trends en cijfers Agrarische en Groene Sectoren 2013

Gezondheid en inzetbaarheid: trends en cijfers
Agrarische en Groene Sectoren 2013
Leiden, september 2014
Dit is een uitgave van
Stichting Gezondheidszorg Agrarische Sectoren (Stigas)
Postbus 32
2300 AA Leiden
Telefoon (071) 568 90 00
Email: [email protected]
Inhoudsopgave
1.
1.1
1.2
2
2.1
3
3.1
3.2
3.3
4
Bijl. 1
Bijl. 2
Bijl. 3
Inleiding……………………………………………………………………………………………
Arbeidsbelasting..………………………………………………………………………………...
Werkvermogen……………………………………………………………………………………
Hinder van arbeidsomstandigheden……………………………………………………………
Gezondheid……………………………………………………………………………………….
Klachten aan rug en ledematen…………………………………………………………………
Duurzame inzetbaarheid…..…………………………………………………………………….
Veiligheid…………………………………………………………………………………………..
Leefstijl…………………….………….……………………………………………………………
Betrokkenheid bij het werk…..…………………………………………………………………..
Conclusies en aanbevelingen..……….…………………………………………………………
Toelichting WerkVermogensMonitor………..………………………………………………….
Berekening verzuimcijfers…………....………………………………………………………….
Samenstelling deelsectoren………………………………………….………………………….
1
1
1
9
11
12
14
15
16
17
20
22
24
24
Inleiding
Om meer inzicht te krijgen in trends op het gebied van duurzame inzetbaarheid, preventie en verzuim
in de agrarische en groene sector heeft Stigas de gegevens die verkregen worden uit ziekteverzuim,
®
het Preventief Medisch Onderzoek (PMO) en de WerkVermogensMonitor (WVM) nader
geanalyseerd. Stigas wil op deze manier een bijdrage leveren aan de vraag hoe je goed, gezond en
gemotiveerd kunt blijven werken tot je pensioen.
De deelname aan het PMO en WVM geeft voldoende basis om betrouwbare uitspraken te doen over
de gehele agrarische en groene sectoren, over deelsectoren en over leeftijdsgroepen. De
leeftijdsgroep t/m 25 jaar is ondervertegenwoordigd. De resultaten van deze leeftijdsgroep moeten met
enige voorzichtigheid worden beoordeeld.
Op deelsectorniveau is de deelname helaas nog niet voldoende om uitsplitsingen te kunnen maken
naar leeftijd.
In de PMO-deelname van de Veehouderij zijn de administratieve medewerkers oververtegenwoordigd.
In de WVM-deelname van de Veehouderij is de veeverbetering nog oververtegenwoordigd. De
uitkomsten van deze deelsector moeten daarom met enige nuance worden bekeken.
De verzuimcijfers zijn berekend exclusief vangnetgevallen. Het betreft hier gegevens die verkregen
zijn uit de verzuimbegeleiding voor bij SAZAS aangesloten werkgevers, die in samenwerking met
ArboVitale wordt uitgevoerd. De berekeningswijze vindt u in bijlage 2 van deze rapportage.
Het eerste gedeelte van deze trendrapportage bestaat uit een overzicht over de gehele sector.
Daarnaast is voor die deelsectoren, waarvoor dit op grond van de huidige gegevens mogelijk is, een
verdiepingsslag gemaakt. Van deze deelsectoren hebben voldoende respondenten meegedaan aan
het PMO en de WVM om op totaalniveau representatieve resultaten te kunnen opleveren. Het betreft
de deelsectoren Mechanisch Loonwerk, Hoveniers en groenvoorziening, Bos en natuur, Veehouderij
(met enige nuance) en Glastuinbouw. Deze verdiepingsslag is uitgewerkt in aparte
deelsectorrapportages.
In deze Trendrapportage is een indeling is gemaakt naar arbeidsbelasting, gezondheid en duurzame
inzetbaarheid. Tot slot volgen enkele conclusies en aanbevelingen..
1. Arbeidsbelasting
Werken in de agrarische en groene sector is over het algemeen fysiek inspannend werk dat deels in de
buitenlucht wordt uitgevoerd. Afhankelijk van de sector kan men ook te maken hebben met lawaai, stof,
biologische agentia en werkdruk. Uit de WerkVermogensMonitor onder 1.687 werknemers is een directe
relatie gebleken tussen het werkvermogen in de agrarische sectoren en de zelfstandigheid in de functie,
afwisseling van werk, werkdruk en fysieke belasting . Deze factoren kunnen het werkvermogen positief of
negatief beïnvloeden. Het werkvermogen heeft ook een directe relatie met de productiviteit (voor een
uitleg over de WerkVermogensMonitor, zie bijlage 1).
1.1 Werkvermogen
1.687 werknemers in de agrarische en groene sector uit alle leeftijdscategorieën hebben hun persoonlijke
werkvermogen1 in de periode 2009-2013 beoordeeld door de WerkVermogensMonitor in te vullen. Een
goed werkvermogen draagt bij aan duurzame inzetbaarheid van werknemers. Investeren in
werkvermogen heeft een positief resultaat op ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. In bijlage 1 vindt u
meer informatie over de werkvermogensmonitor.
1
Werkvermogen: de mate waarin een persoon lichamelijk en geestelijk is staat is zijn huidige functie te vervullen.
1
Figuur 1: Scores werkvermogen per deelsector 2009-2013 (WVM)
In de sectoren Glastuinbouw en Bos en natuur ligt het percentage matige en slechte
werkvermogensscores hoger dan gemiddeld. Het Mechanisch loonwerk en de Veehouderij hebben een
hogere uitstekende werkvermogensscore dan gemiddeld.
In de tabel hieronder zijn de scores per leeftijdscategorie weergegeven. De scores zijn vergeleken met
een grote landelijke referentiegroep, waaronder alle sectoren uit het Nederlandse bedrijfsleven. Op basis
daarvan zijn de scores van de onderzoeksgroep ingedeeld in ‘gunstig’, ‘gemiddeld’ en ‘ongunstig’.
Tabel 1: Leeftijd en werkvermogen agrarische sectoren (WVM)
Scores
15-25 jaar
(n=136)
26-35 jaar
(n=328)
36-45 jaar
(n=465)
46-55 jaar
(n=537)
56 jaar en ouder
(n=221)
Totaal
(n=1687)
Werkdruk
Werkvermogen
Zelfstandigheid
Afwisseling
Werktempo en
werkhoeveelheid
Fysieke
belasting
Productiviteit
42,6
Gemiddeld
Gemiddeld
Gunstig*
Ongunstig *
Gemiddeld*
42,1
Gemiddeld *
Gemiddeld *
Gemiddeld *
Ongunstig
Gemiddeld *
41,9
Gemiddeld *
Gemiddeld *
Gemiddeld *
Gemiddeld*
Gemiddeld *
40,8
Gemiddeld *
Gemiddeld *
Gemiddeld*
Gemiddeld *
Gemiddeld *
39,3
Gemiddeld *
Gemiddeld *
Gunstig*
Gemiddeld *
Gemiddeld *
41,3
Gemiddeld*
Gemiddeld*
Gemiddeld*
Gemiddeld*
Gemiddeld*
score vergeleken met landelijke benchmark werkvermogensmonitor.
* bij dit item is sprake van een correlatie met het werkvermogen
Naast de gemiddelde score is het ook van belang om te kijken naar de spreiding van scores binnen de
afzonderlijke groepen.
Hoewel op het werkvermogen gemiddeld is gescoord door de hele groep respondenten, scoort 14%
matig/slecht. Bij de 56 jaar en ouderen is dat zelfs 25%.
2
Percentage respondenten WVM
Figuur 2: Spreidingspercentages Werkvermogen per leeftijdsgroep WVM
60%
50%
40%
30%
20%
Werkvermogen Uitstekend
10%
Werkvermogen Goed
0%
Werkvermogen Matig
Werkvermogen Slecht
Op zelfstandigheid wordt door 47% van de respondenten ‘goed’ gescoord en door 30% ‘slecht’. Van
de jongste leeftijdscategorie scoort meer dan de helft (54%) ‘slecht’ op zelfstandigheid.
Percentage WVM respondenten
Figuur 3 : Spreidingspercentages Zelfstandigheid per leeftijdsgroep WVM
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
Zelfstandigheid Goed
Zelfstandigheid Matig
Zelfstandigheid Slecht
Op afwisseling wordt door 56% ‘goed’ gescoord en door 26% ‘slecht’. De 56 jaar en ouderen scoren
hier het minst positief (29% scoort ‘slecht’).
3
Figuur 4: Spreidingspercentages Afwisseling per leeftijdsgroep WVM
Op werkdruk en werktempo scoort 49% ‘goed’ en 21% ‘slecht’. Het minst positief scoren hier de 36-45
jarigen (24% scoort ‘slecht’ op dit item).
Figuur 5: Spreidingspercentages Werktempo en werkhoeveelheid per leeftijdsgroep WVM
Op fysieke belasting wordt door 31% ‘goed gescoord en door 40% ‘slecht’. De leeftijdsgroep t/m 25
jaar scoort hierop het minst positief (63% scoort hierop ‘slecht’), gevolgd door de 26-35 jarigen (45%
hiervan scoort ‘slecht’ op dit item).
4
Figuur 6: Spreidingspercentages Fysieke belasting per leeftijdsgroep WVM
Op Productiviteit wordt door 56% ‘goed gescoord en door 31% ‘slecht’. De leeftijdsgroep 36-45 jarigen
scoort hierop het minst positief (38% hiervan scoort ‘slecht’ op dit item).
Figuur 7: Spreidingspercentages Productiviteit
Conclusies:
-
-
Bij zelfstandigheid, afwisseling, werkdruk, fysieke belasting en productiviteit is een verband
gevonden met het werkvermogen. Dit betekent dat verbetering op deze items een verbetering
van het werkvermogen en een toename van de productiviteit kan opleveren. Een
verslechtering van de omstandigheden leidt daarentegen tot een lager werkvermogen en een
daling van de productiviteit.
Het werkvermogen neemt in de agrarische en groene sector af naarmate men ouder wordt.
De oudste groep werknemers scoort op werkvermogen het laagst.
Het werkvermogen van de jongste twee groepen werknemers wordt negatief beïnvloed door
fysieke belasting in het werk.
5
-
-
Het werkvermogen van de jongste en de oudste leeftijdsgroep wordt positief beïnvloed door
de gunstige werkdruk. De jongste leeftijdsgroep scoort op werkdruk het best, ten opzichte van
de ouderen.
De jongste leeftijdsgroep vormt een aandachtspunt waar het de zelfstandigheid betreft.
De oudste leeftijdsgroep vormt een aandachtspunt waar het de afwisseling in het werk betreft.
De leeftijdsgroep 36-45 jarigen vormt een aandachtspunt waar het werkdruk/werktempo en
productiviteit betreft.
Dat fysieke belasting ongunstig scoort in de jongste leeftijdscategorie is niet verwonderlijk aangezien
in deze groep 70% aangeeft voornamelijk lichamelijk inspannend werk te hebben en slechts 13%
geestelijk inspannend werk. Deze resultaten van de WerkVermogensMonitor worden grotendeels
bevestigd door het PMO en het ziekteverzuim.
Figuur 8: Verdeling functiebelasting over totaal, geslacht en leeftijd in 2009-2013 (WVM)
6
Figuur 9: Gemiddeld werkvermogen per leeftijdsklasse (WVM, n=1687)
Score WVM 39 of lager is verminderd werkvermogen
Naarmate het werkvermogen daalt, neemt het risico op langdurige uitval toe. Uit de
verzuimontwikkeling in de sector komt een vergelijkbaar overzicht. Hoe ouder men wordt hoe hoger
het verzuimpercentage en des te langer de verzuimduur.
Figuur 10: Eerstejaars verzuimpercentage per leeftijdsgroep in 2009-2013
Eerstejaars verzuimpercentage
6,0%
5,0%
t/m 25 jaar
4,0%
26 – 35 jaar
36 – 45 jaar
3,0%
46 – 55 jaar
2,0%
56 jaar en ouder
Totaal
1,0%
0,0%
2009
2010
2011
2012
2013
De noodzaak om langer door te werken in combinatie met de toenemende vergrijzing en ontgroening,
maakt de aandacht voor vitaliteit en leeftijdsbewust personeelsbeleid steeds belangrijker.
In de volgende tabel zijn de scores per deelsector weergegeven (voor die deelsectoren waarvan
voldoende werknemers hebben meegedaan aan de WerkVermogensMonitor).
7
Tabel 2: Sector en werkvermogen (WVM)
Scores
Hoveniers
(n=406)
Bos en natuur
(n=386)
Veehouderij
(n=210)
Glastuinbouw
(n=218)
Mechanisch loonwerk
(n=168)
Werkvermogen
Zelfstandigheid
Afwisseling
41,3
Gemiddeld*
Gemiddeld*
41
Gunstig*
41,9
Werkdruk
Fysieke
belasting
Productiviteit
Gemiddeld*
Ongunstig*
Gemiddeld*
Gunstig*
Gemiddeld*
Gemiddeld
Gemiddeld*
Gemiddeld*
Gemiddeld*
Gemiddeld*
Gemiddeld*
Gunstig*
41,1
Ongunstig*
Gemiddeld*
Gunstig*
Gemiddeld*
Gemiddeld*
42,4
Gemiddeld*
Gemiddeld*
Gemiddeld*
Gemiddeld
Gemiddeld*
Werktempo en
werkhoeveelheid
score vergeleken met landelijke benchmark werkvermogensmonitor.
* Er is een correlatie tussen het betreffende item en de score werkvermogen
-
-
-
Bij alle sectoren is op meerdere punten een verband aangetoond met het werkvermogen. Dit
betekent dat verbetering op deze punten een verbetering van het werkvermogen en een
toename van de productiviteit opleveren.
Het werkvermogen van de Hoveniers wordt negatief beïnvloed door fysieke belasting in het
werk. Verbetering daarvan zal zowel het werkvermogen als de productiviteit doen toenemen.
In de sector Bos en Natuur werkt de ‘zelfstandigheid in de functie’ en de’ afwisseling in het
werk’ positief op het werkvermogen.
In de Veehouderij wordt een hoge productiviteit gescoord die positief verband houdt met het
werkvermogen.
In de Glastuinbouw vormt zelfstandigheid in de functie een knelpunt. Werkdruk daarentegen
scoort gunstig. Verbetering van de zelfstandigheid zal zowel het werkvermogen als de
productiviteit doen toenemen.
De Mechanisch loonwerkers scoren hun werkvermogen als gunstig. Vooral de zelfstandigheid
in de functie plus de afwisseling dragen daar positief aan bij.
Per deelsector zijn waar mogelijk de resultaten van de verschillende onderzoeken verder uitgewerkt in
afzonderlijke trendrapportages.
Figuur 11: Gemiddeld werkvermogen per sector (WVM, n=1687)
8
1.2 Hinder van arbeidsomstandigheden
De 850 deelnemers aan het Preventief Medisch Onderzoek (PMO) geven aan hinder te hebben van
fysieke belasting, vooral door ‘het steeds maken van herhaalde bewegingen’, ‘langdurig zittend werk’
en ‘lichamelijk zwaar werk’. Verder wordt blootstelling aan stof door 35% van de deelnemers
genoemd. Een overzicht van de genoemde hinder door 20 items over werkomstandigheden staat in
onderstaande figuur.
Figuur 12: Percentage PMO-deelnemers met hinder van bepaalde werkomstandigheden (n=850)
Arbeidsomstandigheden
licht en verlichting
temperatuurwisselingen
warmte
kou
gas
damp of nevel
rook
stof
stank
trillingen of schokken
lawaai
herhaalde beweging
gebukt werken
geknield of gehurkt
langdurig lopen
langdurig zitten
langdurig staan
duwen en trekken
zwaar tilwerk
lichamelijk inspannend
0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
40%
45%
50%
Herhaalde bewegingen
Werknemers die aan de lopende band staan, oogstwerk verrichten, sorteren, schoffelen, snoeien,
bladblazen en dergelijke, verrichten handelingen die binnen enkele secondes voortdurend worden
herhaald. Dit geldt ook voor werknemers met beeldschermwerk, zij maken langdurig herhaalde
bewegingen. Repeterende handelingen komen in veel agrarische werkprocessen voor en zullen bij
langdurige blootstelling leiden tot slijtage en daardoor tot gezondheidsklachten.
Het risico op klachten wordt groter als de repeterende handelingen gepaard gaan met:
extra krachtsinspanning (bewegen van zware voorwerpen);
9
-
werken in een belastende werkhouding;
hoge werkdruk en stress.
Langdurig zittend werk
Regelmatig in beweging zijn is goed voor de gezondheid en vermindert het risico op overgewicht, harten vaatziekten, suikerziekte, darmkanker en hoge bloeddruk. Bewegen is goed voor botten, spieren
en gewrichten en levert een belangrijke bijdrage aan de mentale gezondheid. Door toename van de
automatisering en door efficiency van werkprocessen is het werk eenzijdiger geworden. Repeterend werk
blijft dan over als het meest voorkomend. Dit kan dan leiden tot een eenzijdige belasting van het lichaam
en tot psychische klachten.
De ene werknemer voelt meer hinder van de arbeidsomstandigheden dan de ander. Door het aantal
arbeidsomstandigheden bij elkaar op te tellen, waarvan een werknemer hinder heeft tijdens het werk, kan
de hinderfrequentie worden berekend, die loopt van 1 tot 20 (bij 20 heeft men tijdens het werk hinder van
alle arbeidsomstandigheden uit figuur 12). Vervolgens kan per leeftijdsklasse de gemiddelde
hinderfrequentie worden berekend.
Figuur 13: Gemiddelde hinderfrequentie arbeidsomstandigheden per leeftijdsklasse (PMO, n=850)
De leeftijdsgroep t/m 25 jaar is in het PMO ondervertegenwoordigd.
Naarmate men ouder is, is de gemiddelde hinderfrequentie lager (er is een statistisch significant negatief
verband tussen leeftijd en hinderfrequentie). Hoewel jongeren aangeven de meeste hinder te ondervinden
van bepaalde arbeidsomstandigheden, geven ze ook aan het beste werkvermogen te hebben. Wellicht
wordt dit verklaard door verschillen tussen sectoren.
Hinder van werkomstandigheden en plezier in het werk houden significant verband met elkaar.
10
Figuur 14: Gemiddelde hinderfrequentie arbeidsomstandigheden per antwoord op de vraag:
“Hoe bevalt het werk?”, (PMO, n=850)
Werkdruk
De resultaten uit het PMO over werkdruk bevestigen de resultaten uit de WerkVermogensMonitor.
Gemiddeld genomen heeft slechts 10% van de 850 deelnemers aan het PMO problemen met de
werkdruk.
Tabel 3: Mening van PMO-deelnemers over de regelmogelijkheden en werkdruk
2009-2013 (n=850)
Bij problemen is contact met de chef mogelijk
90,0%
Overlegsituaties om problemen te bespreken
93,3%
Invloed op manier waarop werk wordt uitgevoerd
92,8%
Heeft problemen met de werkdruk
10,2%
Moet te veel werk uitvoeren
16,3%
Heeft problemen met het werktempo
4,3%
Afgelopen 12 maanden thuisgebleven wegens werkstress
2,0%
2. Gezondheid
Uit hoofdstuk 1 blijkt dat veel werknemers in de sector te maken hebben met fysieke arbeid. Duidelijk is
dat fysieke belasting direct verband heeft met het werkvermogen en daarmee met de productiviteit. Van
belang is om na te gaan of fysieke belasting in het werk gevolgen heeft voor de gezondheid .
Ten opzichte van de Nederlandse beroepsbevolking heeft de agrarische en groene sector een laag
ziekteverzuim. Sinds 2011 is er een dalende trend in zowel het agrarische als het landelijke verzuim
zichtbaar.
Tabel 4: Ziekteverzuim Agrarische en groene sectoren eerste plus tweede ziektejaar
e
Agrarische sector 1 ziektejaar
e
Agrarische sector 2 ziektejaar
Agrarisch totaal
Nederland 1e ziektejaar*)
2009
3,0%
0,5%
3,5%
4,1%
2010
3,1%
0,6%
3,7%
4,2%
2011
3,2%
0,6%
3,8%
4,2%
2012
3,1%
0,7%
3,8%
4,0%
2013
2,9%
0,6%
3,5%
3,8%*
*) Bron: CBS Jaarenquête Ziekteverzuim en voor 2013 ArboNed op basis van verzuim 1 miljoen werknemers
Berekening verzuimcijfers: zie bijlage 2.
11
Figuur 15: Verzuim Agrarisch t.o.v. Nederland
Eerstejaars verzuim agrarisch t.o.v. Nederland 2009-2013
Verzuimpercentage eerste ziektejaar
4,5%
4,0%
3,5%
3,0%
2,5%
Agrarische sector eerste
ziektejaar
2,0%
Nederland eerste ziektejaar
1,5%
1,0%
0,5%
0,0%
2009
2010
2011
2012
2013
Klachten aan rug en ledematen bepalen samen 41% van het verzuimpercentage in 2013.
2.1 Klachten aan rug en ledematen
Het eerstejaars ziekteverzuimpercentage van 2013 (2,87%) is samengesteld uit de volgende
diagnosegroepen (0,58% is kortdurend verzuim en heeft geen diagnosecode).
Figuur 16: Samenstelling eerstejaars ziekteverzuimpercentage 2013 naar diagnose
12
De overige klachten van het bewegingsapparaat hebben het grootste aandeel in het eerstejaars
verzuimpercentage, namelijk 0,83% (dit is 29% van het verzuimpercentage). Dit aandeel is in de loop
der jaren gedaald. De psychische klachten vormen qua grootte van aandeel de tweede groep met
0,35% (14% van het verzuimpercentage), gevolgd door de rugklachten met 0,40% (12% van het
verzuimpercentage).
Figuur 17: Trend eerstejaars verzuimpercentage agrarisch en groen van de belangrijkste
klachtgroepen in 2009-2013
De resultaten uit het PMO wijzen in dezelfde richting.
Tabel 5: Percentage PMO deelnemers met klachten aan rug of ledematen
Klachten aan rug en ledematen PMO totaal (n=850)
laatste 12
maanden
Duur > 1
maand
Ziekmelding
Momentopname
27,8%
25,4%
44,7%
16%
14,1%
17,3%
11,9%
14,1%
16,2%
21,6%
10,2%
7,8%
9,2%
7,4%
1,5%
2,5%
6,4%
1,6%
1,3%
2,7%
1,9%
15,4%
15,9%
27,3%
10,4%
8,8%
10,9%
7,5%
Op het willekeurig moment in het jaar dat het PMO werd uitgevoerd, werkte 49,2% met een klacht aan het
bewegingsapparaat. Bij 13,1% van de respondenten hebben de klachten tot een ziekmelding geleid. In
bovenstaande tabel wordt zichtbaar dat rugklachten het meest voorkomen, gevolgd door nekklachten en
schouderklachten. Ruim een kwart is met rugklachten aan het werk.
13
Figuur 18: Percentage PMO deelnemers met nog steeds klachten aan rug of ledematen op het
moment van de PMO-enquête per deelsector
Bij de Hoveniers heeft fysieke belasting een aantoonbare ongunstige invloed op het werkvermogen.
Uit het PMO komt naar voren dat bijna een derde van de Hoveniers aan het werk is met rugklachten.
Met het toenemen van de gemiddelde leeftijd in de sector is te verwachten dat de gezondheid
afneemt. De gemiddelde leeftijd van de werknemers in de sector was in 2010 nog 36,7 jaar, in
2013 komt de gemiddelde leeftijd uit op 37,9 jaar. De jongere leeftijdsgroepen nemen in de loop der
jaren af en de oudere nemen toe.
Figuur 19: Procentuele leeftijdsopbouw agrarische en groene sector 2009-2013*)
*)Het betreft de leeftijd aan het eind van de verslagperiode
3. Duurzame inzetbaarheid
Inspelen op de vergrijzing vraagt om lange termijn denken als het gaat over gezondheid en
inzetbaarheid. Duurzame inzetbaarheid van de werknemers wordt bevorderd als in de sector aandacht
is voor arbeidsomstandigheden, leefstijl en ontwikkeling op het vakgebied.
14
3.1 Veiligheid
Veiligheid verhoogt de kans op duurzame inzetbaarheid. Een ernstig bedrijfsongeval kan blijvende
gezondheidsschade tot gevolg hebben. Elk jaar gebeuren te veel ongevallen met verzuim tot gevolg.
Tabel 6: Aantal nieuwe bedrijfsongevallen*) per agrarische deelsector in 2009-2013
Diagnoses
2009
23
33
31
79
4
7
8
2
2
11
12
7
17
18
14
268
Mechanisch loonwerk
Glastuinbouw (incl. witlof)
Veehouderij
Hoveniers/groenvoorziening
Paddestoelenteelt
Akkerbouw (excl. witlof)
Bollenteelt
Bollenhandel
Fruitteelt
Gemengd bedrijf
Bos en Natuur
Vollegrondsteelt
Boomkwekerijen
Bedrijfsverzorgingsdiensten
Overige bedrijven
Totaal
2010
23
19
27
48
2
5
5
2
3
8
6
3
14
9
14
188
2011
12
26
14
30
3
3
2
1
1
6
3
3
6
11
3
124
2012
20
8
11
29
2
1
3
3
0
9
6
3
6
11
1
113
2013
18
16
23
31
6
4
7
2
2
12
3
4
7
7
7
149
*) Het betreft de ziekmeldingen als gevolg van een bedrijfsongeval.
Leeftijd is een belangrijke factor als het gaat om ongevallen op het werk.
Figuur 20: Ontwikkeling bedrijfsongevallenfrequentie*) per jaar per leeftijdsgroep**) 2009-2013
0,7%
Bedrijfsongevallenfrequentie
0,6%
0,5%
t/m 25 jaar
26-35 jaar
0,4%
36-45 jaar
46-55 jaar
0,3%
56 jaar en ouder
0,2%
totaal
0,1%
0,0%
2009
2010
2011
2012
2013
*) berekening: het aantal ziekmeldingen als gevolg van bedrijfsongevallen gedeeld door het gemiddeld aantal werknemers per
jaar per leeftijdscategorie.
**) De leeftijdverdeling is gebaseerd op de leeftijd aan het eind van de verslagperiode.
In 2013 zijn de bedrijfsongevallen van bijna alle leeftijdsgroepen toegenomen. De kans op een
bedrijfsongeval is het hoogst in de oudste leeftijdscategorie en de groep 36-45 jarigen.
15
Uit het PMO kwam naar voren dat ruim 92% van de deelnemers de veiligheid op het werk in orde
vindt. Dit geldt voor alle leeftijdsgroepen. Men schrijft bedrijfsongevallen vaak onterecht toe aan ‘stom
toeval’ en ‘pech’.
3.2 Leefstijl
Ernstig overgewicht, weinig sporten, roken en ongezonde voeding zijn belangrijke risicofactoren voor
de gezondheid. Ernstig overgewicht leidt onder meer tot klachten aan rug en ledematen. In een
beroep met veel fysieke arbeid is een gezonde leefstijl van groot belang om het werk langdurig te
kunnen volhouden.
Uit de WerkVermogensMonitor kwam naar voren dat de gemiddelde Body Mass Index (BMI) 25,2 is. Bij
133 mensen (7,9%) is sprake van ernstig overgewicht.
Met de leeftijd neemt de kans op overgewicht toe. Dit is te zien in onderstaande figuur waarin het
percentage werknemers met een gezond gewicht, overgewicht en ernstig overgewicht per
leeftijdscategorie is weergegeven. De jongste leeftijdsgroep heeft een gemiddelde BMI van 23,6 en de
oudste 26,3. Het percentage werknemers met een ernstig overgewicht stijgt van 3% in de jongste
leeftijdsgroep naar 14% in de oudste leeftijdsgroep.
Figuur 21: BMI per leeftijdsklasse (WVM)
Per deelsector zijn er eveneens verschillen in BMI, zoals te zien is in onderstaande figuur. In het
Mechanisch loonwerk is het percentage werknemers met ernstig overgewicht hoger dan in de andere
deelsectoren. In de Veehouderij is het percentage werknemers met overgewicht hoger dan gemiddeld.
16
Figuur 22: BMI per deelsector (WVM)
In onderstaande tabel is de score op de verschillende leefstijlitems uit de WerkVermogensMonitor
weergegeven. Deze zijn vergeleken met de andere sectoren in Nederland. Ook hier vallen alle scores
binnen het gemiddelde. Er lijken gemiddeld genomen geen opvallende leefstijlproblemen voor de sector
als geheel, in vergelijking tot andere sectoren.
Tabel 7: Scores deelnemers WVM op de verschillende leefstijlitems
Leefstijl
Percentage
Relatieve score
76,4%
Gemiddeld [65-85]
87%
Gemiddeld [78-92]
Alcohol
79,3%
Gemiddeld [65-90]
Meer dan 10 glazen alcohol per week
21,2%
Gemiddeld [13-29]
Roken
20,1%
Gemiddeld [17-40]
Meer dan 20 sigaretten per dag
3,5%
Gemiddeld [1-9]
Minimaal 30 minuten per dag bewegen of sporten
59,9%
Gemiddeld [47-71]
Voldoende slaap
82,8%
Gemiddeld [72-86]
Fruit of vruchtensap meer dan 5 dagen/per week
Groenten meer dan 5 keer per week
3.3 Betrokkenheid bij het werk
De meldingsfrequentie (MF), ook wel verzuimfrequentie genoemd, is het gemiddeld aantal
ziekmeldingen per werknemer. Een hoge meldingsfrequentie bij het ziekteverzuim kan een signaal zijn
van minder betrokkenheid bij het werk. In de agrarische en groene sector is de meldingsfrequentie
bijzonder laag (0,29 in 2013) en vertoont een dalende trend.
17
Figuur 23: Meldingsfrequentie agrarische en groene sectoren per kwartaal in 2009-2013
De meldingsfrequentie heeft elk jaar hetzelfde seizoenspatroon over de kwartalen, hoger aan het
begin en eind van het jaar en lager in de tussenliggende kwartalen. Dit heeft onder andere te maken
met griepgolven die vaak in najaar/winter de kop opsteken.
Tevredenheid over het werk is belangrijk om duurzaam aan het werk te blijven. De resultaten van het
PMO laten zien dat bijna driekwart van de medewerkers tevreden is over het werk (73%).
Figuur 24: Antwoord per leeftijdsgroep op:: “Hoe bevalt u het werk in het algemeen?” (PMO)
De jongere PMO-leeftijdsgroepen (met name de 26-35 jarigen) bevalt het werk minder goed dan de
oudere leeftijdsgroepen. Zoals in de inleiding werd vermeld, is de leeftijdsgroep t/m 25 jaar in het PMO
onvoldoende vertegenwoordigd om representatief te kunnen zijn voor de totale agrarische en groene
sectoren.
Ook in de WerkVermogensMonitor wordt om het oordeel over het werk gevraagd (cijfer van 1-10).
Evenals in het PMO is de leeftijdsgroep 26-35 jaar wat minder positief is dan de andere
leeftijdsgroepen, met iets meer matige en onvoldoende-scores dan de andere leeftijdsgroepen. Bij de
arbeidsomstandigheden werd aangegeven dat deze leeftijdsgroep meer dan andere groepen aangeeft
18
hinder van arbeidsomstandigheden te hebben. Gemiddeld zijn er weinig verschillen tussen de
leeftijdsgroepen, het gemiddelde tevredenheidscijfer is een 7,9, de jongste deelnemers en de oudste
deelnemers geven respectievelijk een 8,1 en een 8,0 aan het werk. De overige leeftijdsgroepen geven
een 7,9.
Figuur 25: Antwoord per leeftijdsgroep op: “Hoe tevreden bent u over het werk?” (WVM)
Ruim 96% van de PMO respondenten geeft aan werk te hebben dat bij hem past. 94,7% vindt het
werk afwisselend. In de WerkVermogensMonitor blijkt dat afwisseling in het werk (een resultante van
de WVM-vragen: Is voor uw werk creativiteit vereist? Is uw werk gevarieerd? Doet uw werk voldoende
beroep op al uw vaardigheden en capaciteiten?) een directe relatie heeft met het werkvermogen.
Tabel 8: . Mening van PMO-deelnemers over de werkinhoud en werkorganisatie
2009-2013 (n=850)
Veiligheid in orde
92,4%
Werk dat bij u past
96,7%
Voldoende afwisseling in werk
94,7%
In werk belemmerd door onverwachte situaties
43,2%
Werk goed georganiseerd
86,2%
Voldoende op hoogte van wat zich afspeelt in de eigen organisatie
82,8%
Tabel 9: Mening van PMO-deelnemers over leiding en collega’s
2009-2013 (n=850)
Werkt onder goede dagelijkse leiding
80,3%
Leiding heeft goed beeld van medewerker in hun werk
84,2%
Leiding houdt voldoende rekening met wat medewerkers zeggen
85,7%
Ergert zich vaak aan anderen op het werk
23,5%
Vindt de sfeer op het werk goed
91,1%
19
4. Conclusies en aanbevelingen
In deze trendrapportage zijn, aan de hand van beschikbare onderzoekscijfers, enkele belangrijke
aspecten van duurzame inzetbaarheid behandeld. Sectoren verschillen onderling maar duidelijk is in
welke richting de gehele sector zich ontwikkelt en hoe gestuurd kan worden om het werkvermogen en
het verzuim te verbeteren. Vanwege de verschillen zijn, voor zover de beschikbare cijfers dat op dit
moment toelaten, verdiepende analyses per deelsector gemaakt, zodat voor de afzonderlijke sectoren
specifieke aandachtspunten voor verbetering zichtbaar worden.
Blijven werken tot aan het pensioen
Om dit te bereiken is motivatie en een goede gezondheid van belang. Goede arbeidsomstandigheden,
persoonlijke ontwikkeling en een gezonde leefstijl liggen aan de basis hiervan. Geconcludeerd kan
worden dat 90% tevreden is over zijn werk, ongeacht de leeftijd. Naarmate men ouder wordt neemt
het werkvermogen af. Fysieke belasting in het werk speelt hierin een belangrijke rol.
Aanbeveling: werkzaamheden en functies blijken in de loop der jaren vaak minder aan te sluiten bij
vooral de fysieke ontwikkeling van een medewerker. Aanpak van fysiek zwaar werk en het opleiden en
blijven ontwikkelen van werknemers zijn daarom belangrijk om werknemers productief en gezond
binnen of buiten de sector hun pensioen te laten halen.
Ziekteverzuim
Het ziekteverzuimpercentage over het eerste ziektejaar neemt af. Het ziekteverzuim over het tweede
ziektejaar, de langdurige ziektegevallen, is stabiel. Het ziekteverzuim onder de oudste groep
werknemers is in 2013 gelijk aan dat van 2009 en dat is een gunstig signaal voor de ontwikkeling
rond inzetbaarheid.
Aanbeveling: een belangrijk punt van aandacht is de langzaam oplopende gemiddelde leeftijd van de
werknemers, wat zondermeer het risico van een oplopend verzuim betekent. Investeren in factoren die
direct invloed hebben op het werkvermogen van werknemers (afwisseling in het werk, zelfstandigheid
in de functie, fysieke belasting en werkdruk) zullen een positief resultaat hebben op het ziekteverzuim
en voorkomen van arbeidsongeschiktheid.
Arbeidsbelasting
Fysieke belasting is de grootste veroorzaker van ziekteverzuim en verminderd werkvermogen binnen
de agrarische en groene sector. Elke deelsector kent zijn eigen karakteristieke belasting in het werk.
Vele jaren achtereen repeterend werk verrichten is een oorzaak van gezondheidsklachten en dit
heeft ook zijn invloed op het werkvermogen. Op individueel niveau leidt dit er vaak toe dat geleidelijk
de match tussen fysieke belasting en belastbaarheid uit balans raakt, wat vaak niet tijdig wordt
onderkend.
Aanbeveling: de fysieke belasting van de jongste leeftijdscategorieën nog eens onder de loep nemen
en daar waar mogelijk verbeteren. Het werk van jongeren in sommige sectoren bestaat voor een groot
deel uit fysieke arbeid. Verder zoeken naar oplossingen voor repeterend werk, gedurende vele uren
per dag over een langere tijd.
Betrokkenheid bij het werk
96% van de werknemers geeft aan werk te hebben dat bij hen past. 73% zegt dat het werk goed
bevalt. In de WerkVermogensMonitor is het tevredenheidspercentage 70%. Daar geven de
respondenten gemiddeld een 7,9 aan hun werk. Tevredenheid over het werk blijkt in negatieve zin
samen te hangen met hinder van arbeidsomstandigheden. De jongere leeftijdsgroepen (met name de
26-35 jarigen) zijn minder tevreden over het werk dan de oudere leeftijdsgroepen. Jongeren geven
ook vaker aan hinder te hebben van werkomstandigheden dan oudere werknemers.
Aanbeveling: verhoging van de tevredenheid kan door aandacht voor afwisseling in het werk,
zelfstandigheid en persoonlijke ontwikkeling. Vooral de jongeren en ouderen vormen hiervoor een
aandachtsgroep. Deze aspecten zullen het werkvermogen en de productiviteit verbeteren.
20
Leefstijl
Gemiddeld genomen heeft slechts een klein deel (8%) van de werknemers ernstig overgewicht.
Een gegeven is dat met de leeftijd het aantal werknemers met overgewicht toeneemt. Ook per
deelsector zijn er aanzienlijke verschillen.
Aanbeveling: aandacht voor leefstijl is belangrijk om duurzame inzetbaarheid te kunnen waarborgen.
Maak het onderwerp ‘leefstijl’ geen onderdeel van de beoordeling van de werknemer op zijn
functioneren, dat zal de openheid over dit onderwerp niet ten goede komen.
21
®
Bijlage 1 Toelichting WerkVermogensMonitor
De WerkVermogensMonitor is ontwikkeld door PreventNed in samenwerking met de
Erasmusuniversiteit. PreventNed voert voor Stigas de WerkvermogensMonitor uit.
Items die in de WerkvermogensMonitor worden onderscheiden:
1. Het werkvermogen: Dit item geeft op individueel niveau inzicht in het uitvalsrisico.
De score betreft het gemiddeld werkvermogen en geeft inzicht in de gezondheid en inzetbaarheid
van de onderzochte groep.
Het werkvermogen wordt berekend door een aantal uitkomsten van vragen bij elkaar op te tellen,
namelijk:
- Het huidige werkvermogen vergeleken met het beste werkvermogen (0-10 punten)
- Werkvermogen in relatie tot de eisen van het werk (2-10 punten)
- Aantal huidige aandoeningen (1-7 punten)
- Inschatting beperking werkuitoefening door aandoeningen (1-6 punten)
- Ziekteverzuim gedurende de afgelopen 12 maanden (1-5 punten)
- Eigen prognose werkvermogen over 2 jaar (1,4,7 punten)
- Vitaliteit (1-4 punten).
- Ook de kenmerken van het werk worden in aanmerking genomen.
Score Werkvermogen: min. 7, max. 49
De WVM is een screeninginstrument en geen diagnostisch instrument. Het geeft aan waar de
problemen zich voordoen maar niet waardoor ze worden veroorzaakt.
Tabel 11: Betekenis scores werkvermogen
Werkvermogen
Betekenis
De medewerker ervaart geen problemen. Hoewel er altijd uitval kan plaatsvinden
Goed/uitstekend
wordt dat op dit moment in ieder geval niet als zodanig door de medewerker
ervaren.
De medewerker heeft een matig werkvermogen. Er zijn diverse ervaren
knelpunten die de medewerker het idee geven het werk minder goed aan te
Matig
kunnen. Deze punten kunnen voor de medewerker op termijn een reden vormen
om uit te vallen.
De medewerker heeft een laag werkvermogen. Het is voor deze medewerker
Slecht
noodzakelijk om vervolgonderzoek te doen om de dreigende uitval te voorkomen.
Medewerkers met een slechte (rood) of matige (oranje) score hebben een verhoogd risico op
langdurige uitval in de komende jaren. Voor een ‘rode’ score is aangetoond dat het risico op
langdurige uitval in de komende twee jaar 80% bedraagt.
2. Zelfstandigheid in het werk: Geeft aan in hoeverre medewerkers de mogelijkheid ervaren
zelfstandig in hun werk te kunnen functioneren.
Zelfstandigheid is opgebouwd uit de volgende vragen:
Heeft u invloed op de planning van uw werkzaamheden?
Heeft u invloed op het werktempo?
Kunt u zelf bepalen hoe u uw werk uitvoert?
Kunt u uw werk onderbreken als u dat nodig vindt?
Kunt u meebeslissen over het tijdstip waarop iets af moet zijn?
Toelichting: Beperkt ervaren zelfstandigheid heeft doorgaans een relatie met klachten aan de armen,
nek en schouders, ook wel RSI of KANS genoemd. Verder is bekend dat een grotere zelfstandigheid
een positieve invloed heeft op werkstress. Daarnaast werkt zelfstandigheid prestatieverhogend.
Een te grote zelfstandigheden echter, waarbij taken, verantwoordelijkheden of (gewenste) resultaten
onduidelijk zijn, leidt tot onzekerheid en werkstress.
22
3. Afwisseling in het werk: Hiermee wordt de ervaren mate van afwisseling in het werk van de
medewerkers aangegeven.
Afwisseling is opgebouwd uit de volgende vragen:
Is voor uw werk creativiteit vereist ?
Is uw werk gevarieerd?
Doet uw werk voldoende beroep op al uw vaardigheden en
capaciteiten?
4. Werktempo en werkhoeveelheid (Werkdruk): Met dit item wordt inzicht gegeven in de
ervaren werkdruk van de medewerkers, in relatie tot de inrichting van hun functie.
Werktempo en werkhoeveelheid is opgebouwd uit de volgende vragen:
Heeft u teveel werk te doen?
Moet u extra hard werken om iets af te krijgen?
Werkt u onder tijdsdruk?
Heeft u problemen met het werktempo?
Heeft u problemen met de werkdruk?
5. Fysieke belasting: Hiermee wordt aangegeven in hoeverre men de omstandigheden op het
werk als lichamelijk belastend ervaart.
Fysieke belasting is opgebouwd uit de volgende aspecten:
Langdurig werken achter een beeldscherm
Lasten (meer dan 5 kg) tillen of dragen
Lasten (meer dan 25 kg) tillen of dragen
Kracht zetten met de armen of handen
Vaak (meerdere keren per uur) buigen en/of draaien met het
bovenlichaam
In ongemakkelijke houding werken
Langdurig in dezelfde houding werken
Vele malen per minuut dezelfde beweging maken met de armen
en/of de handen
6. Productiviteit: Hiermee wordt de mate van productiviteit (hoeveelheid werk) aangegeven van
het moment van de enquête ten opzichte van een normale werkdag.
Benchmark
Het werkvermogen van de respondent-werknemers wordt vergeleken met een grote landelijke
referentiegroep of benchmark. Er wordt op verschillende niveaus (werkvermogen, BMI, zelfstandigheid
in het werk en dergelijke) een vergelijking gemaakt met Nederlandse en Finse bedrijven. De
benchmark Nederlandse bedrijven omvat nu bijna 10.000 werknemers uit verschillende sectoren. De
benchmark Finse bedrijven komt voort uit onderzoek met de Work Ability Index (dat onderdeel is van
de WVM) en bevat gegevens van tienduizenden werknemers. Bij de onderdelen waar sprake is van
vergelijking met de benchmark betekent een gunstige (groene) score dat deze score beter is dan van
de bedrijven waarmee is vergeleken (de benchmark). Een gemiddelde (gele) score betekent een
score overeenkomstig met de benchmark en een ongunstige (rode) score betekent een score minder
dan de benchmark.
23
Bijlage 2: Berekeningswijze verzuimcijfers
Berekeningswijze verzuimcijfers:
Het ziekteverzuimpercentage wordt als volgt berekend:
Het totaal aantal verzuimde kalenderdagen in de verslagperiode gedeeld door het aantal beschikbare
kalenderdagen in de verslagperiode (op basis van het aantal werknemers) x 100.
De meldingsfrequentie per jaar wordt berekend door het aantal ziekmeldingen in het verslagjaar te
delen door het gemiddeld aantal werknemers in het verslagjaar en dit getal vervolgens te
vermenigvuldigen met: het totaal aantal dagen per jaar gedeeld door het totaal aantal dagen in de
verslagperiode. (het gemiddeld aantal werknemers wordt berekend door het totaal aantal beschikbare
kalenderdagen van alle werknemers samen in de verslagperiode te delen door het aantal dagen in de
verslagperiode)
De gemiddelde verzuimduur wordt berekend door het totaal aantal afgeronde ziektedagen te delen
door het totaal aantal in de verslagperiode beëindigde ziektegevallen. (De afgeronde ziektedagen zijn
het totaal aantal verzuimde kalenderdagen per beëindigd ziektegeval).
Definitie Vangnetgevallen (recht op ziekengeld of een uitkering via de Wet Arbeid en Zorg)
In de volgende situaties bestaat recht op ziekengeld of een uitkering via de Wet Arbeid en Zorg:
1. Bij ziekte als gevolg van zwangerschap of bevalling
a. tijdens het reguliere bevallingsverlof (16 weken rond de bevalling);
b. als de ziekte tijdens de zwangerschap voor het reguliere bevallingsverlof een direct gevolg is van
de zwangerschap;
c. als de ziekte na het reguliere bevallingsverlof een direct gevolg is van de zwangerschap of
bevalling.
2. Herintredersregeling (artikel 29B Ziektewet)
Als een werknemer direct voorafgaand aan een dienstbetrekking als arbeidsgehandicapte wordt
aangemerkt, bestaat bij ziekte in een periode van vijf jaar na indiensttreding recht op ziekengeld.
1. Bij ziekte in verband met orgaandonatie.
Bijlage 3: Samenstelling deelsectoren
Mechanisch loonbedrijven (SBI-codes): 1413, 1415.
Hoveniers e.a: 1411, 1430.
Bosbouw: 2001.
Veehouderij: 1201, 1202, 1203, 1204, 1205, 1206, 1207, 1230, 1231, 1232, 1233, 1240, 1241, 1242,
1243, 1250, 1251, 1252.
Glastuinbouw: 1124, 1125, 1129, 1141, 1142.
24