bedrijven bieden
tegenwoordig ruimte aan vrouwen om ook buiten het bedrijf werkzaam te zijn. Daarnaast zijn er ook
veranderingen opgetreden in de taakverdeling binnen het huishouden (zie hoofdstuk 4). De
geïnterviewden geven aan dat het besluit om buitenshuis te gaan werken afhangt van ‘hoe de taken
thuis geregeld zijn’. Als er sprake is van een duidelijke en goed op elkaar afgestemde taakverdeling op
het bedrijf en binnenshuis tussen de vrouw en haar partner, wordt het duidelijk of de vrouw tijd
beschikbaar heeft voor werk buitenshuis. Zo’n taakverdeling komt vaak voort uit specifieke
omstandigheden op het bedrijf of is in de loop van de tijd zo gegroeid. Verder wijzen de
geïnterviewden erop dat het belangrijk is dat je partner achter het besluit staat om buitenshuis te
gaan werken en je daarbij stimuleert; ‘als dat niet het geval is, wordt het lastig om buitenshuis te
werken’.
Deelname agrarische vrouwen aan arbeidsproces in buurt van niet-agrarische vrouwen
Gemiddeld kwam de arbeidsparticipatie van alle vrouwen in Nederland in 2013 uit op bijna 60% (CBS
Statline). Bij het vaststellen van de arbeidsparticipatie van vrouwen op agrarische bedrijven kom je
voor de vraag te staan of je alleen kijkt naar het hebben van betaald werk buitenshuis (44% van de
vrouwen) of dat je ook de verrichte werkzaamheden op het agrarische bedrijf meeneemt (79% van de
vrouwen). In het eerste geval ligt de arbeidsparticipatie van de onderzochte vrouwen op agrarische
bedrijven onder de gemiddelde arbeidsparticipatie van vrouwen in Nederland; in het tweede geval er
boven.
Tabel 3.6
Aandeel respondenten naar werkzaamheden binnen en buiten het agrarisch bedrijf (%) (N=195)
Agrarische werkzaamheden
Werkzaamheden verbrede activiteiten
Betaald werk buitenshuis
Ja
79
25
44
Nee
21
75
56
Totaal
100
100
100
Meeste vrouwen werken niet fulltime
Voor de meeste vrouwen is het werk besteed aan agrarische activiteiten geen volledige weektaak;
slechts 8% besteedt 38 of meer uren per week aan deze activiteiten (tabel 3.7). Ruim een kwart
besteedt minder dan tien uur aan agrarische werkzaamheden en 60% tussen de 10 en 30 uur.
Gemiddeld werken de vrouwen 20 uur per week op het bedrijf; in de jaren tachtig was dit met 22 uur
iets hoger (Loeffen, 1984). Ook aan verbrede activiteiten is de tijdsbesteding over het algemeen niet
hoog; het merendeel van de respondenten van bedrijven waar dergelijke activiteiten plaatsvinden,
besteedt hier minder dan 10 uur per week aan. Werk buitenshuis wordt in meerderheid parttime
verricht. Ruim 40% van de vrouwen werkt minder dan 20 uur per week betaald buitenshuis, en ruim
een derde werkt tussen de 20 en 30 uur. Bijna een kwart werkt ten minste 30 uur per week.
Arbeidsparticipatie hangt sterk samen met opleidingsniveau. Dat zien we ook terug in de steekproef:
van de vrouwen met een lagere of middelbare opleiding werkt een lager percentage buitenshuis (29
respectievelijk 39%) dan van de vrouwen met een hogere beroepsopleiding of academische opleiding
(59 respectievelijk 55%). De groep vrouwen die geen betaald werk heeft, is gemiddeld iets ouder dan
de groep die wel buitenshuis werkt, maar het verschil is klein. Het patroon dat vooral de wat jongere
en hoger opgeleide vrouwen vaker buitenshuis werken, was ook al in de jaren tachtig zichtbaar
(Loeffen, 1984). Vrouwen die zelf uit een agrarisch gezin komen werken vaker meer dan 10 uur per
week op het agrarisch bedrijf dan vrouwen die niet uit een agrarisch gezin komen (tabel 3.8).
LEI 14-095
| 21
Tabel 3.7
Uren per week besteed aan agrarische werkzaamheden (N=154), verbrede activiteiten (N=49) en
betaald werk buitenshuis (N=86) (%)
Uren
Minder dan 10 uur
10-20 uur
20-30 uur
30-38 uur
38 uur of meer
Totaal
Agrarische
activiteiten
%
27
34
26
5
8
100
Verbrede Betaald werk
activiteiten buitenshuis%
%
63
12
24
29
5
36
0
14
8
9
100
100
Tabel 3.8
Vrouwen die afkomstig zijn van een agrarisch bedrijf (%) (N=195)
Weinig werkende vrouwen
Vrouwen actief op het bedrijf
Combineerders
Vrouwen actief buiten het bedrijf
Totaal
46
58
66
46
55
Zestig procent van de vrouwen actief als vrijwilliger
Veel vrouwen zijn naast hun agrarische bezigheden en/of betaald werk buitenshuis ook nog actief als
vrijwilliger (59%). In de meeste gevallen is dit incidenteel (33%) of maximaal 4 uur per week (54%).
Bijna een derde van de respondenten is actief in een bestuur. Ook hier is overwegend sprake van
incidentele taken (34%) of spendeert men hier maximaal 4 uur per week aan 64%).
‘Stel dat onze oudste dochter van 19 over enkele jaren in de maatschap wil treden,
dan moet ze wel eerst werkervaring hebben opgedaan. En bij een ander bedrijf doe
je betere werkervaring op dan thuis.’
Op een melkveebedrijf is de melkstal onlangs uitgebreid zodat het mogelijk wordt dat de onderneming de
komende tien jaar kan groeien. De echtgenoten (allebei 47 jaar) werken dagelijks fulltime op het bedrijf,
samen met twee zzp’ers (totale arbeidsinzet van 1fte) en een vaste arbeidskracht voor drie dagen in de
week. De echtgenote in de maatschap heeft een middelbaar agrarische opleiding gevolgd en is niet van
plan buitenshuis te gaan werken: ‘Met deze opleiding zou je elders dezelfde dingen doen die je op je eigen
bedrijf ook al doet.’ Aan nevenactiviteiten, zoals een camping, heeft ze geen behoefte. ‘Je raakt een
stukje privacy kwijt, terwijl het met al die machines op het bedrijf ook gevaarlijk kan zijn.’ Mensen uit de
omgeving weten haar vaak te vinden voor vrijwilligerswerk, omdat ze overdag meestal thuis is.
Opvolging speelt op zijn vroegst pas over 10 jaar een rol, wanneer het echtpaar de leeftijd nadert van 57
jaar. De recente bedrijfsuitbreiding is niet gedaan om de opvolging binnen het gezin veilig te stellen. Ze
verplichten hun kinderen tot niets. Hoewel iedereen uit het gezin bereid is om vrijwillig mee te helpen,
lijkt het erop dat alleen de oudste en de jongste van de vier affiniteit hebben met agrarisch werk.
Box 3.1
22 |
LEI 14-095
Voorbeeld van een vrouw actief op het bedrijf.
4
Taakverdeling binnenshuis:
huishouden en verzorging van de
kinderen
Naast de werkzaamheden op het agrarische bedrijf en voor werk buitenshuis, verrichten vrouwen ook
werkzaamheden in het huishouden. In dit hoofdstuk gaan we in op de huishoudelijke werkzaamheden
en de verdeling van de diverse taken binnen gezin.
Buitenshuis werkende vrouwen verrichten minder groot deel huishoudelijke taken
De overgrote meerderheid van de vrouwen geeft aan dat ze meer doen aan huishoudelijke
werkzaamheden en kinderverzorging dan hun partner of bijna alles doen (tabel 4.1 en 4.2).
Tabel 4.1
Verdeling van huishoudelijke taken en wensen met betrekking tot die verdeling (%) (N=195)
Totaal
Huidige taakverdeling
Ik doe bijna alles
Ik doe meer dan mijn partner
Het is ongeveer gelijk verdeeld
Mijn partner doet meer dan ik
Mijn partner doet bijna alles
Totaal
Gewenste taakverdeling
Ik wil bijna alles doen
Ik wil meer dan mijn partner doen
Ik wil dat het ongeveer gelijk verdeeld is
Ik wil dat mijn partner meer doet dan ik
Ik wil dat mijn partner bijna alles doet
Totaal
Weinig
Vrouwen
werkende actief op het
vrouwen
bedrijf
CombiVrouwen
neerders actief buiten
het bedrijf
68
26
5
1
0
100
88
12
0
0
0
100
73
22
3
2
0
100
50
44
6
0
0
100
61
29
10
0
0
100
34
52
14
1
0
100
52
40
8
0
0
100
40
52
7
1
0
100
22
66
12
0
0
100
22
48
30
0
0
100
Vooral huishoudelijke taken worden voornamelijk door vrouwen gedaan, bij de kinderverzorging zijn
de partners iets meer betrokken. Daar geeft ook een kwart van de respondenten aan dat deze zorg
ongeveer gelijk verdeeld is. Het komt bijna niet voor dat de man meer doet aan huishoudelijke of
zorgtaken dan de vrouw. De vrouwen geven aan dat ze de huidige taakverdeling niet ideaal vinden.
Graag zouden ze zien dat hun partners meer taken binnenshuis zouden verrichten. Hoewel uit de
antwoorden blijkt dat de meeste vrouwen weliswaar meer willen doen dan hun partner, geven ze
minder vaak aan dat ze alles willen doen. Ook geven relatief meer vrouwen aan dat ze naar een meer
gelijke taakverdeling toe willen. Dat geldt vooral als het gaat om de zorg voor de kinderen. Bijna de
helft van de vrouwen geeft aan dat ze zouden willen dat zorg voor de kinderen gelijk verdeeld is, wat
vergelijkbaar is met de gemiddelde wens van alle Nederlandse vrouwen (Portegijs en Cloïn 2012). Wat
betreft huishoudelijke taken geeft 14% van de vrouwen aan dat ze deze ongeveer gelijk zouden willen
verdelen. Op bedrijven waarvan de vrouw actief is met betaald werk buiten het bedrijf is dit een stuk
hoger: 30%. Dit is beduidend lager dan het gemiddelde van 43% van alle Nederlandse vrouwen.
De verdeling van de huishoudelijke taken en kinderverzorging hangt ook samen met de overige
activiteiten van vrouwen. Vooral veel vrouwen die weinig werken geven aan dat ze alles doen wat
betreft huishoudelijke taken (88%); zij geven ook relatief het vaakst aan dat ze alles willen doen.
Combineerders geven het minst vaak aan dat ze bijna alles doen (50%). Vergeleken met het
onderzoek van Loeffen (1984) is het aandeel van de mannen in huishoudelijke taken en zorg voor de
kinderen duidelijk toegenomen. Dat dit soms ingewikkeld is, blijkt uit de situatie van één van de
geïnterviewden. Zij heeft zelf drie dagen per week een baan buitenshuis als onderwijzeres en moet
LEI 14-095
| 23
daarom op een vast tijdstip op school aanwezig zijn. Haar echtgenoot brengt op deze dagen de
kinderen naar school, maar moet dan melkers inhuren.
Tabel 4.2
Verdeling van verzorging van de kinderen en wensen met betrekking tot die verdeling (%) (N=195)
Totaal
Huidige taakverdeling
Ik doe bijna alles
Ik doe meer dan mijn partner
Het is ongeveer gelijk verdeeld
Mijn partner doet meer dan ik
Mijn partner doet bijna alles
Totaal
Gewenste taakverdeling
Ik wil bijna alles doen
Ik wil meer dan mijn partner doen
Ik wil dat het ongeveer gelijk verdeeld is
Ik wil dat mijn partner meer doet dan ik
Ik wil dat mijn partner bijna alles doet
Totaal
24 |
LEI 14-095
Weinig
Vrouwen
werkende actief op het
vrouwen
bedrijf
CombiVrouwen
neerders actief buiten
het bedrijf
27
47
25
1
0
100
28
50
22
0
0
100
31
46
23
0
0
100
22
48
30
0
0
100
24
45
29
2
0
100
7
46
46
0
0
100
6
47
47
0
0
100
9
55
36
0
0
100
5
45
50
0
0
100
7
32
61
0
0
100
5
Betrokkenheid bij besluitvormingsprocessen op het bedrijf
In dit hoofdstuk schenken we aandacht aan de betrokkenheid van vrouwen bij de besluitvorming op
het bedrijf.
Vrouwen vaker betrokken bij strategische dan bij dagelijkse besluitvorming
De meeste vrouwen zijn betrokken bij de besluitvorming rondom het bedrijf. De mate waarin verschilt
naar type besluitvorming. Vrouwen zijn vaker betrokken bij de strategische besluitvorming (zoals
beslissingen over leningen voor investeringen, aankoop of verkoop van land of
bedrijfsopvolgingsvraagstukken) dan bij dagelijkse bedrijfsbeslissingen (zoals keuzes omtrent hoe en
welke taken verricht moeten worden). Eenenzeventig procent van de respondenten geeft aan dat ze
sterk dan wel volledig betrokken zijn bij strategische beslissingen tegen 38% bij dagelijkse
bedrijfsbeslissingen (tabel 5.1). Een derde van de respondenten geeft aan niet of nauwelijks
betrokken te zijn bij dagelijkse bedrijfsbeslissingen; bij strategische bedrijfsbeslissingen geldt dat voor
12% van de vrouwen.
Tabel 5.1
Betrokkenheid van vrouwen bij dagelijkse en strategische bedrijfsbeslissingen (%) (N=195)
Niet betrokken
Nauwelijks betrokken
Enigszins betrokken
Sterk betrokken
Volledig betrokken
Totaal
Dagelijkse bedrijfsbeslissingen
14
20
29
22
15
100
Strategische bedrijfsbeslissingen
4
8
17
26
45
100
Vrouwen die relatief veel tijd besteden aan agrarische werkzaamheden zijn vaker zeer betrokken bij
de dagelijkse en strategische bedrijfsbeslissingen dan de overige drie groepen vrouwen (tabel 5.2).
Vooral de actieve vrouwen buiten het bedrijf zijn weinig betrokken bij de besluitvorming. We zijn
nagegaan of hier een relatie met de samenlevingsvorm ligt. Het blijkt dat het aandeel vrouwen dat
zeer betrokken is bij de besluitvoering het hoogste is bij vrouwen die getrouwd zijn in gemeenschap
van goederen (43% bij dagelijkse en 79% strategische beslissingen). De verschillen met vrouwen die
onder huwelijkse voorwaarden zijn getrouwd, zijn overigens niet erg groot (zonder actief
3
verrekenbeding 38% respectievelijk 67%; met actief verrekenbeding 24% respectievelijk 67%) .
Vrouwen worden tegenwoordig meer betrokken bij de strategische bedrijfsbeslissingen dan in de jaren
tachtig, toen dat bij zo’n 40 à 50% van de vrouwen het geval was (Loeffen, 1984).
3
De samenwonenden zijn vanwege de kleine aantallen buiten beschouwing gelaten.
LEI 14-095
| 25
Tabel 5.2
Betrokkenheid van de vier groepen vrouwen bij dagelijkse en strategische bedrijfsbeslissingen (%)
(N=195)
Weinig werkende vrouwen
Vrouwen actief op het bedrijf
Combineerders
Vrouwen actief buiten het bedrijf
Weinig werkende vrouwen
Vrouwen actief op het bedrijf
Combineerders
Vrouwen actief buiten het bedrijf
Dagelijkse bedrijfsbeslissingen
Niet of minder betrokken 1)
Zeer betrokken
76
24
44
56
60
40
90
10
Strategische bedrijfsbeslissingen
Niet of minder betrokken
Zeer betrokken
33
67
16
84
9
91
60
40
2)
Totaal
100
100
100
100
Totaal
100
100
100
100
1) categorieën niet, nauwelijks en enigszins betrokken; 2) categorieën sterk en volledig betrokken.
Bij iets meer dan de helft van de gezinnen met oudere kinderen, dat wil zeggen 16 jaar en ouder, zijn
één of meerdere kinderen betrokken bij dagelijkse en/of strategische bedrijfsbeslissingen. In de helft
van die gezinnen gaat het daarbij alleen om het kind/de kinderen die in de toekomst het bedrijf gaan
overnemen; bij de overige gezinnen om alle kinderen van 16 jaar en ouder.
Tabel 5.3
Betrokkenheid van kinderen (leeftijd 16 jaar en ouder) bij bedrijfsbeslissingen (%)
Nee
Ja
Totaal
Dagelijkse bedrijfsbeslissingen
44
56
100
Strategische bedrijfsbeslissingen
48
52
100
‘Een opvolgingsidee kan natuurlijk zomaar veranderen. Maar onze zoon heeft het
gezegd, en dan mag je ervan uitgaan dat hij de opvolger wordt.’
Op een biologisch melkveebedrijf is het vrijwel zeker dat de oudste zoon (24 jaar) het bedrijf zal gaan
overnemen, hoewel er officieel nog niets is geregeld. Het echtpaar werkt in maatschapsverband. Het
bedrijf is afkomstig uit de familie van de echtgenote (53 jaar). Haar man (60 jaar), agrarisch opgeleid,
komt zelf niet uit een agrarisch gezin. Hij verricht fulltime het dagelijkse werk op het bedrijf en zijn
echtgenote werkt parttime op het bedrijf en heeft hiernaast een baan buitenshuis voor drie dagen in de
week. Het betreft een baan gelieerd aan de sector, die mogelijk werd toen ze op latere leeftijd een
agrarische vervolgopleiding ging doen. Op het bedrijf vinden talrijke nevenactiviteiten plaats, die niet
primair verricht worden vanwege de inkomsten. Zo maakt de vrije verkoop van vlees het mogelijk
contacten te leggen met mensen. Daarnaast worden regelmatig schoolkinderen rondgeleid op het bedrijf
en in het verleden werden langstrekkende toeristen van informatie voorzien.
Bedrijfsinvesteringen zijn altijd gedaan om de algemene bedrijfscontinuïteit te garanderen, niet vanwege
het veiligstellen van de opvolging binnen het gezin. Onlangs ging de echtgenoot niet mee in het
voornemen van de echtgenote om nieuw land te huren dat uitbreiding van de veestapel mogelijk maakt.
Het zou een extra verzwaring van het dagelijkse werk betekenen. Het echtpaar is gewend strategische
beslissingen en nieuwe ideeën vooraf te bespreken met beide kinderen. De zoon heeft met succes de
hogere agrarische school gevolgd, evenals zijn vriendin, en doet momenteel in het buitenland relevante
werkervaring op.
Box 5.1
26 |
LEI 14-095
Voorbeeld van een combineerder op een melkveebedrijf.
6
Sociaal-emotionele waarde van het
bedrijf
De sociaal-emotionele waarde (SEW) van het gezinsbedrijf kan worden gebruikt om het unieke
karakter te duiden van het gezinsbedrijf en is gedefinieerd als de waarde die een gezin ontleent aan
het hebben van een bedrijf (zie paragraaf 2.2). In dit hoofdstuk onderzoeken we hoeverre de sociaalemotionele waarde van bedrijven verschilt. Daarbij kijken we naar de volgende vier dimensies:
1.
De mate waarin familieleden zich identificeren met het bedrijf;
2.
De emotionele betrokkenheid tussen gezinsleden;
3.
Emotionele overwegingen in besluitvorming;
4.
De intentie om bedrijf voort te zetten als gezinsbedrijf.
Om de sociaal-emotionele waarde in kaart te brengen zijn verschillende stellingen voorgelegd over de
betrokkenheid van gezinsleden. Respondenten konden daarbij aangeven in hoeverre ze het met de
verschillende stellingen eens zijn op een schaal van 1 (helemaal mee oneens) tot 5 (helemaal mee
eens).
Voortzetting gezinsbedrijf slechts op beperkt aantal bedrijven belangrijk doel
De emotionele verbondenheid binnen de gezinnen is groot; driekwart van de vrouwen geeft aan dat
gezinsleden van het bedrijf warme gevoelens voor elkaar koesteren (tabel 6.1). Ook zijn de
emotionele banden tussen de gezinsleden sterk (64%). Voorts geeft een meerderheid van de
respondenten aan dat de leden van het gezin zich sterk betrokken voelen bij het bedrijf (61%) en dat
het bedrijf mede bepaalt wie het gezin is (63%). Voortzetting van het gezinsbedrijf lijkt minder
belangrijk: een minderheid is het eens met items die op dit aspect betrekking hebben. De
geïnterviewden wijzen erop dat het vroeger als veel meer vanzelfsprekend werd beschouwd dat één
van de kinderen het bedrijf zou overnemen. Tegenwoordig is dat niet langer het geval omdat kinderen
veel meer mogelijkheden buiten de landbouwsector hebben en doordat er door bedrijfsovername een
grote financiële last op de schouders van de opvolger en daarmee een flinke verantwoordelijkheid
komt te liggen. Het ‘beroep’ van boer of tuinder moet je dan wel echt aanspreken om hiervoor te
kiezen. Uit een vergelijking van de antwoorden van de verschillende groepen vrouwen komt naar
voren dat actieve vrouwen buiten het bedrijf over het algemeen wat lager scoren op de verschillende
aspecten van de sociaal-emotionele waarde.
LEI 14-095
| 27
Tabel 6.1
Aandeel respondenten dat aangeeft het (helemaal) eens te zijn met stellingen over de sociaalemotionele waarde van het bedrijf (%) (N=195)
Totaal
Leden van het gezin voelen zich sterk betrokken bij
ons bedrijf.
Gezinsleden ervaren het succes van ons bedrijf als
eigen succes.
Ons bedrijf is voor de leden van het gezin van grote
persoonlijke betekenis.
Ons bedrijf bepaalt mede wie we zijn als gezin.
Gezinsleden vertellen anderen met trots dat ze deel
uitmaken van ons bedrijf.
Emoties en gevoelens beïnvloeden vaak het
besluitvormingsproces in ons bedrijf.
In ons bedrijf zijn de emotionele banden tussen de
gezinsleden sterk.
In ons bedrijf zijn emotionele overwegingen vaak
even belangrijk als economische overwegingen.
In ons bedrijf koesteren gezinsleden warme
gevoelens voor elkaar.
Een belangrijk doel voor de gezinsleden is een
geslaagde bedrijfsopvolging naar de volgende
generatie.
Voortzetting van de familietraditie is een belangrijke
doelstelling in ons bedrijf.
Gezinsleden kijken bij bedrijfsinvesteringen vooral
naar de lange termijn.
Het is onwaarschijnlijk dat gezinsleden overwegen
ons bedrijf te verkopen.
61
Weinig
werkende
vrouwen
63
Vrouwen
Combiactief op het neerders
bedrijf
72
58
Vrouwen
actief buiten
het bedrijf
45
41
42
44
46
32
48
41
54
55
39
63
49
63
63
65
62
64
33
62
37
33
17
31
19
15
64
75
67
64
54
34
30
44
21
26
75
87
79
65
70
31
30
36
36
21
16
22
24
9
6
49
55
56
49
36
31
43
35
27
24
Met factoranalyse zijn we nagegaan of bepaalde combinaties van antwoorden op stellingen vaker
voorkomen dan andere: zijn de stellingen te clusteren in de vier genoemde dimensies van de sociaalemotionele waarde? Dat blijkt inderdaad het geval (box 6.1). Per respondent en per dimensie is
vervolgens een gemiddelde score berekend door de antwoorden op stellingen op te tellen en te delen
door het aantal stellingen. De maximale score is 5; hoe hoger de score op de dimensie, hoe meer de
gezinsleden zich identificeren met het bedrijf (dimensie 1), hoe sterker de emotionele betrokkenheid
bij het bedrijf (dimensie 2), hoe meer emotionele overwegingen een rol spelen in de besluitvorming
(dimensie 3), en hoe sterker de intentie om het bedrijf voort te zetten als gezinsbedrijf (dimensie 4).
Gemiddeld is de score op de tweede dimensie, die betrekking heeft op de emotionele betrokkenheid
tussen gezinsleden, het hoogste (rond 4) (tabel 6.2). Op de vierde dimensie, die de intentie om het
bedrijf voort te zetten als familiebedrijf laat zien, zijn de scores gemiddeld wat lager (rond 3). Dit
hangt samen met het gegeven dat er voor de (potentiële) opvolgers meer alternatieven zijn en ook
meer keuzevrijheid dan vroeger toen het als vanzelfsprekend gold dat de oudste zoon het bedrijf
voortzette. Een andere mogelijke verklaring is dat sommige respondenten inschatten dat het bedrijf
niet meer levensvatbaar is voor overname door een volgende generatie in die zin dat het een redelijk
inkomen voor de opvolger zal opleveren. De verschillen tussen de groepen blijken betrekkelijk klein.
De gezinnen met actieve vrouwen buiten het bedrijf hebben een wat lagere score op de mate waarin
de gezinsleden zich identificeren met het bedrijf en de mate waarin emotionele overwegingen een rol
spelen in de besluitvorming. De gezinnen van weinig werkende vrouwen en de actieve vrouwen op het
bedrijf scoren wat hoger op de emotionele betrokkenheid tussen gezinsleden.
28 |
LEI 14-095
Dimensie 1: mate waarin familieleden zich
identificeren met het bedrijf
Dimensie 2: emotionele betrokkenheid tussen
gezinsleden
Leden van het gezin voelen zich sterk betrokken bij
ons bedrijf.
In ons bedrijf zijn de emotionele banden tussen de
gezinsleden sterk.
Gezinsleden ervaren het succes van ons bedrijf als
eigen succes.
In ons bedrijf koesteren gezinsleden warme
gevoelens voor elkaar.
Ons bedrijf is voor de leden van het gezin van
grote persoonlijke betekenis.
Ons bedrijf bepaalt mede wie we zijn als gezin.
Gezinsleden vertellen anderen met trots dat ze deel
uitmaken van ons bedrijf.
Dimensie 3: emotionele overwegingen in
besluitvorming
Dimensie 4: Intentie om bedrijf voort te
zetten als gezinsbedrijf
Emoties en gevoelens beïnvloeden vaak het
besluitvormingsproces in ons bedrijf.
Een belangrijk doel voor de gezinsleden is een
geslaagde bedrijfsopvolging naar de volgende
generatie.
In ons bedrijf zijn emotionele overwegingen vaak
even belangrijk als economische overwegingen.
Voortzetting van de familietraditie is een
belangrijke doelstelling in ons bedrijf.
Gezinsleden kijken bij bedrijfsinvesteringen vooral
naar de lange termijn.
Het is onwaarschijnlijk dat gezinsleden overwegen
ons bedrijf te verkopen.
Box 6.1
Dimensies van sociaal-emotionele waarde van bedrijven.
Tabel 6.2
Gemiddelde score op de vier socio-emotionele schalen (N=195)
Weinig werkende vrouwen
Vrouwen actief op het bedrijf
Combineerders
Vrouwen actief buiten het
bedrijf
Totale groep
Dimensie 1:
Identificatie
familieleden met
het bedrijf
3,5
3,6
3,5
3,2
Dimensie 2:
emotionele
betrokkenheid
tussen gezinsleden
4,0
3,9
3,7
3,8
Dimensie 3:
emotionele
overwegingen in
besluitvorming
3,2
3,1
3,0
2,7
Dimensie 4:
Intentie om bedrijf
voort te zetten als
familiebedrijf
2,9
3,1
3,0
2,8
3,5
3,8
3,0
2,9
LEI 14-095
| 29
‘Inherent aan een familiebedrijf is dat ouders na overname toch vaak op oogafstand
aanwezig blijven.’
Twee broers zijn onder verschillende bv’s bezig het tuinbouwbedrijf van hun ouders over te nemen. De
vrouwelijke partner (32 jaar) van één van de broers ervaart wat het is van de ‘koude kant’ te komen. Zij
woont met hem samen en hebben twee jonge kinderen. Hoewel ze afkomstig is van een gemengd
akkerbouwbedrijf, verricht ze geen werk op het bedrijf van haar vriend. Ze heeft een niet-agrarische hboopleiding gevolgd en werkt voor een aantal dagen in de week buitenshuis.
Dat ze van de koude kant is en niet werkmatig betrokken is binnen het familiebedrijf, ervaart ze als een
dilemma. Werk en privé zijn zo nauw met elkaar verweven, dat het onmogelijk is niets van het
opvolgingsproces mee te maken. Tijdens de opvolging merkt ze dat visies van de jonge en oude generatie
niet altijd op elkaar aansluiten, waardoor je er als buitenstaander toch altijd tussenin staat. Het lastige
aan een familiebedrijf vindt ze is dat wanneer de familiebanden op zakelijke spanning staan, het van
invloed is in de privésfeer. Ze heeft er bewust voor gekozen dat het beter is er gepaste afstand van te
nemen, maar tegelijkertijd ook betrokken te blijven. Daarom vindt ze het fijn een eigen leven te hebben
in een baan buiten het familiebedrijf, om ook met een verhaal thuis te komen en tegelijkertijd betrokken
te blijven.
Dat je als buitenstaander toch verbonden bent met het bedrijf blijkt ook uit de verwachtingen van het
personeel en omstanders. Je wordt toch automatisch gezien als de vrouw van de baas en minder als de
persoon die elders haar carrière heeft.
Box 6.2
30 |
LEI 14-095
Voorbeeld van een vrouw actief buiten het bedrijf.
7
Tevredenheid van vrouwen over het
bedrijf en knelpunten
In dit hoofdstuk behandelen we de tevredenheid van vrouwen met de financiële resultaten van het
agrarisch bedrijf en de knelpunten die ze op het bedrijf ervaren.
Vrouwen zijn gematigd tevreden met financiële resultaten
We hebben de vrouwen gevraagd om hun tevredenheid over de financiële resultaten van de agrarische
activiteiten, het totale gezinsinkomen en de financiële toekomst van het bedrijf uit te drukken op een
schaal van (1) zeer ontevreden tot (5) zeer tevreden Op alle drie aspecten is de gemiddelde score 3,5
(tabel 7.1). Daaruit kan worden afgelezen dat de vrouwen niet echt tevreden zijn over de financiële
resultaten: een score van (3) duidt aan ‘niet ontevreden /niet tevreden terwijl een score van (4)
‘tevreden’ uitdrukt. De tevredenheidsbeleving verschilt nauwelijks tussen de verschillende groepen
vrouwen.
Tabel 7.1
Gemiddelde score van tevredenheid met betrekking tot financiële resultaten (schaal 1-5) (N=195).
Weinig werkende vrouwen
Vrouwen actief op het bedrijf
Combineerders
Vrouwen actief buiten het
bedrijf
Totale groep
Financiële resultaten van
de agrarische activiteiten
3,6
3,5
3,4
3,3
Financiële toekomst van
het bedrijf
3,6
3,4
3,4
3,4
Totale gezinsinkomen
3,4
3,4
3,6
3,7
3,5
3,4
3,7
We hebben onderzocht of de scores op deze financiële aspecten samenhangen met de scores op de
vier sociaal-emotionele waardendimensies. Dat blijkt voor drie van de vier dimensies (1, 2 en 4) het
geval te zijn: hoe hoger de score van de respondent, hoe meer tevreden de respondent is over de
financiële uitkomsten. Alleen de dimensie die betrekking heeft op de rol die emotionele overwegingen
spelen in de besluitvorming (dimensie 3) heeft geen verband met de tevredenheid. De tevredenheid
over financiële uitkomsten is een subjectieve maat. Het geeft de perceptie weer van de respondenten.
We hebben ook gekeken of er een relatie bestaat tussen de vier dimensies en de financiële resultaten
zoals gemeten met feitelijke financiële gegevens uit het Bedrijveninformatienet van het LEI (inkomen
uit arbeid en SO). Opvallend is dat deze relaties er niet blijken te zijn.
Alle vrouwen ervaren knelpunten
Om inzicht te krijgen in welke knelpunten vrouwen ervaren, hebben wij hen gevraagd om een lijst van
knelpunten te beoordelen op een schaal van (1) geen knelpunt tot (5) een groot knelpunt. De
vrouwen zien diverse knelpunten, die we hebben gerangschikt naar de frequentie waarmee ze als
knelpunt worden ervaren (tabel 7.2). Gemiddeld genomen benoemen de respondenten 5-6 knelpunten
uit de totale lijst van 10 knelpunten. Factoren die het vaakst als knelpunt worden genoemd zijn het
rendement op de agrarische activiteiten (70% van de vrouwen), mogelijkheden tot schaalvergroting
(70%), de financiering van de overdracht van het bedrijf (67%), en wettelijke regelingen, subsidies en
vergunningen rondom de bedrijfsvoering (64%). Zaken als persoonlijke relaties tussen de familieleden
die moeten samenwerken en de benodigde kennis en kunde binnen het bedrijf worden minder vaak als
knelpunt ervaren. Opvallend is dat actieve vrouwen op het bedrijf vaker zaken aangeven als knelpunt
dan de overige drie groepen vrouwen. Hieruit blijkt de betrokkenheid van deze groep vrouwen bij de
agrarische bedrijfsvoering.
Van de ondervonden knelpunten wordt meestal door de vrouwen aangegeven dat het om ‘een
knelpunt’ of ‘een groot knelpunt’ gaat; zelden worden ze als ‘zeer grote knelpunten’ aangeduid. Kijken
we alleen naar de knelpunten die vrouwen hebben aangeduid als ‘zeer grote knelpunten’, dan heeft de
LEI 14-095
| 31
top-drie van ‘zeer grote knelpunten’ betrekking op de mogelijkheden tot schaalvergroting (22%), het
rendement op agrarische activiteiten (18%) en de aantrekkelijkheid van het bestaan als boer en
tuinder (16%).
Tabel 7.2
Aantal vrouwen die knelpunten
1)
ervaren (%) (N=195).
Het rendement op de agrarische activiteiten
Mogelijkheden tot schaalvergroting
De financiering van de overdracht van het
bedrijf
Wettelijke regelingen, subsidies en
vergunningen rondom de bedrijfsvoering
De complexiteit van belastingtechnische zaken
rondom de overdracht, bijvoorbeeld de erf- en
schenkbelasting
De aantrekkelijkheid van het bestaan als boer
of tuinder
Het innovatieve vermogen van de familieleden
die in het bedrijf werken
De verdeling van het bedrijf/vermogen tussen
de familieleden
Benodigde kennis en kunde binnen het bedrijf
Persoonlijke relaties tussen de familieleden die
samen moeten werken
Totaal
Weinig
werkende
vrouwen
Vrouwen
actief op
het bedrijf
Combineerders
70
70
67
57
68
52
76
73
70
63
71
66
Vrouwen
actief
buiten het
bedrijf
73
66
67
64
52
72
61
68
58
43
68
48
52
51
39
57
39
55
44
27
53
32
44
42
39
44
42
43
39
28
30
26
46
28
37
26
32
27
1) categorieën (3) knelpunt, (4) groot knelpunt en (5) zeer groot knelpunt samengevoegd.
‘We werken met frisse tegenzin, want de wet- en regelgeving in de sector bederft
het werkplezier. We wilden eigenlijk de boel overlaten aan de kinderen, en alleen
nog meehelpen. Nu dragen we nog steeds de eindverantwoording.’
Er zijn ook gezinsbedrijven waarbij de gezinsleden bedrijven hebben op meerdere locaties. Dat is in dit
voorbeeld het geval. De ouders, die inmiddels de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, werken op
een pluimveebedrijf. Overname van het bedrijf door de oudste zoon (41 jaar), die elders al een
pluimveebedrijf bezit, ligt financieel erg lastig. Overname door de jongste zoon (36 jaar), die voor een
nabij gelegen veehoudersbedrijf al in maatschap is met de ouders, is in onderhandeling. Deze veehouder
zou het pluimveebedrijf er alleen bij kunnen hebben, wanneer leghennen vervangen worden door
slachtkuikens wat minder arbeidsintensief is.
Het pluimveebedrijf van de oudste zoon is tegelijkertijd een zorgboerderij die gerund wordt door zijn
echtgenote. Zij heeft een hbo-v-opleiding gevolgd, werkte aanvankelijk buitenshuis in de zorgverlening,
maar zag mogelijkheden op het bedrijf van haar echtgenoot. Er werken momenteel drie cliënten van
verschillende zorginstellingen. Dat ze thuis kan werken op het bedrijf, komt de echtgenote goed van pas
vanwege de kinderen die nog erg jong zijn.
De echtgenote van de jongste zoon staat drie dagen in de week voor de klas in het basisonderwijs. Haar
man heeft voor drie ochtenden in de week een melker in moeten huren, zodat hij de kinderen naar school
kan brengen. De vader, die op loopafstand van het bedrijf van zijn zoon woont, melkt ook regelmatig.
Ook is er structureel een stagiaire aanwezig op het veehoudersbedrijf. Hoewel de echtgenote een ‘stadse’
is, heeft ze affiniteit met het agrarische werk. Als geen ander is zij in staat de veestapel te insemineren.
Box 7.1
32 |
LEI 14-095
Voorbeeld van drie vrouwen op drie bedrijven in hetzelfde gezin.
8
Conclusies en slotbeschouwing
In deze studie hebben we de rol en betrokkenheid van vrouwen op agrarische bedrijven in Nederland
belicht, waarbij we in het bijzonder aandacht hebben geschonken aan welke activiteiten vrouwen
binnen en buiten het agrarische bedrijf verrichten, in welke mate vrouwen zijn betrokken bij
besluitvormingsprocessen op het agrarische bedrijf, en in hoeverre vrouwen tevreden zijn met de
gang van zaken op het agrarische bedrijf. In dit hoofdstuk trekken we een aantal conclusies, gevolgd
door een slotbeschouwing.
Ruim 40% van de vrouwen van agrarische bedrijven werkt buitenshuis
Zo’n 60% van de vrouwen verricht meer dan tien uur agrarische activiteiten op het bedrijf, vaker niet
dan wel gecombineerd met betaald werk buitenshuis. Vooral vrouwen die zelf uit een agrarisch gezin
komen blijken vaak veel tijd aan werkzaamheden op het bedrijf te besteden. Ruim 40% van de
vrouwen van agrarische bedrijven werkt buitenshuis. Dit is fors meer dan in de jaren tachtig, toen
slechts 5% van de boerinnen en tuindersvrouwen betaald werk buitenshuis hadden (Loeffen, 1984).
Vrouwen op akkerbouwbedrijven werken veel vaker buitenshuis dan vrouwen op andere bedrijfstypen.
Verder spelen leeftijd en opleidingsniveau ook een rol: hoe jonger en hoger opgeleid de vrouw, hoe
vaker zij buitenshuis werkt. Het percentage agrarische vrouwen met werk buitenshuis is weliswaar
lager dan dat van alle vrouwen in Nederland (60%), maar als we ook de werkzaamheden van
agrarische vrouwen op het agrarische bedrijf in ogenschouw nemen, ligt de deelname van agrarische
vrouwen aan het arbeidsproces op hetzelfde niveau als niet-agrarische vrouwen. Naast de
werkzaamheden op en buiten het bedrijf is zo’n 60% van de vrouwen actief als vrijwilliger.
Hoe meer verrichte arbeid door vrouwen, hoe vaker maatschap
Het merendeel van de agrarische bedrijven (57%) heeft een samenwerkingsverband in de vorm van
een maatschap of vennootschap onder firma (vof). Vooral op bedrijven waarvan de vrouw meer dan
10 uur per week werkzaam is op het agrarisch bedrijf komen maatschappen veel voor. Deze
ondernemingsvorm maakt de inbreng en beloning van de vrouw en overige gezinsleden die actief zijn
binnen het bedrijf juridisch goed mogelijk. Dit is een grote verandering ten opzichte van de jaren
tachtig, toen deze ondernemingsvormen nog nauwelijks voorkwamen (Loeffen, 1984). In die tijd was
meer dan 80% van de bedrijven georganiseerd als eenmanszaak.
Vrouwen vinden bestaande taakverdeling binnenshuis niet ideaal
De overgrote meerderheid van de vrouwen doet meer aan huishoudelijke werkzaamheden en
kinderverzorging dan hun partner of doet bijna alles. Partners zijn daarbij vaker betrokken bij de
verzorging van kinderen dan bij het verrichten van huishoudelijke taken. Partners van vrouwen die
buitenshuis werken zijn vaker betrokken bij huishoudelijke taken en kinderverzorging dan partners
van vrouwen die geen werk buitenshuis hebben. Hoewel partners duidelijk meer doen aan
huishoudelijke werkzaamheden en kinderverzorging dan in de jaren tachtig, geven veel vrouwen aan
dat ze de huidige taakverdeling niet ideaal vinden en dat hun partners wat hen betreft wel wat meer
werk binnenshuis zou mogen verrichten. Die wens leeft bij actieve vrouwen buiten het bedrijf wat
sterker dan bij de andere drie groepen vrouwen.
Vrouwen zijn vaak betrokken bij strategische besluitvorming
Ruim 70% van de vrouwen is betrokken bij de strategische besluitvorming (zoals beslissingen over
leningen voor investeringen, aankoop of verkoop van land of bedrijfsopvolgingsvraagstukken). Bij de
dagelijkse bedrijfsbeslissingen (zoals keuzes omtrent hoe en welke taken verricht moeten worden):
zijn ze wat minder vaak betrokken: 38%. Vrouwen die relatief veel tijd besteden aan agrarische
werkzaamheden zijn meer betrokken bij de besluitvorming dan de actieve vrouwen buiten het bedrijf.
Door de betrokkenheid van vrouwen die ook buitenshuis werken bij de strategische besluitvorming
kunnen ervaringen van buiten mee worden genomen. Bij iets meer dan de helft van gezinnen met
kinderen boven de 16 jaar worden ook deze kinderen betrokken bij de bedrijfsbeslissingen.
LEI 14-095
| 33
Bedrijfsovername door kinderen niet langer een automatisme
De gezinnen met actieve vrouwen buiten het bedrijf hebben een wat lagere score op de mate waarin
de gezinsleden zich identificeren met het bedrijf en de mate waarin emotionele overwegingen een rol
spelen in de besluitvorming. De gezinnen van weinig werkende vrouwen en de actieve vrouwen op het
bedrijf scoren wat hoger op de emotionele betrokkenheid tussen gezinsleden. Hoewel veel vrouwen
sociaal-emotionele waarde ontlenen aan de continuïteit van het bedrijf, vinden ze dat de opvolger niet
noodzakelijkerwijs uit het gezin hoeft te komen. Terwijl het vroeger veel meer als vanzelfsprekend
werd beschouwd dat één van de kinderen het bedrijf zou overnemen, is dat tegenwoordig niet langer
het geval. Dat komt doordat kinderen veel meer mogelijkheden buiten de landbouwsector hebben en
er door bedrijfsovername een grote financiële last op de schouders van de opvolger en daarmee een
flinke verantwoordelijkheid komt te liggen. De opvolger moet dan wel de benodigde capaciteiten
bezitten en echt gedreven zijn om boer of tuinder te worden.
Vrouwen zijn gematigd tevreden met financiële resultaten
Vrouwen zijn niet echt ontevreden maar ook niet echt tevreden over de financiële resultaten van het
agrarisch bedrijf. Knelpunten die het vaakst naar voren worden gebracht zijn het rendement op de
agrarische activiteiten, mogelijkheden tot schaalvergroting, de financiering van de overdracht van het
bedrijf, en wettelijke regelingen, subsidies en vergunningen rondom de bedrijfsvoering. Het gaat
daarbij meestal om ‘knelpunten’ of ‘grote knelpunten’; slechts zelden worden deze zaken aangeduid
als ‘zeer grote knelpunten’. Opvallend is dat actieve vrouwen op het bedrijf vaker zaken als knelpunt
aangeven dan vrouwen die weinig werken op het bedrijf werken of die buitenshuis werken.
Slotbeschouwing: van agrarisch gezinsbedrijf naar agrarisch familiebedrijf
De resultaten van het hier gepresenteerde onderzoek laten een grote diversiteit zien binnen agrarische
bedrijven wat bedrijfsvoering, werkzaamheden en de betrokkenheid van vrouwen betreft. Deze
diversiteit is een uitkomst van algemene ontwikkelingen in zowel de familiesfeer als de bedrijfskant.
Waar het onderzoek van Loeffen (1984) een nog vrij uniform beeld schetst van een agrarisch bedrijf
met een traditionele rolverdeling tussen man en vrouw, zien we nu een veel grotere variëteit in de rol
van de vrouw. De betrokkenheid van vrouwen bij het agrarische bedrijf is echter onverminderd groot,
ook als zij zelf hun werkzaamheden vooral buiten het bedrijf hebben. De expertise en ervaring die zij
vanuit hun andere werkzaamheden buitenshuis meenemen naar de strategische besluitvorming binnen
het bedrijf kan gezien worden als een waardevolle extra bron van kennis en kunde.
In het Gezinsrapport 2011 van het Sociaal en Cultureel Planbureau (Bucx, 2011) wordt onderstreept
dat gezinnen er anno 2014 heel anders uitzien dan 30 jaar geleden. Tegenwoordig is er speelruimte
om zowel in gedrag als opvattingen af te wijken van de gezinsvormen die van oudsher dominant zijn.
Dat kan worden aangeduid als ‘de-familialisering’, waarbij het beeld van het gezin als ‘instituut’ aan
waarde inboet. Deze ontwikkelingen staan in interactie met de ontwikkelingen in de bedrijfsdimensie.
Hoewel nog veelal de term agrarisch gezinsbedrijf wordt gehanteerd, begint deze term minder
geschikt te worden nu steeds vaker meerdere gezinnen betrokken zijn bij één bedrijf, zoals ook in dit
rapport naar voren komt. Een term als agrarische familieonderneming lijkt dan meer van toepassing.
Relevant daarbij is ook dat de uitgangspunten voor het agrarisch gezinsbedrijf lijken te veranderen.
Uit ons onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat de voorzetting van de familietraditie door bedrijfsopvolging
binnen de familie door velen niet meer als belangrijke doelstelling wordt gezien. Een ander voorbeeld
is het ‘gunnen’ van de bedrijfsoverdracht aan één van de kinderen door de andere broers en zussen.
Vanuit de maatschappelijke ontwikkelingen is de vraag reëel of deze gunfactor nog lang stand zal
houden: als het gezin als ‘instituut’ aan waarde inboet zullen familieleden wellicht eerder kiezen voor
hun individuele belangen dan voor het familiebelang. Wat de precieze gevolgen van deze
ontwikkelingen voor de continuïteit van agrarische gezinsbedrijven zijn, is nog niet duidelijk. Wel
vergen ze aandacht van de sector, beleidsmakers, adviseurs en onderzoekers.
34 |
LEI 14-095
Literatuur
Backus, G., W. Baltussen, M. van Galen, H. van der Meulen en K. Poppe (2009). Voorbij het
gezinsbedrijf?; Organisatie van het agrarische bedrijf, nu en in de toekomst. Den Haag, LEIrapport 2009-051
Berkhout, P., H. Silvis en I. Terluin (2014) (red.). Landbouw-Economisch Bericht 2014 . Den Haag, LEI
rapport 2014-013
Berrone, P., Cruz, C., & Gomez-Mejia, L. R. (2012). Socioemotional wealth in family firms theoretical
dimensions, assessment approaches, and agenda for future research. Family Business Review,
25(3), 258-279.
Bock, B.B. (2004). Fitting in and Multi-tasking: Dutch Farm Women's Strategies in Rural
Entrepreneurship. Sociologia Ruralis 44 (3): 245-260
Boerderij (2013). ‘Gezinsbedrijf is oersterk’. 20 december
Boerderij Vandaag (2014). ‘nadenken over nieuwe stijl gezinsbedrijf’. 28 februari
Bucx, F. (red.) (2011). Gezinsrapport 2011 Een portret van het gezinsleven in Nederland. Den Haag,
Sociaal Cultureel Planbureau
Eurostat (2013). Rural development in the EU; Statistical and Economic Information Report 2013.
Brussel
FAO (2013). International Year of family Farming 2014; Master Plan. Via website:
http://www.fao.org/fileadmin/user_upload/iyff/docs/Final_Master_Plan_IYFF_2014_30-05.pdf
FAO (2014). Family Farmers: Feeding the world, caring for the earth. Via website:
http://www.fao.org/resources/infographics/infographics-details/en/c/230925/
Flören, R.F., L. Uhlaner en M. Berent-Braun (2010). Family business in the Netherlands;
characteristics and success factors. Breukelen, Nyenrode Business Universiteit
Gedajlovic, E., M. Carney, , J. J. Chrisman, , en F. W. Kellermanns (2012). The adolescence of family
firm research: Taking stock and planning for the future. Journal of Management, 38: 1010–1037
Glover, J. L., en T. Reay (2013). Sustaining the Family Business With Minimal Financial Rewards: How
Do Family Farms Continue?. Family Business Review, 0894486513511814
Hill, B. (1993). ‘The ‘myth’ of the family farm: defining the family farm and assessing its importance in
the European community’. In: Journal of Rural Studies, 9(4): 359-370
ING Economisch Bureau (2013). Strategie en kansen in het familiebedrijf. Via website:
http://www.bedrijfsopvolging.nl/wp-content/uploads/2014/01/ING-Strategie-en-kansen-in-hetfamiliebedrijf_tcm14-133465.pdf
Loeffen, G.M.J. (1984). Boerinnen en tuindersvrouwen in Nederland. Den Haag, LandbouwEconomisch Instituut, Publ. No. 2.168
Miller, D., en I. le Breton-Miller (2005). Managing for the long run: Lessons in competitive advantage
from great family businesses. Boston, MA: Harvard Business School Press
O’Boyle Jr., E.H., J.M. Pollack, en M.W. Rutherford (2012). Exploring the relation between family
involvement and firms’ financial performance: A meta-analysis of main and moderator effects.
Journal of Business Venturing, 27, 1-18
Poppe, K.J. (2013). BLOG: Het gezinsbedrijf verdwijnt – of niet? Via website:
http://www.wageningenur.nl/nl/show/BLOG-Het-gezinsbedrijf-verdwijnt-of-niet.htm
Portegijs, W. en M. Cloïn (2012).Verdeling van onbetaalde arbeid tussen partners. In: A. Merens, M.
Hartgers en M. van den Brakel, Emancipatiemonitor 2012. Den Haag: SCP/CBS
Sharma, P. (2004). An overview of the field of family business studies: Current status and directions
for the future. Family Business Review, 17(1): 1-36
LEI 14-095
| 35
Bijlage 1
Verantwoording steekproef
De enquête is uitgezet onder 1.233 van de 1.500 bedrijven in het Bedrijveninformatienet van het LEI.
De reden waarom de enquête niet onder alle bedrijven is uitgezet, wordt verklaard doordat de
enquête bestemd is voor de levenspartner van het bedrijf. Technisch administratieve medewerkers
van het LEI hebben vooraf al een eerste selectie gemaakt van bedrijven die niet tot de doelgroep van
dit onderzoek behoren.
Het Bedrijveninformatienet omvat een steekproef van de bedrijven uit de Landbouwtelling. Het
Bedrijveninformatienet is een panel van 1.500 land- en tuinbouwbedrijven. Door de opzet en de keuze
van bedrijven representeert dit panel (bijna) de hele land- en tuinbouw. Alleen de heel kleine
bedrijven zitten er niet in. De opgenomen bedrijven vertegenwoordigen bijna 95% van de totale
agrarische productie.
In de presentatie van de uitkomsten van de enquête worden de volgende bedrijfstypen
onderscheiden: akkerbouw, melkvee, intensieve veehouderij (varkens en pluimvee), glastuinbouw,
opengrondstuinbouw (bloembollen, fruit, vollegrondsgroenten en boomkwekerij), overig (overig
rundvee en gemengde bedrijven) (zie tabel B.1). Vergelijken we de respons op de enquête met het
aantal aanwezige bedrijven in de steekproef per bedrijfstypen, dan zijn melkveebedrijven sterker
vertegenwoordigd in het onderzoek en glastuinbouw en opengrondstuinbouwbedrijven
ondervertegenwoordigd.
Tabel B.1
Verdeling respons enquête naar bedrijfstype, totaal en procentueel
bedrijfstype
Totaal enquête
procentueel
Akkerbouw
Melkvee
Intensieve
veehouderij
Glastuinbouw
Opengrondstuinbouw
Overig land- en
tuinbouw
Onbekend
Totaal
24
60
31
26
16
22
36 |
LEI 14-095
16
195
procentueel
13
34
17
Aantal steekproef bedrijven
informatienet
2012
180
294
204
15
9
12
290
192
108
23
15
8
14
23
16
Bijlage 2
Enquête
De Verenigde Naties hebben 2014 uitgeroepen tot ‘jaar van het Agrarisch Familiebedrijf’. Het
familiebedrijf is binnen de land- en tuinbouw in Nederland de toonaangevende organisatievorm. Het
ministerie van Economische Zaken heeft LEI Wageningen UR en Hogeschool Windesheim opdracht
gegeven onderzoek te doen naar de toekomst van het agrarische familiebedrijf.
Het is de bedoeling dat de levenspartner van het bedrijfshoofd de enquête invult. Invulling door de
levenspartner resulteert in een completer beeld van het familiebedrijf. Daarom het verzoek om indien
nodig deze vragenlijst door te sturen naar het privé mailadres van de partner. Als u geen
levenspartner (meer) heeft willen wij ons verontschuldigen en u vragen deze mail als ongeschreven te
beschouwen. Het invullen van de vragenlijst neemt ongeveer 15 a 20 minuten in beslag. De gegevens
die via deze enquête worden verkregen, zullen vertrouwelijk worden behandeld en strikt anoniem
blijven. Wilt u de vragenlijst voor 30 juli 2014 invullen?
0) Bent u de levenspartner van het bedrijfshoofd?
- Ja
- Nee. U hoeft verder niet deel te nemen aan de vragenlijst.
A.
1.
2.
Algemeen
Wat is uw geboortejaar?
Bent u man/vrouw?
- Man
- Vrouw
3.
Bent u?
- Getrouwd in gemeenschap van goederen
- Getrouwd onder huwelijkse voorwaarden zonder actief verrekenbeding
- Getrouwd onder huwelijkse voorwaarden met actief verrekenbeding
- Samenwonend met geregistreerd partnerschap
- Samenwonend zonder geregistreerd partnerschap
4.
Bent u mede-eigenaar van het bedrijf?
- Ja
- Nee
- Weet niet
5.
Welke generatie van de familie is op dit moment (mede)eigenaar van het bedrijf? Noem de
jongste generatie.
- 1e generatie
- 2e generatie
- 3e generatie
- 4e generatie
- 5e generatie of ouder
- Weet niet
LEI 14-095
| 37
B.
6.
Kennisniveau
Wat is uw hoogst genoten opleiding?
- Voltooide universiteit (tot 1987 hogeschool)
- Voltooide hogere beroepsopleiding of niet voltooide universiteit
- Voltooide middelbare beroepsopleiding of niet voltooide hogere beroepsopleiding
- Voltooide lagere beroepsopleiding of niet voltooide middelbare beroepsopleiding
- Alleen lager onderwijs of niet voltooid lagere beroepsopleiding of niet voltooide voortgezette
opleiding
7.
Was dit een agrarische opleiding?
- Ja
- Nee
8.
Bent u afkomstig uit / opgegroeid in een agrarisch gezin?
- Ja
- Nee
9.
Heeft u de afgelopen 5 jaar wel eens een cursus of opleiding gevolgd in verband met
werkzaamheden en activiteiten binnen het agrarische bedrijf?
- Ja
- Nee
10. Heeft u de afgelopen 5 jaar wel eens een cursus of opleiding gevolgd in verband met
werkzaamheden en activiteiten buiten het agrarische bedrijf?
- Ja
- Nee
11. Bestaat er bij u behoefte aan een gerichte bedrijfsopleiding?
- Ja
- Nee
12. Heeft uw partner de afgelopen 5 jaar wel eens een cursus of opleiding gevolgd in verband met
werkzaamheden en activiteiten binnen het agrarische bedrijf?
- Ja
- Nee
13. Heeft uw partner de afgelopen 5 jaar wel eens een cursus of opleiding gevolgd in verband met
werkzaamheden en activiteiten buiten het agrarische bedrijf?
- Ja
- Nee
- Niet van toepassing
C.
Werkzaamheden
14. Verricht u werkzaamheden die direct samenhangen met de agrarische activiteiten van het bedrijf
(zoals de financiële boekhouding, oogstwerkzaamheden, het verzorgen van dieren of het
verbouwen van gewassen?)
- Ja
- Nee
38 |
LEI 14-095
15. Zo ja, hoeveel uren gemiddeld per week?
- Minder dan 10 uur
- 10-20 uur
- 20-30 uur
- 30-38 uur
- Meer dan 38 uur
16. Vinden er op het bedrijf verbrede activiteiten plaats (zoals het organiseren van excursies,
zorglandbouw, agrarische kinderopvang, dag- en verblijfsrecreatie, boerderijverkoop of agrarisch
natuurbeheer)
- Ja
- Nee
17. Zo ja: verricht u werkzaamheden voor deze verbrede activiteiten?
- Ja
- Nee
18. Zo ja, hoeveel uren gemiddeld per week?
- Minder dan 10 uur
- 10-20 uur
- 20-30 uur
- 30-38 uur
- Meer dan 38 uur
19. Heeft u een betaalde baan buiten het bedrijf?
- Ja
- Nee
20. Zo ja, hoeveel uren gemiddeld per week?
- Minder dan 10 uur
- 10-20 uur
- 20-30 uur
- 30-38 uur
- Meer dan 38 uur
21. Bent u actief als vrijwilliger? (bijv. bij een sportvereniging, kerk of maatschappelijke organisatie)?
- Ja
- Nee
22. Zo ja, hoeveel uren gemiddeld per week?
- Incidenteel
- 1-4 uur
- 5-9 uur
- 10 uur of meer
23. Verricht u bestuurstaken (bijv. bij een sportvereniging, kerk of maatschappelijke organisatie)?
- Ja
- Nee
24. Zo ja, hoeveel uren gemiddeld per week?
- Incidenteel
- 1-4 uur
- 5-9 uur
- 10 uur of meer
LEI 14-095
| 39
25. Is uw partner actief als vrijwilliger? (bijv. bij een sportvereniging, kerk of maatschappelijke
organisatie)?
- Ja
- Nee
26. Zo ja, hoeveel uren gemiddeld per week?
Incidenteel
- 1-4 uur
- 5-9 uur
- 10 uur of meer
27. Verricht uw partner bestuurstaken (bijv. bij een sportvereniging, kerk of maatschappelijke
organisatie)?
- Ja
- Nee
28. Zo ja, hoeveel uren gemiddeld per week?
- Incidenteel
- 1-4 uur
- 5-9 uur
- 10 uur of meer
29. Heeft u kinderen?
- Nee
- Ja, namelijk ………… kinderen [hoeveel]
30. Indien ja: Heeft u kinderen in de leeftijd van 12 jaar en ouder?
- Ja
- Nee
D.
Onderwijsniveau en werkzaamheden kinderen vanaf 12 jaar
Over uw kinderen die 12 jaar of ouder zijn willen we graag een aantal vragen stellen.
In tabel met 5 kolommen:
1e kolom:
Geboortejaar
2e kolom:
Geslacht
- Man
- Vrouw
3e kolom:
Hoogst genoten opleiding
- Universiteit
- Hogere beroepsopleiding (HBO)
- Middelbare beroepsopleiding (MBO)
- Lagere beroepsopleiding (VMBO)
- Voortgezet onderwijs (MAVO, HAVO, VWO)
4e kolom:
Agrarische opleiding
- Ja
- Nee
5e kolom:
Betrokken bij het bedrijf
- Niet betrokken
- Af en toe betrokken
- Regelmatig betrokken
40 |
LEI 14-095
31. Worden kinderen in de leeftijd vanaf 16 jaar betrokken bij de dagelijkse bedrijfsbeslissingen (bv
keuzes omtrent hoe en welke taken verricht moeten worden)?
- Ja
- Nee
- Niet van toepassing
32. Worden kinderen in de leeftijd vanaf 16 jaar betrokken bij bedrijfsbeslissingen op strategisch
niveau (bv geld lenen voor investeringen, aankoop of verkoop van land,
bedrijfsopvolgingsvraagstukken)?
- Ja
- Nee
- Niet van toepassing
33. Indien ja: U heeft aangegeven dat kinderen in de leeftijd vanaf 16 jaar betrokken worden bij
bedrijfsbeslissingen op strategisch niveau. Dit betreffen
- Alle kinderen in de leeftijd vanaf 16 jaar.
- Alleen kinderen in de leeftijd vanaf 16 jaar die in de toekomst het bedrijf gaan overnemen.
E.
Huishouden
34. Hoe is over het geheel genomen de taakverdeling tussen u en uw partner wat betreft
huishoudelijke taken?
- Ik doe bijna alles;
- Ik doe meer dan mijn partner;
- Ongeveer gelijk verdeeld;
- Mijn partner doet meer dan ik;
- Mijn partner doet bijna alles.
35. Hoe zou u willen dat de taakverdeling is tussen u en uw partner wat betreft huishoudelijke taken?
- Ik wil bijna alles doen;
- Ik wil meer doen dan mijn partner.
- Ik wil dat het ongeveer gelijk verdeeld is.
- Ik wil dat mijn partner meer doet dan ik.
- Ik wil dat mijn partner bijna alles doet.
36. Hoe is over het geheel genomen de taakverdeling tussen u en uw partner wat betreft de zorg voor
uw kind(eren)?
- a)
Ik doe bijna alles;
- b)
Ik doe meer dan mijn partner;
- c)
Ongeveer gelijk verdeeld;
- d)
Mijn partner doet meer dan ik;
- e)
Mijn partner doet bijna alles.
- Niet van toepassing
37. Hoe zou u willen dat de taakverdeling is tussen u en uw partner wat betreft de zorg voor uw
kind(eren)?
- a)
Ik wil bijna alles doen;
- b)
Ik wil meer doen dan mijn partner.
- c)
Ik wil dat het ongeveer gelijk verdeeld is.
- d)
Ik wil dat mijn partner meer doet dan ik.
- e)
Ik wil dat mijn partner bijna alles doet.
- Niet van toepassing
LEI 14-095
| 41
F.
Opvolgingssituatie
- Is / zijn de potentiële opvolger(s) bekend?
- Er is / zijn nog geen opvolger(s) bekend;
- De opvolger(s) is/zijn bekend, maar dit is nog niet geregeld in een maatschap of andere
ondernemingsvorm;
- De opvolger(s) is/zijn bekend, en dit is al geregeld in een maatschap of andere
ondernemingsvorm.
G.
Betrokkenheid bij besluitvormingsprocessen
In welke mate bent u betrokken bij
de dagelijkse bedrijfsbeslissingen (bv keuzes omtrent hoe en welke taken
39
verricht moeten worden)?
40 bedrijfsbeslissingen op strategisch niveau (bv geld lenen voor investeringen,
aankoop of verkoop van land en bedrijfsopvolgingsvraagstukken)
1
2
3
4
5
Waarbij:
1 = niet betrokken
2 = nauwelijks betrokken
3 = enigszins betrokken
4 = sterk betrokken
5 = volledig betrokken
H.
Tevredenheid over het bedrijf
Wilt u aangeven in welke mate u tevreden bent met de volgende aspecten?
1 = zeer ontevreden
2 = ontevreden
3 = tevreden noch ontevreden
4 = tevreden
5 = zeer tevreden
nvt = niet van toepassing
1
41 de financiële resultaten van de agrarische activiteiten op het bedrijf.
de financiële resultaten van de verbrede activiteiten op het bedrijf. (zoals het
42 organiseren van excursies, zorglandbouw, agrarische kinderopvang, dag- en
verblijfsrecreatie, boerderijverkoop of agrarisch natuurbeheer)
43 het werk dat u verricht op het bedrijf.
44 het werk dat u verricht in uw baan buiten het bedrijf.
45 het inkomen dat u verdient met uw baan buiten het bedrijf.
46 uw vrijwilligerswerk.
47 uw persoonlijke ontwikkelingsmogelijkheden.
48 de financiële toekomst van het bedrijf.
49 het totale gezinsinkomen.
50 de manier van samenwerking binnen het bedrijf.
51 de steun van uw partner bij uw werkzaamheden op het bedrijf.
de steun van uw partner in het realiseren van uw persoonlijke
52
ontwikkelingsmogelijkheden.
53 de manier waarop problemen worden besproken in uw gezin.
42 |
LEI 14-095
2
3
4
5
nvt
I.
Betrokkenheid bij het familiebedrijf
Hieronder staan een aantal stellingen genoemd over de betrokkenheid van het gezin bij het bedrijf?
Wilt u aangeven in welke mate u het eens bent met onderstaande uitspraken?
1 = helemaal mee oneens
2 = oneens
3 = tevreden noch ontevreden
4 = eens
5 = helemaal mee eens
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
J.
Leden van het gezin voelen zich sterk betrokken bij ons bedrijf.
Gezinsleden ervaren het succes van ons bedrijf als eigen succes.
Ons bedrijf is voor de leden van het gezin van grote persoonlijke betekenis.
Ons bedrijf bepaalt mede wie we zijn als gezin.
Gezinsleden vertellen anderen met trots dat ze deel uitmaken van ons
bedrijf.
Emoties en gevoelens beïnvloeden vaak het besluitvormingsproces in ons
bedrijf.
In ons bedrijf zijn de emotionele banden tussen de gezinsleden sterk.
In ons bedrijf zijn emotionele overwegingen vaak even belangrijk als
economische overwegingen.
In ons bedrijf koesteren gezinsleden warme gevoelens voor elkaar.
Een belangrijk doel voor de gezinsleden is een geslaagde bedrijfsopvolging
naar de volgende generatie.
Voortzetting van de familietraditie is een belangrijke doelstelling in ons
bedrijf.
Gezinsleden kijken bij bedrijfsinvesteringen vooral naar de lange termijn.
Het is onwaarschijnlijk dat gezinsleden overwegen ons bedrijf te verkopen.
1
2
3
4
5
Knelpunten
Wilt u bij onderstaande punten aangeven in welke mate dit een knelpunt is voor de
continuïteit van uw agrarische gezinsbedrijf?
1= géén knelpunt
2= klein knelpunt
3= knelpunt
4= groot knelpunt
5= zeer groot knelpunt
weet niet
1
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
K.
2
3
4
5
De financiering van de overdracht van het bedrijf
Het rendement op de agrarische activiteiten
Mogelijkheden tot schaalvergroting
Het innovatieve vermogen van de familieleden die in het bedrijf
werken
De complexiteit van belastingtechnische zaken rondom de overdracht,
bijvoorbeeld de erf- en schenkbelasting
De aantrekkelijkheid van het bestaan als boer of tuinder
Persoonlijke relaties tussen de familieleden die samen moeten werken
De verdeling van het bedrijf/vermogen tussen de familieleden
Wettelijke regelingen, subsidies en vergunningen rondom de
bedrijfsvoering
Benodigde kennis en kunde binnen het bedrijf
Tot slot:
77. Zouden we u mogen benaderen voor een (individueel) vervolginterview?
- Nee, liever niet.
- Ja, via onderstaand e-mailadres kunnen jullie me bereiken.
…………………………………………………………………………………………
Hartelijk bedankt voor uw medewerking!
LEI 14-095
| 43
Weet
niet
LEI Wageningen UR
LEI Wageningen UR verricht sociaaleconomisch onderzoek en is de
Postbus 29703
strategische partner voor overheden en bedrijfsleven op het gebied van
2502 LS Den Haag
duurzame en economische ontwikkeling binnen het domein van voeding en
T 070 335 83 30
leefomgeving. Het LEI maakt deel uit van Wageningen UR (University &
E [email protected]
Research centre). Daarbinnen vormt het samen met het Departement
www.wageningenUR.nl/lei
Maatschappijwetenschappen van Wageningen University en het Wageningen
UR Centre for Development Innovation de Social Sciences Group.
RAPPORT
LEI 14-095
De missie van Wageningen UR (University & Research centre) is ‘To explore
the potential of nature to improve the quality of life’. Binnen Wageningen UR
bundelen 9 gespecialiseerde onderzoeksinstituten van stichting DLO en
Wageningen University hun krachten om bij te dragen aan de oplossing van
belangrijke vragen in het domein van gezonde voeding en leefomgeving. Met
ongeveer 30 vestigingen, 6.500 medewerkers en 10.000 studenten behoort
Wageningen UR wereldwijd tot de aansprekende kennisinstellingen binnen
haar domein. De integrale benadering van de vraagstukken en de
samenwerking tussen verschillende disciplines vormen het hart van de
unieke Wageningen aanpak.
LEI Wageningen UR
LEI Wageningen UR is een onafhankelijk, internationaal toonaangevend,
Postbus 29703
sociaaleconomisch onderzoeksinstituut. De unieke data, modellen en kennis van het
2502 LS Den Haag
LEI bieden opdrachtgevers op vernieuwende wijze inzichten en integrale adviezen bij
E [email protected]
beleid en besluitvorming, en dragen uiteindelijk bij aan een duurzamere wereld. Het
www.wageningenUR.nl/lei
LEI maakt deel uit van Wageningen UR (University & Research centre). Daarbinnen
Vrouwen op agrarische bedrijven:
actief en betrokken
vormt het samen met het Departement Maatschappijwetenschappen van
Wageningen University en het Wageningen UR Centre for Development Innovation
REPORT
van de Social Sciences Group.
LEI 14-095
De missie van Wageningen UR (University & Research centre) is ‘To explore the
potential of nature to improve the quality of life’. Binnen Wageningen UR bundelen
9 gespecialiseerde onderzoeksinstituten van stichting DLO en Wageningen
University hun krachten om bij te dragen aan de oplossing van belangrijke vragen
in het domein van gezonde voeding en leefomgeving. Met ongeveer 30 vestigingen,
6.500 medewerkers en 10.000 studenten behoort Wageningen UR wereldwijd tot de
aansprekende kennisinstellingen binnen haar domein. De integrale benadering van
de vraagstukken en de samenwerking tussen verschillende disciplines vormen het
hart van de unieke Wageningen aanpak.
Harold van der Meulen, Ilse Matser, Chantal Remery, Ida Terluin, Jelle Bouma en Jakob Jager